KANDIDATEN 2023


kallen van der louis01. LOUIS VAN DER KALLEN, BERGEN OP ZOOM


02. JAN SLENDERS, RAAMSDONK


03. JOHN VRINDS, ROOSENDAAL


04. MR. BETTY GOOS, BREDA 

 

 


05. HANS KOCX, BREDA


06. HANNEKE WILLEMSTEIN, CHAAM


07. LINDA JORISSEN-OOMEN, WERNHOUT 


8. PETER VERSCHUREN, RAAMSDONK


9. HANS VAN BRENKELEN, ZEVENBERGSCHEN HOEK


ooms chris10. CHRIS OOMS, LEPELSTRAAT

 


11. JAN VAN GROOS, WAALWIJK


12. CORNE WELTEN, LAGE ZWALUWE


RAADSLEDEN 2014_201813. HENK VAN KOMEN, KAATSHEUVEL 


hermus piet14. PIET HERMUS, ZEVENBERGSCHEN HOEK 


15. SELIN KARAR, BERGEN OP ZOOM


16 PETRA GROENEWEGEN-DE MÖNNINK, ETTEN-LEUR


17. ADRIENNE VAN GORP-ADAM, RIEL


18. DOMIEN VAN DEN BERG, MADE


19. ELLY VAN DE RIET – BARTELS, BERGEN OP ZOOM


borm wil20. WIL BORM, ETTEN-LEUR


IMG_711821. MARC AUGUSTIJN, HOOGERHEIDE


22. JOHN MATHIJSSEN, OSSENDRECHT


23. MONIQUE VAN OORSCHOT- GOOSSENS, BERGEN OP ZOOM


24. CEES VAN GILS, ETTEN-LEUR


25. JOHN VAN GORP, RIEL


26. ERIK VAN WERKHOVEN, HALSTEREN


juten piet27. PIET JUTEN, BERGEN OP ZOOM 

 


28. FARID EL-KHASSIM, BERGEN OP ZOOM


29. THEO DE JONG, BERGEN OP ZOOM


ER IS GENOEG ZOET WATER VOOR ZEELAND


| 05-09-2022 |

 

Het meeste zoete water passeert Nederland immers nog ongebruikt.

Zeeland snakt naar zoet water. Wat is er fout gegaan? Het oorspronkelijke Deltaplan voorzag de gevolgen van verzilting en zeespiegelstijging waar we nu tegen aan lopen.

Een zoet Zeeuws Meer werd ontworpen en zou bestaan uit de Grevelingen en de Oosterschelde. Het is helaas niet uitgevoerd, omdat de Haagse politiek zwichtte voor het maatschappelijk verzet en daarbij het doel zoetwatervoorziening grotendeels los liet.

Zo maakte de angst voor verandering alles zout. Zeeland is zouter dan ooit en de verzilting van het grondwater heeft het kritieke punt bereikt. Deze provincie wordt het zwaarst getroffen bij droogte.

Door klimaatverandering en zeespiegelstijging zal de verzilting versneld toenemen.

Als Zeeland nu niets doet, nemen waterveiligheid en leefbaarheid schrikbarend af.

De alarmbellen rinkelen en iedereen voelt de noodzaak tot handelen. Wordt het niet de hoogste tijd om de indertijd terzijde geschoven plannen opnieuw te overwegen?

De protesten van de opkomende milieubeweging die streefde naar behoud en van de vissers en schelpdierkwekers die vreesden voor hun boterham, maakten zo’n indruk dat tegen de wens van Rijkswaterstaat Den Haag indertijd overstag ging. Met de beste bedoelingen werd gekozen voor zout, maar met de kennis van nu zou men dit nooit besluiten.

Realiseren we wel dat het meeste zoete water ongebruikt via een open Nieuwe Waterweg in zee wordt geloosd? Bij hoge afvoeren spuien de Haringvlietsluizen de overvloed in zee. Wanneer we een deel van dat spuiwater gebruiken kunnen de Zeeuwse wateren verzoeten.

De waterschappen verkondigen al jaren dat we af moeten van een systeem dat alleen water afvoert en dat we dienen te kiezen voor een systeem dat ook water vasthoudt. Afname van zowel de natuurwaarden van de Zeeuwse zoute wateren als van de leefbaarheid van Zeeland maken duidelijk dat indertijd de keuze voor zout misschien niet zo verstandig was. Door dit beleid wordt de zoetwatervoorziening van Zeeland steeds problematischer, vooral voor natuur en landbouw. Warme en droge zomers zijn eerder regel dan uitzondering. Ingrijpende en betaalbare maatregelen zijn nodig voor een klimaatbestendig Zeeland.

Voor de provincie Zeeland, die ernaar streeft de eerste klimaatbestendige regio te worden, is het belangrijk het op zout gerichte waterbeleid aan een heroverweging te onderwerpen. De maatregelen die het Zeeuws Deltaplan Zoet Water voorstelt zijn van een te lokale aard en vragen hoge investeringen. Het zou goed zijn de uitgangspunten en effectiviteit van de voorgestelde maatregelen nog eens tegen het licht te houden.

In de zeventiger jaren werd bij de Deltadienst de verzoeting van zowel de Grevelingen als de Oosterschelde volledig voorbereid. De zoute wateren kunnen in enkele maanden worden verzoet (zie illustratie). De zwaardere zoute onderlaag wordt eenvoudig bij eb naar zee geheveld in perioden dat er voldoende rivierwater beschikbaar is. Zo verdringt het zoete water het zout zonder dat er sprake is van menging.

Er is door het jaar heen meer dan voldoende zoet water beschikbaar om de Zeeuwse wateren te verzoeten. Andersom, in droge tijden met weinig rivieraanvoer, is de zoetwatervoorraad te liften door tijdelijk zout water aan de bodem binnen te laten.

Zo krijgen we een ruime zuidwestelijke zoetwatervoorraad die we op een flexibele wijze het hele jaar door op peil kunnen houden. Voor mens en natuur is het de meest vriendelijke methode met zeer veel voordelen. Bovendien is deze methode geheel CO2-neutraal.

Ze behoeft geen extra energie, omdat ze werkt met het getij. Een voorbeeld van samenwerken met de natuur. Voor de toekomstige waterveiligheid is het van belang dat ‘het zoete Zeeuwse Meer’ als noodberging voor hoge rivierafvoeren kan fungeren.

Meer over dit alles is te vinden in de artikelen, rapporten en berekeningen op de website www.adviesgroepbormenhuijgens.nl onder de rubriek Zuidwestelijke Delta.

Al beschouwen veel Zeeuwen de aanwezigheid van zoute wateren als een voldongen feit, als de wateren niet zoet worden, wordt Zeeland onleefbaar. Verzoeting geeft waterkwaliteitsverbetering en meer biodiversiteit. Het geeft een antwoord op langere perioden van droogte die we kunnen verwachten. Een robuuste oplossing, natuurvriendelijk, relatief goedkoop en klimaatbestendig.

We gaan in Nederland gezamenlijk de transitie aan naar een klimaatbestendige en circulaire economie. De overheid moet daaraan sturing geven en tevens het algemene belang beschermen. Geen bestuurlijk onvermogen, maar durf, visie en initiatief. Alle sectoren waaronder  landbouw, natuur, recreatie, visserij, logistiek, wonen en industrie zullen moeten inspelen op de veranderingen die komen. Zo kunnen visserij en schelpdierkweek hun werkwijze aanpassen of hun bakens zeewaarts verzetten.

We benadrukken dan ook met klem om de verzoeting van het Grevelingenmeer zo spoedig mogelijk ter hand te nemen. We staan wat betreft Zeeland immers met de rug tegen de muur. Er is genoeg zoet water voor Zeeland. Gebruik het! Sluit de kust en verzoet!

Wil Borm

 

Adviesgroep Borm & Huijgens – integraal waterbeheer


DE HEMELWATERVERORDENING


| 30-08-2022 |

 

De hemelwaterverordening is bij gemeenten in opmars.  De openbare ruimte regen- en klimaatbestendiger te maken is een stap in de goede richting, maar er is meer nodig omdat een groot deel van de bebouwde omgeving privaat terrein is en veel burgers er (nog) niet aan toe komen hun eigendommen aan te passen. Steeds meer gemeenten slaan dan ook de weg in naar regelgeving.

Ik schreef in 2017 al eens over “Tegeltax”.  Een andere weg is met een hemelwaterverordening de grond/pandeigenaren dwingen bij nieuwbouw of een ingrijpende verbouwing een regenwateropvang, op eigen terrein, te realiseren. Veelal 60 liter per vierkante meter bebouwd/bestraat oppervlak. Een andere route kan het bestemmingsplan zijn om daaromtrent regels op te nemen.

Den Bosch is een voorloper als het gaat om regelgeving in relatie het klimaatbestendiger maken van de bebouwde omgeving. De hemelwaterverordening is er sinds 2017 en is recent uitgebreid met een groennorm in de verordening Bomen, Water en Groen. Alleen stimuleren leidde niet tot het gewenste resultaat.

Tot nu toe is de praktijk vooral praten met woningcorporaties, projectontwikkelaars en architecten. Het gaat om bewustwording. Dwang en handhaving kunnen in een latere fase aanbod komen. Als burgers na het betrekken van hun nieuwbouwwoning alsnog bijvoorbeeld hun tuin dicht tegelen.  

De gemeentelijke zorgplicht is in 2008 in de wet opgenomen. Ook de eigen verantwoordelijkheid van de burger is in de Waterwet vastgelegd. Nu is het zaak de volgende stappen te nemen. Technisch is het goed mogelijk de regenwateropslag te voorzien van warmtewisselaars zodat die voorziening ook een rol kan gaan spelen in de komende energietransitie!


DE AKTE VAN MANNHEIM


| 30-08-2022 |

 

In juni van dit jaar schreef ik het artikel “de komende transportcatastrofe”.  Ik beseft toen niet dat deze transportcatastrofe al deze zomer zou optreden. En dat al in augustus, terwijl traditioneel september de maand is van de laagste waterstanden en laagste rivierafvoeren.

Dat artikel sloot ik af met de stelling: “Het wordt tijd dat er echt over de mogelijke gevolgen van de ‘droogte’ op het transport over water wordt nagedacht. Waarbij kanalisering van de Rijn en de mogelijkheid van afsluiten van de Nieuwe Waterweg middels sluizen bij de scenario’s betrokken zouden moeten worden”. In de NRC van 16 augustus stond een artikel met de kop; “We verdelen de laatste druppels terwijl in de Rotterdamse haven heel veel water doorgespoeld wordt”” van de hand van Arjen Schreuder. Dat in ging op de mogelijkheid van sluizen in de Nieuwe Waterweg. Hopelijk een begin van een echte discussie!

Nu, kijkend naar de buitengewoon ernstige problemen die de scheepvaart ondervindt, is het zaak ook over het andere element van de stelling ‘kanalisering van de Rijn’ eens goed na te gaan denken.

De basis voor dit nadenken zou de “Akte van Mannheim” dienen te zijn. Waar het Koninkrijk der Nederlanden één van de verdragpartners is. De Akte van Mannheim legt o.a. het beginsel van het behoud, het onderhoud en de verbetering van de Rijn als vaarweg vast.

In het Congres van Wenen (1815) werd de basis gelegd voor de vrije scheepvaart op de Europese Rivieren. In augustus 1816 startte de Centrale Commissie en kwam in maart 1831 met het Rijnvaartverdrag Acte van Mainz wat in oktober 1868 resulteerde in de Acte van Mannheim. Waarvan één van de uitgangspunten was: de verplichting voor de staten de rivier te verbeteren en te onderhouden.

Het wordt tijd dat met het verbeteren ten behoeve van de scheepvaart anno 2022 middels kanalisering een begin wordt gemaakt met het nadenken over de mogelijkheden in het laagland deel van het stroomgebied van de Rijn (o.a. IJssel en Waal)!


HET GRONDWATERECOSYSTEEM


| 30-08-2022 |

 

Sinds 2006 is er een Europese Grondwaterrichtlijn 2006/118/EG. Feitelijk is het de dochterrichtlijn van de Kaderrichtlijn Water.

Het Europese Parlement stelde bij de behandeling van de Grondwaterrichtlijn 2006/118/EG dat het grondwater als onafhankelijk ecosysteem op zichzelf het beschermen waard is. Dit punt is gedeeltelijk door de Europese Commissie overgenomen zodat de eerste overweging van de Grondwaterrichtlijn nu het volgende stelt: “Grondwater is een waardevolle natuurlijke hulpbron die als zodanig voor achteruitgang en voor chemische verontreiniging moet worden behoed.” (EC, 2006b). De Kaderrichtlijn Water maakt een duidelijk verschil tussen een goede oppervlaktewatertoestand waarbij de ecologische en de chemische toestand goed zijn en een goede grondwatertoestand waarbij de kwantitatieve en de chemische toestand goed zijn (zie artikel 2 definitie 18 en 20).

Het grondwaterecosysteem is dus geen expliciet beschermdoel volgens de Kaderrichtlijn Water of de Dochterrichtlijn Grondwater. Dit in tegenstelling tot het oppervlaktewaterecosysteem dat wel op zichzelf een beschermdoel is volgens de Kaderrichtlijn Water. De Dochterrichtlijn Grondwater stelt echter wel in overweging 20: “Er dient onderzoek te worden verricht teneinde betere criteria te kunnen vaststellen voor de verzekering van de kwaliteit en de bescherming van het ecosysteem van het grondwater. Waar nodig dienen de bevindingen van dit onderzoek bij de omzetting of herziening van deze richtlijn te worden verdisconteerd. Dergelijk onderzoek, alsook de verspreiding van wetenschap, ervaring en onderzoeksbevindingen, dient te worden aangemoedigd en gefinancierd.”

