ZIENSWIJZE

 

| 13-11-2014 | 14:00 uur |


ZIENSWIJZE

 

volkerak zoommeer

Onderstaand mijn inbreng van 12 november 2014 bij de bespreking van de concept waterschapszienswijze op de Ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. Met als resultaat dat de concept waterschapszienswijze wordt aangepast en later deze maand opnieuw wordt besproken in het algemeen bestuur van het waterschap.

Mevrouw de dijkgraaf,

De fractie Ons Water/ West-Brabant Waterbreed zal zich in onze bijdrage focussen op de mogelijke gevolgen voor ons waterschap van een eventuele verzilting van het Volkerak-Zoommeer. We gaan derhalve niet in op de redenen van het wel of niet verzilten van die buitenwateren, want wij als bestuur van het waterschap gaan daar niet over. Het waterschap is een territoriale overheid en ons AB en DB, alsmede onze ambtenaren hebben sec de belangen van ons waterschap en haar ingezetenen en de ingelegen (agrarische)bedrijven te behartigen. De fractie van Ons Water/ West-Brabant Waterbreed verwacht van ieder van onze ambtenaren en van het DB, als hij of zij het waterschap vertegenwoordigt een focus op de belangen van ons waterschap in al haar facetten. Die focus ziet onze fractie niet altijd terug in de uitingen van ons DB in de media of in de bijdragen aan de stukken die inzake het Volkerak-Zoommeer in de openbaarheid zijn gekomen. Ook waterschappen kennen een hoge mate van autonomie in de uitvoering van haar beleid.

Ten aanzien van de gevolgen voor het waterschap, die mijn fractie graag terug zou willen zien in de zienswijze van het waterschap, zijn wat ons betreft de volgende thema’s van belang:

  • de beperking van de verzilting van oppervlaktewateren binnen het territoir van ons waterschap
  • de beperking van de verzilting van grondwater en gronden binnen het territoir van ons waterschap
  • de leverzekerheid van (landbouw)water in termen van kwantiteit en kwaliteit
  • en de gevolgen voor de waterschapslasten.

De verzilting
Wat in alle door de fractie van Ons Water/West-Brabant Waterbreed gelezen stukken:

  • Ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer.
  • Milieueffectrapport bij de Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer (oktober 2014).
  • MKBA bij Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer.
  • Verbonden Toekomst.
  • Deltaprogramma 2015 Werk aan de Delta.
  • Projectnota Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer.
  • Zoetwater rapportage 2012.
  • Natuureffectenstudie bij de Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. deel 1 en 2.
  • Joint Fact Finding zoet water.
  • Milieueffectrapportage Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer april 2012,
    opvalt is dat de onderzoekers/opstellers geen enkele moeite hebben gedaan om qua verziltingseffect van een zout Volkerak-Zoommeer een nulsituatie in kaart te brengen. Terwijl dit voor de inschatting van de verziltingseffecten van een mogelijk toekomstige zout Volkerak-Zoommeer van groot belang is om de gebruikte modellen te valideren en een hoger realiteitsgehalte te geven. In de literatuuropgaven in de stukken hebben wij niets gevonden van vóór de aanleg van de compartimenteringsdammen. Terwijl dergelijke informatie wel te vinden is.

Als voorbeeld het “Rapport van de centrale commissie voor de drinkwatervoorziening 1965” met de mooie titel: “De toekomstige drinkwatervoorziening van Nederland.”, gedrukt door de Staatsdrukkerij in 1967. Ik zou zeggen een betrouwbare bron van informatie. En dat de opstellers wisten waarover ze schreven werd mij door de volgende zin al duidelijk (pagina 73): “Om bij de Parksluizen aan de Rotterdamse Waterweg bij vloed nog water in te kunnen laten met een relatief laag chloridegehalte zou ten minste een hoeveelheid van 700 m3/sec rivierwater langs de Waterweg moeten worden afgevoerd.”. Dat stond in een rapport van bijna 50 jaar geleden! Nu met de kennis van de stijgende zeespiegel en de betere meetmethoden en computermodellen komen de geleerde dames en heren tot de conclusie dat 800 m3/sec. nodig is. De commissie van toen onder voorzitterschap van Mr. E.H.J. Baron van Voorst tot Voorst waren geen domme jongens. Uit deze rapportage blijkt dat in 1965 (figuur 24, pagina 72) het boezemwater tot ongeveer de westelijke stadsgrens van Steenbergen meer dan 5000 mg Cl/per liter bevatte. Tot een lijn die in een boog liep van Ossendrecht over Heerle, Kruisland, Stampersgat, Fijnaart en Willemstad bevatte het boezemwater 2000/5000 mg Cl/per liter. Tot een lijn die globaal liep van westelijk Roosendaal over Oud Gastel naar Klundert bevatte het boezemwater 500/1000 mg Cl/per liter. Deze gegevens zijn ook te vinden in “De waterhuishouding van Nederland” een rapportage uit 1968 (figuur 6, pagina 19). Natuurlijk weet onze fractie dat er toen geen bellenschermen functioneerden, maar dat er wel geschut werd om de zoutlekkage te beperken. Dus mogelijk zijn er ook zoute kwel effecten op een aanzienlijk grotere afstand dan enkele honderden meters!

