OVER WATER 180: DE FINISH EN WAT IS ER VAN TERECHT GEKOMEN?

 

| 20-04-2019 | 11.00 uur |


 

OVER WATER 180: DE FINISH EN WAT IS ER VAN TERECHT GEKOMEN?

 

De finish

De afgelopen weken heb ik wekelijks verslag gedaan van de onderhandelingen om te komen tot een nieuw bestuursakkoord en een nieuw dagelijks bestuur. Eerst een analyse van de verkiezingsuitslag met de titel “Hoe verder”.  Toen een somber stuk vanwege de weinig realistische houding van de overwinnaar met de titel “Heroverwegen“. Daarna een verslag met de titel “Ze“, waarin ik uiting gaf aan mijn frustraties en aangaf wat voor Ons Water de belangrijkste elementen voor een goed bestuursakkoord zijn. In het artikel “Het vordert” heb ik aangegeven dat, na het gesprek tussen de lijsttrekker van de VVD en mij als lijsttrekker van Ons Water, er ook bij de VVD nu het gevoel is binnengekomen dat ‘de taken goed doen’ belangrijk is. De sfeer in de onderhandelingen was omgeslagen. De ‘inhoud’ stond in de verdere onderhandelingen centraal. Als sluitstuk deze week was de discussie over de financiën, dus de vraag welke tariefstijgingen zijn acceptabel? Ook nu bleek dat ook de VVD primair gaat voor ‘de taken goed doen’. Natuurlijk is het beperken van de tarieven voor iedere fractie de opgave voor de komende vier jaar. Maar de (nieuwe) uitdagingen, mede veroorzaakt door de veranderingen in het klimaat, kosten helaas geld. Dat zullen we de belastingbetalers uit moeten leggen. De voor Ons Water belangrijke zaken staan in het nieuwe bestuursakkoord. Natuurlijk hebben ook wij een aantal compromissen moeten sluiten. Maar de voor ons essentiële zaken zoals onder andere: de veiligheid van onze waterkeringen, aanpak van de achterstanden bij de rioolwaterzuiveringen en het baggeren van vaarwegen en legger waterengangen, alsmede het in overeenstemming brengen van de handelingspraktijk met de regelgeving middels de peilbesluiten, zitten in het nieuwe bestuursakkoord. Nu nog de laatste punten en komma’s en het nieuwe DB kan gekozen worden.
Ik hoop dat ons DB-lid, uit straks de grootste fractie, de eerste loco-dijkgraaf zal worden. Voor Ons Water is het niet alleen logisch dat de grootste fractie die levert, maar ook dat de eerste loco-dijkgraaf komt uit de door de kiezer gekozen fracties. In fracties die zuchten onder de tucht van de kiezer is sprake van meer politieke sensibiliteit dan onder de geborgde fracties die gefocust zijn op de belangen van de categorie die zij vertegenwoordigen. Juist die politieke sensibiliteit is nodig als de dijkgraaf vervangen moet worden. Het gezicht naar buiten van het waterschap in tal van contacten met samenwerkingspartners, zoals andere overheden en de media is, naar mijn inzicht, van groot belang. Ik hoop en vertrouw erop dat onder de nieuwe DB leden dat besef ook aanwezig zal zijn. 
De komende vier jaar zal Ons Water weer met West-Brabant Waterbreed één fractie vormen. Vanuit de kracht van het zijn van de grootste fractie zullen wij met ons zevental het functioneren van het nieuwe DB kritisch maar constructief volgen. De woorden zijn zo dadelijk op papier gezet en in de digitale cloud geslingerd. Nu de daden!

Wat is er van terecht gekomen?

Augustus 2000 kwam “waterbeleid voor de 21e eeuw” uit, het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw. In februari 2001 tekenden het Rijk, de Unie, de VNG en het IPO de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw en in februari 2002 kwam “Waterbeheer 21e eeuw, WB21: aanleiding, afspraken en maatregelen” uit van de Unie. Met het in juli 2003 ondertekende Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) werd met de uitvoering een begin gemaakt. Via Teleac/NOT werd in 2001 middels acht televisieprogramma het ‘waterbeheer in de 21e eeuw’ uitgelegd. 