In 2007 is er door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een rapportage verschenen met de titel: “Ecologische risicobeoordeling van grondwater” van de hand van Patrick van Beelen. Inhoudende een analyse van de hydrologie en de chemie van de Nederlandse grondwatersystemen. https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/711701055.pdf

In die rapportage is het volgende citaat te vinden:

In het grondwater heerst absolute duisternis waardoor er geen planten, algen of cyanobacteriën kunnen groeien. De afwezigheid van fotosynthese beperkt de energie invoer in het grondwaterecosysteem. In diep oppervlaktewater vindt ook geen fotosynthese plaats maar daar is nog sprake van bezinking van organische deeltjes die als voedselbron kunnen dienen. De bodem filtreert het grootste deel van de organische deeltjes weg waardoor deze voedselbron in het grondwater ook is afgesneden. Het grondwater wordt daarom meestal gekenmerkt als voedselarm milieu. De gelijkmatige temperatuur van 10°C in het Nederlandse grondwater en de overvloedige aanwezigheid van water maken het grondwater in principe uitstekend geschikt voor de groei van bacteriën. Schimmels en gisten komen in het grondwater veel minder vaak voor (Hirsch and Rades-rohkohl, 1982). Onder voedselarme omstandigheden zijn bacteriën namelijk in het voordeel doordat ze kleiner zijn. Kleinere organismen hebben een hogere oppervlakte inhoud verhouding. Door de relatief grotere oppervlakte kunnen kleinere organismen efficiënter en sneller stoffen uit het grondwater opnemen en daardoor kunnen zij met lagere voedsel concentraties toe (Poindexter, 1981).”

Een ander, in mijn ogen, memorabel citaat is: “Vermoedelijk kan de bescherming van bacteriën in de diepere ondergrond niet op een grote publieke belangstelling rekenen. Het verdient echter wel aanbeveling om rekening te houden met de activiteit van bacteriën in de diepere ondergrond wanneer er afvalstoffen of koolzuur in dat milieu wordt ingebracht. Het is niet altijd uit te sluiten dat er op de langere termijn toch risico’s kunnen optreden.

Koolzuurgas eters!

In het diepere grondwater, enkele tientallen meters onder het bovenste grondwater, vindt geen aanvoer van voedingsstoffen uit de bovengrond meer plaats. Toch komen daar bacteriën voor. Deze leven van het nog aanwezige organische materiaal in de ondergrond en van opborrelende gassen zoals waterstofgas, methaan en koolzuurgas die in het binnenste van de aarde geproduceerd worden. Deze bacteriën worden lithotrofe bacteriën genoemd (letterlijk rots etende). Onder zuurstofloze (anaerobe) omstandigheden kunnen deze bacteriën letterlijk gaten in de rots eten en een groot deel van de porositeit van petroleumreservoirs wordt vermoedelijk veroorzaakt door deze bacteriën (Chapelle, 2000). De lithotrofe bacteriën zijn vaak specialistische langzaam groeiende bacteriën die sterk aangepast zijn aan de lokale omstandigheden en die een specifieke geochemische omzetting katalyseren. Barofiele en thermofiele bacteriën in de diepe ondergrond (enkele kilometers onder het aardoppervlak) zijn speciaal aangepast aan de hoge druk en temperatuur die daar heersen (Rossi et al., 2003).” Aldus het RIVM rapport.

Het is bevreemdend dat er in het huidige tijdsgewricht geen aandacht is voor het feit dat er leven is in de bodem die broeikasgassen eten en dat dit leven niet of nauwelijks bestudeert wordt noch beschermd!!  

Ecologische effecten van vervuiling in het grondwater

Het bodemleven bestaat voornamelijk uit stygofauna. “De naam stygofauna verwijst naar dieren (fauna) uit de mythologische ondergrondse rivier de Styx. Alle dieren die in het grondwater voorkomen worden gerekend tot de stygofauna. Dit zijn zowel de toevallige gasten als de permanente bewoners van het grondwatermilieu. Stygobionten zijn grondwaterdiertjes die speciaal aangepast zijn aan het ondergrondse milieu. Deze dieren hebben meestal geen pigment, sterk gereduceerde of zelfs helemaal geen ogen en goed ontwikkelde tastorganen (Griffioen et al., 2003). De groei van deze dieren is meestal langzaam omdat ze in een voedselarm milieu leven. Ze voeden zich meestal door te grazen op de dunne laagjes bacteriën op grind en zandkorrels (Hancock et al., 2005). Nederland heeft relatief veel fijne sedimenten met geringe poriegrootte waardoor er letterlijk niet veel ruimte is voor de stygofauna. Hier komen dus vooral kleine grondwaterdiertjes voor (<10 mm). In de gebieden die tijdens de laatste ijstijd bedekt waren met ijskappen (zoals het noorden van Nederland) komt ook nog eens veel minder stygofauna voor omdat deze diertjes slechts zeer langzaam nieuwe gebieden kunnen koloniseren (Jos Notenboom, 1991). De biodiversiteit van de Nederlandse stygobionten is daarom klein vergeleken met die van bijvoorbeeld Slovenië of Kroatië (Griffioen et al., 2003). Er is slechts beperkte informatie over het voorkomen van stygofauna in het Nederlandse grondwater (Jos Notenboom et al., 1990).”

Figuur: Enige grondwaterdiertjes. In de richting van de klok van boven naar beneden: Antrobathynella stammeri (Syncarida), Niphargus kochianus (Amphipoda), Onchulus nolli (Nematoda), Troglochaetus beranecki (Polychaeta), Chappuisius inopinus (Copepoda) en Soldanellonyx monardi (Acari). Carl von Ossietzky University, Oldenburg, Duitsland.

Al in 1983 deed het Instituut voor Taxonomische Zoölogie bij monde van J. Notenboom & R. Leys een oproep tot ONDERZOEK VAN GRONDWATERFAUNA! “De kennis over de grondwaterfauna in Nederland is erg gering. We weten dat verschillende soorten grondwaterbewonende Amphipoda (Niphargus soorten) en Isopeda (Proasellus soorten) op verschillende plaatsen in Zuid- Limburg voorkomen. Veel minder weten we over de verspreiding van deze dieren buiten Zuid-Limburg. Over de aanwezigheid in het Nederlandse grondwater van andere groepen organismen, zoals Copepoda, Ostracoda, Turbellaria en Gastropoda is nog veel minder bekend. Het zou zeker wenselijk zijn over deze verborgen fauna meer te weten te komen Voor zuurstofrijke grofzandige grondwaterlichamen kan het voorkomen van grondwaterdieren gebruikt worden als eindpunt voor de ecologische risicobeoordeling van verontreinigd grondwater”.

Het RIVM rapport uit 2007 doet een aanbeveling voor verder onderzoek: “De Dochterrichtlijn Grondwater stelt dat er onderzoek naar de kwetsbaarheid van het grondwaterecosysteem noodzakelijk is. Nader onderzoek naar het voorkomen van grondwaterdieren en hun gevoeligheid voor verontreinigingen lijkt ons dan ook gewenst. In Europees verband wordt al onderzoek naar grondwaterecologie gedaan en het lijkt ons dan ook wenselijk om hierbij aan te sluiten.”

Zeker de wetenschap dat lithotrofe bacteriën een rol spelen bij de afgifte van broeikasgassen uit de bodem moet een stimulans zijn het onderzoek naar het bodemleven op te pakken.


WAT WORDT DE TOEKOMST VOOR DE HEDWIGE-PROSPERPOLDER?


| 27-07-2022 |

 

Een ruime meerderheid van de Tweede Kamer kiest duidelijk voor uitstel van het  doorsteken van de zeedijk langs de Schelde om zo de Hedwige-Prosper voorlopig niet onder water te zetten. Dit minstens totdat nader onderzoek heeft uitgewezen wat de gevolgen van de geconstateerde PFAS-concentraties in de Westerschelde zijn. 

Toch heeft de Minister voor Natuur en Stikstof, Christianne van der Wal, ineens besloten dat de dijk nu al doorgestoken kan worden. Erg vreemd, temeer daar er geen enkele haast is geboden met ontpolderen. 

Meer of minder vervuild?
De zeedijk  is volgens de minister al zo ver afgegraven dat er in het komende stormseizoen water de Hedwigepolder in kan stromen. Dus wat maakt het uit dat we op de uitslag van een nader onderzoek gaan wachten, zal de minister hebben gedacht. Maar stoppen met afgraven heeft wel degelijk zin.  Zij vergeet hierbij dat bij dagelijkse overstromingen de polder een continue slibvang wordt als de dijk helemaal is doorgestoken. De milieuschade is op basis van de huidige situatie echter beduidend minder omdat in het stormseizoen overstroming van de deels afgegraven dijk hoogstens eens of enkele malen gebeurt. Met de op 14 juni  goedgekeurde nieuwe ringdijk om de Hedwige kan dat geen bezwaar zijn. 

De vruchtbare kleigrond is al afgegraven en naar Vlaanderen vervoerd. Dat maakt aannemelijk dat de Hedwige-Prosper een natuur- en recreatiegebied wordt en daarbij is een gezond milieu van groot belang.

 

Ook bij  de natuurbescherming zullen de bordjes worden verhangen
Klimaatverandering en zeespiegelstijging zijn  game-changers, maar de mens heeft blijkbaar moeite om mee te bewegen. We gaan gezamenlijk de transitie aan naar een klimaatbestendige en circulaire economie. Daar is bestuurlijke durf, visie en initiatief voor nodig. Alle sectoren zoals landbouw, natuur, recreatie, visserij, logistiek , wonen en industrie  zullen zich hieraan moeten aanpassen en  tevens kansen benutten die zich voordoen.

Er zijn geen heilige huisjes, ook claims vanuit de natuurbescherming zullen sneuvelen. 

De overdaad aan ‘beschermende’ regelgeving werkt stagnatie, irritatie en bureaucratie in de hand. Meebewegen met de veranderingen voor klimaatbestendigheid betekent onder meer voor de natuurbeweging het deels herzien van vele in het verleden bevochten verworvenheden, zoals de natuurwetgeving, statussen en instandhoudingsdoelen, om ruimte te geven aan een natuur- en milieubeleid dat open staat voor transformatie en herbestemming” (citaat uit rapport ‘Naar een tweede kustlijn’, 2021).

De lijst van overbodige natuurprojecten en –regelgeving groeit. Dat moet anders. 

Bij de natuurinstanties zit de urgentie voor ontpolderen van de Hedwige-Prosper niet zozeer in de vermeende achteruitgang van het geulenstelsel in de Westerschelde, maar eerder in de vrees dat de realisatie van hun voortslepende project in het gedrang komt door een gedegen onderzoek naar PFAS. Het verzoek van oud-eigenaar De Cloedt om de ontpoldering van tafel te krijgen is door de Raad van State niet gehonoreerd. Een mogelijke herzieningsrechtzaak volgt pas over enkele maanden. Dan gaat de hoogste bestuursrechter dieper in op de PFAS-problematiek. Gezien de geconstateerde haast bij de afgraving van de zeedijk is het dan waarschijnlijk te laat en de opening een voldongen feit. Daarmee speelt de overheid met vuur en zoekt ze de grenzen van het toelaatbare op. Stoppen is het beste. Voor de Hedwige-Prosper valt namelijk in principe nu nog altijd te kiezen tussen zout of zoet, omdijkt of open en met of zonder getijde.

Toekomstperspectief
In onze publicatie van 23 mei  ‘Ontpoldering Hedwige uitgesteld’ in het vakblad H2O geven we aan dat het openen van de dijk een aanzuigende werking heeft op de zee, de waterveiligheid vermindert en de verzilting vergroot. Het moet mogelijk zijn om een genomen besluit tot ontpoldering op basis van feiten en voortschrijdend inzicht terug te draaien. 

Binnen het Kennisprogramma Zeespiegelstijging worden momenteel de  langetermijnvisies ‘gesloten’ en ‘zeewaarts’ als kansrijk gezien. Daarbij is sprake van een zoete Westerschelde.  In dat geval krijgen alle ontpolderingen een andere bestemming. Eind 2023 komt het kennisprogramma met een tussenbalans die meer duidelijkheid zal geven over de toekomstige koers voor een klimaatbestendig beleid. Met tussentijdse verstoring, verzilting en vervuiling schieten we nu weinig op. Beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald. 

Het is verstandiger om voor natuur en mens zowel dit tijdstip als de PFAS-onderzoeken af te wachten om vervolgens de definitieve inrichting voor de Hedwige-Prosper verantwoord te kunnen bepalen.

 

Wil Borm

 

Adviesgroep Borm & Huijgens – integraal waterbeheer


ZOETWATER


| 30-06-2022 |

 

De natuur, de landbouw, de industrie en de drinkwatervoorziening hebben allemaal grote belangen bij de beschikbaarheid van voldoende zoetwater van een hoge kwaliteit.

Voor het ondiepe grondwater is het waterschap het bevoegd gezag. Voor het diepe(re) grondwater is de provincie het bevoegd gezag. In werkelijkheid is het onderscheid discutabel. Oppervlaktewater en het ondiepere en diepere grondwater staan in nauw verband met elkaar en zouden beschouwd moeten worden in hun samenhang. Waarbij de waterkwaliteit, de hydrologie en de watergebonden ecologie samenhangen. Het één kan naar het inzicht van Lokaal Brabant niet los gezien worden van het ander.

