VOORSTEL TOT LANDELIJK INTEGRAAL WATERBEHEER


VOORSTEL TOT LANDELIJK INTEGRAAL WATERBEHEER

Door: W. Borm en C. Huijgens

Inleiding
Bij hoge rivierafvoeren ligt de Biesbosch op de overgang van doorvoer naar noodberging. Stagnatie van doorstroming in het Hollandsch Diep vergroot op zo´n tijdstip het overstromingsrisico in de regio ten oosten van Moerdijk. Met een andere inrichting van de Zeeuwse Delta is dit te voorkomen.
De wisselende beschikbaarheid van zoet water blijkt voor herinrichting een beperkende factor. Daarom hebben we de samenhang tussen de zoetwaterafvoeren van de Zeeuwse Delta, het IJsselmeer en de Nieuwe Waterweg in onderstaand advies betrokken.

Een sluis in de Nieuwe Waterweg
Om de indring van zout tegen te gaan leiden we momenteel het meeste rivierwater door de Nieuwe Waterweg naar zee. Gigantische hoeveelheden zoet water raken we zo kwijt. Doen we dat niet, dan gaan diverse zoetwaterinnamepunten verloren. Met de stijging van het zeeniveau wordt het op termijn voor de veiligheid van de Rijnmond en de Drechtsteden onvermijdelijk dat er sluizen in de Nieuwe Waterweg komen. Waarom, met dat toekomstbeeld, nu al niet het besluit genomen die sluizen aan te brengen?

Wanneer de Maeslantkering niet goed functioneert zijn de gevolgen voor het achterland desastreus. Een sluizencomplex in de Nieuwe Waterweg betekent extra beveiliging. Door “het lek van Holland” te dichten vormt de beschikbaarheid van zoet water geen beperkende factor meer voor landelijke integrale waterhuishouding. Hoewel de scheepvaartsector niet zit te wachten op een extra hindernis, komt er spoedig een onderzoek naar een `afsluitbaar open´ Rijnmond. Zodra er sluizen komen is er zoet water voorhanden om de delta gezond te maken, kan men onder meer de verzilting van de landbouwgronden in Zuid-Holland tegengaan en is er genoeg voorraad om aan de vraag naar zoet water te voldoen. De aanleg van de zeesluizen is een kostbare, maar effectieve investering om Nederland klimaatbestendig te maken. Hiermee krijgt men de veiligheid én het waterbeheer van Nederland op orde.
Uit ecologisch oogpunt zijn permanente en geleidelijke overgangen van zout naar zoet belangrijk. Voor de veiligheid, landbouw en economie speelt het terugdringen van de toenemende rivieropwaartse invloed van de zee een rol. Beide zijn haalbaar door verlenging van de routes naar zee.

Een gezonde Zeeuwse Delta
Drie zaken die van belang zijn om in de Zuidwestelijke Delta de veiligheid te waarborgen en de maatregelen van Ruimte voor de Rivier te laten werken zijn:
– het gebruik van de voormalige zeegaten als noodberging voor het rivierwater,
– het behoud van verval en doorstroming bij hoge rivierafvoeren en
– meer spuimogelijkheden naar zee.
Daar is weinig twijfel over, maar hoe zit het met natuur en milieu?

De weg naar een gezonde delta
Met de Deltawerken bleef het zoute getijdenmilieu in de Oosterschelde behouden. Het rivierwater wordt door de Nieuwe Waterweg en het Haringvliet naar zee afgevoerd en de voormalige zeegaten zijn van elkaar gescheiden. De Zeeuwse oppervlaktewateren werden kwalitatief minder en scoren intussen op veel punten ‘slecht ‘ of ‘ontoereikend’. De Tweede Kamer wil voortvarend werken aan het gezond maken van de Zuidwestelijke Delta in combinatie met de bijstelling van de veiligheidsnormen voor hoogwater.
Doorstroming is meestal de oplossing voor de ontstane problemen als vermesting, blauwalgen, wisselingen en abrupte overgangen van milieu, zuurstofloosheid en zandhonger. Doorstroming middels rivierwaterafvoer en getijden.
Het zoete rivierwater dat nu via de kortste weg wordt geloosd, dient zoveel mogelijk door de wateren van de delta te gaan, zich te mengen met het zoute water onder invloed van getijdendynamiek en pas bij de stormvloedkering in zee te stromen. Zo wordt de Oosterschelde de levensader van een duurzame en gezonde delta.

De rivieren als ruggengraat van de EHS
In de stroomgebieden van de rivieren is tientallen jaren gewerkt aan onder meer beekherstel, vispassages, natuurvriendelijke oevers en vloeiweiden. Deze maatregelen worden pas echt effectief bij een blijvende overgang van zout naar zoet. De natuurlijke relatie tussen rivieren en zee kan zich dan herstellen en de rivieren kunnen de ruggengraat gaan vormen van de Ecologische Hoofdstructuur, het netwerk van de Nederlandse natuur.

De Kier en wisselende milieuomstandigheden
Het complex van de Haringvlietsluizen vormt vanaf 1970 de regelkraan van de Nederlandse rivierwaterhuishouding. Door alleen te spuien, lozen we er zoetwatervis in zee en kunnen trekvissen onze rivieren niet bereiken. Het plan ontstond om enkele sluisdeuren de klok rond op een kier te zetten, maar door lage rivierafvoeren in de zomer en door sluitingen als gevolg van hoge zeewaterstanden kan de Kier maar 6 tot 8 maanden per jaar werken. Het Kierproject is veel te rooskleurig voorgespiegeld. Het zout mag niet verder dan 8 km ten oosten van de sluizen binnendringen. Met zo´n beperking is ecologisch weinig winst te behalen. Milieuwisselingen, abrupte overgangen en zoetwaterschokken staan haaks op het streven naar gezonde deltawateren. Op 1 januari 2009 zijn de sluizen op een kier gezet. Het komend jaar zal een beeld geven van de gevolgen. Spoedig is een heldere afweging mogelijk.

Toelichting bij de schets voor doorstroming
Het deltamilieu is gebaat met doorstroming voor het oplossen van de huidige problemen. Dit kan door te meanderen, zonder hinder voor de scheepvaart. Het rivierwater gaat daarom in de schets met een S-bocht naar zee.
De zee komt relatief verder weg te liggen en stroomsnelheden nemen af. Hierdoor is het achterland beter beschermd tegen hoge zeewaterstanden en opwaaiende westenwind.

Schets voor doorstroming:

doorstroming delta2

Dit vermindert de gevreesde landinwaartse invloed van zee, als gevolg van zeespiegelstijging of lage zomerafvoeren, en maakt tevens een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet mogelijk. Het Haringvliet blijft zoet, de Grevelingen krijgt doorstroming met gereduceerd getij en de Oosterschelde wordt weer een estuariummonding. Het huidige zoute en stilstaande milieu in de Grevelingen ondergaat de grootste veranderingen. Dit verandert in een getijdengebied met doorstroming en overgangen van brak naar zout. Bij extreem hoge rivierafvoeren wordt van tevoren op drie plaatsen gespuid en kan de op dat moment maximaal haalbare bergingscapaciteit gebruikt worden. Dit garandeert de afwatering van onder meer het gebied van het Waterschap de Brabantse Delta. Het water van het Hollandsch Diep kan blijven doorstromen, zodat stagnatie met de gevreesde peilverhoging in de Biesboschregio uitblijft en de kans op overstroming in het Rijnmondgebied vermindert. De Oosterschelde blijft onder alle omstandigheden zout. Doorstroming en getijden zijn gunstig voor schelpdierculturen en het aangevoerde sediment kan op de lange termijn de onbalans die zandhonger veroorzaakt herstellen. Bij hoge rivierenafvoeren spuien de Haringvlietsluizen tijdig het overtollige rivierwater lozen om tijdelijke verzoeting van de Oosterschelde voorkomen. De te nemen maatregelen spreken voor zich: een doorsteek tussen Stellendam en Melissant, er komen extra spuimogelijkheden in de Brouwersdam en ga zo maar door.

Integrale planvorming
Nu de kwaliteit van Rijn en Maas is verbeterd, wordt het tijd om de visgronden van de Noordzee en de delta weer te voeden met de door de rivieren meegevoerde voedingsstoffen. Stabilisering van het zoete milieu in het Haringvliet zal een positieve invloed hebben op aangrenzende natuurgebieden. Dit is ook economisch van belang en voorkomt verdere verzilting van het grondwater. Momenteel wordt nog overwogen om de randmeren tegen Brabant zout te maken om de symptomen van overmatige bemesting te bestrijden. Bij voldoende beschikbaarheid van zoet water, kan dit door de randmeren stromen om deze te reinigen en het water te verversen. Zoet water in de randmeren gaat de verzilting van West-Brabant tegen. De scheepvaart door het Zoommeer heeft hierbij geen getijden.
Een gezonde delta is op termijn goed voor recreatie, landbouw, scheepvaart, industrie, visserij, schelpdiercultuur, natuur en milieu. Langs de rivieren wordt inmiddels gericht gewerkt volgens de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier. Aansluitend is de delta aan zet.

Een veilig en duurzaam systeem rond de Afsluitdijk
De huidige Afsluitdijk voldoet niet meer aan de eisen. In augustus 2008 verscheen dan ook het rapport “Toekomst Afsluitdijk, acht integrale visies”. De veiligheid waarborgen is van nationaal belang, maar daarnaast spelen natuur en milieu een grote rol. De voorkeur heeft een duurzame vorm van rivierwaterafvoer met herstel van de ecologische relaties in combinatie met maximale veiligheid.

De samenhang van de Zuidwestelijke Delta en het IJsselmeer
In het rapport “Samen werken met water” van de Deltacommissie wordt voorgesteld het waterpeil van het IJsselmeer op termijn te verhogen. Dit advies stuit op praktische problemen. Het voorstel vereist hoge investeringen en aanpassingen die niet in een kort tijdsbestek gerealiseerd kunnen worden en het verkleint de kansen voor herstel van een natuurlijke overgang van zout naar zoet. Voor de zoetwatervoorraad van Nederland is het eenvoudiger om het zoete oppervlak in het IJsselmeer veilig te stellen, in combinatie met het behoud van de zoetwatervoorraden in de Zuidwestelijke Delta. In de Zeeuwse Delta kan bovendien de waterberging bij hoge rivierafvoeren zodanig worden vergroot, dat rivierwateropvang in het IJsselmeer minder urgent is.

Bouwen met de natuur
Er is in de verkenning “Toekomst Afsluitdijk” voorgesteld om het voorland in te zetten voor de veiligheid door ondiepten te verhogen. Op deze wijze ontstaat een meegroeiende voorzeewering met vooroevers. In de vorm van een voordijk met golfbrekers kan deze de Afsluitdijk tegen het robuuste water beschermen en tevens een ecologische meerwaarde geven aan de Waddenzee. Een tweede voorstel is de aanleg van een natuurdijk aan de binnenzijde van de afsluitdijk voor de opvang van zilte overslag en opwaaiing.

Combineren tot een gezond systeem
Het IJsselmeer moet als zoetwaterreservoir onder alle omstandigheden zoet blijven. Daarnaast wordt het water van West-Nederland via het IJsselmeer afgevoerd. Een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet is ecologisch van belang en draagt ertoe bij dat de IJssel weer in het natuurlijke systeem terugkeert. Hierbij dienen milieuwisselingen, zoetwaterschokken en abrupte overgangen voorkomen te worden. Dit vraagt om een gecontroleerde verbinding met de Waddenzeedynamiek in plaats van zoet water te spuien in zee.