Wat is er sinds die tijd op het vlak van: normering, de watertoets, wateropgaven, deelstroomgebiedsvisies en de regelingen rond schade, schadevergoeding en verzekeringen feitelijk tot stand gekomen? Is bij de uitwerking in de stroomgebieden nu echt gekozen voor ruimtelijke maatregelen en is aan de drietrap (vasthouden, opvangen en dan pas afvoeren) consequent inhoud gegeven? Was indien er gekozen werd voor technische oplossingen de motivatie van de waterschappen adequaat en werd deze getoetst door de provincies en/of door het Rijk? Zijn er succesvolle stroomgebiedallianties tot stand gekomen? Wat was de schade van de droge zomer van 2018 geweest als de adviezen uit augustus 2000 al verregaand waren uitgevoerd? Bij de start in 2001 waren er nog 57 waterschappen nu nog 21. Wat heeft deze concentratie opgeleverd? En is er in de ‘baten’ een verschil in de gebieden waar waterschappen wel vergaand fuseerden en waar niet? Is het “waterbeleid voor de 21e eeuw” nu ook werkelijk leidend geweest in de aanpak van de in het advies gesignaleerde waterproblemen?

Dit zijn vragen die ik graag, in een onderzoek op Unie niveau, beantwoord zou willen hebben. Voor mij is het   “waterbeleid voor de 21e eeuw” bepalend geweest in mijn denken. De commissie onder voorzitterschap van oud-gedeputeerde Tielrooij kwam met een gedegen advies. Nu bijna 20 jaar later constateer ik, op basis van mijn waarneming, dat er door politici is gewinkeld in de aanbevelingen en de waan van de dag vaker leidend is geweest dan de adviezen van Tielrooij en zijn kompanen, terwijl de klimaatontwikkelingen aantonen dat de adviezen van bijna 20 jaar geleden op goede gronden waren gebaseerd.   

Louis van der Kallen

 


OVER WATER – 58: DE STAAT VAN ONS WATER/ BLIND SPOT

 

| 17-09-2016 | 10.00 uur |


 


OVER WATER – 58

 

14 september 
afb01Op de agenda van de AB vergadering stond “De staat van Ons Water”. Een voor waterbestuurders belangwekkend stuk wat het waard is eens even goed te lezen. De Staat van Ons Water wordt jaarlijks in mei gepubliceerd. Hierin wordt gerapporteerd over de uitvoering van het Nationaal Waterplan 2016-2021, het Bestuursakkoord Water 2011 en het uitvoeringsprogramma van de Beleidsnota Drinkwater. Ook wordt verslag gedaan over de voortgang van de uitvoering van de Europese richtlijnen over waterkwaliteit, overstromingsrisico’s en de mariene strategie. De Staat van Ons Water is een initiatief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Unie van Waterschappen, VNG, IPO en Vewin. 

Voor mij als waterschapsbestuurder is het niet alleen een bron van kennis, maar vooral van inspiratie bij het aanpakken van de bestaande problemen. Dit jaar pikte ik er een paar aandachtspunten uit: 

Op pagina 6 van de Staat van Ons Water over 2015 worden de toenemende problemen geschetst met het drinkwater. “Nieuwe, opkomende stoffen (waaronder geneesmiddelen) vormen een groeiende bedreiging voor de veiligstelling van de drinkwatervoorziening.” Voor mij betekent dit dat de waterschappen samen met de STOWA het onderzoek naar nieuwe zuiveringsmethoden, zoals het zuiveren met de membraam technologie, moeten intensiveren. Want met een vergrijzende bevolking zal het medicijngebruik verder toenemen. Ook zal bekeken moeten worden of het nu geen tijd wordt om bij locaties die afvalwater produceren met veel medicijnresten, zoals ziekenhuizen en verpleeghuizen, niet op grotere schaal dan tot nu toe apart ingezameld moet worden. 