De Kaderrichtlijnwater (KRW) stelt tal van eisen aan de kwaliteit van het oppervlaktewater en aan de beschikbaarheid van voldoende grondwater en de kwaliteit daarvan. De droge zomers van 2018, 2019 en 2020 laten zien hoe groot de afhankelijkheid van voldoende grondwater is van alle gebruikers. De KRW bevat een resultaatverplichting als het gaat over de droogtebestrijding bij natte natuurparels. Over de kwaliteit van het daarbij te gebruiken grondwater is nauwelijks informatie beschikbaar.

Hoewel de ecologische kwaliteit van grondwater geen onderdeel is van de KRW is die ecologische kwaliteit wel belangrijk voor de effecten van dat grondwater op de ontvangende (natte)natuur.

Lokaal Brabant onderkent het groeiende belang, kwantiteit en kwaliteit, van grondwater voor alle gebruikers. Maar ook in grondwater zit, tot op grote diepte, leven, het heeft ecologische waarden. Onze bodem bevat tot grote diepten ecologische waarden waarmee rekening gehouden zouden kunnen worden en die van invloed kunnen zijn op het gebruik van grondwater en uiteindelijk ook de gezondheid van mensen, dieren en planten.

Het ministerie van I&W heeft in 2021 een Studiegroep Grondwater ingesteld. Vooruitlopend op noodzakelijke beleidsvorming zou, naar het inzicht van Lokaal Brabant meer kennis moeten worden vergaard op het terrein van de kwaliteit, ecologie en kwantiteit van grondwater zodat wanneer het belang van het grondwater toeneemt, we als overheden fouten met een belangrijk goed als grondwater weten te voorkomen en anderzijds optimaal gebruik kunnen maken van onze rijkdom aan (goed) grondwater. Kortom voor een goed rentmeesterschap is meer kennis nodig.

Lokaal Brabant pleit ervoor om in de komende  provinciale- en waterschapsbestuursperiode samen met de inliggende waterschappen een inventariserend onderzoek uit te voeren naar het grondwaterecosysteem in Noord-Brabant waarbij kwantiteit, chemische kwaliteit en ecologie nader onderzocht worden.                    

 

 

Louis van der Kallen.

 

 


HET KANAAL DAT ER NOOIT KWAM


| 30-06-2022 |

 

Afgelopen maand ben ik naar een bijeenkomst van de Zuidwestelijke delta geweest over de mogelijke gevolgen van de zeespiegelstijging. Wat kan er en wat kan er niet en wat zijn de mogelijke belemmeringen?

Ik ben een soort van somberman als ik kijk naar de belemmeringen in de kustverdediging en in het bijzonder de Westerschelde in relatie met het op 19 april 1839 gesloten traktaat (het scheidingsverdrag). Inhoudende o.a. dat de scheepvaart op de stromen en bevaarbare rivieren, die het Belgische en Nederlandse grondgebied scheiden of gelijkelijk doorlopen, vrij zijn. Nederland nam bovendien de verplichting op zich “indien natuurlijke gebeurtenissen of werken van kunst de in het tegenwoordige artikel aangewezen voor de scheepvaart voor het vervolg onbruikbaar mochten maken… aan de Belgische scheepvaart ter vervanging der gezegde onbruikbaar geworden wegen voor de scheepvaart, andere zodanige wegen, die even veilig en even goed en gemakkelijk zijn, aan te wijzen.” Dit verdrag heeft de afgelopen 180 jaar keer op keer in de weggezeten om tot goede en blijvend veilige afspraken met de Belgen te komen.

De toegenomen gewenste doorvaartdiepten in verhouding tot de veiligheid van onze kusten langs de Westerschelde vragen steeds meer aandacht en kans op onvoldoende vooroever om dijkvallen te voorkomen nemen dan ook toe. De combinatie van vaargeuldiepte en stijgende zeespiegel zal tot een herziening van het traktaat moeten leiden. De geschiedenis van de Antwerpen-Rijnverbinding is het bestuderen waard om een idee te hebben wat ons de komende vijftig tot honderd jaar te wachten staat. In dat kader las ik: “Het Nederlands-Belgische waterwegenvraagstuk; publicatie uitgegeven door het Nederlands comité waterwegen, 1952” en de geschiedenis van dit waterwegenvraagstuk.

De plannen tot afdamming van het Kreekrak en Sloe en het graven van het Kanaal door Zuid-Beveland en het Kanaal door Walcheren waren voor België aanleiding tot heftige protesten. De eerste commissie welke 20 december 1849 plaatshad leverde al veel stof tot ergernissen op. De volgende twee (1860 en 1865) waren niet anders. De Belgen bleven dwarsliggen. Pas de inbreng van een commissie van Franse, Pruisische en Engelse deskundigen leverde op dat de Belgen uiteindelijk deden beseften dat deze ‘tussen’ wateren voldoende diep, breed en veilig zouden zijn.

België voelde zich altijd benadeeld. Zo eiste op 11 februari 1919 de Belgische Minister van Buitenlandse zaken op de vergadering van de Opperste Raad der Geallieerden te Parijs aanpassing van het Scheidingsverdrag. Zij eisten de komst van een rechtstreeks Kanaal tussen Antwerpen en Moerdijk. Nog in 1919 ging een commissie aan de slag en werd er op 3 april 1925 een overeenkomst getekend. De Nederlandse media (Het Algemeen Handelsblad, de Nieuwe Rotterdamse Courant en De Tijd vonden de overeenkomst te éénzijdig en voorzagen onevenredige offers van Nederland en vermoede een ernstige concurrentie van Amsterdam en Rotterdam. Er kwam zelfs een Nationaal Comité van Actie (31 oktober 1925). De Eerste Kamer gaf gehoor aan het allerwege weerklinkende protest en verwierp het wetsontwerp tot aanleg van het Kanaal Antwerpen-Moerdijk op 24 maart 1927 met 33 tegen 17 stemmen!

In 1928 begonnen nieuwe onderhandelingen met nota uitwisselingen. Deze liepen vast en werden in 1932 opgeschort. De internationale crises en spanningen liepen daarna op en de Tweede Wereldoorlog kwam. In de eerste na-oorlogsjaren kwam met de Benelux-gedachte ook de ‘waterwegenkwestie’ weer tot leven. Er werden in korte tijd tal van varianten van het Kanaal Antwerpen-Moerdijk uitgewerkt. Op 16 mei 1951 verschenen deze zelfs in de Belgische couranten, zie foto.

Met als gevolg dat op 7 juni 1951 naar goed Hollands gebruik het Comité ter Behartiging van de Nederlandse Belangen bij de Rijn-Schelde-verbinding werd opgericht. Kortheidshalve genoemd Nederlands Comité Waterwegen. In 1975 kwam de Rijn-Schelde verbinding tot stand en in 1986 werd deze na de bouw van de Oesterdam zelfs getijdenvrij en zoet.

Soms, heel soms vraag ik mij af waarom iets 50, 60 jaar moet duren voordat het tot stand komt. En waarom iets, wat in eerst instantie een Kanaal zou worden tussen Antwerpen en Moerdijk (dus een kanaal door Westelijk Noord-Brabant) uiteindelijk een vaarweg werd op de grens van Noord-Brabant en Zeeland? Overwegend op Zeeuws territoir!

Het is maar een gedachte van iemand die wel vaker de gedachte heeft geuit dat ons mooie Brabant nog altijd een Generaliteitsland is of zeker in de jaren vijftig nog was. Die rooms-katholieken dienden immers vast het Belgische belang! Zo werd gedacht.

Ik heb zomaar een ‘rare’ gedachte. Misschien kwam dat wel omdat de beslissers en voorbereiders van de relevante beslissingen niet uit Noord-Brabant kwamen! De zeven leden van het Dagelijks Bestuur van het Nederlands Comité Waterwegen kwamen allemaal uit Amsterdam en Rotterdam. Van de 50 overige leden van het Nederlands Comité Waterwegen kwamen er 16 uit Amsterdam, 12 uit Rotterdam, 9 uit overig Zuid-Holland, 4 uit Zeeland en 9 uit de rest van Nederland. Geen van de leden van het Nederlands Comité Waterwegen, die het Nederlands-Belgische waterwegenvraagstuk bestudeerde, kwamen uit Noord-Brabant of Limburg!!!!! Bijna 60 mannen praten/denken over de Nederlands-Belgische waterwegen zonder een Noord-Brabantse en Limburgse inbreng, hopelijk zijn ze in Den Haag nu wel bereid onze belangen mee te wegen.

Hoe zou West-Brabant eruitgezien hebben als het anders was gelopen en hoe had de West-Brabantse economie er uit gezien? Dan waren we zeker nog meer dan nu de logistieke hotspot geweest!

 

 

Louis van der Kallen.

 


DE PRIJS VAN DECENNIA WANBELEID


| 14-06-2022 |

 

De titel had ook kunnen luiden: De prijs van decennia niets of te weinig doen/grenzeloos optimisme/welbeloven maar niet leveren/vooruitschuiven/onhaalbare verplichtingen aangaan/achteloosheid/politieke schijnheiligheid/kiezersbedrog.

De Vogelrichtlijn stamt uit 1979. De Habitatrichtlijn uit 1992. Deze richtlijnen bestaan uit twee delen: soortenbescherming en gebiedsbescherming. Alle EU-lidstaten hadden de plicht ZELF beschermde gebieden aan te wijzen voor specifieke (leefgebieden van) (vogel-)soorten. De, door de overheden, onder beide richtlijnen aangewezen beschermde gebieden vormden het Natura 2000-netwerk.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijk voor het aanwijzen van een Natura 2000-gebied en doet dat via een aanwijzingsbesluit.

In zo’n ministerieel besluit staat:

  • Wat beschermd wordt (welke habitattypen en plant- en diersoorten en hun leefgebieden);

  • Welke doelen gerealiseerd moeten worden (behoud, verbetering, uitbreiding);

  • De exacte begrenzing van het te beschermen gebied.

Dit alles gelet op de artikelen 10a en 15 van de Natuurbeschermingswet 1998;

De Nederlandse bijdrage aan het Europese netwerk van beschermde natuurgebieden (Natura 2000) bestaat uit 162 gebieden. Deze gebieden liggen zowel op het land als op zee. De meeste gebieden zijn inmiddels definitief aangewezen.

De referentiedatum is de datum waarop het Natura 2000-gebied onder de bescherming van de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) is gekomen. Dit geldt ook voor gebieden die op grond van de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) zijn aangewezen. Voor bijna alle Nederlandse Natura 2000 gebieden zijn de peildata vastgesteld in de periode 1994/2004. In de provinciale beleidsregels (intern en extern salderen) wordt de link gelegd met de referentiedatum. Overheden en andere belanghebbenden zoals landgebruikers en bedrijven weten dus vaak al 20 jaar wat de doelstellingen zijn!

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een andere tak van decennia wanbeleid.

De KRW is opgesteld om de waterkwaliteit in Europa te verbeteren. De richtlijn is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken (die we als Nederland ZELF hebben opgesteld) die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is. Oorspronkelijk was de doelstelling van de KRW-realisatie in 2015. Toen dat niet haalbaar bleek is derogatie (met toestemming van de EU af te wijken van een algemeen vastgestelde norm) oftewel uitstel tot 2027 verleend! Het wordt steeds duidelijker dat de doelen grotendeels niet gehaald zullen worden, deels omdat ze onhaalbaar zijn.

De titel boven dit artikel en alle gegeven titelalternatieven gelden evenzeer voor de KRW-doelstellingen als voor de Natura 2000 doelstellingen.

In oktober 1897 werd er bij besluit van de Koningin-regentes een Staatscommissie ingesteld met de opdracht “te onderzoeken, welke maatregelen behooren te worden genomen ter voorkoming van, voor de volksgezondheid schadelijke, verontreiniging der openbare wateren en van dit onderzoek aan Hoogst Derzelve verslag uit te brengen, eventueel onder bijvoeging van één of meer wetsontwerpen”.

Bij de installatie van de commissie in de Trèves-zaal zei de minister van Binnenlandse Zaken onder meer: ”Alleen de samenwerking van mannen van wetenschap en praktijk op verschillend gebied kan leiden tot de oplossing van het hoogst moeilijk vraagstuk, dat aan Uw onderzoek is onderworpen.” en verder: ”Door dit onderzoek hoopt de Regeering U te zien komen tot de kennis van de eischen, die, ter voorkoming van eene voor de volksgezondheid schadelijke verontreiniging van openbare wateren, behooren gesteld te worden aan allen, maar inzonderheid aan openbare besturen of bijzondere inrichtingen, die zoodanige verontreiniging toelaten of veroorzaken. Deze eischen behooren geformuleerd te worden in wettelijke voorschriften, die tevens de noodige bepalingen moeten bevatten om de uitvoering te verzekeren en aangaande de voorziening tegen eventueel daaruit voortkomende moeilijkheden en geschillen.”

De voorzitter van de commissie van Lynden antwoordde de minister met o.m. de volgende uitspraken: “Al moge tot nog toe weinig zijn gebleken van de wetenschappelijke vaststelling van de schadelijkheid van in het water verspreid vuil van organischen oorsprong, geen wetenschappelijk man zal de ontkenning dier schadelijkheid voor zijn rekening willen nemen. Wie zal willen ontkennen, dat, onder den invloed van zoodanig water opstijgende giftige dampen, van menig leven de kracht en de energie gedoofd of het weerstandsvermogen gebroken en vooral menig kinderlijk leven, dat vreugde en licht in een huisgezin had kunnen brengen, geknakt werd?” en verder: “Zou Nederland, trotsch op zijnen wateren en op de macht waarmede het deze bedwingt, onmachtig blijken die wateren zuiver te houden in het belang van de bewoners des lands? Neen. Wij geloven met Uwe Excellentiën aan eene bevredigende oplossing.”