Wij vinden de opmerking op pagina 154 van de MKBA dan ook volstrekt onvoldoende onderbouw, te weten: “Door een zout Volkerak-Zoommeer neemt het chloridegehalte van het kwelwater toe in een zone van enkele honderden meters tot maximaal 1,5 km, grenzend aan het Volkerak-Zoommeer. Door de aanwezigheid van kwelsloten kan oppervlaktewater met verhoogde chloridegehalten worden afgevangen en afgevoerd, waardoor geen nadelige gevolgen optreden voor de landbouw.”.

In het besef dat voor de land- en tuinbouw water nodig is met chloridegehaltes beneden de 300 mg per liter moge het duidelijk zijn dat verzilting van het Volkerak-Zoommeer de land- en tuinbouw potenties in het werkgebied van de Brabantse Delta aanzienlijk zou kunnen verslechteren en dat dit een veel grotere zoet water aanvoer nodig kan maken dan tot op heden door Rijkswaterstaat en door ons waterschap wordt voorgesteld. Onze fractie wil benadrukken dat op pagina 144 van de MKBA te lezen is: “Er zijn maar weinig voorbeelden van projecten waarin een ecosysteem wordt aangepast van een zoetwatersysteem naar zoutwatersysteem.”. In dat besef dienen modellen, waarop beslissingen genomen worden, die van groot belang zijn voor onze grond- en watergebruikers, goed en aantoonbaar onderbouwd worden.

De leverzekerheid
In de samenvattingen in de stukken wordt met regelmaat vermeld dat de leverzekerheid van de (landbouw)waterinlaten verbetert als alle voorgenomen maatregelen zijn gerealiseerd. De vraag is altijd in dit soort zaken: wat is de referentie waarmee vergeleken wordt?  In dit geval memoreert onze fractie graag aan de geschiedenis. Het nu volgende is een tekst overgenomen uit het Milieueffectrapport waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer uit april 2012 (pagina 87/88): “Direct na de afsluiting in 1987 werd het Volkerak-Zoommeer doorgespoeld met water uit het Hollandsch Diep (zoet), teneinde op korte termijn te kunnen beschikken over zoet water voor de regionale watervoorziening in de omliggende gebieden. Hierdoor daalde het gemiddelde chloridegehalte van het Volkerak-Zoommeer binnen één jaar tot de gestelde norm van 0,4 g Cl/l. Het handhaven van deze chloridenorm wordt geregeld door middel van een doorspoelbeheer vanuit het Hollandsch Diep. Zoutaanvoer vindt nog plaats als gevolg van schutverliezen, zoute kwel en uitspoeling uit buitendijkse gronden. In 1993 werd de chloridenorm bijgesteld tot 0,45 g/l. Door deze verhoging kon de inlaat vanuit het Hollandsch Diep via de Volkeraksluizen worden beperkt…”.

“In het waterakkoord is in 2001 vastgelegd gedurende het groeiseizoen te sturen op 450 mg cl/l bij de meetlocatie Bathse Brug, met uitzondering van perioden van droogte…..”.

“In het “droge” jaar 2003 werd door het stopzetten van de inlaat voor doorspoeling de norm voor het chloridegehalte bij de meetpunten Bathse Brug en mond van het spuikanaal herhaaldelijk overschreden.”.

Feit is dat het gehanteerde maximale chloridegehalte keer op keer is verhoogd c.q. beperkt in tijd. Maar dat niet alleen. In de “Joint Fact Finding zoet water” is op pagina 20 te lezen: “Het Volkerak-Zoommeer is de laatste jaren aanmerkelijk zouter geworden door de toegenomen zoutlekkage van de Krammersluizen. Het meerjarig zomergemiddelde is 415 mgCl/l. Incidenteel wordt in de zomer de normconcentratie van 450 mgCl/l overschreden. In de zomer van 2011 was de overschrijding langdurig (eind april-half juli, met een maximum van 615 mgcl/l) doordat ten gevolge van de langdurige lage rivierafvoer de doorspoeling moest worden beperkt.”.