Op pagina 13 van de Staat van Ons Water over 2015 wordt in gegaan op de watertoets: “Uit het onderzoek komt naar voren hoe serieus de watertoets wordt genomen door provincies en gemeentes bij het maken van hun ruimtelijke plannen. Waterschappen worden bij 61 procent van de plannen (met een watercomponent) tijdig betrokken bij de voorbereiding van bestemmingsplannen; bij de overige plannen werden ze in een later stadium betrokken. Voor omgevingsvisies geldt geen wettelijke overlegverplichting. Hier worden waterschappen bij 41 procent van de plannen tijdens de voorbereiding betrokken. Het tijdig betrekken bij bestemmingsplannen en omgevingsvisies biedt dus nog ruimte voor verbetering. Waterschappen geven aan goed zicht te hebben op de opvolging van het advies binnen het plan.”
“Ruimte voor verbetering” is wat mij betreft een understatement!  Niet alleen worden waterschappen, in deze tijd van broodnodige klimaatadaptatie, nog steeds niet altijd tijdig betrokken bij de opstelling van ruimtelijke plannen. Ook wordt er met regelmaat niet echt geluisterd naar de opmerkingen van waterschappen. Het gevolg hiervan is wateroverlast in wijken en op locaties die met de juiste en vaak door de waterschappen geadviseerde maatregelen voorkomen hadden kunnen worden. De wetgever zou een watertoets niet alleen verplicht moeten stellen, maar ook dat de door ‘de waterautoriteit’ geadviseerde maatregelen ook uitgevoerd moeten worden of indien gemeenten de adviezen niet overnemen dit op zijn minst gemotiveerd moet worden, zodat later gemeentelijke politici en bestuurders hier op aangesproken kunnen worden en gemeenten voor de voorkoombare schade aansprakelijk kunnen worden gesteld.

Op pagina 34 van de Staat van Ons Water over 2015 wordt in gegaan op de KRW: “Op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn in 2009 stroomgebiedbeheerplannen opgesteld. Hierin staan de doelen en maatregelen om chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlakte- en grondwater voor duurzaam gebruik te realiseren. Het gaat om een combinatie van landelijke en gebiedsgerichte maatregelen. De uitvoering van landelijke maatregelen uit het Nationaal Waterplan is in het algemeen volgens schema. De gebiedsgerichte maatregelen zijn uitgevoerd door waterschappen, Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten. De omvang van de gebiedsgerichte maatregelen is tussentijds wel bijgesteld, bijvoorbeeld doordat de maatregelen in de rijkswateren die onder het kabinet Rutte 1 zijn getemporiseerd pas na 2015 worden ingelopen. Eind 2015 zijn de stroomgebiedbeheerplannen voor 2016-2021 vastgesteld. Hierin zijn aanvullende landelijke en gebiedsgerichte maatregelen opgenomen.”

De waterschappen doen naar mijn gevoel hun best, maar het wordt steeds vaker trekken aan een dood paard omdat een deel van die doelen simpelweg in een vol landje als het onze niet haalbaar zijn. Ik schreef daar eerder over. Als voorbeeld van de gevolgen de casus Pyrazool. “Tot augustus 2015 hadden we in Nederland nauwelijks gehoord van pyrazool, een chemische verbinding die dient als grondstof in de industrie, landbouw en geneeskunde. Dit is een zogeheten ‘nieuwe opkomende stof’, waarvoor nog geen norm is vastgesteld. Er geldt wel een signaleringswaarde van 0,1 microgram/liter, bij overschrijding moet gelijk nader onderzoek plaatsvinden. De stof wordt geproduceerd op het Chemelot bedrijfsterrein in Maastricht, en geloosd op de Grensmaas. Met die lozing is iets misgegaan, waardoor te hoge concentraties in de Grensmaas, in de Maas en in de Lek terecht kwamen. Drie drinkwaterbedrijven moesten hun inname staken: WML, Evides en Dunea. Eind augustus deden zij een dringend beroep op IenM: geef ons tijdelijk meer ruimte. De Minister van IenM heeft toen voor maximaal twee jaar een hogere waarde toegestaan: 15 microgram/liter.”

Voorstaande tekst is te vinden op pagina 36 van de Staat van Ons Water. In 2015 werd zoals vermeld bij drie drinkwaterbedrijven langdurig de inname stilgelegd vanwege de lozing van pyrazool. Er loopt een evaluatie van de Drinkwaterrichtlijn door de Europese Commissie – in het kader van REFIT en het Burgerinitiatief Right2Water. Belangrijke onderwerpen zijn de introductie van risico-gebaseerde benadering van bron tot tap, de selectie van parameters (waaronder het vraagstuk van opkomende stoffen), vereisten voor materialen en chemicaliën in contact met drinkwater en aanpassing van rapportage en verbetering van de informatievoorziening aan het publiek. Dit kan grote gevolgen hebben voor de normering en daarmee voor het werk van de waterschappen. 