De commissie stelde vijf subcommissies in die elk een belangrijk aspect moesten onderzoeken en daarover moesten rapporteren. Op 29 juni 1901 werd een lijvig en degelijk rapport van ruim 200 pagina’s uitgebracht met als bijlagen onder meer de rapporten van de subcommissies.

Het geheel was “getuigend van inzicht en een ver vooruitziende blik.” Het bijgevoegde wetsontwerp, afgestemd op het ontwerp Gezondheidswet, werd in 1903/04 ingediend, maar nimmer behandeld en is in 1905 ingetrokken. Toen begonnen we reeds met achter de feiten aan blijven lopen. Wel plannen maken maar die slechts deels uitvoeren.

100 jaar vrouwelijke staatshoofden en een waterprins en koning hebben er niets aan veranderd. Men onderzoekt, stelt rapporten op, formuleert een wetgeving en doet vervolgens niet datgene wat nodig is. Uitstellen, uitstellen, uitstellen lijkt de mantra. Totdat er iemand komt, die onder druk van de rechter wel tot daden probeert te komen. Dan is de wereld te klein.

Meer dan 120 jaar wanbeleid op het vlak van water en natuur. Letterlijk komen we al 120 jaar om in de stront. Alleen noemen we het nu stikstofverbindingen! Steeds onder druk van de (politieke) actualiteit maken we plannen en wetten om er vervolgens te weinig inhoud aan te geven. Wetenschappers (bèta’s) schrijven de rapporten, alfa’s (politici) doen de onrealistische beloften en burgers, de natuur en ondernemers lijden! Als er de afgelopen 120 jaar inhoud was gegeven aan wet- en regelgeving was ‘Leiden’ niet in last en hoefden er geen ‘barbertjes’ te hangen. Welke politici hebben er werkelijk nog schone handen? Ze zijn al te vaak in onschuld gewassen!

 

 

Louis van der Kallen


DE KOMENDE TRANSPORTCATASTROFE


| 29-05-2022 |

 

De afgelopen maanden was de ‘droogte’ veel in het nieuws. Dat is terecht maar tegelijkertijd zit er in dat nieuws foute en onvolledige informatie. Wat ik jammer vind is dat al jaren 1976 wordt genoemd als het recordjaar. Dat is een fout die al jaren wordt gemaakt en alle media papegaaien elkaar na. Wat ik ook doe, een mail richting die media en de scribenten van de berichten, de fout blijft. 1921 kenden ruim 27 % minder neerslag dan 1976. 

Over de droogte van 1920-1921 heeft Ad Vermaas in 1996 in de Weerspiegel (het blad van de Vereniging voor Weerkunde en Klimatologie) een buitengewoon goed leesbaar stuk geschreven, dat nog steeds actueel is.

Als je een integraal idee wil hebben van de gevolgen van droogte en een idee moet hebben welke variaties het klimaat kent dan is het van belang de data op orde te hebben. Het is duidelijk dat het klimaat veranderd. De dertigjaargemiddelden van temperatuur en neerslag variaties spreken boekdelen. Maar bij het veranderen van het klimaat is droogte effecten op de landbouw niet het enige waarmee we rekening zouden moeten houden bij het uitdenken, formuleren en vaststellen van nieuwbeleid. 1920/1921 kende een extreme droogteperiode van ZESTIEN MAANDEN. Met in die periode een gemiddelde neerslag van nog geen 50 % van de gewoonlijke neerslag. Met enorme gevolgen. Niet alleen voor de landbouw en de drinkwatervoorziening maar door extreem lage rivierstanden ook voor de scheepvaart op onze rivieren

Ook in Nederland worden de schaderisico’s voor vastgoed (bodemdaling), landbouw, natuur, arbeidsprestaties en transport steeds duidelijker. In onze delta blijkt de kans op extreem laagwater op onze rivieren – onze transportassen – snel toe te nemen en dit met enorme gevolgen. De Rijn was vroeger een echte smeltrivier waar regenwater zeker in de zomer een ondergeschikte rol speelde. Met het smelten van de gletsjers wordt in de zomer voor de bevaarbaarheid van de Rijn het regenwater steeds belangrijker. 

De afgelopen jaren was de Rijn steeds vaker beperkt bevaarbaar met alle gevolgen voor het goederentransport over het Rijn-Waal systeem. In de droge zomer van 2018 leden Duitse industriële bedrijven zoals Thyssen-Krupp en BASF, die voor hun grondstoffen en halffabricaten in hoge mate van vervoer over water afhankelijk zijn, grote schades. Voor de Europese en Nederlandse economie zou dit moeten betekenen dat we gaan nadenken over de toekomst van het vervoer over water en met name hoe de bevaarbaarheid van het Rijn-Waal systeem ook in de zomer kan worden geborgd. Als kanalisatie en stuwing van ons riviersysteem een reële optie wordt voor de toekomst moeten onze bestuurders wel in de juiste mindset komen. Dat wil allereerst zeggen: de juiste informatie krijgen.

Leverden de lage waterstanden van 2018 forse problemen op voor de scheepvaart. De waterstanden in 1949 en 1921 waren nog veel lager!!!!

In 1920/1921 lag de Duitse industrie in het Ruhrgebied op zijn gat. De Duitse economie maakte een crises door en de geallieerde (Frankrijk en Engeland) hadden in het kader van ‘herstelbetalingen’ het Ruhrgebied grotendeels ontdaan van zijn industrieel vermogen.  

Op in 1949 was het transport over water naar het Ruhrgebied niet wat het nu is. Het platgebombardeerde Ruhrgebied had zich nog niet hersteld van de vernietiging van het industriële vermogen en was het transport over water een schim van wat het nu is. 

Als de lage waterstanden van 1921 of 1949 zich nu zouden voordoen. Komt het transport over water vanaf Rotterdam over de Rijn in hele grote problemen en daarmee kan de economische motor van Rotterdam en haar achterland vrijwel stil komen te vallen. De Betuwelijn is dan niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat! 

De Maas was altijd al een echte regenrivier. Daarom is al meer dan honderd jaar geleden die problematiek opgepakt om de scheepvaart en de continuïteit van het goederentransport op de Maas te borgen door kanalisatie. Het wordt tijd dat er echt over de mogelijke gevolgen van de ‘droogte’ op het transport over water wordt nagedacht. Waarbij kanalisering van de Rijn en de mogelijkheid van afsluiten van de Nieuwe Waterweg middels sluizen bij de scenario’s betrokken zouden moeten worden.  

 

Louis van der Kallen


VERDROGING


| 22-04-2022 |

 

Binnen de fractie-groepsapp van Ons Water kwam de verdroging in de Buurtschap Stuivezand (gemeente Zundert) aan de orde. Nu is verdroging van de grond in een geografisch gebied met de naam Stuivezand vermoedelijk niets nieuws. Toch lijkt het thema verdroging in de media en de politiek voor Nederland iets nieuws te zijn en samen te hangen met klimaatverandering. Niets is minder waar. Verdroging is van alle tijden!

De droogtediscussies zijn voor mij vaak fake nieuws. Met als droevig hoogte punt in september 2020 een speciale editie: “Droogtespecial: is droogte fake news?” Van de Unie van Waterschappen. Ja inderdaad: de UVW veroorzaakt soms zelf FAKE NEWS! Ik schreef er eerder het artikel “DROOGTE: DE FEITEN MOETEN WEL KLOPPEN”. De Unie Van Waterschappen. In de Droogtespecial werd, wederom 1976 als recordjaar aangeduid. Net als de laagwaterperiode in 2018.

De lage waterstanden van 2018 leverden forse problemen op voor de scheepvaart. De waterstanden in 1949 en 1921 waren nog veel lager. Maar de droogteperiode in 2018 was vergeleken met 1921 KORT. In 1920/1921 duurde deze ZESTIEN MAANDEN! De record droogteperiode liep van september 1920 tot december 1921, waarin alleen januari 1921 qua neerslag een min of meer normale maand was.

Beleidsmakers en ambtenaren van nu zouden zich eens los moeten rukken van hun computer en de archieven eens in moeten duiken, Mijn leesaanbeveling “De toekomstige drinkwatervoorziening van Nederland”, een publicatie van de Centrale Commissie voor Drinkwatervoorziening uit 1965, en de rapportage uit 1940 van de Commissie Drinkwatervoorziening Westen des Lands daarin werd al gewaarschuwd voor toenemend drogere zomers en de te verwachte schaarste en verzilting van de zoetwatervoorraden. Ook “De waterhuishouding van Nederland”, een nota samengesteld door Rijkswaterstaat uit 1968, maakte al melding van deze (te verwachten) problematiek. Met onder andere het advies: te komen tot sluizen in de Nieuwe Waterweg zodat – in voorkomende gevallen – het zoetwaterverlies van circa 750 kubieke meter per seconde beperkt zou kunnen worden.

“Zoet water voor de delta een groeiend probleem” (1973) van de hand van Ir. P Stoter toen directeur van de N.V. Watermaatschappij Zeeland, is ook het lezen waard. Ook de “Worsteling om Water” (1991) over de openbare watervoorziening in Zuidwest-Nederland is lezen meer dan waard.

In 2000 bracht de Commissie Waterbeheer 21e eeuw haar rapportage uit. Die rapportage “Waterbeheer voor de 21e eeuw (.PDF)” (WB21) gaat niet alleen over een teveel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid van zoet water. In een betoog, dat ik als statenlid in 2003 hield, waar ik graag naar verwijs, ging ik in op de rapportage van de commissie Waterbeheer 21e eeuw. Eerder schreef ik zelf “Droogte en drinkwater” en “De honger naar zoet water”.

Waarom nu al deze oude koeien uit de sloot halen? Er komen weer ‘grote’ discussies op ons af, waarbij het belangrijk is dat politici en ambtenaren die hun informeren de verbanden zien tussen de thema’s. Zeker bij de beschikbaarheid van voldoende zoetwater is het van belang dat er minimaal 100 jaar vooruit wordt gedacht. Want ook werken, zoals de toekomst van de Oosterscheldekering of afsluiting van de Nieuwe Waterweg realiseren, vergen veel tijd. Ook WB21 dacht 100 jaar vooruit.

In de ontwerp Deltawet stuknummer 4167 die in november 1955 naar de Tweede Kamer werd gestuurd en ook de aangenomen Deltawet van 1958 bevatte een aantal wijsheden en kennis die ook nu nog relevant zijn c.q. met de dag relevanter worden. De oorspronkelijke plannen bevatte de totale afsluiting van de zeegaten met uitzondering van de Westerschelde (zie foto). De stormvloedkering in de Oosterschelde (bouwtijd 20 jaar) kwam pas in de jaren zestig als alternatief naar voren. De oorspronkelijke ontwerpen werden gemotiveerd op optimale veiligheid maar ook op de aanpak van de verzilting en de verdroging. Zie de foto’s van kaarten met deze thema’s.

Het waterschap Brabantse Delta zal bij haar afwegingen rekening moeten houden met haar ligging in de delta en de belangen van anderen (Zeeland, Zuid-Holland en het Rivierengebied). De zeespiegelstijging en variabele rivierafvoeren vergen steeds meer aandacht en vooruitdenken. Verzilting zal voor de komende 100 jaar weer op onze agenda komen en blijven. Verdroging van natuur en cultuurgrond zal steeds meer aandacht vergen en ook relatief nieuwe thema’s zoals extreme neerslag vergen de aandacht. Hoe passen de huidige investeringen in bijvoorbeeld veiligheid, verduurzaming en water vasthouden daarin?

 

Louis van der Kallen


DIJKVERBETERINGEN


| 17-04-2022 |

 

Afgelopen week voor het eerst in jaren weer een echte vergadering van de commissie Veiligheid van het waterschap Brabantse Delta. Met gelijk een aantal grote dijkverbeteringsprojecten. De aanpak van onze zwakste schakel, de Standhazensedijk (ten westen van de Dongemond), het traject Moerdijk – Drimmelen en Willemstad-Noordschans.

Dijkverbeteringen en aanleg hebben al vele jaren mijn grote belangstellingen. Het gaat immers over iets wat voor het laaggelegen deltaland Nederland van immense betekenis is. Onze veiligheid tegen de oerkrachten van het water. In de ontwerp Deltawet stuknummer 4167 die in november 1955 naar de Tweede Kamer werd gestuurd. Kwamen deze trajecten ook voor. Samen met enkele andere verbeteringstrajecten in het werkgebied van wat nu het waterschap Brabantse Delta is. Zoals Noordschans-Willemstad (toen was de naam omgekeerd), Dongemond-Drimmelen (waar de Standhazensedijk deel van uit maakt) en de trajecten; Vegetaspolder (ten oosten van Geertruidenberg), Willemstad – Fort Sabina en Fort Sabina – Dintelsas. Zie bijgevoegde foto’s.

Bijna 70 jaar na dato is het best interessant te bekijken wat er toen gerealiseerd is en wat moet er nu waarom gebeuren. Mijn bijzonder aandacht gaat dan altijd uit naar de vraag; wat is nu het probleem dat aangepakt moet worden en hoe is dat ontstaan?