Schets voor doorstroming:

afsluitdijk2

We stellen een combinatie voor van een voordijk en een natuurdijk, aansluitend op het verhoogde Makkummerzand. Wellicht een kostbare aangelegenheid, maar de dijken kunnen op ondiepten gesitueerd worden en mogen lager blijven dan de Afsluitdijk. De aanleg kan samengaan met baggerwerkzaamheden elders.
De vorm van de schets voor doorstroming is schematisch. Op deze wijze ontstaat een lus van vele tientallen kilometers, waarlangs het rivierwater wordt afgevoerd via een open verbinding met zee, zonder dat er van indring van zout in het IJsselmeer sprake is. Met afwisselende kribben gaat het water meanderen, waardoor de af te leggen weg naar de Waddenzee nog eens aanzienlijk wordt vergroot en de stroomsnelheid afneemt.
Voor noodsituaties is een stormvloedkering in de Afsluitdijk aan de zijde van Noord Holland gewenst. Bij hoge rivierafvoeren kan de bestaande spuisluis aan de Friese kant worden ingezet. Met de zeespiegelstijging gaat het peil van het IJsselmeer geleidelijk omhoog en blijft spuien onder vrij verval mogelijk. Scheepvaart, recreatie en visserij
De gemotoriseerde scheepvaart blijft gebruik maken van de aanwezige schutsluizen. Voor het nieuwe estuariene gebied naast de Afsluitdijk komen ongekende mogelijkheden voor natuurgerichte recreatie en ongemotoriseerd verkeer. Een open verbinding naar zee herstelt de visrijkdom met trekvissen die hier oorspronkelijk via de Zuiderzee onze zoete wateren opzochten.

Slot
Tal van innovatieve en prestigieuze plannen bereiken ons via de media. Brainstorming over een toekomst met het water is een goede zaak, zolang we realistisch blijven en de beschikbare middelen zinvol gebruiken. Dat laatste was niet altijd mogelijk. Diverse lopende projecten, bestaande voorzieningen en gebiedsinrichtingen zijn immers gebaseerd op een onzekere toekomst.
Het Nationaal Waterplan geeft zekerheid en kan veel wijzigen. Ten oosten van de Nieuwe Waterweg liggen zoetwatergetijdengebieden die mettertijd zullen verdwijnen. Natuurgebieden die ontstaan zijn na de Deltawerken hebben vaak al een erkende status en hoge waarden, maar sommige zullen sterk veranderen. Plannen in het Haringvliet die rekenen op terugkeer van getijden kunnen weleens niet doorgaan. Daarentegen ontstaan er nieuwe en duurzame getijdengebieden bij het herstel van de estuariene dynamiek.
De komende veranderingen vragen hoe dan ook van velen flexibiliteit om bestaande idealen los te laten en alsnog achter een keuze te gaan staan die op termijn het beste is voor veiligheid, economie en milieu. Zodra het raamwerk voor de totale planvorming is vastgesteld, kan in het verlengde van de PKB Ruimte voor de Rivier effectief gewerkt worden.
Het eindresultaat dient de huidige situatie ruimschoots te verbeteren en de richting te bepalen voor een klimaatbestendig Nederland.


INSPRAAKPUNT V & W INZ. STARTNOTITIE VOLKERAK-ZOOMMEER – A019

 


 

Bergen op Zoom, 7 november 2007

 

Inspraakpunt V&W

Startnotitie Planstudie

Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer

 

per e-mail: [email protected]

 

Geachte heer/mevrouw,

Ondergetekende wenst middels dit schrijven een inspraakreactie geven op de aanvullende Startnotitie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer in het kader van de procedure voor de milieueffectrapportage. Ter illustratie zal ik soms verwijzen naar documenten ter informatie, omdat deze ook mede onderleggers c.q. bouwstenen kunnen/dienen te zijn van de aanvullende Startnotitie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer.

Zoet/Zout
De startnotitie gaat uit van verzilting van het Volkerak-Zoommeer als enige mogelijke oplossingsrichting voor de blauwalgenproblematiek. Als zoet alternatief is uitsluitend gekeken naar de doorspoelvariant zonder een optimaal gebruik van alle mogelijke aanvullende maatregelen. Dit is een gemiste kans. Ondergetekende moet constateren dat deze startnotitie deels is gebaseerd op onvolledig onderzoek naar de mogelijkheden van zoete varianten.

De tot op heden onderzochte varianten geven aan, althans volgens de onderzoekers, dat binnen het ‘zoete water’ er geen afdoende oplossingen te vinden zouden zijn.

Blauwalgen, waar overleven zij? In de diepte! In een eerdere systeembeschrijving komt men tot de conclusie dat de bodem van het meer ernstig verontreinigd is en gesaneerd moet worden. Combineer dit feit met de doelstelling het meer zodanig in te richten dat de winteroverlevingskans van de blauwalgen daalt. Vul de diepten (meer dan 6 meter) buiten de vaargeul op, zodat in de winter de algen niet kunnen overleven in diepten die niet doorspoelen en in de winter te weinig afkoelen. Egaliseer diepten in de vaargeul, zodat overal de doorstroming geoptimaliseerd wordt. Verdiep ondiepten tot circa 6 meter, zodat opwarming minder snel plaatsvindt en daardoor de bloei in de zomer wordt geremd.

Waarom is de problematiek zo beperkt bekeken, terwijl met het vorenstaande (de diepten) zo veel andere mogelijkheden binnen het bereik liggen? Waarom wordt uitgegaan van de huidige diepte- en breedteprofielen? Waarom heeft men de behoefte aan nieuwe terreinen, voor bijvoorbeeld de industrie, niet gecombineerd met de aanpak van de diepteprofielen door bijvoorbeeld 1.000 ha. op te spuiten voor industrievestiging nabij industrieterrein Dintelmond?

Dan hoeft het industrieterrein Moerdijk niet uitgebreid te worden en kunnen de werkzaamheden betaald worden door de uitgifte van nieuwe gronden. Waar is de Hollandse mentaliteit gebleven van landaanwinning als oplossing van veel van onze problemen?

Met verdere aanvullende maatregelen, zoals:

– Weg met de Hooglanders. Meer ganzen zullen komen met als nevengevolg minder ganzenvraat buiten het gebied.

– Meer helofyten met als gevolg meer snoeken die de plantenetende vissen uitdunnen.

– Doorspoeling met voedselarmer water (Hollandsch Diep) als het beschikbaar is.

– Vermindering overlevingskans van blauwalgen door meer doorspoelbare diepten.

is veel te bereiken.

Verzilting is voor de landbouw een bedreiging, maar ook voor veel bouwwerken. Zoute lucht, zoute kwel en zout water zijn zeer corroderend. Van Tielrooij’s WB 21 geeft het belang van zoet water in dit gebied nadrukkelijk aan. Zij hebben het waterbeleid voor de 21ste eeuw integraal bekeken.

Jammer dat voorbij is gegaan aan de door mij reeds eerder geschetste oer Hollandse oplossingen. Landaanwinning en baggeren, profijtelijk en werkzaam!

Zoetwatervoorziening algemeen
Ik wil wijzen op de gevolgen van verzouten voor de zoetwatervoorziening.

Water Beheer 21ste eeuw (Commissie Tielrooij) gaat niet alleen over een te veel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water. Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt hier op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij.

Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur.

Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen.

De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw.

De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

Er dreigt dus een zoetwater tekort voor grote delen van het beneden rivierengebied in de toekomst. De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat.

Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletschers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer.

Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water, gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, IJssel, Lek en Waal kan, vanwege de eisen van de scheepvaart, de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, die duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.

Met dit toekomstbeeld gaat desondanks het Haringvliet op een kier, met als gevolg meer zoet water wat anders dan via de Nieuwe Waterweg naar zee gaat. Als dan ook de sluizen opengaan richting Krammer/Volkerak/Zoommeer met nog meer zoetwaterverlies, denk ik dat het in de toekomst des zomers wel eens goed spaak zou kunnen lopen met grote zoetwater-tekorten en problemen voor de scheepvaart.

Wie en wat wordt dan het slachtoffer? Welke maatregelen zullen dan weggegooid geld blijken?

Beter zou het zijn om het rapport WB21 serieus te nemen.

“Het gevolg is dat de inname van water voor de drinkwatervoorziening vaker en langduriger moet worden gestaakt. Het zelfde verschijnsel doet zich voor op de Brabantse rivieren. Hier kan het probleem echter wel opgelost worden door de aanvoer van een beperkte, extra hoeveelheid zoet water” (pagina 9).

Nergens in de startnotitie wordt vermeld waar dit zoete water, in tijden van droogte dan wel vandaan komt. Is/wordt dit vastgesteld in de Landelijke Commissie Waterverdeling (droogteoverleg)? Hier moet in de milieueffectrapportage helderheid over verschaft worden!

“De inzet van regionaal beschikbaar zoet water en mogelijkheden van ontzilting van ter plaatse beschikbaar oppervlaktewater worden ook voor West-Brabant onderzocht.” (pagina 11). Onderzoeken: prima, maar dan ook hoe de kosten daarvan tot in lengte van dagen van de Rijksoverheid worden zeker gesteld.

Bestaande infrastructuur/verzilting
De start notitie spreekt over “De eerste stap is er op gericht de blauwalgenproblematiek aan te pakken met maatregelen die zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande infrastructuur.

Deze maatregelen moeten ertoe leiden dat er uiterlijk 2015 geen sprake meer is van overlast door blauwalgen in het Volkerak-Zoommeer” (pagina 5).

Men denkt dus dat een aanpak met behulp van de bestaande infrastructuur kan leiden tot de oplossing van de algenproblematiek. Het gebruik van uitsluitend de bestaande infrastructuur heeft een aantal nadelen.

De belangrijkste is verzilting van het Haringvliet/Hollandsch Diep door zoute schutverliezen.

In de droge periode van november 2005 heeft een zogenaamde achterwaartse verzilting (via Nieuwe Waterweg, de Oude Maas, het Spui en de Dordtsche Kil) plaatsgevonden van het Haringvliet en het Hollandsch Diep. Hierdoor kon het drinkwaterbedrijf Evides ruim twee maanden geen water innemen.

Deze verzilting was relatief uitzonderlijk. Maar met een stijgende zeespiegel en mogelijk langere perioden van lage rivierafvoeren zou dit vaker op kunnen gaan treden.

Nu viel deze achterwaartse verzilting ver buiten het groeiseizoen. Wanneer dit echter gebeurt in de zomer, kan dit ernstige gevolgen hebben voor onze waterinlaatmogelijkheden.

Het nieuwe beheer van de Haringvlietsluizen (kierbesluit) doet ook in droge perioden een extra beroep op de beschikbaarheid van zoet water. Zoute schutverliezen zouden de verziltingsrisico’s van het Haringvliet/Hollandsch Diep aanzienlijk verhogen.

Bij het onderzoek naar de te treffen maatregelen vanwege de “zoutindringing vanuit het Volkerak-Zoommeer naar omliggende wateren” dient dan ook met een eventuele samenloop met een achterwaartse verzilting rekening gehouden te worden en dienen aanpassingen om de zoute schutverliezen te beperken ook vóór 2015 mogelijk te zijn.

Ook het schutten bij Dintelsas en Benedensas kunnen tot zoutindringing leiden en ook daar zijn aanvullende maatregelen nodig. Hier dient de milieueffectrapportage helderheid over te verschaffen. Tevens zal de Binnenschelde bij verzilting van het Volkerak-Zoommeer verzilten omdat het peilbeheer vormgegeven wordt door water in te laten vanuit het Zoommeer. Onderzocht dient te worden welke gevolgen dit heeft voor alle waterkwalitietsaspecten van de Binnenschelde en op de funderingen van de bebouwing in de omgeving van de Binnenschelde, zoals op de Bergse Plaat.