Zelf volg ik met veel belangstelling wat er in het land gebeurd op het gebied van klimaatadaptatie. Daar over is op pagina 52 van de Staat van Ons Water over 2015 de volgende tekst te vinden: “Monitoring Ruimtelijke Adaptatie. Het doel van de Monitoring Ruimtelijke Adaptatie is om te kunnen bepalen of de voortgang voldoende is om de ambities uit de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie te realiseren. Hiervoor wordt een jaarlijkse enquête gehouden bij gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk. De eerste meting vond plaats in 2015. De enquête gaat over de vier dreigingen: wateroverlast, droogte of (grond)watertekorten, overstromingsrisico’s en hittestress. Een samenvatting van de resultaten:

  • Gemeenten, waterschappen, provincies en Rijk zijn allemaal met de thema’s van de dreigingen aan de slag. De waterschappen lijken het verst gevorderd.
  • Alle partijen zijn bekend met de gevolgen van klimaatverandering voor wateroverlast, waterveiligheid en droogte. Ze zijn minder goed op de hoogte van de gevolgen voor hittestress.
  • Provincies geven veel aandacht aan wateroverlast vanuit het regionale watersysteem, omdat zij daarvoor de normen vaststellen. Waterschappen en provincies geven daarnaast veel aandacht aan waterveiligheid (overstromingsrisico’s). Gemeenten pakken vooral wateroverlast aan.
  • Droogte krijgt nog nauwelijks aandacht bij gemeenten. Waterschappen en provincies doen dat in toenemende mate.
  • Gemeenten, provincies en waterschappen zijn zich wel bewust van hittestress, maar houden er nog nauwelijks rekening mee.”

Ik zal de voortgang met belangstelling volgen en zelf dit onderwerp keer op keer op de agenda plaatsen.

Op de pagina’s 64/65 van de Staat van Ons Water over 2015 is te lezen: “Planuitwerking Innovatieve Zoet-Zoutscheiding Krammersluizen. Nadat eerst een pilot in de Krammerjachtensluis was uitgevoerd, is Rijkswaterstaat in maart 2015 is gestart met het project Planuitwerking Innovatieve Zoet-Zoutscheiding Krammersluizen. Aanleiding vormt de vraag of de huidige zoet-zoutscheiding, die aan groot onderhoud toe is, kan worden vervangen door een innovatieve zoet-zoutscheiding. Dit innovatieve systeem gaat de uitwisseling van zoet en zout water tegen door het creëren van een fijn gordijn van luchtbelletjes, in combinatie met het spoelen met zoet water. Daarmee wordt verzilting van het Volkerak-Zoommeer tegengegaan. Het nieuwe systeem zorgt naar verwachting ook voor Pilot bellenscherm Krammersluis, een aanzienlijk sneller schutproces en een forse besparing op beheer- en onderhoudskosten. De resultaten van de planuitwerking dienen als basis voor een definitief besluit in 2016. Daarna is duidelijk of kan worden gestart met de realisatie van de innovatieve zoet-zoutscheiding in alle Krammersluizen.”

Ons Water heeft hier vaak over geschreven (het laatst in december 2015) en Ons Water zal de voortgang zeker volgen en zonodig zal Ons Water hierover bij de bestuurders aan de bel trekken.

Ik wil dit lange verhaal eindigen met een positief citaat uit de Staat van Ons Water over 2015: “Het realiseren van de doelstellingen van gematigde lastenontwikkeling en kostenbesparingen in het waterbeheer in de periode tot en met 2015 ligt goed op koers. De belastingopbrengsten en kosten stijgen minder sterk dan bij het afsluiten van het Bestuursakkoord Water in 2011 werd verwacht. De lastendruk van de burgers en bedrijven die voortvloeit uit de kosten die Rijk, provincies, waterschappen en drinkwaterbedrijven maken, ontwikkelt zich voor vrijwel alle categorieën gunstig.”