Kijkende naar het mogelijke faalmechanisme piping, wat een probleem is bij de Standhazensedijk, dan is een mogelijke (deel) oorzaak de gegraven plassen aan de voet van de dijk (zie foto). Maar mogelijk zijn er meer oorzaken zoals de ondergrond. Mijn ervaring is dat bestudering van wat onze voorgangers deden vaak aanwijzingen geeft voor mogelijke oplossingen nu. Veel technici weten veel van wat de computers hen aanbieden en soms slechts beperkt van wat in de papieren archieven te vinden is. Ze vertrouwen veel op modellen als kennisbron voor de opbouw van kennis. Ook de ‘kennisinstituten’ werken veel met modelberekeningen en nog slechts zelden met feitelijk onderzoek. Soms ook omdat veldonderzoek naar bijvoorbeeld de kwaliteit van de grasbekleding van dijken decennia kan duren. Men heeft haast en geloven dat modellen die kennis ook kunnen bieden. Als oud-onderzoeker heb ik vaker dan zij, mijn twijfels en hecht ik aan het doorneuzen van archieven.

Tijdens de commissie heb ik bepleit goed te kijken naar de grasbekleding en de mogelijkheden die grasmengsels bieden om middels een betere beworteling te komen tot een grasbekleding die beter bestand is tegen overspoeling en langdurige golfslagbelasting. Daarbij bloemrijke/kruidenrijke soorten mengsels te betrekken om deze grasbekleding meer insect- en vogelvriendelijk te maken. Hoe vinden we het optimum; veilig en flora en fauna vriendelijk?

Ik heb ook gevraagd om vast na te denken over hoe met kunst en informatie over wat we gaan doen of straks gedaan hebben om te gaan, zoals bij het verstrekken van de informatie over al het moois wat staat te gebeuren. Waarbij ik verwezen heb naar het kunstwerk De Wachter wat herinnerd aan de vorige ronde van dijkverbeteringen (zie foto).

Net als de meeste mensen heb ik soms de neiging de geesten wakker te maken met een woord dat mensen doet afvragen: waar heeft hij het nu weer over? Dit keer was het ‘suatiesluis’! Voor de echte liefhebbers een suatiesluis in werking op Ameland.

 

Louis van der Kallen


DE MYTHE VAN ZOUT


| 22-02-2022 |

 

Het testcentrum voor getijdenenergie bij de Flakkeese Spuisluis is mislukt. Het geplande vervolg hierop is een grote doorlaat in de noordelijke Brouwersdam, zo mogelijk gecombineerd met een getijdencentrale. Dit project genaamd ‘Getij Grevelingen’ kost honderden miljoenen, maar zorgt helaas niet voor de beoogde menging van het water en een centrale is onrendabel. Niet doen dus! Nu wil men zout water door de Flakkeese Spuisluis heen en weer laten stromen om het zuurstofgehalte van de Grevelingen te verhogen. Dit geeft hoogstens ter plekke enig effect. Een zuurstofrijk zout meer is wel te realiseren door een scherm te plaatsen tussen de stroomgeleidingswanden van de Brouwerssluis. Via een opening aan de bodem wordt dan de zware zuurstofloze onderlaag vanaf een diepte van 25 à 30 meter naar zee geheveld. Voorlopig zou dit kunnen, maar is het langer zout houden met de huidige zoetwatertekorten wel verantwoord?

Detail kaart 11 ‘Het wordt zouter’, Nationaal Waterplan 2009-2015

De wateropgaven voor klimaatbestendigheid
Waterveiligheid en zoetwatervoorziening, de hoofddoelen van de Zuiderzeewerken en de Deltawerken, zijn ook de hoofddoelen van het huidige Deltaprogramma. Ir. Johan van Veen voorzag het Deltaplan daarom van zeewerende dammen aan de kust voor de waterveiligheid en van zoete wateren voor de zoetwatervoorziening. Dat het laatste niet volgens plan is uitgevoerd, blijkt een grove misrekening. Het zoutgehalte in de wateren steeg in 40 jaar tijd zo sterk dat Zeeland zouter werd dan ooit. De bodemverzilting noodzaakt de overheid om te zoeken naar maatregelen voor de zoetwatervoorziening, waarbij men ook aanvoer van buiten de provincie overweegt. Het meest effectief is het om de oorzaak van de verzilting aan te pakken en de wateren te verzoeten. De Staten van Zeeland hebben mede daarom eind 2021 met een ruime meerderheid een amendement aangenomen om alle toekomstige opties voor zoetwatervoorziening open te houden.

Mythe versus realiteit
Met veel propaganda overvleugelde het sprookje van een zout natuureldorado de werkelijkheid. Zolang de Zeeuwse wateren zout blijven en de kwaliteit ervan sterk achteruit gaat, zal men keer op keer pogen de milieuproblemen met getijden op te lossen. Het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta 2010-2015+ heeft namelijk in dit deel van voormalig zoet laag Nederland nog altijd een sterke invloed op onder meer de Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050, het Zeeuws Deltaplan Zoet Water en tal van projecten en experimenten.pdf met zout en getijden. Zolang een sturende regie vanuit de overheid ontbreekt, verandert er weinig aan deze situatie.

Locaties van bestaande, geplande en wenselijke doorlaten

Plannen voor een open Haringvliet en een doorlaat in de Brouwersdam naar de Grevelingen halen zee en zout binnen, verlengen de kwetsbare kustlijn, bevorderen de verzilting, verkleinen de noodbergingscapaciteit en stuwen het rivierwater in het binnenland op tot gevaarlijke hoogten. Waarom zou het benedenrivierengebied moeten verzilten en het zeewater ver landinwaarts tegen de Grevelingendam en de Oesterdam moeten klotsen? Hoe absurd is het dat langs de Westerschelde natuurlijke hoge gronden, veel ouder dan de zeegaten, worden afgegraven waarna ze vervolgens dagelijks met zwaar verontreinigd zout water overstromen? Zoute getijdenwateren stijgen mee met de zeespiegel en verhogen zowel het overstromingsgevaar als de zoute kweldruk. Dus niets ‘Veilig Veerkrachtig Vitaal’. In plaats van robuustheid veroorzaken open verbindingen met de zee een toenemende kwetsbaarheid. Vol ongeloof zal men zich later afvragen wat die Nederlanders toch bezielden om dergelijke loze plannen te realiseren. Laten we bij alles vooruit denken, voorwaarts naar klimaatbestendigheid.

Cultuur en natuur
Alle Nederlandse landschappen zijn cultuurgebieden. Cultuur en natuur zijn er onafscheidelijk en water is daarbij het verbindend element. Bodemdaling tot beneden zeeniveau, als gevolg van ontwatering en winning van veen, noodzaakt tot een technisch gereguleerd watersysteem van polderlandschappen. Door verwaarlozing van dijkonderhoud en militaire inundaties konden stormen en watersnoodrampen veel van het lage land veranderen in wadden en zeegaten. Moeten we de extreem zoute situatie van Zeeland nu als een voldongen feit gaan beschouwen? Gaan we vanuit de ontstane achterstandspositie het schaarse zoete water met kunst en vliegwerk benutten of kiezen we in de beperkte tijd die nog rest voor klimaatbestendige oplossingen? Aan ons is de keuze zout of zoet.

Zware verzilting, toenemende onveiligheid en een natuurillusie.
Illustratie: Uitvoeringsprogramma ZWD ‘Veilig Veerkrachtig Vitaal’

Kijk niet weg van de ernst van de situatie
Nu de mens klimaatverandering en zeespiegelstijging veroorzaakt, gaat hij ook daar de gevolgen van ondervinden. Het beeld van verdrinkend Nederland wordt dan wel benadrukt omdat de klimaatdoelen de hoogste prioriteit dienen te krijgen, maar gelijkertijd moeten we het watersysteem tijdig aanpassen aan een versnelde zeespiegelstijging die er zonder twijfel aankomt. Gezien de ernst van de situatie mogen we niet een andere kant uitkijken.Door nader onderzoek kan men, aansluitend bij het verleden, de veranderingen op langere termijn in ogenschouw nemen en voortgaande keuzes maken. We hebben meer invloed dan ooit. Alleen ontbreekt het soms aan inzicht. “Voor willen komt weten” (Jan Terlouw).

Natuur lift mee met klimaatmaatregelen
Nieuwe estuariene natuur ontstaat door aanwas in de Voordelta, een proces dat we met golfbreektechnieken en het manipuleren van stromingen kunnen stimuleren.pdf. Het benutten van natuurlijke processen is duurzamer dan suppleren. Aanleg van migratierivieren op de aanslibbende platen in zee maken vispassage mogelijk zonder dat Nederland verzilt. De natuur past zich al duizenden jaren aan bij de gevolgen van het menselijk handelen en doet dat ook bij klimaatverandering en zeespiegelstijging. Meebewegen met de maatregelen voor klimaatbestendigheid betekent voor de natuurbeweging het deels herzien van vele in het verleden bevochten verworvenheden, zoals de natuurwetgeving, statussen en instandhoudingsdoelen, om ruimte te geven aan een natuur- en milieubeleid dat open staat voor transformatie en herbestemming.

Door nijpende zoetwatertekorten groeit de behoefte aan een zuidwestelijke zoetwatervoorraad. We zien steeds meer het belang van het vasthouden van zoet water. Zoetwatermilieus zijn een kostbaar goed en mondiaal zeer zeldzaam. Ze zijn van levensbelang voor de mens en dragen in hoge mate bij aan de biodiversiteit. Zo kunnen zoete meren een kraamkamer vormen voor al die trekvissen die hun eerste levensfase in zoet water doorbrengen.

Een stap voorwaarts
We kennen de oorzaken en bedreigingen. Laten we tijdig voorkomen dat de zoetwatervoorziening en de natuurbelangen in een achterhoedegevecht geraken. Dit door de wateren te verzoeten voordat de milieukwaliteit van de tot nu toe zout gehouden wateren nog verder achteruit gaat. Verzoeting van de Grevelingen is een relatief eenvoudige eerste maatregel. Door de Deltadienst is begin zeventiger jaren onderzocht hoe het Grevelingenmeer op de meest milieuvriendelijk wijze kan verzoeten.pdf met behulp van een dichtheidsscherm voor de Brouwerssluis.
Eenmaal in enkele maanden tijd verzoet, of desgewenst wat langer, heeft Zeeland een forse stap gezet naar een klimaatbestendige regio.

Wil Borm
Adviesgroep Borm & Huijgens

Dick Butijn
De Haakse Zeedijk

Deelnemers aan het Kennisprogramma Zeespiegelstijging van het Deltaprogramma


ONTPOLDEREN MET OF ZONDER GEVAARLIJKE CHEMICALIEN?


| 15-02-2022 |

 


De projectontwikkeling Hedwigepolder en PFAS problematiek.

Oftewel, hoe is het gesteld met de zorgplicht van onze betrokken overheden?


 

Het is ook vreemd, dat als men niet weet wat ons boven het hoofd hangt en gewaarschuwd is voor de gevaren, men toch door wil gaan met graafwerkzaamheden aan de zeedijk van de Hedwigepolder in het gesloten seizoen voor dijkwerkzaamheden. De Hedwigepolder loopt niet weg. Er is echt geen vluchtgevaar. Laat eerst alle overheden op het PFAS-terrein hun werk doen en dan kijken of er groen licht gegeven kan worden. Overheden zijn heel traag als ze met een echt probleem zitten, maar dat is dan een feit. Het kan toch niet zo zijn, dat zonder dat de gemeente Hulst geïnformeerd was, men stilletjes maar met dat afgraven begonnen is, terwijl het eerst voor dit najaar op de agenda stond. Opvallend is, dat het waterschap een uitzondering heeft gemaakt om toch een vergunning te geven, terwijl de nieuwe inlands gelegen zeedijk nog niet is goedgekeurd. Bovendien wil men alle schorren aan de voet van de zeedijk afgraven, terwijl juist voor het wegzakken van ondiepe estuariene natuur door de verdieping van de zeevaartgeul natuurcompensatie werd geëist. Heel opmerkelijk en nergens voor nodig.

Er is op dit moment volstrekt onvoldoende kennis op welke wijze en in welke mate de PFAS-verontreiniging in de Hedwigepolder plaats zal vinden. Gezien de aard van de verontreiniging met zijn gevaren voor de voedselketen is zorgvuldigheid geboden. Toch wilde gedeputeerde Pijpelink en de projectontwikkelaar snel doorgaan met wat men propageert als zijnde ‘natuurherstel’, ondertussen de daarmee gepaard gaande PFAS-verontreiniging monitoren en dan wel zien wat de gevolgen zijn. Dat is onverantwoord. De zorgplicht van de overheid is in het geding. Gelukkig onderkenden de leden van provinciale staten dat wel: een pas op de plaats. Het biedt zo ook de mogelijkheid tot een nadere bezinning.

Een moment van herbezinning is altijd goed. Zeker als zich geregeld zaken voordoen, die afwijken van wat de Raad van State voorgehouden is. Het doel van dit project heiligt niet alle natuurvernietiging, die daar al plaats vindt. Opvallend is dat de gedeputeerde en diverse statenleden steeds de propagandaleus ‘natuurherstel’ gebruiken. Waar het om ging was natuurcompensatie van ondiepe estuariene natuur, die diepere estuariene natuur was geworden als gevolg van het extreem verstoren van de evenwichtsdiepte c.q. evenwichtsprofielen van de Westerschelde door de 2e verdiepingsronde. Er is namelijk geen estuariene natuur als geheel verloren gegaan. De term natuurcompensatie kwam, vond men, in de propaganda niet krachtig genoeg over en men ging het natuurherstel noemen. Die compensatie kun je alleen maar vinden in de Westerschelde zelf. Daar heeft het waterschap uitstekende overvloedige mogelijkheden voor aangedragen. Zelf heb ik zandsuppleties op platen in de verschillende morfologische eenheden voorgesteld (tegenwoordig zandmotors genoemd). Maar dat was niet in het eigen belang van de natuurinstituties. Reden waarom de haven een duivels akkoord kon sluiten met de instituties door ze weg te laten kijken van wat er met de Westerschelde verder gebeurt in ruil voor eigen zingeving om van hooggelegen poldergronden zee te kunnen maken.