Een tweede risico is dat na het oplossen van de problemen met de bestaande infrastructuur de landelijke besluitnemers geen prioriteit meer zullen toe kenen aan de noodzakelijke mitigerende maatregelen om de andere problemen die verzilting veroorzaken op te lossen.

Duurzaam functionerend ecosysteem
“De oplossing voor de blauwalgenproblematiek moet passen binnen de oplossing voor de langere termijn (2040). Dit is de tweede stap die leidt tot een definitieve oplossing voor de waterkwaliteit van het Volkerak-Zoommeer, waarbij sprake zal kunnen zijn van een duurzaam functionerend ecosysteem.”

In de startnotitie is geen nadere definitie, uitwerking of omschrijving te vinden van de dan nog op te lossen waterkwaliteitsproblemen, noch van wat in dit verband moet worden verstaan onder “een duurzaam functionerend ecosysteem”. In de milieueffectrapportage dient daar helderheid over te komen.

Getijdendynamiek/Waterberging op het Volkerak-Zoommeer (RvR)
“Om te voorkomen dat zich andere plaagalgen vestigen in het Volkerak- Zoommeer, wordt voorgesteld om meer getijdendynamiek op het meer toe te laten.” (pagina 10).

Het vorenstaande gecombineerd met het voorstel in het kader van Ruimte voor de Rivier om maximaal 2 meter waterkolom in noodgevallen te bergen op het Volkerak-Zoommeer is strijdig met het Interim Peilbesluit 1996. De effecten van deze maatregelen op de waterafvoer van West-Brabant, alsmede op de kwaliteit van de waterkeringen dienen in dit kader nader onderzocht te worden.

In de rapportage wateratelier Brabantse Delta “van DEFENSIE tot RETENTIE” is geschetst hoe men denkt om te gaan met de circa 30.000.000 kubieke meter waterafvoer van de West-Brabantse rivieren die geborgen zou moeten worden in West-Brabant. Dit stuk, geschreven in opdracht van de Stichting Cultuur Historie West-Brabant met als partners het waterschap Brabantse Delta en de provincie Noord-Brabant, geeft daarvoor een aantal oplossingen. In een brief van het waterschap Brabantse Delta aan de leden van het algemeen bestuur van het waterschap schrijft dijkgraaf J.A.M. Vos: “Waterschap Brabantse Delta ondersteunt de uitkomsten van de atelierbijeenkomsten”. De geschetste ‘oplossingen’ zijn dus serieus te nemen. Die ‘oplossingen’ betreffen onder andere het bergen van het water in de oude kreekstructuren en de Vliet rond Steenbergen en de oude ‘waterlinies’.

Polders van de Linie van de Eendracht, die dan onderwater gezet kunnen worden, zijn volgens de rapportage: de Noordheemscheppolder, de Oude Vlietpolder, de Westgraaf Hendrikpolder, de Oude Heipolder, de Rubeerepolder, de Mattenburgspolder, de Schuddebeurspolder, de Eendrachtspolder en de Auvergnepolder. In deze laatste heeft de gemeente Bergen op Zoom industrieterreinen gepland. Verder zijn inundaties voorzien langs de gehele loop van het Mark/Dintel systeem met aanliggende polders, globaal samenvallend met de Zuiderfrontierlinie (1747/1860). Ook de Stelling van den Hout/Munnikkenhof kan dan volgens de rapportage geïnundeerd worden. Dit geheel zal een geweldige aanslag zijn op de economische dynamiek van West-Brabant en een enorme schade veroorzaken. De milieueffectrapportage dient inzicht te verschaffen in de effecten van dergelijke inundaties en de financiële, ecologische en sociale gevolgen en hoe deze te beperken c.q te beperken zouden zijn

Watervoorzienig landbouw
Voor doelmatig en effectief peilbeheer, beregening en voor ecologische functies is het van het grootste belang dat de zoetwatervoorziening van West-Brabant, Sint Philipsland en de Zeeuwse eilanden gegarandeerd blijft. Nu wordt op veel plaatsen, o.a. middels inlaatduikers, zoet water vanuit het Volkerak-Zoommeer ingelaten. Er dient dus een alternatief geboden te worden wat in kwantiteit en kwaliteit minimaal gelijkwaardig is tegen de huidige (verwaarloosbare) kosten. Eventuele alternatieven, zoals via ontzilting, dienen dus op Rijkskosten tot stand te komen en tot in lengte van jaren op Rijkskosten geëxploiteerd. Ook hier in dient de milieueffectrapportage te voorzien.

Met de meeste hoogachting,

Namens Ons Water

L.H. van der Kallen

(voorzitter)

 


B&W GEMEENTE BERGEN OP ZOOM INZ. GRONDWATERBELEID – A016

 


 

Bergen op Zoom, 25 augustus 2007

 

Aan Burgemeester en Wethouders

der Gemeente Bergen op Zoom

Postbus 35

4600 AA Bergen op Zoom

 

Betreft: grondwaterbeleid

 

Geachte College,

Op 26 juni j.l. heeft de Eerste Kamer het wertsvoorstel “Wijziging van de Gemeentewet, de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer in verband met de introductie van zorgplichten van gemeenten voor het afvloeiend hemelwater en het grondwater, alsmede verduidelijking van de zorgplicht voor het afvalwater en aanpassing van het bijbehorende bekostigingsinstrument (verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken)” aangenomen.
Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel blijkt dat gemeenten op de naleving van voornoemde plicht of zorgtaken privaatrechtelijk kunnen worden aangesproken.
In het rapport “Zicht op Grondwater” van de commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving uit 2004 (één van de onderleggers van voornoemd wetsvoorstel) werd geconcludeerd dat “slecht of onvoldoende bouwrijp zijn en woonrijp maken van gronden één van de belangrijkste oorzaken van problemen met grondwater is”.

Ook Bergen op Zoom zal bij het in werking treden van de wet moeten overwegen welke maatregelen zij wel of niet wil nemen. Dit vergt, naar de mening van de BSD-fractie, een onderzoek naar de bestaande gebieden en toekomstige bouwlocaties zoals Bergse Haven en de Markiezaten, die kwetsbaar zijn of kunnen zijn voor (grond)wateroverlast.

In geval van de nieuwe bouwlocaties zal de nieuwe zorgplicht serieus genomen moeten worden en moet, naar de mening van de BSD-fractie, de inzet bij bouwrijp maken de voorkoming van (grond)wateroverlast moeten zijn, ook bij toenemende kweldruk door zeespiegelstijgingen of hogere peilen op bijvoorbeeld het Volkerak/Zoommeer-systeem.

De wet legt nu een zorgplicht bij de gemeente, die er tot op heden niet was. Dit betekent voor de gemeente een nieuwe taak. Deze nieuwe taak vergt een zorgvuldige aanpak. De BSD-fractie verzoekt uw College te komen tot een onderzoek naar de bestaande toestand en een nota waarin met beleidsvoorstellen naar de gemeenteraad wordt gekomen inzake het (toekomstige) grondwaterbeleid van de gemeente.

Met vriendelijke groet,

Louis van der Kallen

 


STAATSSECRETARIS VERKEER EN WATERSTAAT INZ. VOLKERAK-ZOOMMEER – A015

 


 

Bergen op Zoom, 6 februari 2007

 

Aan het Staatssecretaris van

Verkeer en Waterstaat

per e-mail: [email protected]

 

Geachte Staatssecretaris,

Uit een krantenbericht in BN/De Stem van 26 januari 2007 begrijp ik dat het bestuurlijk overleg voor het Krammer-Volkerak-Zoommeer aan U gaat vragen of het verzouten nader onderzocht mag worden.

Ik wil U wijzen op de gevolgen van verzouten voor de zoetwatervoorziening.

Water Beheer 21ste eeuw (Commissie Tielrooij) gaat niet alleen over een te veel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water.

Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij.

Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur.

Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen.

De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw.

De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

Er dreigt dus een zoetwater tekort voor grote delen van het beneden rivierengebied in de toekomst. De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat.

Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletschers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer.

Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, IJssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, die duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.

Met dit toekomstbeeld gaat desondanks het Haringvliet op een kier met als gevolg meer zoet water wat anders dan via de Nieuwe Waterweg naar zee gaat. Als dan ook de sluizen opengaan richting Krammer/Volkerak/Zoommeer met nog meer zoetwaterverlies, denk ik dat het in de toekomst des zomers wel eens goed spaak zou kunnen lopen met grote zoetwater-tekorten en problemen voor de scheepvaart.

Wie, wat wordt dan het slachtoffer? Welke maatregelen zullen dan weggegooid geld blijken?

Beter zou het zijn om het rapport WB21 serieus te nemen.

De tot op heden onderzochte varianten geven aan, althans volgens de onderzoekers, dat binnen het ‘zoete water’ er geen afdoende oplossingen te vinden zouden zijn.

Blauwalgen, waar overleven zij? In de diepte! In een eerdere systeembeschrijving komt men tot de conclusie dat de bodem van het meer ernstig verontreinigd is en gesaneerd moet worden Combineer dit gegeven met de doelstelling het meer zodanig in te richten dat de winteroverlevingskans van de blauwalgen daalt. Vul de diepten (meer dan 6 meter) buiten de vaargeul op, zodat in de winter de algen niet kunnen overleven in diepten die niet doorspoelen en in de winter te weinig afkoelen. Egaliseer diepten in de vaargeul, zodat overal de doorstroming geoptimaliseerd wordt. Verdiep ontdiepten tot circa 6 meter, zodat opwarming minder snel plaatsvindt en daardoor de bloei in de zomer wordt geremd.

Waarom wordt de problematiek zo beperkt bekeken, terwijl met het vorenstaande (de diepten) zo veel andere mogelijkheden binnen het bereik liggen. Waarom wordt uitgegaan van de huidige diepte- en breedteprofielen? Waarom combineert men de behoefte aan nieuwe terreinen voor bijvoorbeeld de industrie niet met de aanpak van de diepteprofielen door bijvoorbeeld 1.000 ha. op te spuiten voor industrievestiging nabij industrieterrein Dintelmond.

Dan hoeft het industrieterrein Moerdijk niet uitgebreid en kunnen de werkzaamheden betaald worden door de uitgifte van nieuwe gronden. Waar is de Hollandse mentaliteit van landaanwinning als oplossing van veel van onze problemen?

Met verdere aanvullende maatregelen, zoals:

– Weg met de Hooglanders, meer ganzen zullen komen (die vinden de knolletjes lekker) met als nevengevolg minder ganzenvraat buiten het gebied

– Meer helofyten met als gevolg meer snoeken die de plantenetende vissen uitdunnen

– Meer doorspoeling met voedselarmer water (Hollandsch Diep)

– Vermindering overlevingskans door meer doorspoelbare diepten

is veel te bereiken.

Behoudt dit zoete meer, dat voor de landbouw van onschatbare waarde is!

Verzilting is voor de landbouw een bedreiging, maar ook voor veel bouwwerken. Zoute lucht, zoute kwel en zout water zijn zeer corroderend. Van Tielrooij’s WB 21 geeft het belang van zoet water in dit gebied nadrukkelijk aan. Zij hebben het waterbeleid voor de 21ste eeuw integraal bekeken.

Ik hoop dat U na wilt denken over de door mij geschetste oer Hollandse oplossingen. Landaanwinning en baggeren, profijtelijk en werkzaam!

Met de meeste hoogachting,

 

L.H. van der Kallen

c.c. GS Noord-Brabant [email protected]

GS Zeeland [email protected]

media

statenfracties Noord Brabant

statenfracties Zeeland

 


VOLKERAK-ZOOMMEER AFWENTELEN – 0016

 


 

Bergen op Zoom, 29 maart 2006

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Bedankt voor Uw snel antwoord op mijn brief van 3 maart 2006. Uw antwoorden roepen echter een reactie op.