Wat vermeld is voor de Krammersluizen, gaat naar onze inzichten ook op voor de Bergse Diepsluis. Rijkswaterstaat koos er dus voor om de zoetwater inlaat te beperken ten voordele van de bestrijding van de verzilting vanuit de Nieuwe Waterweg. Dit ten nadele van onze inlaten en onze boeren. Van de afspraken kwam dus niets terecht. Weg leverzekerheid, niet door een act of God maar door een beslissing van de waterbeheerder. Kijkend naar inlaat tabellen lijkt het of stijgende chloridegehalten de effectiviteit van de graas op de blauwalg door de quaggamossel bij hogere chloridegehalten daalt, omdat naar mijn informatie de quaggamossel bij hogere chloridegehalten zijn schelpen sluit. Zonder dat er voldoende cijfers zijn voor een harde uitspraak lijkt het erop dat in een aantal gevallen de inlaat eerst sloot vanwege te hoge chloridegehaltes en daarna vanwege blauwalgbloei. Voor onze fractie geldt dat, als het gaat om de leverzekerheid ten aanzien van zoutgehalten, men uit dient te gaan van de zoutgehalten in het Volkerak-Zoommeer als men zich zou houden aan de gemaakte afspraken en het achterstallig onderhoud aan de Krammersluizen en de Bergse Diepsluis zou zijn uitgevoerd.

Ten aanzien van de kwantitatieve leverzekerheid is helder dat een waterinlaat via de Roode Vaart verre van zeker is. In tegendeel. Op pagina 30 in de Joint Fact Finding is onder het subkopje ‘Watertekort’ de volgende tekst te vinden:

“Bij een weer zout Volkerak-Zoommeer heeft de zoetwaterinlaat naar het VZM van 25 m3/s een hoge prioriteit omdat deze nodig is voor het beperken van de zoutlekkage door Volkeraksluizen. Zo kan een grote stijging van de chlorideconcentratie bij de inlaat aan het Haringvliet voor drinkwaterproductie worden voorkomen. De zoet waterinlaat vanuit het Hollandsch Diep naar het zoute VZM wordt daarom ingedeeld in categorie 2 van de verdringingsreeks. De andere inlaten vanuit het Hollandsch Diep, dus ook de vergrote inlaat via de Roode Vaart, zijn categorie 4. De hiervan afhankelijke gebieden (MDV-systeem, PAN-polders en Tholen /St. Philipsland) zijn en blijven daarmee afhankelijk van een categorie 4 waterinlaat vanuit het hoofdwatersysteem. Ten opzichte van de huidige situatie met een zoet Volkerak-Zoommeer verandert er voor deze gebieden formeel niets. Wel is de vraag aan de orde of de leveringszekerheid voor deze gebieden in situaties van droogte waarbij de verdringingsreeks in werking treedt wordt beïnvloed (eerder wordt “verdrongen”) door de zoetwatervraag voor zoutlekbestrijding.”

Van een inlaat via een categorie 2 route wordt ons agrarisch bedrijfsleven straks afhankelijk van een categorie 4 inlaat route. Hoezo een verbetering van de leveringszekerheid? Zolang het Volkerak-Zoommeer zoet is en men zich zou houden aan de afspraken en de Krammer Sluizen en de Bergse Diepsluis fatsoenlijk zou onderhouden, was er nu geen sprake van leveronzekerheden door verzilting! Dus DB in de zienswijze dient te komen dat Rijkswaterstaat zich moet houden aan de afspraken qua chloridegehalten en werk moet maken met het onderhoud van de Krammersluizen en de Bergse Diepsluis zeker nu het Volkerak-Zoommeer vermoedelijk tot 2028 zoet blijft.

Dan de feitelijke huidige kwaliteit als het over de blauwalg gaat. Op pagina 38/39 van de MKBA is te lezen: “Sinds 2008 is door de aanwezigheid van de quaggamossel de blauwalgproblematiek afgenomen. In 2012 en 2013 zijn er geen innamestops meer geweest.” Dit lijkt een heldere uitspraak. Het verbaast onze fractie dan ook dat in de “Joint Fact Finding zoet water” op pagina 22 is te lezen: “In 2012 zijn vanaf eind augustus, dus laat in het seizoen, de Brabantse inlaten aan de Eendracht dichtgezet wegens blauwalgen (mondelinge mededeling (………. van een ambtenaar wiens naam ik maar niet noem in het openbaar) van – Waterschap Brabantse Delta.)” . Ik heb nog nooit eerder in openbare stukken van de Rijksoverheid gelezen “mondelinge mededeling van….” Maar als die mededeling in strijd is met een schriftelijke mededeling in een MKBA heb ik daar als volksvertegenwoordiger in dit huis grote moeite mee en word ik argwanend. Wat is de waarheid en hoe kan het dat in een belangrijk stuk als de “Joint Fact Finding zoet water” iets anders staat dan in een MKBA? Wat zijn de feiten? Het antwoord is belangrijk om werkelijk te kunnen beoordelen of de kwantitatieve leverzekerheid straks beter is.