Welk natuurherstel vindt hier dan plaats? Het onnatuurlijk ontworpen inrichtingsplan van de Hedwigepolder is dat niet. De situatie, die ze willen maken heeft nooit bestaan. Bovendien was het gemiddeld zoutgehalte vóór de eerste verdiepingsronde van de zeearm Westerschelde daar nog zeer laag, zoet, nu 4000 mg Cl’/l. Effect bewuste verzilting. Ook het fabeltje dat er zo veel ingepolderd is volstrekt onjuist. Er is juist door de militaire inundaties heel veel polderland in de Westerschelde verloren gegaan. Daarna begon het terug opslibben van het geïnundeerde Land van Saeftinghe door de natuur als herstel van de uit zijn evenwicht geraakte situatie. Vervolgens werd eerst een gedeelte, de Prosperpolder, weer terug bedijkt. Daarna in het begin van de 20e eeuw de Hedwigepolder (in volle glorie ca. NAP + 2m) en de Emmapolder. Dan is het toch van de zotte dat je tegen de natuur in daar een heel sluftergebied gaat ingraven met een diepte van de geul bij de Scheldedijk van NAP – 2m. Alleen maar om meer getijvolume binnen te laten stromen. Dan heb je er als ecologisch ontwerper dus niets van begrepen. Dat slibt weer op en het inrichtingsplan verdwijnt er onder, behalve bij de gaten in de Scheldedijk. Het houdt zichzelf niet in stand.

Wel zal het ontpolderde en afgegraven land zorgen voor het afvangen en bergen van slib voor de haven van Antwerpen. Uiteraard is de haven hier content mee. Het is geen natuurherstel functie.

En wat is het natuurherstel dan voor de Westerschelde? Die gaat gewoon verder achteruit. Door de extreme verstoring van het bodemprofiel door de zeevaartgeul vindt er tegennatuurlijk sedimenttransport over de bodem plaats richting Antwerpen. We verliezen continu grond uit de Westerschelde aan de Zeeschelde als reactie op die verstoring. In dat sedimenttransport (slib en zand) zit ook PFAS. Wat komt daarvan rechtstreeks dan in de afgegraven Hedwigepolder? Voorts hebben we de waterafvoer naar zee ter grootte van de afvoer van de Schelde riviertjes. Dat is dan bezoedeld door o.a. de verontreinigingen van 3M al dan niet gebonden aan het slib in suspensie. Nu stelt die afvoer niets voor t.o.v. het getijvolume bij de Hedwigepolder van ca. 130 miljoen m3, terwijl de gemiddelde Scheldeafvoer ruim 4 miljoen m3 per getijperiode bedraagt. M.a.w. met eb gaat er 65 +2 miljoen m3 stroomafwaarts en met vloed 65-2 miljoen m3 stroomopwaarts. Dat betekent dat een waterpakketje van bovenstrooms eerst een stap stroomafwaarts neemt om vervolgens met vloed ruim 30 stappen terug te doen en met eb ruim 30 stappen +1 stroomafwaarts te doen. Dat pakketje stroomt dus langs die Hedwigepolder zo’n 30 getijden heen en weer alvorens de Hedwigepolder voorbij te kunnen komen. Door het project wordt extra getijvolume gecreëerd. Dat water zal straks ook de Hedwigepolder binnen komen en er tijdelijk verblijven. Door de stroomluwte kan het slib in suspensie met PFAS neerslaan. En juist dat water hoger in de waterkolom draagt verreweg het meest bij aan de komberging/lediging. Het zou onverantwoord zijn de Scheldedijken van de Hedwigepolder door te steken zonder gedegen onderzoek van tevoren. Het feit dat de provinciale overheid toch nog met die gedachte speelt om dat gewoon te laten gebeuren, als dit project onder het misleidende motto van ‘natuurherstel’ maar kost wat kost snel door kan gaan, kan er bij mij niet bij. Dat past toch niet bij een zorgvuldig opererende overheid. Men denkt kennelijk nog dat er land te veel is en zee te weinig. Het is geen ruimte voor de rivier, zoals door biologen wel beweerd wordt!

Het zou goed zijn ook pas op de plaats te maken met verdere vergravingen in de diepte van dit polderland. Het draagt niet bij aan een natuurlijk gebruik.

 

Ir. W.B.P.M. Lases

15 februari 2022

 


WAT IS ER FOUT GEGAAN?


| 08-02-2022 |

 

Soms vraag ik mij af; hoe kan het dat overheden van hun handhaving en het beschermen van hun taken en bezittingen zo’n potje maken?

Recent ben ik uitgenodigd door een boer in Klaaswaal, in de Hoeksche Waard gelegen in het Waterschap Hollandse Delta. Hij heeft een conflict met het waterschap en het waterschap had hem, naar zijn mening volstrekt onterecht, een dwangsom opgelegd. Bij dit soort zaken ga ik ter plaatse kijken en probeer ik te doorgronden wat er ‘fout’ is gegaan. Een gesprek aan de keukentafel, wat stukken bekijken, bestudering van kaarten, een wandeling door het gebied en het bekijken van ergernissen geven een indruk van wat er ’fout’ is gegaan.

In 1976 was alles rond de gronden van de boer en Klaaswaal goed geregeld. De ruilverkaveling was na vele jaren praten tot besluitvorming gekomen. Landbouwkundig en qua waterbeheer was het gebied optimaal ingericht. De eigendommen van wegbeheerders, gemeenten, waterschappen, burgers en bedrijven waren goed en volledig kadastraal vastgelegd en het gebruik in bestemmingsplannen tot op de laatste centimeters geregeld. Kortom er was een schone lei!

Daarna begon de verwaarlozing van die prachtige schone lei. Deels omdat overheden keer op keer met zichzelf bezig waren, de gemeentelijke en waterschapopschaling was in volle gang. Waren er in 1950 nog 1015 gemeenten nu nog 342. Waren er in 1950 nog 2647 waterschappen nu nog slechts 21.

Mijn eigen waterschap Brabantse Delta telde meer dan 230 rechtsvoorgangers (zie haar stamboom). Het gevolg van al dat opschalen was dat ambtenaren van waterschappen en gemeenten steeds meer op kantoren ver weg van waar het gebeurde kwamen te zitten. Ook hun bestuurders kwamen van steeds verder en kenden hun werkgebieden steeds minder. Ook de samenstelling van de besturen veranderden. Van Boerenrepublieken werden de waterschappen ambtelijke organen die regeert werden door veelal stedelijke burgers. De boerendijkgraven werden vervangen door beroepspolitici die hun sporen vergaard hadden in de landelijke, provinciale of gemeentelijke politiek of soms waren die sporen zoals bij de Hollandse Delta journalistiek!

Maar nog erger waren de veranderingen in het buitengebied waarmee waterschappen rekening gingen houden of misschien beter gezegd die ze gingen faciliteren of domweg lieten gebeuren. In de Zeeuwse en Hollandse waterschappen was het beheer van de agrarische polderwegen, dus buiten de bebouwde kom, traditioneel een taak van het waterschap. Maar het gebruik van die wegen en de aanliggende bebouwing veranderde sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw aanzienlijk. De landarbeidershuisjes werden verkocht aan stedelingen die er stevig aan gingen verbouwen, die ze uitbreidde tot bedrijfjes aan huis en verder. Het werden ‘kasteeltjes’ waarvan de ‘kasteelheren’ parkeerplaatsen gingen eisen op/aan de boerenwegen. Die ‘kasteelheren’ vonden gehoor bij hun stedelijke broeders en zusters die gewend waren het stalen ros voor de deur te parkeren en de boeren die heer en meester waren geweest op hun polderwegen moesten maar zien hoe hun landerijen en hoven bereikbaar bleven voor de machines waar zij hun brood mee verdienden. Langzaam ontstond de wrevel over en weer.

Maar het ging ook op anderen terreinen mis. Boeren snapten waarom sloten en vaarten op diepte en breedte moesten worden gehouden. Voor hun waren dat bijna heilige principes en belangen. Ze hechtten ook meer aan hun grond dan de nieuwkomers. Gronden en percelen die soms al generaties familiebezit waren. De nieuwkomers in het buitengebied keken veelal anders naar hun vastgoedbezit. Dat was een verhandelbaar bezit wat door verbouwen en (mooie) tuin- en hof inrichting meer waard kon worden. Het was hun bezit en waren net als in de steden waarvan ze kwamen gewend die geheel te bebouwen of in te richten. Zoiets als een waterschapkeur was hun niet bekend en al was het wel bekend, in de stad hielden ze zich ook niet aan de regels. Die waren voor de dommen!

Boeren zagen hun wereld veranderen en moesten ervaren dat het onderhoud aan watergangen steeds meer alleen vanaf hun perceel plaatsvond. De burgerbuurman zag zijn perceel groeien want door het wegkrauwen van de grond bij de boer verschoof de watergang. Bekijk eens de bijgevoegde foto van een watergang, een woonperceel groeit duidelijk de watergang in. Een andere foto laat zien wat een er met een andere perceel met daarop een ‘burgerwoning’ is gebeurd. Systematisch is er door een burger ruimte gestolen van de watergang en nu zou de boer de grond moeten leveren voor het in standhouden van de breedte en diepte van de watergang.

En het waterschap liet het gebeuren, net als zoveel andere waterschappen. Het waterschap Brabantse Delta ging het uitzoeken omdat het “sloten, oevers en dijken op orde” houden steeds moeilijker werd. Toen ze het gingen inventariseren bleken er circa 45.000 overtredingen van de keur! Kijk eens naar het filmpje van het waterschap Brabantse Delta. Lees het artikel “Oplossen Keurovertredingen” eens. Het kan en moet anders. Ga praten en pak de overtredingen aan.

Het komt mij raar voor om een boer die zijn land wil behouden dwangsommen op te leggen en een burger die de problemen heeft veroorzaakt te faciliteren. Nu is het de principiële boer versus de pragmatische aanpak van het waterschap. In 1976 was alles op orde! Er was een schone lei. Om daarnaar terug te keren zal je met praten tot oplossingen moeten komen. Tegelijkertijd zal de houding van het waterschap moeten veranderen richting de overtreders. Diefstal mag niet lonen. Ook zal het waterschap goed na moeten denken wat prevaleert bij het wegbeheer. Als de bewoning aan een weg zodanig veranderd dat een polderweg of dijk het karakter krijgt van een bebouwde kom is te overwegen het wegbeheer over te dragen aan de gemeente. Een waterschap dat parkeervakken aanlegt is mijns inziens ver weg van zijn eigenlijke taak.

De manier waarop het waterschap Hollandse Delta het ‘probleem’ aanpakt is niet oplossingsgericht maar zal steeds meer problemen veroorzaken. Neem een voorbeeld aan anderen en ga praten waarbij de boer niet het slachtoffer mag worden van de zonden begaan door een ander. Herstel het vertrouwen als wegbereider voor een oplossing en ga handhaven waar dat nodig is.

 

Louis van der Kallen.


VERZOETEN GREVELINGENMEER MET BEHULP VAN GETIJDE


| 08-02-2022 |

 

Het Zeeuws Deltaplan Zoet Water (ZDZW) stelt voor om de mogelijkheid te bestuderen om overtollig regenwater vast te houden en op te slaan. Met name Schouwen-Duiveland heeft door zijn ligging rondom in het zoute water een sterk verzilte bodem. Er zit zoveel zout in de grond dat het opvangen van zoet regenwater beperkt blijft tot het regenwater dat valt op daken en pleinen. Veel boeren op Schouwen-Duiveland passen deze methode al toe, maar dit water kan onmogelijk in droge tijden aan de vraag voldoen.

Als alternatief benoemt het ZDZW externe wateraanvoer via pijpleiding. Witteveen+Bos heeft hier onderzoek naar gedaan en ook Stichting De Puupe heeft deze mogelijkheid bestudeerd. Echter de haalbaarheid van deze methode is niet aangetoond.

Een niet benoemde methode van externe wateraanvoer is zoet water in te laten vanuit een te verzoeten Grevelingenmeer. Met de klimaatverandering zullen neerslag en rivieraanvoeren gedurende het jaar sterker fluctueren, maar de jaarlijkse hoeveelheden veranderen nauwelijks. Vanuit de rivieren is op jaarbasis meer dan voldoende zoet water beschikbaar voor verzoeting en verversing van het Grevelingenmeer en zoetwatervoorziening van Schouwen-Duiveland.

Waarom reikt het zeewater tot de Grevelingendam en grenst het niet aan de Brouwersdam? Zo’n vijftig jaar geleden is er gedegen studie verricht naar de meest effectieve, milieuvriendelijke en duurzame wijze van verzoeting van het Grevelingenmeer. Er werd vervolgens gestart met de voorbereidingen. De locatie en grootte van de Brouwerssluis en de hoogteligging van de sluisvloer op -11 m NAP zijn daarop gebaseerd. De spuisluizen in het Volkerak zijn aangelegd om Krammer-Volkerak, Grevelingen en Oosterschelde te verzoeten.


Locaties van bestaande en geplande sluizen Voor verzoeting van de Grevelingen zijn nog een inlaatsluis in de Grevelingendam en een zogeheten ‘dichtheidsscherm’ voor de Brouwerssluis nodig. Dit laatste is een scherm dat aansluit op de bestaande 120 m lange stroomgeleidingswanden. Op een diepte van 25 à 30 m is dit voorzien van een doorlaatopening van 3 m hoogte vanaf aan de bodem (zie afbeeldingen). Het geplande doorlaatmiddel in de Brouwersdam wordt hierbij overbodig.