Ad vraag 1

U vergast mij op 17 regels tekst zonder echter antwoord te geven op mijn vraag “op welke concrete SCHRIFTELIJKE toezeggingen waren……”

Wel “bij monde” en “de uitspraak”. Graag de schriftelijke toezeggingen vermelden!

Of als ze er niet zijn: meldt dit dan!

Ad vraag 2

Acht U de ‘kwalificatie’ “relatief onervaren waterschapsbestuurder” misplaatst voor iemand, die maar liefst 15 maanden een functie bekleed in een waterschapsbestuur? Zo ja, dan verbaast mij dit zeer! Feitelijk diskwalificeert U dan de functie van DB lid tot een functie, waar je klaarblijkelijk al na 15 maanden als (zeer) ervaren moet worden gekwalificeerd.

Bij de beoordeling van de vergoeding mag daar dan rekening mee gehouden worden en is de vergoedingsnorm (salarisklasse) dus te hoog vastgesteld!

U leest uit het verslag van de Gorinchem-bijeenkomst inzake de PKB “een adequate inbreng van het DB met behulp van een adequate ambtelijke ondersteuning”.

Mijn conclusie is een andere. Uit het verslag blijkt dat er geen ambtelijke aanwezigheid was van het waterschap. Het standpunt was slechts een ambtelijk voorbereide inbreng die werd voorgelezen/voorgedragen. Tevens ontbrak een reactie op een inbreng van de staatssecretaris!

Wanneer U dit desondanks adequaat vindt, dan acht ik dat een brevet van onvermogen van Uw totale DB!

Ad vraag 3

Er is afgesproken inclusief handtekeningen “niet afwentelen”.

Nu vindt U het gepast en bent U tevreden als de staatssecretaris zegt: “Slechts als de problemen onevenredig veel op de regio worden afgewenteld zal het Rijk naar een oplossing zoeken.”.

Evenredig afwentelen mag? Wat is het papier van “niet afwentelen” dan waard? Wie bepaalt wat “onevenredig afwentelen” is?

Dit AB lidt acht dit een slaafse houding van Uw DB aan de staatssecretaris. Dit AB lid heeft dit DB gekozen om de belangen van dit waterschap te behartigen binnen de wet (inclusief de gesloten akkoorden). Nu constateer ik dat Uw DB dat niet doet en dit niet doen zelfs adequaat vindt.

Ad vraag 4

Indien Uw antwoord juist zou zijn, en dat zou ik graag aan willen nemen, kunt U dan verklaren waarom in de MER inzake de PKB Ruimte voor de Rivier het Volkerak/Zoommeer-systeem niet is opgenomen?

Indien de kaart in de PKB deel 1 een vergissing was, dan had het Volkerak/Zoommeer-systeem opgenomen dienen te zijn in de opgestelde MER. Dit is niet het geval. Dus de kaart in de PKB deel 1 is geen vergissing. Of er is sprake van maar liefst twee vergissingen tegelijkertijd.

De analyse van dit AB lid is dat dit laatste onwaarschijnlijk is en mijn oorspronkelijke analyse blijft ‘juridisch trucje’.

Mogelijk vindt U dit alles overdreven, maar het verschil tussen “geen afwenteling” en “geen onevenredige afwenteling” kan wel eens tientallen miljoenen verschil betekenen voor dit waterschap en haar contribuanten. En daar maak ik mij ongerust en druk over en dat zou Uw DB ook moeten doen.

Ik maak mij nog meer ongerust als ik een “insider-voorschotje” neem op de veranderingen in de klimaatscenario’s die de staatssecretaris 29 mei bekend zal maken. Houdt U vast!

We hadden drie, men zei realistische, scenario’s. Straks nog maar twee.

Het lage scenario wordt geschrapt. Het wordt niet meer als realistisch ingeschat. Maar wat erger is: de neerslaginschatting in de winter wordt verhoogd. Dus meer kans op hoog water (door de achterdeur). Wat er bijkomt is dat in de winter de dominantie van de westenwinden ook wordt verhoogd, dus meer kans op hoog water (voor de voordeur).

Resultaat: meer kans op hoog water, dat je niet snel kwijt kunt omdat het water op zee gestuwd wordt en/of de hoogwaterkeringen gesloten zijn.

Zo kort nadat ze waren vastgesteld worden de scenario’s herzien en niet onaanzienlijk. Zo wordt de voorziene jaarlijkse zeespiegelstijging in het voormalige middenscenario met 50 % verhoogd van 2 mm per jaar naar 3 mm per jaar.

Maar ach, wat zou het DB zich zorgen maken, de staatssecretaris bepaalt wanneer afwentelen onevenredig wordt en het is vast redelijk.

Ik denk redelijk voor de burgers en belangen van de randstad! Maar ach, ik ben een AB lid, waarvan men de kwalificaties “verre van zich werpt”.

Hoogachtend,

het individuele AB lid

L.H. van der Kallen

 


INSPRAAKPUNT V&W INZ. PKB RUIMTE VOOR DE RIVIER – A007

 


 

Bergen op Zoom, 18 juli 2005

 

PKB/MER Ruimte voor de Rivier

Postbus 30316

2500 GH Den Haag

 

Geachte heer/mevrouw,

Ondergetekende wenst middels dit schrijven een inspraakreactie te geven op de PKB Ruimte voor de Rivier, alsmede de Milieueffectrapportage Ruimte voor de Rivier. Ter illustratie zal ik soms verwijzen naar de documenten ter informatie, omdat deze ook mede onderleggers c.q. bouwstenen zijn van de PKB Ruimte voor de Rivier.

Strategie – visie
Nederland krijgt in toenemende mate problemen met het waterbeheer. De bodem daalt in het westelijk deel. De grond klinkt in een fors aantal bemalen percelen in. Als gevolg van klimaatveranderingen stijgt de zeespiegel en nemen neerslaghoeveelheden en neerslagintensiteiten toe. De bodemdaling is een geologisch proces dat grotendeels tot stand komt zonder menselijk ingrijpen.

De inklinking van de bemalen gronden is een proces van honderden jaren, dat mede door het peilbeheer de laatste honderd jaar is versneld. Steeds vaker zijn gronden in gebruik genomen die voor dit gebruik niet of minder geschikt waren. Dit proces gaat nog steeds door.

De PKB gaat uit van het zogeheten “middenscenario van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) (een stijging van de temperatuur van 20C per eeuw)” (pagina 39 PKB deel 1).

Dit wordt vertaald in een Rijnafvoer van 18.000 m3/s en een Maasafvoer van 4.600 m3/s en een zeespiegelstijging van 60 cm/per eeuw.

Het IPCC rapport kwam uit in 2001 en is gebaseerd op data van ruim vóór 2001. Recente publicaties geven aanleiding te veronderstellen dat het middenscenario qua temperatuur en zeespiegelstijging wel eens een stevige onderschatting kan zijn van de toekomstige werkelijkheid.

Is er nagedacht over de toekomst en de houdbaarheid van het totale Nederlandse watersysteem in relatie met het huidige en toekomstige gebruik van gronden?

Zijn de dijkringen 13 en 14 (grote delen van Zuid- en Noord-Holland en Utrecht) op langere termijn verdedigbaar? En wat zou verdediging betekenen voor bijvoorbeeld infrastructuren als havens en watertransportwegen (belangrijke economische dragers)?

Welke scenario’s voor ons Nederlands waterbeheer en onze landsverdediging tegen wateroverlast en overstromingen zijn denkbaar? En wat vereist dan het voorzorgprincipe voor beleid, bijvoorbeeld ten aanzien van investeringen in infrastructuur en economie? Zou onze Nederlandse economie een plotseling en onvoorzien verlies van de dijkringen 13 en 14 te boven kunnen komen?

De PKB Ruimte voor de Rivier zou in deze brede context geplaatst moeten worden. Dit is helaas niet het geval!

Plangebied
Het plangebied van de PKB Ruimte voor de Rivier beperkt zich tot de Boven-Rijn, de Waal, de IJssel, het Neder-Rijn-Lek-systeem, Merwedes, Bergse Maas, de Maas, het Hollands Diep en het Haringvliet (kaart 1, topografie Plangebied, pag. 116 PKB 1).

Ook de Milieueffectrapportage (MER) beperkt zich tot dit gebied.

De maatregelen beperken zich echter niet tot dit gebied. De bergingsmaatregel in het Volkerak/Zoommeer ligt buiten het plangebied. Een effect hiervan is dat deze bergingsmaatregel feitelijk niet meegenomen is in de MER. Evenzo geldt dit voor de zogenaamde ‘afleiding naar de Zeeuwse wateren’.

Dit lijkt op het afschuiven van problemen om op een uiterst goedkope manier van de Randstadproblemen af te komen.

Ter illustratie:

“In het mondingsgebied van Rijn en Maas wordt de taakstelling opgelost met het afleiden van water naar het Volkerak Zoommeer” (o.a. pag. 73 MER).

“Een duurzame veiligheid in het dichtbevolkte Rijnmond en het Drechtstedengebied wordt gewaarborgd door het maximaal vergroten van de bergingscapaciteit van het Rijn-Maas-mondingsgebied” (pag. 47 PKB1).

Uit kaart A4 (pag. 43 MER) blijkt de berging op het Volkerak Zoommeer en doorvoer richting Oosterschelde en/of Grevelingenmeer.

In de MER worden de gevolgen van de berging op het Volkerak Zoommeer vrijwel niet in beeld gebracht: niet ten aanzien van veiligheid, de natuur, gebruiksfuncties als wonen, werken, recreatie en ook niet ten aanzien van bijvoorbeeld grondwater, kwel, enz.

Stelling: hier ligt de noodzaak van een aparte MER voor de berging op het Volkerak Zoommeer!

Berging/afleiden – Zeeuwse wateren
Onder het kopje “Afleiden naar de Zeeuwse wateren”:

“Deze maatregel is in een verdiepingsslag uitgewerkt in een aantal varianten. Op basis van effectiviteit in relatie tot de veiligheidsdoelstelling en de bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit zijn er vier varianten overgebleven” (pag. 62 MER).

Waar zijn de varianten te vinden?

“Berging op het Volkerak Zoommeer kan worden gerealiseerd met een aantal beperkte aanpassingen aan de Volkerak- en Krammersluizen en de dijken en kunstwerken rondom het Zoommeer” (pag. 152 PKB1).

Wat de sluizen betreft kan dit kloppen! Wat betreft de dijken heeft ondergetekende de nodige vraagtekens.

De dijkringen 25 (Goeree-Overflakkee), 27 (Tholen en St Philipsland), 34 (West-Brabant) en ook dijkringen 33 en 31 die grenzen aan de scheepvaartroute Schelde-Rijnverbinding en het Bathse Spuikanaal kunnen beïnvloed worden door de peilvariatie op het Volkerak Zoommeer (VZM).

Bij een vast peil, zoals op het VZM worden er andere eisen gesteld aan een dijk dan bij een eventueel wisselend peil (zoals bij berging). Bij een vast peil is de steenbekleding beperkt tot het peil + golfslag. Bij een peilvariatie, zoals met berging, wordt het oppervlak van de benodigde steenbekleding en het onderhoud daaraan van een andere orde. Dit moet niet licht opgevat worden. Met name de Krammer/Volkerak is een grote plas water waar het bij storm goed kan spoken met een behoorlijke golfslag.

Nu is de primaire waterkering rond het VZM ingedeeld in de categorie C. Dit zou met de kans op berging zeker categorie A moeten worden !

In het regioadvies wordt gesproken op pagina 32 in termen als: “Echter de bijzonder lage frequentie van voorkomen (schatting voorjaar 2005 circa 1/1400 per jaar) en de korte duur vanwege de afhankelijkheid van het getij maken deze maatregel acceptabel”.