Ook de kwalitatieve zekerheid roept vragen op. Het woord ‘bruinrot’ komt in de stukken maar zelden voor en al helemaal niet in de Ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. Ook in de MKBA heb ik er tevergeefs naar gezocht. Ook op pagina 157 van de MKBA waar geschreven wordt over de “aanpassing inlaat Oosterhout” lijkt bruinrot niet te bestaan. Curieus is de inhoud van de Zoetwater rapportage 2012. Op pagina 41 is de navolgende tekst te vinden over water dat via Oosterhout in het Mark-Vliet stelsel komt: “Het risico bestaat dat dit water verontreinigd is met de bruinrotbacterie die in Oost-Brabant voorkomt en een bedreiging kan vormen voor de aardappelteelt in West- Brabant.”.

Op pagina 12 van de Zoetwater rapportage 2012 wordt in een omkaderd gedeelte verwezen naar de “nieuwe inzichten weergegeven van waterschap Brabantse Delta met betrekking tot de inzet van Oosterhout.”. Als je dan bijlage 5 van dat stuk leest (pagina 127/132) valt op dat bruinrot in dat stuk niet lijkt te bestaan. Wat ook opvalt is dat de opstellers vermeld zijn, maar, hoewel het stuk deels het karakter heeft van een zienswijze, het stuk niet getekend is door de dijkgraaf noch, dat het naar mijn beste weten, is behandeld in het DB.

De “Joint Fact Finding zoet water” is helder. Bijvoorbeeld uit figuur 2 op pagina 19 blijkt dat de inlaat bij Oosterhout een wezenlijk deel (10 m3/s.) uitmaakt van de beoogde zoetwatervoorziening. Niet helemaal helder is waar die 10 m3/s. vandaan komt. Uit de Amer, het Wilhelminakanaal of allebei? Wat tevens opvalt is dat in de factsheets in de “Joint Fact Finding zoet water” op enkele plaatsen (pagina 47 (PAN-polders) en pagina 51 (Mark-Vliet systeem)) bruinrot als probleem wel wordt aangegeven. Als voorbeeld de tekst op pagina 51: ” De leveringszekerheid in situaties van droogte waarbij de verdringingsreeks in werking treedt wordt mogelijk beïnvloed door de watervraag voor zoutlekbestrijding bij een zout Volkerak-Zoommeer, die een hogere prioriteit krijgt. Wegens extra inlaat vanuit het Hollandsch Diep voor de doorvoer naar Zeeland en PAN-polders en zoutbestrijding wordt het bruinrotprobleem kleiner.”. Men erkent het probleem dus wel!!!!

De fractie van Ons Water/West-Brabant Waterbreed is ronduit verbijsterd dat het bruinrot probleem slechts zijdelings wordt aangestipt en van een aanpak geen sprake lijkt en dat terwijl de levering vanuit Oosterhout voor geheel het kleigebied van West-Brabant van eminent belang is. Wat wij vreemd vinden, en ook een reactie op verwachten, is de inhoud van de genoemde bijlage 5 en de gevolgde procedure (geen DB behandeling/vaststelling). Wat was de status van dat stuk en waarom is daarin niet nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de bruinrot problematiek? Het zal helder zijn dat onze fractie het noodzakelijk vindt dat de bruinrot problematiek prominent wordt opgenomen in de in te dienen zienswijze.

 De waterschaplasten
Naar aanleiding van de inhoud stukken (MKBA en de Projectnota Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer) heeft mijn fractie vragen gesteld over de mogelijk toekomstige jaarlijkse kosten (1,57 miljoen euro) mogelijk voor het waterschap verbonden aan de verzilting van het Volkerak-Zoommeer VZM, kenmerk 0058 en kenmerk 0059. Mogelijk kunnen die vragen nu beantwoord worden. Onze fractie is buitengewoon onaangenaam getroffen door het feit dat er nog geen afspraken zijn over wie opdraait voor deze kosten. Wat wij vreemd vinden is dat, hoewel al uit de Projectnota Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (een stuk uit 2012) blijkt dat het waterschap na realisering de zorg krijgt voor beheer, exploitatie en onderhoud van de werken, dit gegeven niet is gedeeld met het AB en naar mijn weten ook niet is gedeeld met het DB. Laat staan dat het AB zich hierover en over wie de kosten moet gaan dragen heeft uit gesproken.

De fractie van Ons Water/Waterbreed is van mening dat volgens het vervuiler-betaalt-principe de veroorzaker van de kosten van de verzilting tot in lengte van jaren de daaruit voortkomende lasten zal dienen te dragen. Wij vinden tevens dat dit het standpunt moet zijn in de zienswijze en ingebracht moet worden in de gesprekken die het DB voert met de landsregering of met vertegenwoordigers daarvan.

Louis van der Kallen