Bovenaanzicht Brouwerssluis met geleidingswanden aan de Grevelingenzijde. Tijdens laagwater op zee wordt vanuit het meer het zwaardere zoute water, dat op de bodem ligt, zonder energieverbruik naar zee geheveld. Het meer kan zo eenvoudig en op natuurlijke wijze in een beperkt aantal maanden van boven naar beneden worden verzoet.

Het verschil in dichtheid (soortelijk gewicht) tussen zout water en rivierwater zorgt daarbij voor een sterke gelaagdheid (stabiele stratificatie), waardoor beide nauwelijks mengen.In de diepste delen van het meer blijft altijd nog een kleine restdiepte aan zout achter.

Op de daling van de zoutgrens in het meer volgt een trage en gestage daling van de zoutgrens van het grondwater van de eilanden.

Na verzoeting blijft het scherm niet alleen beschikbaar voor het zoetwater- en peilbeheer, maar ook voor het reguleren van het zuurstofgehalte. De bufferfunctie van het zoete meer kan perioden met lage rivieraanvoer overbruggen.

Bestaande geleidingswandDichtheidsscherm, reikt tot 3 m boven de bodemBestaande geleidingswand. Deze wijze van verzoeten doet de aanwezige zoutwaterorganismen de minste schade. Zij kunnen allereerst dalen met de nu nog bovenste en zuurstofrijke zoute laag en krijgen dagelijks de gelegenheid om naar zee te zwemmen of geheveld te worden.

Verzoeting is een grootschalige maatregel tegen verzilting en ter verbetering van zoetwatervoorziening, rivierwaterberging, zeewaterveiligheid, natuur en visserij. Kortom, een maatregel met aanzienlijke winst op tal van vlakken. Een zoet meer is relatief snel te realiseren, effectief te beheren, veel goedkoper en zinvoller dan het geplande doorlaatmiddel in de Brouwersdam en bovendien klimaatbestendig.

 

Wil Borm
Adviesgroep Borm & Huijgens.


ANDERS KIJKEN 20


| 08-02-2022 |

 

In oktober 2021 is door het KNMI kennis- en datacentrum het Klimaatsignaal 21 uitgegeven hetgeen gebaseerd is op het laatste IPCC-rapport en eigen onderzoek van het KNMI.

Deze rapporten zouden door iedere inwoner, zeker die wonen in laag gelegen gebieden, buitengewoon serieus genomen moeten worden. Als bestuurslid (namens Ons Water) van het waterschap Brabantse Delta zoom ik in dit artikel in op de zeespiegelstijging. Want uiteindelijk moet al ons water afgevoerd worden naar zee en dat kan een toenemend probleem worden als we beseffen dat wateren waarop afgewaterd wordt, bijvoorbeeld het Volkerak/Zoommeer gemiddeld bij de Benedensas Sluis een peil heeft van slechts enkele centimeters boven NAP. Dat laat zien dat de ontwikkeling van de zeespiegelstijging ook van belang is voor een waterschap als de Brabantse Delta.

De toekomstscenario’s voorzien een grotere zeespiegelstijging dan eerder gedacht. Als we de uitstoot van broeikasgassen niet aanzienlijk verminderen kan de zeespiegel voor de Nederlandse kust tegen 2100 1,2 meter stijgen ten opzichte van het jaar 2000. Indien het smelten van de Antarctische IJskap versnelt, wordt de zeespiegelstijging in 2100 zelfs mogelijk circa 2 meter. Dit alles is te lezen in het Klimaatsignaal 21. In 2014 gaf het model van het KNMI nog aan dat in 2100 de maximale stijging 1 meter zou zijn. De modelmatig berekende zeespiegelstijging is nu dus met 20 centimeter omhoog bijgesteld. Het Klimaatsignaal 21 van het KNMI is, in mijn denken, een stevige alarmbel.

Zowel voor ons waterbeheer (hoe ons water af te voeren) als voor het dijkbeheer moet deze nieuwe informatie tot herziening leiden van ons beleid. Maar ook voor het ruimtelijkeordeningsbeleid (RO) van provincie en de gemeenten. Als voorbeeld: er moet ruimte zijn en blijven voor toekomstige dijkverbeteringen. Die moet qua RO gereserveerd gaan worden. Want dijkverbeteringen worden heel duur als er weinig ruimte is. Als voorbeeld een dijk die 1 meter verhoogd moet worden wordt ook minimaal 6 meter breder. Dat geld voor zeedijken of dijken langs de grote rivieren maar ook voor dijken langs onze kleinere rivieren zoals het Mark/Dintel/Vliet systeem.

Er is dus werk aan de winkel. Voor het waterschap maar zeker ook voor de gemeenten!

 

Louis van der Kallen.

 


300 MILJOEN VOOR DE REGIONALE KERINGEN VOOR LIMBURG


Bergen op Zoom, 28 januari  2022

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

BETREFT: 300 MILJOEN VOOR DE REGIONALE KERINGEN VOOR LIMBURG, KENMERK W 22001.

 

Geacht Dagelijks bestuur,

 

Ik heb een aantal vragen waarop ik graag een (ambtelijke) toelichting krijg in de commissie waterveiligheid.

Er wordt door de nieuwe coalitie 300 miljoen euro vrijgemaakt voor de aanpak van de zijrivieren van de Maas. Dat staat in het coalitieakkoord van VVD, D66, CDA en de ChristenUnie.

De coalitiepartijen schrijven: “De watersnood in Limburg heeft ons deze zomer opnieuw stevig met de neus op de feiten gedrukt: klimaatverandering is hier en nu en treft ook ons eigen land”, aldus de vier partijen. “We blijven investeren in onze dijken, duinen en dammen. Ook komen er middelen beschikbaar om de beekdalen in onder meer Limburg beter te beschermen.” De partijen willen in 2023, 2024 en 2025 elk jaar 100 miljoen vrijmaken voor de waterveiligheid in de provincie Limburg.

Dit geld is niet bestemd voor dijken langs Rijkswateren (de grote rivieren) maar in feite voor regionale keringen langs beken. De regionale keringen vallen normaliter volledig onder de verantwoordelijkheid, ook de financiële, van de waterschappen.

Het waterschap Brabantse Delta steekt vele tientallen miljoenen in de regionale dijken zonder bijdrage van het Rijk. Dit lijkt op een ongelijke behandeling door het Rijk. Als je vele jaren niets of te weinig doet aan je regionale keringen en je wordt getroffen door wateroverlast worden klaarblijkelijk jouw investeringen in regionale keringen door het Rijk vergoed. Dit kan in mijn ogen niet waar zijn! Slecht presteren, je taken verwaarlozen of, om de tarieven laag te houden, werkzaamheden uitstellen wordt dan beloond. De politieke emoties zijn, gezien de gevolgen van onvoldoende zorg voor de regionale keringen in Limburg, misschien begrijpelijk maar kunnen, naar de inzichten van ondergetekende niet tot effect hebben een rechts- en financiële ongelijkheid in de behandeling van de Nederlandse waterschappen.

Regionale waterkeringen horen sinds jaar en dag tot de verantwoordelijkheden van de waterschappen.

– Hoe kan dat, naar het nu lijkt, niet blijkt te gelden voor het waterschap in Limburg?

– Wat gebeurd hier en hoe wordt dit op Unie niveau uitgelegd en verklaard?

– Als de conclusie van ondergetekende onjuist is, of gebaseerd op onjuiste aannames, graag een reactie en uitleg in de commissie waterveiligheid.

– Indien mijn conclusies c.q. informatie wel juist is wil ondergetekende van uw DB vernemen welke stappen uw DB, wel of niet op Unie niveau, gaat ondernemen om aan deze ongelijke behandeling een einde te maken? Bij voorkeur op een wijze dat het Rijk ook de investeringskosten gaat dragen in onze regionale keringen

In afwachting van uw reactie c.q. een toelichting in de commissie waterveiligheid,

namens de fractie Ons Water/Waterbreed,

hoogachtend,


L.H. van der Kallen.

 


 

ANDERS KIJKEN 18


| 01-12-2021 |

 

Duurzaamheid kent vele vormen. Als je als gemeente werkelijk ‘duurzaam’ wilt gaan werken, moet je bij alles wat je doet of wilt gaan doen denken: hoe kan dit duurzamer? Welk probleem je ook wilt aanpakken, je moet dan kijken naar hoe je met materialen ‘dichter bij huis’ je doelstellingen kan verwezenlijken.

Je kan als gemeente denken “dat zoeken de regelgevers in Den Haag en Brussel maar uit”. Je kan echter ook denken “wat kunnen wij zelf eraan doen?”. Amsterdam doet een proef waarbij de gemeente begint met het planten van een speciale kamperfoelie die de luchtkwaliteit langs de A10 bij de Zuidas kan verbeteren. De plant is extra harig en is speciaal voor het zuiveren van fijnstof gekweekt. Het gaat om een project dat een onderzoeksbudget heeft gekregen van het nieuwe Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Studies.

De Provincie Noord-Brabant is in september gestart met een pilot ‘vergroenen’ van geluidsschermen. De provincie wil testen of het planten van een speciale kamperfoeliesoort tegen geluidsschermen bijdraagt aan een afname van fijnstof langs de weg. Twee voorbeelden van de aanpak van fijnstof.

Daar ben ik blij mee want ook uit oogpunt van biodiversiteit, klimaatadaptatie en goed waterbeheer is met vergroening van geluidschermen milieuwinst te halen. Maar als men in Brabant en Bergen op Zoom met vergroening van betonnen geluidschermen aan de slag gaat, zou ik ook graag zien dat men met het beton zelf aan de slag gaat en niet wacht tot dat anderen dit doen. Lees ter inspiratie het artikel “vergroenen van harde oppervlakken kan”. Te lezen in de BSD-nieuwsbrief van 17 juli 2016.

Ook andere bomen, heesters, mossen en vetplanten hebben de eigenschap dat ze fijnstof uit de lucht vangen en vasthouden. Het fijnstof spoelt daarna bij een regenbui van de planten af en komt zo op de grond terecht. In de bodem wordt het fijnstof dan door micro-organismen afgebroken. Duurzaam is hier: op een andere manier meer integraal naar zaken kijken. Laat ook de afdelingen openbare ruimten/groenvoorzieningen meedenken in oplossingen voor problemen van de gemeente.

 

Louis van der Kallen.


ANDERS KIJKEN 17


| 16-11-2021 |

 

Als ik op vakantie ben kijk ik altijd of ik iets zie, waarbij ik denk: dat is een mooie toepassing! Zo ook op mijn vakantie op de Faeröer eilanden. Daar viel mijn oog op een apparaatje (zie foto) in de haven van Thorshavn dat olie en klein drijvend vuil verzamelde. Op internet vond ik daarvan een filmpje dat de werking perfect in beeld brengt. Ook als je van een leuk muziekje houdt of een blik wil werpen op een plek waar je nooit zal komen (Thorshavn) is het filmpje van een minuut het bekijken waard. Iedere (jacht-)haven van ons land verdient zo’n apparaatje. Het wordt tijd dat de wereld anders leert kijken.

 

Louis van der Kallen.

 

 


ANDERS KIJKEN 16


| 15-11-2021 |

 

In Over Water 145 (augustus 2018) schreef ik onder andere over het boek “drawdown” dat tal van oplossingsrichtingen geeft om het CO2-probleem aan te pakken. Een CO2-‘oplossing’ waarover steeds vaker wordt geschreven is het mineraal olivijn, een magnesium-ijzersilicaat. Olivijn reageert snel met het CO2 in de atmosfeer. De eindproducten van de reactie zijn, afhankelijk van de samenstelling van het olivijn, magnesiumcarbonaat, siliciumoxide (zand) en ijzeroxide. Door olivijn te vermalen en dan eenvoudig uit te strooien, bijvoorbeeld over ons zandpad in de tuin, kunnen wij zelf in de CO2 reductie een bijdrage leveren. Olivijn is in Nederland verkrijgbaar bij GreenSand.

In de Volkskrant van 2 oktober 2021 werd deze CO2-oplossing nader uitgewerkt in het artikel “Laat de oceaan het oplossen”. Daarin doet Gert-Jan Reichart (hoogleraar mariene geologie en betrokken bij NWO-NIOZ Royal Netherlands Institute for Sea Research) de suggestie de landmassa van IJsland te gaan vermalen en het maalsel in zee te storten, waarna het olivijn de CO2 in het zeewater bindt en het zeewater weer CO2 uit de lucht kan opnemen. Die vulkanische rotsen bevatten veel olivijn. Volgens hem is dit de enige manier om de CO2 concentratie in de lucht omlaag te krijgen en te gaan voldoen aan de eis van de maximaal 1,5 graad opwarming.

Als het niet lukt de uitstoot van CO2 te beperken, zullen we echt aan het verwijderen ervan moeten gaan denken.

 

Louis van der Kallen.


WATEROVERLAST II


| 06-08-2021 |

 

Vorige week publiceerde ik het artikel ‘wateroverlast’. De bedoeling van dat artikel was planologen, stadsontwikkelaars, stadsvernieuwers, wegontwikkelaars, architecten, hoveniers, riooldeskundigen, en waterbeheerders aan het praten te krijgen met waterbeheerders, groenbeheerders, vastgoedontwikkelaars en ontwerpers en om ‘water’ in beeld krijgen en hen maar ook bestuurders als wethouders, gedeputeerden, raadsleden en waterschapbestuurder ‘verplichte’ literatuur ter lezing geven. Ik promootte Ervaringen met de aanpak van regen wateroverlast in bebouwd gebied. Voorbeelden en ontwikkelingen anno 2014 en Extreme neerslag, een uitgave van de Hogelschool van Amsterdam.