Dit is een grove bagatellisering van de feiten. De kans op berging was in 2001 circa 1/1430 per jaar. Dit is echter in 2050 al ca. 1/25 per jaar! (de gevolgen van de klimaatswijzigingen).

Ook de verblijftijd is niet alleen afhankelijk van het getij, maar ook van de spuicapaciteit. Het is ondenkbaar dat bij de maximale berging (ca. 2 meter) met één tij deze 2 meter valt te spuien!

Op pagina 152 (PKB1) wordt er op gewezen dat berging in het VZM de afwatering van West-Brabant “kan” bemoeilijken.

Het gebruik van het woordje “kan” is ronduit misleidend. Berging in het VMZ bemoeilijkt de afwatering van West-Brabant. 2 Meter berging maakt afwatering van grote delen van West-Brabant simpelweg, in de huidige situatie, onmogelijk. Tot Breda gaan dan grote gebieden onder water, waaronder veel woningen en bedrijven. De kans is namelijk groot dat, als de Rijn en Maas veel afvoer hebben, dit ook het geval zal zijn met de Mark/Dintel en de Vliet.

De gevolgen van een mogelijke berging van 2 meter water in het VZM zijn o.a.:

– problemen met de afwatering van de rivieren van West-Brabant

– problemen met de lozingen via de gemalen en de RWZI’s (opvoerhoogte) in West-Brabant, Goeree-Overflakkee, Tholen, Sint Philipslands

– scheepvaartproblemen (doorvaarthoogten Schelde-Rijnverbinding)

– het onderlopen van alle natuurgebieden (verdrinken o.a. van grote zoogdieren)

– onderlopen van huizen op de kade bij Tholen

– belemmeringen uitbreidingsplannen van Bergen op Zoom (Bergse Haven)

– noodzaak tot aanpassing van alle beroeps- en recreatie havens

– mogelijke toename van de kweldruk in West-Brabant en op de Zeeuwse eilanden.

Alle reden voor een aparte MER voor de berging van Rijn/Maas water in het VZM, alsmede het nu reserveren van een adequate hoeveelheid geld om de problemen op te lossen.

Hierbij moet tevens betrokken worden wat het afleiden naar de Zeeuwse Wateren (Oosterschelde/Grevelingenmeer) betekent voor het estuariene karakter en de voedselrijkdom/-armoe van de Zeeuwse Wateren.

“Een ander beheer van de stormvloedkeringen wordt onderzocht in combinatie met bergen op het VMZ” (pag. 94 MER).

Indien het beheer van de stormvloedkeringen in het mondingsgebied van Rijn en Maas (de Maeslantkering en de Hartelkering) wordt aangepast, neemt de kans op berging in het VZM toe. Dit maakt een serieuze aanpak van de gevolgen van deze berging geen lange termijnzaak maar een direct korte termijn noodzaak!

Op pagina 60 van PKB1 wordt gesteld dat berging in het VZM conform het Regioadvies is. Dit is juist! Maar wie hebben dit regioadvies gegeven? Wie zaten er in de regionale stuur- en klankbordgroepen? Antwoord: niemand uit West-Brabant of Zeeland! Geen vertegenwoordiger van de waterschappen Zeeuwse Eilanden of de Brabantse Delta.

Het is buitengewoon makkelijk om de problemen af te schuiven op diegenen die niet vertegenwoordigd zijn! Kortom: het regioadvies, dat mede als motivatie wordt gebruikt in de PKB-maatregel berging in het VZM, blinkt in deze uit door eenzijdigheid en eigen belang.

De enige Brabantse provinciebestuurder in de stuurgroep benedenrivieren is dijkgraaf geworden in een bovenstrooms waterschap (dus belanghebbend)!

Graag aandacht voor een goed citaat uit het regioadvies: “Uitgangspunt is dat bovenstroomse maatregelen niet mogen leiden tot een verslechtering benedenstrooms” (pag. 19)

Tenslotte, ten aanzien van het VZM, verdient de afstemming met de lopende planstudie “verbetering waterkwaliteit”een hogere prioriteit!

Zich houden aan de Wet
Met enige verbijstering heeft ondergetekende in de Kosten-batenanalyse Ruimte voor de Rivier deel 1 (KBR deel 1) moeten lezen dat een fors aantal dijkringen de in de wet (Wet op de Waterkering) vastgelegde veiligheidsnormen niet halen! Een aantal in de verste verte niet, ondanks de relatief recente dijkversterkingen!

Onderstaande een aantal onthutsende citaten uit de door het CPB opgestelde KBR deel 1:

“Volgens recente inzichten zijn de werkelijke overstromingskansen uitgestegen boven de wettelijke veiligheidsnormen” (pag. 13)

“Door allerlei veranderingen in het klimaat- en watersysteem worden de kansen op overstromingen zonder ingrijpen bovendien nog groter. Door de groei van de bevolking en de economie nemen verder de gevolgen bij overstromingen toe, in de vorm van menselijke slachtoffers en van schade aan de fysieke en de economische infrastructuur” (pag. 13 en 14).

“Er is dus vroeger niet geïnvesteerd om de overschrijdingskans duidelijk onder de wettelijke bovengrens te brengen” (pag. 17).

“De wettelijke norm wordt in de praktijk dus meer gehanteerd als een streefgetal dat op (middel)lange termijn gehaald dient te worden, dan als een absolute norm” (pag. 17).

“De werking als ondergrens blijkt ook uit het feit dat het project Ruimte voor de Rivier erop is gericht om in 2015 te voldoen aan de eisen op basis van de informatie voor 2001, zonder bijvoorbeeld rekening te houden met de waterstandsontwikkelingen volgens de klimaatscenario’s” (pag. 17)

“Doelstelling van het project Ruimte voor de Rivier is om in 2015 weer te voldoen aan de wettelijke norm. Daarbij is de wettelijke norm vertaald in het kunnen verwerken van een maatgevende afvoer van 16.000 m3/s in Lobith in 2015. Hierbij wordt er dan van uitgegaan dat de hydraulische situatie tussen 2001 en 2015 (en ook de eerstkomende tijd daarna) niet verandert” (pag. 18).

“Zoals gezegd, wordt er in het project echter geen rekening gehouden met waterstijging na 2001” (pag. 30).

“Zonder ingrijpen zullen voor sommige dijkringen, bijvoorbeeld 24 Land van Altena en 35 Donge, de feitelijke overstromingskansen in 2015 zo’n 7 maal groter zijn dan die welke in de wet zijn vastgelegd” (pag. 64).

“Bij de beoordeling van de wettelijke norm mag niet uit het oog worden verloren dat de wettelijke normen formeel betrekking hebben op de minimale veiligheid (= de maximale overstromingskans) van een dijkring. Dat ze hierboven toch zijn afgezet tegen de gemiddelde optimale overstromingskansen, komt omdat de wettelijke normen feitelijk ook fungeren als een bovengrens voor de veiligheid” (pag. 66).

“Beleidsmatig bestaat bovendien de neiging om met verbeteringen in het algemeen niet verder te gaan dan de wettelijke norm vereist 26” (pag. 66)

“26 Sommige wijzen zelfs op mogelijke juridische problemen, bijvoorbeeld bij onteigening, als een project verder gaat dan de wettelijke norm” (pag. 66).

Onderstaand enige cijfers ontleend aan tabel 1 (pagina 16):

Bij een wettelijke norm van 1/1250 per jaar in het bovenrivierengebied heeft bijvoorbeeld Dijkring 43 Betuwe, Tieler en Culemborgerwaarden feitelijk in 2001 een overstromingskans van 1/645 per jaar. De dijkringen 51 Gorssel en 53 Salland spannen de kroon in het bovenrivierengebied met overstromingskansen feitelijk in 2001 van 1/320 en 1/315 per jaar.

In het benedenrivierengebied bij een wettelijke norm van 1/2000 per jaar springen de dijkringen 24 Land van Althans met 1/530 per jaar en 35 Donge met 1/510 per jaar er uit.

Uit tabel 1 blijkt dat in het Rivierengebied alleen de dijkringen 44 Kromme Rijn en 45 Gelderse Vallei in 2001 feitelijk aan de normen voldeden.

Dit alles plaatst de op pagina 11 PKB 1 geformuleerde doelstelling “Het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen” wel in een heel bijzonder kader. Dat van misleiding!

Zeker als daar de cijfers uit tabel 4.1 (pag. 63) bijgevoegd worden. Enkele voorbeelden uit deze tabel:

Nr. Dijkring wettelijke feitelijk
norm in 2015
per jaar per jaar

43 Betuwe, Tieler en Culemborgerwaarden 1/1250 1/500

51 Gorssel 1/1250 1/500

53 Salland 1/1250 1/500

24 Land van Altena 1/2000 1/280

35 Donge 1/2000 1/300

Hoe is het mogelijk dat zelfs met de plannen tot 2015 de wettelijke normen niet worden nagestreefd c.q. met de recente omvangrijke dijkversterkingen in het Rivierengebied de wettelijke normen als blijvende factor niet zijn nagestreefd?

Beneden rivierengebied
Uit de KBR deel 1 blijkt tevens dat naar de mening van CPB de risico’s in het beneden rivierengebied lager ingeschat worden met de gebruikelijke rekenmodellen dan ze in werkelijkheid zijn. Met name de wind en de effecten van de zee(spiegelstijging) blijken onderbelicht.

Enkele citaten waaruit dit blijkt:

“De urgentie van investeren is in het gebied van de benedenrivieren over het algemeen nu al hoger dan bij de bovenrivieren. Daar komt bij dat ook de stijging van de verwachte schade veel groter is, omdat de relatieve stijging van de zeespiegel belangrijker is dan de verwachte vergroting van de rivierafvoer” (pag. 23 KBR deel 1).

“Gezien de betrekkelijke hardheid van de verwachting van relatieve zeespiegelstijging zijn deze dijkverhogingen ook voorbeelden van grote maatregelen waarvan de omvang duidelijk groter moet zijn dan nu volgens de wettelijke norm is vereist” (pag. 23 KBR deel 1)

“Anders dan in het bovenrivierengebied hebben in het benedenrivierengebied, behalve de rivierafvoer, ook zee en wind een belangrijke(re) invloed op de overstromingskansen” (pag. 61 KBR deel 1).

Uit tabel 46 (pagina 78 KBR deel 1) blijkt dat bijvoorbeeld de overstromingskansen in het benedenrivierengebied bij een ‘veiliger’ keuze van parameters de feitelijke overstromingskans in 2015 van dijkring 24 Land van Altena geen 1/2000 per jaar maar 1/130 per jaar te zijn. Van dijkring 35 Donge geen 1/2000 per jaar, maar 1/170 per jaar.

Als verklaring wordt op pagina 79 KBR deel 1 gesteld “ook heeft de windfactor een groter effect op de verandering van de overstromingskansen door de opvermenigvuldiging van de stijging van de waterstanden in de loop der tijd in de klimaatscenario’s”.

Kortom: men is in werkelijkheid ver weg van de reële invulling van de wettelijke normen.

Dit vraagt om robuustere maatregelen, die ook een langere beveiliging bieden, dan de maatregelen die nu in PKB 1 worden voorgesteld.

Toekomstbeeld
Gezien het vorenstaande is de vraag of de lange termijnvisies en de geschetste toekomstbeelden (pagina’s 34/39 MER) niet de korte termijn zouden moeten zijn.