Maar helaas zijn de tarieven nog steeds stijgende.

gea 39In de rondvraag van het AB werd door het lid Henk Schouwenaars van de PvdA fractie aan de orde gesteld de besluitvorming ten aanzien van een eventuele voorkeursvariant bij de dijkverbetering Geertruidenberg/Amertak. Hierbij houdt het DB vast aan de door het AB in 2015 aan het DB gegeven bevoegdheid tot vaststelling van een voorkeursvariant. Bij regionale keringen is vaststelling een AB bevoegdheid. Ik heb er op gewezen dat de financiering voor een dijkverbetering in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) voor 90 % plaats vindt vanuit het HWBP (een rijksfonds), terwijl bij regionale keringen het een 100% eigen financiering is. Tevens zijn bij deze verbetering van een primaire kering in een rijksprogramma veel externe partijen betrokken (zoals het HWBP, de provincie, RWS, drie gemeenten, een klankbordgroep, een ambtelijke werkgroep, een bestuurlijk stuurgroep, enz. ). Dat maakt de keuze extra complex en vergt veel afstemming. Wat ook een rol speelt is de strakke tijdsplanning waarbij het tijdig beschikbaar zijn van alle benodigde informatie (argumenten) helaas niet mogelijk is. Dit zou wel nodig moeten zijn om een gedegen afweging te kunnen maken tussen  alles op de huidige normen brengen of het medegebruik van dynamische keermiddelen zoals keersluizen. Een deel van de keringen achter eventuele keersluizen komt pas in een volgende toetsronde aan de orde. Voor die toetsronde moeten echter de normen nog vastgesteld worden. Nu is het uitgangspunt om deze toetsing naar voren te halen en uit te voeren zodra de nieuwe normen bekend zijn. Dan is ook een indicatie te geven wat dan de eventuele kosten zijn van een ‘standaard’ dijkverbetering en wat de kosten zouden zijn van een bescherming van het achterland met onder andere dynamische keermiddelen. Die processen lopen door elkaar en kennen andere tijdhorizonten. Belangrijk is dat alle varianten zo lang mogelijk aanpasbaar zijn op basis van nieuwe inzichten/toetsingen. Logisch lijkt om zo lang mogelijk in te zetten op ‘geen spijt maatregelen’ zodat, indien na de nieuwe toetsing blijkt dat dynamische keermiddelen een reëel alternatief vormen, deze alsnog in een aangepast voorkeursalternatief vorm zouden kunnen krijgen.

Een argument dat ik in de vergadering niet benoemd heb, maar dat wel van belang is, is het gegeven dat wij bij verbeteringsprojecten aan regionale keringen een volwaardig opdrachtgever zijn en alles zelf betalen. Bij verbeteringen aan primaire keringen zijn we feitelijk een uitvoerder van de taken van het Rijk en ligt het opdrachtgeverschap vooral bij het Rijk in het kader van een rijksprogramma het HWBP. Daarom wordt de hoofdmoot van de kosten (90%) gedragen door een rijksfonds. Ten tijde van het project Overdiepsepolder in het kader van het Rijksprogramma “ruimte voor de rivier” was de financiering nog 100%. Ook toen waren we simpelweg de uitvoerder van een rijksprogramma en opgave. Wel heb ik toegezegd het AB via de commissie systeembeheer te betrekken bij het proces en op de hoogte te houden van de voortgang van het proces en de keuzen die daarin gemaakt worden.

BLINDE VLEK

blind spotIk heb de afgelopen weken het boek Blind Spot gelezen met de subtitel: “metropolitan landscape in the global battle for talent”. Als raadslid en waterschapsbestuurder probeer ik de literatuur bij te houden over zaken als het vestigingsklimaat voor bedrijven. Want als we ooit van gemeentelijke schulden af willen komen en onze werkzoekenden kansen willen bieden op een plaatselijke of regionale arbeidsmarkt, dan is het vestigingsklimaat van buitengewoon belang.