We zijn nu een week verder, een week met weer veel en op sommige plaatsen zelfs extreem veel neerslag. Overheden zoals gemeenten, waterschappen, provincies en RWS maar ook grote terreinbeheerders moeten aan de slag. Vele zijn weliswaar een beetje begonnen maar er moet nog veel meer gebeuren, en omdat wat er moet gebeuren vele tientallen jaren zal vergen, zouden we haast moeten hebben. Niet uitstellen tot de ‘oude’ garde van ‘zo doen we dat nu eenmaal’ en van ’zo heb ik het geleerd’ weg is, maar NU aan de slag. Niet met experimenten die elders allang hebben plaatsgevonden en hier hooguit onder de titel ‘innovaties’ nog eens worden herhaald maar gewoon doen. Als oud medewerker research en development bij AKZO-Nobel en ervaren bestuurder (gemeentelijk, provinciaal en waterschappen (zie CV) weet ik hoe conservatief en risicomijdend overheden zijn. Eerst tien kleine experimenten voordat mijn iets durft te veranderen. Ook ambtelijke organisaties zijn zelden echt innovatief, hoewel ze tegenwoordig al snel dat etiket innovatief hangen aan wat ze doen. Ik schreef hier over al eens vaker mijn frustratie weg o.a. Over Water 66 (de inspiratie dag van de Unie 17 november) en Over Water 20 (waterinnovatieprijzen 2015) en Over Water 120 ( markt- en innovatiedag van de Unie 2017)

Vaak is iets innovatie noemen meer een vorm van borstklopperij. Het mooiste voorbeeld hiervan is dat als het gaat over mogelijke zoet/zout scheidingen in te zetten bij de conservering en bescherming van zoetwatervoorraden het bellenscherm als alternatief wordt genoemd en in de stukken van RWS deze schermen nog steeds als innovatief door Rijkswaterstaat worden betiteld. Deze techniek werd al in 1968 in de grote schutsluizen te IJmuiden gebruikt (bron: pagina 33 “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968).

Zelf denk ik dat ambtelijke organisaties door de natuurlijke selectie van ambtenaren (wie solliciteert waar en waarom en wie wordt om welke kwaliteiten aangenomen) per definitie gericht zijn op risicoreductie. Vroeger was het zeker zo dat wie zekerheid zocht ambtenaar werd. Dit is paradoxaal, omdat vernieuwen haast per definitie het nemen van risico’s betekent. Je zoekt dan nog niet betreden paden. Ambtenaren en hun bazen (de bestuurders) zijn eerder risicomijdend dan risiconemend. Dat moet als de bliksem veranderen. De bereidheid te vernieuwen moet er komen omdat veel oude gewoonten niet de oplossingen bieden. De klimmaatwereld verandert in hoog tempo.

Er zijn tal van websites te bezoeken op zoek naar ideeën om de opgaven waar het klimaat ons voor stelt aan te pakken. Voorbeelden: het Kennisportaal Klimaatadaptatie, soms ook met goede nieuwsbrieven zoals de Hoog Water kenniskrant over gevolgbeperking overstromingen, en groenblauwe netwerken, waar ook het boek te vinden is dat voor mij een soort van “handboek soldaat” voor groenblauwe ‘werkers’ is “Groenblauwe netwerken: handleiding voor veerkrachtige steden”. Het bevat ruim 600 pagina’s en zou voor iedereen die betrokken is bij de vormgeving en inrichting van de stedelijke omgeving verplichte leeskost moeten zijn. Dit boek is niet alleen voor professionals, maar ook voor particulieren een gereedschapskist, inspiratiebron en naslagwerk.

Het bevat tal van nationale en internationale voorbeelden hoe onze steden meer klimaatbestendig zijn te maken. Het beperkt zich niet alleen tot water en groen maar heeft ook aandacht voor hoe vaste levenloze materialen zoals bestratingen, asfalt en beton onze leefomgeving beïnvloeden. Gebruik van ook die kennis is nodig om hittestress effectiever aan te pakken.

Hiltrud Pötz van Atelier groenblauw kan als schrijfster/redacteur van deze handleiding wat mij betreft voor iedere betrokkene bij de vormgeving en inrichting van de stedelijke omgeving een inspiratiebron zijn om Nederland echt stap voor stap voor te bereiden op een toekomst waarin het klimaat ons voor steeds zwaardere opgaven zal stellen. Nu nog de politici en bestuurders er van doordringen om met Henriëtte Roland-Holst te spreken:

“Morgen wordt heden geschreven; Gij levenden bouwt wordend leven. Gij werkt voor der komenden lot”

Zij met durf en lef moeten aan de slag!

 

Louis van der Kallen.

 


GRIJP KANSEN VOOR DE NATUUR: SLUIT DE KUSTLIJN EN VERZOET!


| 11-07-2021 |

 

Nederland, deels lager dan de zee, zal zich sterk moeten weren tegen zeespiegelstijging.
Dat betekent verdere sluiting en versterking van de kust, opschaling van pomp- en noodbergingscapaciteit, bufferen van zoet water en wellicht een tweede kustlijn.
Het lijkt daarbij vrijwel onmogelijk om de zogenaamde ‘delta’, met tal van beschermde natuurgebieden van Natura 2000 tot Nationale Parken, in stand te houden. Bovendien is de huidige situatie voor de natuur verre van ideaal. De vraag is dan ook niet wat er moet blijven, maar wat voor invloed klimaatbestendige maatregelen op de natuur zullen hebben en hoe we kansen die zich voordoen kunnen benutten.

Nederland gered van de ondergang
In het begin van de jaartelling lagen de lage delen van Nederland zo’n 6 meter boven de zeespiegel. Door ontwatering en exploitatie daalde de bodem en drong de zee met getijdenbekkens (wadden en zeegaten) het land binnen. Wat eens een zeewaarts aangroeiende delta was, werd het tegenovergestelde, namelijk door de zee aangetast land.
Dit verklaart het grote verschil tussen het regelmatig gevormde kustfundament in zee en de grillig vervormde kustlijn van het land.
De binnendringende zee werd meer en meer bedreigend en uiteindelijk waren de Zuiderzeewerken en Deltawerken nodig om het land voor ondergang te behoeden.

Telkenmale opnieuw overschilderd
Christiaan Brunings, de oprichter van Rijkswaterstaat, omschreef het cultuurlandschap van Nederland als ‘het telkenmale opnieuw overschilderde doek’. Het tempo van verandering nam in de eeuwen daarna fors toe en nieuwe ingrepen kondigen zich momenteel aan.

Kaart: NRC. Zonder dammen, dijken en bemalen is het lage land onder de huidige situatie één Waddenzee. Klimaatverandering en zeespiegelstijging doen er straks een schepje bovenop. ‘Meebewegen’ met de zeespiegelstijging is een schrikbeeld van verzilting, van een zich verplaatsende kust, van afbraak en leegloop.

Blijf binnen de kaders van de biosfeer
Ylva Poelman, lector bionica/biomimicry en innovatief publicist, geeft aan dat de economie valt onder de biosfeer (= de BV Natuur), het begrenzend en bepalend overkoepelend moederbedrijf van alle bedrijven. Gaat het mis, dan gaat het mis met ons. Uit lijfsbehoud komen er grootschalige systeemmaatregelen, waarbij we binnen de kaders van de biosfeer behoren te blijven. Dat geldt voor transities in energie, landbouw, woningbouw en overige infrastructurele maatregelen voor de toekomstige veiligheid en leefbaarheid. De Club van Rome wees al op grenzen aan de groei en die komen op veel gebieden in zicht.

Landelijke waterhuishouding voldoet niet
De waterkwaliteit van onze zoete wateren laat veel te wensen over en de decennialange conservering van zoute milieus binnen de kustlijn, zoals Oosterschelde en Grevelingen, leidde tot een forse verarming van de natuurwaarden. Ook kunnen we met de Kier, het fragmentarisch openen van enkele sluizen in de Haringvlietdam, binnen enkele jaren niet meer voldoen aan onze internationale verplichtingen voor vismigratie. Extremen in rivierafvoeren en de verwachte zeespiegelstijging leiden immers tot toename van sluitingen.
Verzilting en verdroging eisen op tal van plaatsen hun tol en het meeste zoete water verdwijnt via een open gehouden Nieuwe Waterweg ongebruikt in zee. De landelijke waterhuishouding blijkt verre van toekomstbestendig. Er valt nog veel te winnen.

Migratierivieren in zee bieden een oplossing
Plannen zoals ‘Zout water in het Haringvliet’ worden door de tijd achterhaald.
Met de kennis van nu is het niet raadzaam de zee binnen te halen, maar om juist de overgangen van zoet naar zout zeewaarts te verschuiven.

 

Kaart: Maps4News, Rijkswaterstaat.

Zowel van en naar zee trekkende vissen hebben een periode van enkele weken nodig om zich fysiek aan te passen aan de overgang van zout naar zoet of andersom.
Hiervoor is een verbinding met zee vereist, waarbij onder invloed van getijden en stroming zout en zoet water zich over tientallen kilometers met elkaar kunnen mengen. Dit is mogelijk door een ondiepe vlakte tegen de kust te omarmen met dammen en vervolgens op te laten slibben. Na aanleg van wisselende strekdammen zal er een lange migratierivier ontstaan die westwaarts overgaat in een estuarium.

Zolang spuien mogelijk blijft, vormen migratierivieren een oplossing voor de trekvissen.
Voor het Haringvliet kan aangevangen worden met de aanleg van een migratierivier op de Hinderplaat tussen de stroomgeul van het Haringvliet en de Maasvlakte.

 

Fase 1: Een migratierivier op de ondiepe vlakte van de Hinderplaat en de Slikken van Voorne met een ruim 40 km lange stroomroute in een continue open verbinding met zee en rivieren.

Kijken we wat verder in de tijd vooruit, dan komen een westwaarts verschoven kustlijn en een verlengde Nieuwe Waterweg met zeesluizen in beeld. Een Haringvliet westwaarts uitgebreid met een estuarium past daar uitstekend bij.

Wanneer het rivierpeil ooit lager komt te liggen dan het zeepeil zullen de vissen op kunstmatige wijze van en naar zee overgezet moeten worden. Dit kan met een schroef van Archimedes richting zee en met een lozingsklep met waterglijbaan naar de rivier.
Belangrijk blijft dat onder alle omstandigheden deze overzet van zoet naar zoet plaatsvindt. Dus geen schoksgewijze overgang. Een continue zoete aanvoerstroom in de migratierivier moet niet alleen trekvissen lokken, maar er ook voor zorgen dat de overgang van zout naar zoet geheel in het estuariene gedeelte blijft gesitueerd.

 

De migratierivier (fase 1) kan bij zeewaartse klimaatmaatregelen, zoals een tweede kustlijn, uitgebreid worden met een estuarium (fase 2) en aansluiten bij de aangroeiende Voordelta (fase 3).

Dit laatste is toekomstmuziek. Voorlopig kunnen we met de aanleg van een zeewaartse migratierivier (fase 1) wel zo’n (halve) eeuw vooruit.
Daarnaast mogen de Zeeuwse wateren zich ontwikkelen tot zeldzame zoete en rijke natuurgebieden en kan de compartimentering grotendeels worden opgeheven, wat gunstig is voor natuur en recreatie. Ten westen van de huidige kustlijn neemt door het ontbreken van in- en uitstromend getijde de aanwas toe en vormen zich nieuwe natuurgebieden.

Het belang van zoet
Aangezien minder dan een tienduizendste van al het water op aarde zoet oppervlaktewater is en dit water van belang is voor natuur en mens, is het zoet houden en verder verzoeten van de Zeeuwse wateren, zowel goed voor de biodiversiteit als voor de leefbaarheid.
Er ontstaan zeldzame zoetwatermilieus, het vestigingsklimaat verbetert, de verzilting neemt af, zoet water komt er in overvloed en de noodberging wordt ruimer.

Samen-werken met water
Het is voor Nederland nog niet te laat. Plannen die het kustfundament stabiliseren en doen aangroeien hebben een goede kans van slagen. Zowel zandsuppletie als stimulering van aanwas is het meest succesvol op plaatsen waar sedimentatie al van nature plaatsvindt. Het rapport van de deltacommissie uit 2008 heet niet voor niets ‘Samen_werken_met_water.pdf’. Integraal sedimentbeheer speelt hierbij een landschapsvormende rol.
Bewoonbaar Nederland heeft alleen toekomst bij gesloten en zeewaartse keuzes.
Sluit de kustlijn en verzoet!

Wil Borm
Adviesgroep Borm & Huijgens – integraal waterbeheer.


FARID EL-KHASSIM


Beste vrienden,

Ik heb besloten om mijzelf verkiesbaar te stellen voor de Waterschapsverkiezingen. Ik sta op de kandidatenlijst van “Ons Water”.

Ik zou het echt ongelooflijk leuk vinden als jullie massaal op mij gaan stemmen maar belangrijker nog op de nummer 1 van Ons Water Louis van der Kallen.

Het is belangrijk dat ons drinkwater veilig, betaalbaar blijft. Tevens is het belangrijk dat onze dijken en water invloeden goed van kwaliteit blijven zodat we in ons waterland veilig zijn en blijven.

Ons Water staat voor drinkwater, veiligheid en duurzaam waterbeleid.