Reeds in de “Rivierkundige waarneemingen uit ondervinding opgemaakt, dienftig tot het bepaalen van Middelen ter Voorkoming van Overstroomingen der aangelegenfte Rivieren in Gelderland en Holland” door Martinus van Barnevelt, 1773, alsmede in de “Nota ter algemeene overdenking wegens de bedreigde veiligheid der Provinciën Holland, Utrecht en Gelderland, bijzonderlijk van de Betuwen, de Tieler-, de Bommeler-, en de Alblasserwaarden, met de Landen van Heusden en Altena, door de jaarlijks opklimmende gevaren van overstrooming, bij ijsgang en hoog rivierwater” door J. Blanken, Jz, inspecteur-generaal van den Waterstaat en der Publieke werken, 1821, werden de conclusies getrokken van een overlaat in moderne termen: groene rivier door ’t Land van Altena. Kortom: toekomstbeeld 2.

In de PKB1 is terecht op pagina 53 de conclusie getrokken dat een zeer ingrijpende hoogwatergeul door het Land van Heusden en Altena niet past in het regionaal ruimtelijk kader en weinig draagvlak heeft in de regio. In het besef dat nu reeds de overstromingsrisico’s veel groter zijn dan wettelijk is toegestaan en de ingrepen rond het gebied nu reeds aanzienlijk zijn (waarbij ook in 2015 de normen volgens het CPB rapport volstrekt niet worden gehaald) zou het in de rede liggen met deze kennis het draagvlak in de regio opnieuw te peilen.

Systeemwerking
“Systeemwerking kan grote invloed hebben op overstromingskansen. Als er een overstroming optreedt, dan lijkt onder de huidige omstandigheden in veel gevallen overstroming van dijkring 43 Betuwe en Tieler- en Culemborgerwaarden niet te voorkomen” (pag. 119 KBR deel 1).

In hoofdstuk 6 van de KBR deel 1 over systeemwerking, lijkt het alsof de opstellers wel heel makkelijk denken over het eventueel onderlopen van de Betuwe en Tieler- en Culemborgerwaarden. Op veel plaatsen in dit hoofdstuk worden de (‘positieve’) effecten besproken van de systeemwerking indien deze waarden onder zouden lopen.

Uitgangspunt dient te zijn dat alle dijkringen optimaal/maximaal beschermd worden en de risico’s van cascadewerking worden beperkt. Dijkringen die door hun ligging meer bedreigd worden dienen extra beschermd c.q. door compartimentering de risico’s/schades beperkt en de evacuatiemogelijkheden verbeterd te worden. Deze eventueel aanvullende maatregelen dienen dan ook in de PKB opgenomen te worden.

Tenslotte
“Bij de samenstelling van het maatregelenpakket als onderdeel van deze PKB is rekening gehouden met de wensen vanuit de KRW” (pag. 69 PKB1).

Deze regel heeft ondergetekende met enig genoegen gelezen. Hoewel het woord “wensen” in het kader van de KRW wat vreemd overkomt.

Ondergetekende vindt het jammer dat nergens in de stukken rond deze PKB deze opmerking van pag. 69 gestaafd wordt.

Vertrouwende op een serieuze behandeling van mijn reactie,

hoogachtend,

L.H. van der Kallen

bestuurlijk betrokken bij waterschappen:

Zeeuwse Eilanden

Brabantse Delta

Rivierenland

Rijn & IJssel

 


B&W GEMEENTE BERGEN OP ZOOM INZ. PRESENTATIES – A006

 


 

Bergen op Zoom, 6 juli 2005

 

Aan het Presidium van de

Gemeenteraad Bergen op Zoom

Postbus 35

4600 AA Bergen op Zoom

 

Betreft: presentaties, kenmerk LK/5011

 

Geacht Presidium,

Op 5 juli was de presentatieavond inzake de stand van zaken rond het gemeentelijk waterbeleid. In de aankondiging was gesteld van 19.30 tot 21.30 uur.

Normaliter bestaat een presentatieavond uit een presentatie (ca. 1 uur, een korte pauze (ca. 5 min) en daarna vragen/discussie (ca. 1 uur).

De avond begon goed met de verjaardag van de wethouder, we zongen hem enthousiast toe en hij mocht de welgemeende felicitaties in ontvangst nemen voor zijn zestigste verjaardag.

De voorzitter kondigde 5 sprekers aan en we gingen vol vuur van start. Tot zover is hier niets mis mee.

Onder de aanwezigen was enig enthousiasme om snel door de avond heen te gaan, want men keek uit naar de aangekondigde traktatie van de jarige op het terras.

Een enkele mopperaar memoreerde dat we ondanks het reces wel weer voor de tweede avond achter elkaar aanwezig waren.

Om 21.30 uur waren de presentaties nog bezig! Op een enkele vraag van andere raadsleden na, waren de lieden achter de tafel continue aan het woord geweest. De presentaties waren, hoe goed ook bedoeld, deels onnodig lang en werden vaak verlengd door een gemotiveerde portefeuillehouder die met grote regelmaat nog iets wilde toevoegen en daar voor iedere keer bedankt werd door de presentator.

Op basis van de presentaties had ik een reeks van vragen c.q. opmerkingen. Ik had daar gedurende de presentaties vanaf gezien, mede, om met de voorzitter te spreken, gezien mijn achtergrond.

De duur van de presentaties was absurd en in strijd met de normale gang van zaken. Om 21.30 uur heb ik dan ook de vergadering als een vorm van protest verlaten en de voorzitter in kennis gesteld van mijn gevoelens daaromtrent.

Als na de presentaties de vragen nog gesteld en de discussie over het waterbeleid nog gevoerd had moeten worden was het zeker 23.00 uur geworden. Zo laat op de avond leg ik onder de gegeven omstandigheden geen beslag meer op de tijd van mijn collega’s.

Nu heb ik het gevoel dat er óf van een stevig falen van de coördinatie sprake is óf  van een bekende tactiek om een vergadering te manipuleren, rekken totdat iedereen weg wil, dan wordt de discussie doodgeslagen. Een vastbijter wordt dan niet meer gewaardeerd.

De voorzitter heeft op geen enkel moment getracht de presentatoren tot enige spoed te manen.

Ik verzoek het presidium dit soort presentaties anders te plannen en desnoods te spreiden over meerdere data, tenzij men blijvend geen prijs stelt op een inhoudelijke inbreng en/of discussie.

Mijn meest noodzakelijke opmerkingen:

In het verleden heb ik met grote regelmaat kritiek gehad op de houding van B&W inzake de behartiging van de waterbelangen van Bergen op Zoom ten opzichte van andere overheden. Sinds enkele jaren is de uitvoering binnen onze gemeente zodanig dat achterstanden worden ingelopen. Strategisch ten opzichte van andere overheden constateer ik nog steeds veel gemiste kansen en enige goedgelovigheid.

Reeds in 2002, kort na de vaststelling in 2001 van de nieuwe maatgevende afvoeren van de Rijn (16.000 m3 per sec.) en de Maas (3.800 m3 per sec.), heb ik het college en de raad herhaalde malen gewezen op de mogelijke voornemens van Rijkswaterstaat om het Volkerak-Zoommeer-systeem te gebruiken als bergingscapaciteit om de randstad (Rotterdam/ Dordrecht) tegen de laagst denkbare kosten te beschermen. Niemand nam de moeite te luisteren!

Tevens heb ik met grote regelmaat aangedrongen op een Bergse vertegenwoordiging in alle voor Bergen op Zoom relevante wateroverleggen. Men nam de tijd, noch de moeite!

Ook recent moest ik weer constateren dat bij alle overleggen over de Schelde Karakterisering Bergen op Zoom, maar eigenlijk heel het Brabantse gebied in dat stroomgebied, vrijwel niet vertegenwoordigd was! Eén uitzondering: een raadslid die als vertegenwoordiger van de recreatievaart deels aanwezig was.

Veel gemiste kansen!

Nu benadrukt de wethouder dat er in de PKB Ruimte voor de Rivier, zoals deze nu ter inzage ligt, verwezen wordt naar de problemen die kunnen ontstaan voor Bergen op Zoom, Tholen en West Brabant door een eventuele berging van rivierwater in het Volkerak-

Zoommeer-systeem. Hij voegde er als geruststelling aan toe dat de kansberekening voor die problemen één keer in de 1400 jaar bedroeg.

Hij heeft op dit moment gelijk !

De feiten:

–          Het Volkerak-Zoommeer ligt niet in het gebied waarop de PKB formeel betrekking heeft.

–          In de ter beschikking gestelde 1,9 miljard euro voor de uitvoering van de PKB zit nul euro voor een eventuele oplossing van de problemen die kunnen ontstaan in West Brabant (zie de Blokkendoos)! We weten allemaal dat veel geld los krijgen van de politiek in Den Haag voor gebieden buiten de Randstad geen sinecure is!

–          Nu is de theoretische kans op waterproblemen volgens de statistici 1 op 1.430 (dit kan de komende winter al zijn). Het zijn dezelfde klimaatmodellen die berekenen dat bepaalde regenbuien 1 x per 100 jaar voorkomen, terwijl de laatste 8 jaar in Zeeland al 4 van dat soort buien werkelijk gevallen zijn.

–          Ik schrijf met nadruk nu, want volgens diezelfde modellen is de kans op de problemen, veroorzaakt door de waterberging in het Volkerak-Zoommeer in 2050 al 1 op 25. Dit wordt vooral veroorzaakt door de berekende zeespiegelstijging en de toenemende buienintensiteit. Dit cijfer is in de laatste openbare vergadering van het AB van de Brabantse Delta op vragen van mij door de Dijkgraaf in het openbaar bevestigd!

–          Al die modellen kennen als basis het zogeheten middenscenario van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) dat uitgaat van een stijging van de temperatuur van 20 C per eeuw, met als uitkomst 60 cm. zeespiegelstijging per eeuw. Als we de toenemende geluiden van de klimatologen zouden mogen geloven, die nog steeds een versnelling van de opwarming constateren, met als gevolg een veel snellere stijging van het zeeniveau en een voortgaande intensivering van de neerslaghoeveelheden, dan wordt het gevoel van “het is maar eens in de 1400 jaar” helemaal bedreigend en constateert ondergetekende een misplaatste uitstraling van ‘het komt wel goed’.

Veel nadrukkelijker moet de lokale en regionale politiek helder maken dat van berging in het Volkerak-Zoommeer-systeem geen sprake kan zijn zonder effectieve maatregelen (dus geld) om de gevolgen voor Bergen op Zoom, Tholen en de rest van West-Brabant adequaat aan te pakken.

Met vriendelijke groet,

Louis van der Kallen

 

c.c.      raadsleden Bergen op Zoom

college van B&W

 


INSPRAAKPUNT V&W INZ. VOLKERAK-ZOOMMEER – A001

 


 

Bergen op Zoom, 27 december 2004

 

Inspraakpunt V&W

Startnotitie Planstudie

Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer

 

per e-mail: [email protected]

L.S.,

Ondergetekende bestrijdt niet dat er in het Krammer/Volkerak/Zoommeer systeemproblemen zijn met de waterkwaliteit en dat blauwalgen een rem zijn op de huidige en toekomstige ontwikkelingen van natuurwaarden en de recreatieve ontwikkelingen in dit gebied. Ook ondergetekende ziet de blauwalgproblematiek als iets wat aanpak vereist. We moeten het zoetwaterecosysteem helpen op orde te komen. Maar anderzijds moet men zich realiseren dat het ontstaan van een stabiel ecosysteem ter plaatse langere tijd zal vergen.

Vijftig jaar gelegen ontwikkelde men, na de grootste natuurramp in onze moderne geschiedenis, het Deltaplan. Veiligheid stond daarin terecht centraal. Wat gebeurd was mocht nooit meer gebeuren. De mens greep radicaal in in de natuurlijke systemen. Met kolossale gevolgen. Voor de natuur speelden wij voor God. We beschikten over de dood van miljarden levensvormen. Gebieden die duizenden jaren zout waren geweest, werden door menselijk ingrijpen veroordeeld tot een zoete toekomst. De verwachting was, naar nu gebleken is onterecht, dat wij met technische ingrepen dit wel even zouden regelen. Nu blijkt dat de transitie van zout naar zoet veel problematischer is dan men toen bevroedde.