Volgens “Blind Spot” is de kwaliteit van het landschap, water en leefomgeving een blinde vlek in veel strategieën voor het vestigingsklimaat. Succesvolle bestuurders van Madrid en Londen zien de paradigma wisseling van het louter investeren in gebouwde infrastructuur naar werken aan natuur, water, landschap en erfgoed als middel voor het aantrekken van hoogopgeleide kenniswerkers en kennisintensieve bedrijven. In de ‘lerende economie’ blijken dit voorwaarden voor succes. Het metropolitaan landschap is niet los te zien van economische ontwikkelingen. Nu we omschakelen naar een kennisintensieve economie is de kwaliteit, identiteit en gebruikswaarde van het metropolitaan landschap een cruciale factor in het voortbrengen , aantrekken en vasthouden van talent en daarmee cruciaal voor het economisch voortbestaan van steden. “Blind Spot” geeft inzicht in hoe de kwaliteit van het landschap bij kan dragen aan het succes van stad en regio. Metropolitane regio’s beconcurreren elkaar mondiaal op het terrein van de innovatieve bedrijvigheid. Hoog opgeleiden kiezen steeds vaker hun woonplaats mede op basis van de kwaliteit van het leven. Investeren in cultuur (historie) en landschap is direct en indirect verrijkend en blijkt een basisvoorwaarde voor de verbetering van het leef- en vestigingsklimaat. 

Belangrijk is ook het realiseren van goede fysieke verbindingen tussen stad en ommeland door middel van aantrekkelijke en uitgebreide fiets- en wandelnetwerken. Investeren in de groen/blauwe raamwerken, waarmee cultuurhistorisch erfgoed herbestemd en benaderbaar wordt, loont.

Kijkend naar de in “Blind Spot” geanalyseerde tien wereldse metropolitane landschappen, me realiserend dat Bergen op Zoom en West-Brabant niet de Randstad/Deltametropolis, Londen, Madrid of Milaan zijn, maar van een volstrekt andere schaal, Bergen op Zoom en West-Brabant hebben wel veel van de elementen die volgens “Blind Spot” de toegangsweg tot succes kunnen zijn. In de nabijheid zijn: de zee, meren, een rivier, wetland, standen, bossen en landbouwgebieden maar vooral biedt de stad en ommeland veel cultuurhistorie en water die bijvoorbeeld in het kader van de Zuiderwaterlinie nog beter in beeld gebracht zouden kunnen worden. Dat kan en moet beter onder de aandacht van de beslissers van het mondiale bedrijfleven worden gebracht. Ik raad iedere bestuurder aan dit boek te lezen. 

Louis van der Kallen 

 


HOE DOM MAG EEN MINISTER ZIJN?

 


HOE DOM MAG EEN MINISTER ZIJN?

 

Hoeveel ziekenhuizen mogen er nog gebouwd worden in laag gelegen gebieden met de noodaggregaat in de kelder? Hoeveel gemeenten mogen nog uitbreiden in het bed van de Maas en de honderden miljoenen euro’s aan dijkverbeteringprojecten op het bordje schuiven van de waterschappen en het Rijk? Hoeveel gemeenten mogen nog uitbreiden in gebieden die daar volstrekt ongeschikt voor zijn en alleen met blijvend hoge kosten voor de waterschappen met gemalen en dijkverhogingen om de bewoners droog te kunnen houden? Een recent voorbeeld hier van is Almere.

Minister Schultz van Haegen wil een ‘moderne‘ watertoets zonder overleg plicht. Dit gaat de burger op termijn weer veel geld kosten. Gemeenten zijn experts in het afschuiven van de (verborgen) kosten van hun uitbreidingen en bouwplannen en als de beelden van ondergelopen straten, huizen en kelders op de TV en in de krant verschijnen roept iedereen moord en brand en mag het Rijk (dus wij allemaal) of de waterschappen (dus iedereen in het waterschapsgebied) de kosten dragen. Een watertoets zonder harde verplichtingen is vrijwel nutteloos. Gemeenten trekken er zich in de praktijk weinig van aan. Het was vast naïef maar van een liberale VVD minister had ik als het over de veiligheid en geld gaat iets anders verwacht. Maar het liberale optimisme en de dereguleringswaanzin heeft ook hier weer de overhand. Waarom zou ik mij iets aantrekken van de adviezen en bemerkingen in een door buitenlanders geschreven onafhankelijk OECD studie “Water Governance in the Netherlands”?  Over dit rapport stelde ik vragen aan het DB van het waterschap. Die rapportage maakte tal van opmerkingen over de relatie tussen de bescherming tegen wateroverlast en de Nederlandse praktijk in de ruimtelijke ordening. Hun advies was om de watertoets een vaste plaats te geven in het toetsen van ruimtelijke plannen en de positie van de waterschappen op dit vlak te versterken. In een NRC commentaar op 30 augustus over dit toen nog mogelijke ministeriële voornemen is te lezen: “Niet elke deregulering is een verbetering, voorzichtig uitgedrukt.” Zoals een NRC commentaar behoort te zijn, netjes uitgedrukt. Ik ben echter niet altijd diplomatiek. Voor mij is dit ministeriële voornemen gewoon oer DOM.

Dat de VNG als vertegenwoordiger van de gemeenten op het gebied van ruimte voor de rivier recent een handtekening onder een bestuurovereenkomst zette, is niet meer dan een schaamlap of het spreekwoordelijke WC papiertje. De VNG bindt gemeenten en hun raden op geen enkele wijze. Wederom oer DOM, DOM!

 


 

WATERTOETS – 0028

 


 

Bergen op Zoom, 24 oktober 2007

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Reeds een aantal jaren heeft het waterschap een wettelijke taak bij de totstandkoming van bestemmingsplannen, namelijk: advisering ten aanzien van de watertoets.

Voor ondergetekenden is het ondoorzichtig in hoeverre de waterschapsinbreng een effectieve is. Tot op heden hebben het algemeen bestuur in deze geen evaluaties bereikt.

Gezien het grote belang van een adequate omgang met de waterbelangen in bestemmingsplannen en de grote water(bergings)belangen waar de samenleving, en het waterschap in het bijzonder, voor staat, verzoeken ondergetekenden het dagelijks bestuur de effectiviteit van de waterschapsbijdrage in bestemmingsplannen te evalueren.

Vragen die middels een dergelijke evaluatie beantwoord dienen te worden zijn o.a.:

– Leggen alle gemeenten alle nieuwe bestemmingsplannen c.q. bestemmingsplanveranderingen voor aan het waterschap? Zo nee, welke niet?

– Wat is het beleid c.q. de aanpak van in deze onwillende gemeenten?

– Controleert het waterschap of de adviezen worden overgenomen?

– In hoeverre worden de waterschapsadviezen ten aanzien van de voorgelegde bestemmingsplannen c.q. bestemmingsplanwijzigingen overgenomen?

– Indien adviezen niet of niet geheel worden overgenomen, welke stappen heeft het waterschap dan ondernomen om dergelijke bestemmingsplannen, die niet (optimaal) waterproef zijn, alsnog veranderd te krijgen?

– Hoe vaak heeft het waterschap ten aanzien van het niet overnemen van de waterschapsadviezen bezwaar- of beroepsprocedures bij de betrokken gemeenten gevoerd c.q. bij de provincie? En in hoeveel van die gevallen heeft dat alsnog geleid tot de gewenste/geadviseerde aanpassingen?

– Is de effectiviteit van de watertoets al bij andere waterschappen/provincies geëvalueerd en met welke resultaten?

– Neemt het waterschap deel aan benchmarking van de effectiviteit van de watertoetsen? Is het DB op dit vlak bereid initiatieven te ontwikkelen?

– In hoeverre wordt het waterschap preventief bij de opstelling van bestemmingsplannen betrokken?

– In hoeverre maken gemeenten effectief gebruik van in het verleden door o.a. de rechtsvoorgangers van het waterschap opgestelde waterkansenkaarten? En maakt het waterschap bij de toetsing van de bestemmingsplannen daar nog gebruik van?

Vertrouwende op een spoedige beantwoording,

hoogachtend,

mede namens de heer A.J. Jongevos,

Louis van der Kallen

 


UITWERKING UITGANGSPUNTEN WATERTOETS – 0021

 

 


 

Bergen op Zoom, 11 december 2006

 

Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

per e-mail [email protected]

 

Geacht Bestuur,

Het waterschap Aa en Maas heeft in samenwerking met het waterschap De Dommel de “Uitwerking uitgangspunten watertoets Aa en Maas” gepubliceerd.

– Wanneer is het waterschap Brabantse Delta zover?

– Waarom heeft ons waterschap niet geparticipeerd in deze co-productie?