De nu voorliggende startnotitie Planstudie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (hierna genoemde startnotitie) bevat een zoutalternatief. Dit alternatief zou kunnen betekenen dat “we weer voor God gaan spelen”. Weer zal, als dit zoute alternatief door zou gaan, het ecosysteem radicaal op de schop worden genomen met als gevolg de vernietiging van vrijwel alles wat leeft in de betrokken wateren.

Het is naar mijn gevoelen vergaande arrogantie te denken dat het nu wel even zal lukken. De mensheid blijft, ondanks dat de natuur ons keer op keer op de feiten drukt, geloven in de eigen bedachte technische oplossingen.

Ondergetekende wenst wel te leren van de fouten uit het verleden. Tevens accepteert ondergetekende dat natuurlijke processen langer duren dan voor onze genoegens wenselijk wordt geacht.

Voor mijn gevoel gaan we weer soortgelijke fouten maken als in het verleden, maar nu is de druk van toen (veiligheid creëren voor de bevolking) niet aanwezig.

Water staat mondiaal en nationaal volop in de belangstelling. Na de hoge waterstanden in de jaren negentig is er een commissie aan de slag gegaan om integraal het gewenste waterbeheer voor de 21e eeuw in beeld te brengen, te weten de commissie Tielrooij, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen.

De verwachting van ondergetekende was dan ook dat bij de ontwikkeling van de startnotitie met de inhoud van de rapportage Waterbeheer 21e eeuw rekening zou worden gehouden. Ik kan niet anders dan constateren dat dit niet het geval is. Op twee belangrijke punten wijkt de startnotitie fundamenteel af van WB21, te weten:
1.afwenteling en
2.de beschikbaarheid van zoet water

Ad 1 op pagina 41 WB21 van het advies is te vinden onder de uitgangspunten voor een taakstellend waterbeleid: “Voor het watersysteem; betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar, water als bondgenoot, geen afwenteling van problemen”.

De estuariene dynamiek en de afgeleide door Rijkswaterstaat gewenste rivierdynamiek (ruimte voor de rivier) leidt voor West Brabant tot geweldige afwateringsproblemen. Zorg delen, aandacht hebben voor of schenken aan c.q. het zoeken naar oplossingen voor deze problematiek is aardig, maar het is simpel afschuiven van immense problemen. Waar het op neer komt is niet het bemalen van een poldertje, maar het afwateren van grote delen West Brabant en delen van België.

Feitelijk kan dit betekenen dat bij hoog water rivieren als De Vliet en het Mark-Dintel-systeem over de dijk geslagen moeten worden met een mogelijke opvoerhoogte van meer dan 2 meter. Dit is in Nederland nog nergens vertoond. Den Haag doet of hun neus bloedt. Geen enkele financiële toezegging, zelfs niet in principe, terwijl het feitelijke principe binnen de huidige waterschapswetgeving en -regelgeving een financiering is door het belanghebbende gebied. West Brabant dus!!! Voor ondergetekende volstrekt onacceptabel.

Let wel: voor Rijkswaterstaat is deze afwateringsoptie zeer aantrekkelijk. Tegen geringe kosten is dit de beste oplossing om steden en gebieden zoals Rotterdam en Dordrecht droog te houden en te vrijwaren van wateroverlast en economische schade bij hoog water van de rivieren.

Statistisch is aantoonbaar dat hoogwaters in het Maas-Waal-Lek-systeem samenvallen met een hoge waterafvoer in de West Brabantse systemen. Dus voor ondergetekende, betrokken bij de waterhuishouding, is dit gebied prioriteit nummer één. De afspraken met betrekking tot het peilbesluit 1996 zijn voor ondergetekende heilig, dus onaantastbaar.

Ad 2: de beschikbaarheid van zoet water.

WB21 gaat niet alleen over een te veel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water.

Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij.

Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur.

Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen.

De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw.

De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

Er dreigt dus een zoetwater tekort voor grote delen van het beneden rivierengebied in de toekomst. De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat.

Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletschers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer.

Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, IJssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, die duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.

Met dit toekomstbeeld gaat desondanks binnenkort het Haringvliet op een kier met als gevolg meer zoet water wat anders dan via de Nieuwe Waterweg naar zee gaat. Als dan ook de sluizen opengaan richting Krammer/Volkerak/Zoommeer met nog meer zoetwaterverlies, denk ik dat het in de toekomst des zomers wel eens goed spaak zou kunnen lopen met grote zoetwater-tekorten en problemen voor de scheepvaart.

Wie, wat wordt dan het slachtoffer? Welke maatregelen zullen dan weggegooid geld blijken?

Beter zou het zijn om het rapport WB21 serieus te nemen.

Startpunt van de startnotitie is: we hebben een probleem in het Krammer/Volkerak/

Zoommeer-systeem en daar moeten we wat aan doen.

Bevat de startnotitie de oplossing of zijn er andere mogelijkheden?

In opdracht van de waterbeheerder Rijkswaterstaat Zeeland is er een werkgroep aan de gang geweest met het project “Verkenning oplossingsrichtingen Volkerak-Zoommeer”. De verkenningsfase is afgerond. Oorzaken zijn reeds duidelijk in een informatiebulletin geformuleerd: “De belangrijkste oorzaak van het blauwalgenprobleem in het Volkerak-Zoommeer is de grote aanvoer van meststoffen vanuit de Brabantse rivieren. De overmaat aan voedingsstoffen in combinatie met de lange verblijftijd van het water in het systeem, vormen samen de ideale omstandigheden waarin een explosieve groei van blauwalgen kan plaatsvinden”.

Nog een citaat uit een informatiebulletin wil ik U niet onthouden: “We moeten voorkomen dat we van de groene soep in de zeesla belanden zoals in het Veerse Meer is gebeurd (Zeesla is een soort wier dat in zout water met veel meststoffen voorkomt. De grote bladeren zijn hinderlijk voor waterrecreatie en kunnen stankoverlast veroorzaken)”. Wat in voedselrijk zout water ook problemen kan veroorzaken zijn groen- en kiezelwieren c.q. algen.

Op pagina 5 van de startnotitie staat: “De bedoeling is de condities in het Volkerak-Zoommeer op de middellange termijn (tot het jaar 2015) zodanig te verbeteren, dat de kans op ongewenste bloei van blauwalgen zo klein mogelijk wordt”.

Wat is “zo klein mogelijk”? Graag een heldere definitie van de doelstelling formuleren. Ook de Overheid dient afrekenbaar te zijn (SMART).

Ten aanzien van paragraaf 1.3:

Het is goed de overlast van blauwalgen zoveel mogelijk te willen beperken. Dit doel, hoe weinig SMART ook dient één absolute beperking te kennen, namelijk het uitgangspunt dat er geen nieuw probleem gecreëerd mag worden, hetzij ecologisch hetzij hydrologisch, hetzij landbouwkundig van aard.

Ten aanzien van paragraaf 2.1:

“De overmaat van meststoffen zorgt, in combinatie met de geringe doorstroming van het meer, voor ideale omstandigheden die een explosieve groei van blauwalgen mogelijk maken” (pag. 7).

Enige relativering is ook bij deze harde en juiste constatering op zijn plaats. De relevante meststoffen zijn stikstof (N) en fosfaat (P). De N-concentratie is in de periode 1997/2002 op alle meetpunten gedaald en op sommige plekken gehalveerd. De P-concentraties zijn vrijwel constant, behalve in het Hollandsch Diep waar de P-concentratie scherp dalende is. Doorspoeling met water uit het Hollandsch Diep, waar ik reeds in maart 2003 in de Staten van Noord Brabant voor pleitte, kan dus een grote verbetering geven.

Ook is tot op heden onvoldoende gekeken naar op welke wijze de concentraties omlaag te brengen zijn:

– Omlegging Mark/Dintel/Vliet-systeem (uitwatering in het Hollandsch Diep) zou goed bekeken moeten worden

– Versterking van het verwerken van de N- en P-concentraties (driehoeksmosselcultures en helofyten)

– Versterking van de biologische afvoer. De rondlopende Schotse Hooglanders eten, net als de ganzen, de N- en P-bindende planten (helofyten) op. Maar er is één groot verschil: de hooglanders poepen ter plaatse en brengen N en P weer terug in het systeem. De ganzen poepen vaak elders na het fourageren en brengen N en P deels buiten het systeem. Verwijderen van de runderen ligt dus voor de hand.

– Uitbreiding van het gebied dat geschikt is voor helofyten (!) met als gevolg meer binding N en P! Meer ganzen die N en P afvoeren. Meer voortplantingsplekken voor de snoeken.

– Doorspoelen met water uit het Hollandsch Diep wanneer het maar beschikbaar is.

Ten aanzien van blauwalgen nader bekeken:

Waar overleven zij? In de diepte! In de systeembeschrijving komt men tot de conclusie dat de bodem van het meer ernstig verontreinigd is en gesaneerd moet worden Combineer dit gegeven met de doelstelling het meer zodanig in te richten dat de winteroverlevingskans van de blauwalgen daalt. Vul de diepten (meer dan 6 meter) buiten de vaargeul op, zodat in de winter de algen niet kunnen overleven in diepten die niet doorspoelen en in de winter te weinig afkoelen. Egaliseer diepten in de vaargeul, zodat overal de doorstroming geoptimaliseerd wordt.

Het huidige Volkerak-Zoommeer gaat qua waterkwaliteit, zij het langzaam, in de goede richting. Er is met eenvoudige middelen veel te bereiken:

– Weg met de Hooglanders, meer ganzen zullen komen (die vinden de knolletjes lekker) met als nevengevolg minder ganzenvraat buiten het gebied

– Meer helofyten met als gevolg meer snoeken die de plantenetende vissen uitdunnen

– Meer doorspoeling met voedselarmer water (Hollandsch Diep)

– Vermindering overlevingskans door meer doorspoelbare diepten

Behoudt dit zoete meer, dat voor de landbouw van onschatbare waarde is!

Verzilting is voor de landbouw een bedreiging, maar ook voor veel bouwwerken. Zoute lucht, zoute kwel en zout water zijn zeer corroderend. Van Tielrooij’s WB 21 geeft het belang van zoet water in dit gebied nadrukkelijk aan. Zij hebben het waterbeleid voor de 21ste eeuw integraal bekeken.

Ik wens U allen veel wijsheid toe in dit verdere proces.

Hoogachtend,

L.H. van der Kallen

 


REDE L. VAN DER KALLEN TEGEN INTEGRALE VISIE DELTAWATEREN

 

| 23-06-2003 | 22.00 uur |


 

 

REDE L. VAN DER KALLEN TEGEN INTEGRALE VISIE DELTAWATEREN

Voorzitter, geachte collega’s,

Geheel in tegenstelling tot mijn gewoonte, heb ik de woorden, die ik ten aanzien van de Integrale Visie Deltawateren tot U wil richten, op papier gezet. Niet omdat ik bij deze laatste inhoudelijke statenvergadering van deze periode van stijl verander, maar omdat ik bij dit statenvoorstel U geen enkel argument of overweging van mij wil onthouden.

Voorzitter, mijn fractie bestrijdt niet dat er in het Krammer/Volkerak/Zoommeer systeemproblemen zijn met de waterkwaliteit en dat blauwalgen een rem zijn op de huidige en toekomstige ontwikkelingen van natuurwaarden en de recreatieve ontwikkelingen in dit gebied. Ook Leefbaar Brabant/BOF ziet de blauwalgproblematiek als iets wat aanpak vereist. We moeten het zoetwaterecosysteem helpen op orde te komen. Maar anderzijds moet men zich realiseren dat het ontstaan van een stabiel ecosysteem ter plaatse langere tijd zal vergen.