Met vriendelijke groet,

Louis van der Kallen

 


WATERTOETS – 0022

 


 

Bergen op Zoom, 11 december 2006

 

Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

per e-mail [email protected]

 

Betreft: watertoets als schaamlap

 

Geacht Bestuur,

Volgens de handreiking “Watertoets” van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is een watertoets geboden voor alle plannen, waarbij een ruimtelijke procedure wordt gevolgd. Voorbeelden zijn: bestemmingsplannen, structuurplannen, streekplan, zelfstandige projectprocedures (ex art. 19 lid 1 WRO), enz.

Volgens de voornoemde handreiking dienen de eventuele maatregelen opgenomen te worden in de toelichting bij de voornoemde ruimtelijke plannen. Een prachtig verplicht procesinstrument dat leidt tot veel werk bij waterschappen, maar dat feitelijk niet leidt tot de gewenste resultaten. Het is niet meer dan een doekje voor het bloeden of in mijn beleving ‘een schaamlap’, waarmee de wetgever ons (het waterschap) heeft opgezadeld.

De waterparagraaf staat bij de mij bekende nieuwe bestemmingsplannen altijd in de zogenaamde toelichting van de bestemmingsplannen. Dit is conform de voornoemde handreiking. Echter de toelichting is niet bindend. Dus niet juridisch afdwingbaar!

Alleen de voorschriften zijn bindend en juridisch afdwingbaar.

Vrijwel al het werk van het waterschap inzake waterparagrafen in bestemmingsplannen is feitelijk ‘water naar de zee dragen’ en is slechts van marginale invloed op de waterproblematiek en de wateropgaven waarvoor Nederland en ons territoir met name zich gesteld ziet.

Ondergetekende constateert dat bijvoorbeeld in het bestemmingsplan Fort/Zeekant in de gemeente waar ik raadslid ben, de waterparagraaf niet wordt uitgevoerd. Projectontwikkelaars hebben er simpelweg het geld niet voor over. Van de mooie waterbergingsplannen per individuele woning of bouwplan komt dus niets terecht.

Ik verzoek U dringend deze problematiek onder de aandacht van de Unie en het Ministerie te brengen.

De watertoets is goed, mits deze leidt tot de opname van afdwingbare voorschriften in alle ruimtelijke plannen.

Met vriendelijke groet,

Louis van der Kallen

c.c. fracties 2e kamer

fracties Provinciale Staten

college van B&W gemeente Bergen op Zoom

 


MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT INZ. WATERTOETS – A013

 


 

Bergen op Zoom, 11 december 2006

 

Aan de Minister van Verkeer en

Waterstaat

[email protected]

 

Excellentie,

Bijgaand treft U aan mijn brief aan het Dagelijks Bestuur van het waterschap Brabantse Delta.

De inhoud spreekt voor zich.

Ik vind het zeer betreurenswaardig dat overheden zich vele inspanningen getroosten met slechts marginale resultaten, omdat het wettelijk middel, de waterparagraaf in de toelichting in plaats van in de voorschriften van bijvoorbeeld een bestemmingsplan, niet leidt tot feitelijke implementatie van de in de waterparagraaf vermelde maatregelen.

Ik verzoek U dringend om eventueel in eendrachtige samenwerking met Uw ambtsgenoten te komen tot een zodanige aanpassing van wet en regelgeving dat de waterparagraaf in de voorschriften van bestemmingsplannen wordt opgenomen en daardoor een effectief middel wordt ter aanpak van de wateropgaven waarvoor ons land zich gesteld ziet.

Hoogachtend,

Louis van der Kallen

 


VROM INSPECTIE ZUID INZ. WATERTOETS – A014

 


 

Bergen op Zoom, 11 december 2006

 

Aan de VROM-inspectie Regio Zuid

Postbus 850

5600 AW Eindhoven

per fax: 040 – 2653030

 

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft U aan mijn brief aan het Dagelijks Bestuur van het waterschap Brabantse Delta.

De inhoud spreekt voor zich.

Ik vind het zeer betreurenswaardig dat overheden zich vele inspanningen getroosten met slechts marginale resultaten, omdat het wettelijk middel, de waterparagraaf in de toelichting in plaats van in de voorschriften van bijvoorbeeld een bestemmingsplan, niet leidt tot feitelijke implementatie van de in de waterparagraaf vermelde maatregelen.

Ik verzoek U dringend het vorenstaande, eventueel na evaluatie, te betrekken bij Uw adviezen aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Hoogachtend,

Louis van der Kallen