Vijftig jaar gelegen ontwikkelde men, na de grootste natuurramp in onze moderne geschiedenis, het Deltaplan. Veiligheid stond daarin terecht centraal. Wat gebeurd was mocht nooit meer gebeuren. De mens greep radicaal in in de natuurlijke systemen. Met kolossale gevolgen. Voor de natuur speelden wij voor God. We beschikten over de dood van miljarden levensvormen. Gebieden die duizenden jaren zout waren geweest, werden door menselijk ingrijpen veroordeeld tot een zoete toekomst. De verwachting was, naar nu gebleken is onterecht, dat wij met technische ingrepen dit wel even zouden regelen. Nu blijkt dat de transitie van zout naar zoet veel problematischer is dan men toen bevroedde.

En nu blijkt uit de nu te bespreken “Integrale Visie Deltawateren” dat we weer voor God gaan spelen. Weer zal, als deze plannen doorgaan, het ecosysteem radicaal op de schop worden genomen met als gevolg de vernietiging van vrijwel alles wat leeft in de betrokken wateren. Het is naar ons gevoelen vergaande arrogantie te denken dat het nu wel even zal lukken. De mensheid blijft, ondanks dat de natuur ons keer op keer op de feiten drukt, geloven in de eigen bedachte technische oplossingen.

Onze fractie wenst wel te leren van de fouten uit het verleden. Tevens accepteert onze fractie dat natuurlijke processen langer duren dan voor onze genoegens wenselijk wordt geacht.

Voor mijn gevoel gaan we weer soortgelijke fouten maken als in het verleden, maar nu is de druk van toen (veiligheid creëren voor de bevolking) niet aanwezig.

Water staat mondiaal en nationaal volop in de belangstelling. Na de hoge waterstanden in de jaren negentig is er een commissie aan de slag gegaan om integraal het gewenste waterbeheer voor de 21e eeuw in beeld te brengen, te weten de commissie Tielrooij, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen.

De verwachting van onze fractie was dan ook dat bij de ontwikkeling van de “Integrale Visie Deltawateren “met de inhoud van de rapportage Waterbeheer 21e eeuw rekening zou worden gehouden. Ik kan niet anders dan constateren dat dit niet het geval is. Op twee belangrijke punten wijkt de visie fundamenteel af van WB21, te weten:

  • afwenteling en
  • de beschikbaarheid van zoet water

Ad 1 op pagina 41 WB21 van het advies is te vinden onder de uitgangspunten voor een taakstellend waterbeleid: “Voor het watersysteem; betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar, water als bondgenoot, geen afwenteling van problemen”.

De estuariene dynamiek en de afgeleide door Rijkswaterstaat gewenste rivierdynamiek leidt voor West Brabant tot geweldige afwateringsproblemen. Zorg delen, aandacht hebben voor of schenken aan c.q. het zoeken naar oplossingen voor deze problematiek is aardig, maar het is simpel afschuiven van immense problemen. Waar het op neer komt is niet het bemalen van een poldertje, maar het afwateren van grote delen West Brabant en delen van België.

Feitelijk kan dit betekenen dat bij hoog water rivieren als De Vliet en het Mark-Dintel-systeem over de dijk geslagen moeten worden met een mogelijke opvoerhoogte van meer dan 2 meter. Dit is in Nederland nog nergens vertoond. Den Haag doet of hun neus bloedt. Geen enkele financiële toezegging, zelfs niet in principe, terwijl het feitelijke principe binnen de huidige waterschapswetgeving en -regelgeving een financiering is door het belanghebbende gebied. West Brabant dus!!! Voor onze fractie volstrekt onacceptabel.

Let wel: voor Rijkswaterstaat is deze afwateringsoptie zeer aantrekkelijk. Tegen geringe kosten is dit de beste oplossing om steden en gebieden zoals Rotterdam en Dordrecht droog te houden en te vrijwaren van wateroverlast en economische schade bij hoog water van de rivieren. Staten/College pas op de West Brabantse zaak!

Statistisch is aantoonbaar dat hoogwaters in het Maas-Waal-Lek-systeem samenvallen met een hoge waterafvoer in de West Brabantse systemen. Dus voor dit West Brabantse statenlid, betrokken bij de waterhuishouding, is dit gebied prioriteit nummer één. 

Ad 2: de beschikbaarheid van zoet water.

WB21 gaat niet alleen over een te veel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water.

Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij.

Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur.

Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen. De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw.

De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

Er dreigt dus een zoetwater tekort voor grote delen van het beneden rivierengebied in de toekomst. De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat.

Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletschers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer.

Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, Overijssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, waarop we als drie provincies geen invloed hebben, maar die wel duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.

Met dit toekomstbeeld gaat desondanks binnenkort het Haringvliet op een kier met als gevolg meer zoet water wat anders dan via de Nieuwe Waterweg naar zee gaat. Als dan ook de sluizen opengaan richting Krammer/Volkerak/Zoommeer met nog meer zoetwaterverlies, denk ik dat het in de toekomst des zomers wel eens goed spaak zou kunnen lopen met grote zoetwater-tekorten en problemen voor de scheepvaart.

Wie, wat wordt dan het slachtoffer? Welke maatregelen zullen dan weggegooid geld blijken?

Beter zou het zijn om het rapport WB21 serieus te nemen.

Wat mij ook bevreemd, is de timing van dit voorstel.

Voorzitter, startpunt van dit voorstel is: we hebben een probleem in het Krammer/Volkerak/Zoommeer-systeem en daar moeten we wat aan doen.

Is dit rapport Delta in Zicht de oplossing of zijn er andere mogelijkheden?

In opdracht van de waterbeheerder Rijkswaterstaat Zeeland is er een werkgroep aan de gang met het project “Verkenning oplossingsrichtingen Volkerak-Zoommeer”. Afstemming met de omgeving gebeurt o.a. met het Bestuurlijk Overleg Krammer-Volkerak, waarin naar alle waarschijnlijkheid ook onze provincie deelneemt.

Volgens het informatiebulletin van deze ‘verkenning oplossingsrichtingen Volkerak-Zoommeer’, wordt de verkenningsfase naar verwachting medio 2003 afgerond.

Oorzaken zijn reeds duidelijk geformuleerd. Volgens het informatiebulletin: “De belangrijkste oorzaak van het blauwalgenprobleem in het Volkerak-Zoommeer is de grote aanvoer van meststoffen vanuit de Brabantse rivieren. De overmaat aan voedingsstoffen in combinatie met de lange verblijftijd van het water in het systeem, vormen samen de ideale omstandigheden waarin een explosieve groei van blauwalgen kan plaatsvinden”.

Een aantal oplossingsrichtingen is ook al aangegeven. In maart 2003 worden deze, mede middels een workshop, nader uitgewerkt om – en ik citeer – een eerste selectie te laten maken van de meest kansrijke oplossingsrichtingen”, einde citaat.

Nog een citaat wil ik uw College niet onthouden: “We moeten voorkomen dat we van de groene soep in de zeesla belanden zoals in het Veerse Meer is gebeurd (Zeesla is een soort wier dat in zout water met veel meststoffen voorkomt. De grote bladeren zijn hinderlijk voor waterrecreatie en kunnen stankoverlast veroorzaken)”. Wat in voedselrijk zout water ook problemen kan veroorzaken zijn groen- en kiezelwieren c.q. algen.

Leefbaar Brabant/BOF gaat altijd voor een aanpak bij de bron: de oorzaak, de overmaat aan voedingsstoffen in onze rivieren, Mark-Dintel- en Vliet-systemen.

 Ter voorkoming dat men zou denken dat ik het allemaal zelf verzin, nog een citaat:

“Harde en snelle aanpak van de watervervuiling door Brabantse boeren is de enige oplossing voor de blauwalgproblemen in de Zeeuwse randmeren Krammer-Volkerak en Zoommeer. In plaats van het mestbeleid te versoepelen, moet ‘Den Haag’ strengere normen toepassen, aldus Luc Absil van de Stichting Reinwater”.

Leefbaar Brabant/BOF staat voor helderheid en een éénduidige boodschap. Wij snappen het dan ook niet, dat een demissionaire staatssecretaris als Schultz van Haegen van Verkeer en Waterstaat zich bezorgd toont over de massale vogelsterfte in de randmeren als gevolg van blauwalg en een collega, Odink van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vrijwel gelijktijdig namens de regering de veroorzakers een soepeler, minder streng mestbeleid aankondigt.

Wat ik ook jammer vind is, dat een STOWA-stuk van enige jaren terug, in opdracht van het IPO tot stand gekomen: “toxische blauwalgen in recreatiewater” niet in de beschouwingen is meegenomen.

Dit stuk bevat veel leermomenten, o.a.

  • blauwalg is er ook als U het niet ziet
  • blauwalg overwintert in de wateren
  • blauwalgproblemen zijn te voorkomen met doorspoelen.

    Voorzitter, ook andere oplossingen zijn mogelijk. Persoonlijk denk ik dat bijvoorbeeld isoleren van het watersysteem door het afleiden van de aanvoer van voedings-/meststoffen (bijvoorbeeld via verlegging van de afwatering Mark-Dintel-Vliet) een reële optie is, die het verdient in ruimte en tijd bekeken te worden en uitgewerkt.  Een ander alternatief is het doorspoelen in de winter, wanneer er meer zoet rivierwater is en het negen van de tien keer ook nog eens van betere kwaliteit is dan in de zomer. Dit roept bij de LB/BOF zelfs de vraag op: waarom is dit nondeju niet gebeurd. Nu kiezen voor een oplossingsrichting acht de LB/BOF-fractie, terwijl de waterbeheerder nog in een proces zit van nadenken en uitwerken, volstrekt voorbarig en onverstandig.

Neem nu geen beslissingen gebaseerd op een onvolledig beeld. Naar mijn gevoelen is de kans groot dat we voor veel geld en moeite het ene probleem inruilen voor het andere, omdat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de mogelijk te beperkte beschikbaarheid van voldoende zoetwater en de andere belanghebbenden/gebruikers daarvan.

Kortom, met betrekking tot dit stuk is samenvattend te stellen:

  • de veiligheid van West Brabant is niet zeker gesteld
  • het is bedreigend voor de zoetwatervoorziening van Zuidwest Nederland
  • het is onvoldoende onderbouwd
  • het is onvoldoende integraal en voorbarig.

Voorzitter, niet alles in dit stuk is fout. De Overschelde is wat mij betreft een goed idee. De dreiging vanuit de Westerschelde kan bij langdurige westenwind met stuwing groot zijn en ook onze polders voor Woensdrecht en Ossendrecht bedreigen. De Overschelde kan daar een werkende oplossing voor zijn.

Tenslotte, dit is een Zeeuws stuk.

In de stuurgroep zaten 4 Brabanders van de 22 tegen 14 Zeeuwen
In de projectgroep zaten 4 Brabanders van de 16 tegen 6 Zeeuwen
In de werkgroep Estuariene dynamiek zaten 2 Brabanders van de 13
In de werkgroep Veiligheid zat 1 Brabander van de 14
In de werkgroep Occupatie zat 1 Brabander van de 16

Hoezo, een Brabants statenstuk! Naar mijn beleving is het Brabantse belang onvoldoende in dit stuk verwerkt.

Het zal duidelijk zijn: ik vraag aantekening tegen dit voorstel en ik vraag de collega’s er nog eens goed over na te denken en te handelen als Brabantse statenleden voor een Brabants belang.

Statenlid Louis van der Kallen voor Leefbaar Brabant / BOF