B&W GEMEENTE BERGEN OP ZOOM INZ. VLEERMUIZEN – A011

 


 

Bergen op Zoom, 25 juli 2006

 

Aan Burgemeester en Wethouders

der Gemeente Bergen op Zoom

Postbus 35

4600 AA Bergen op Zoom

 

Betreft: vleermuizen, ons kenmerk LK/6037

 

Geacht College,

In februari 2005 aanvaardde de gemeenteraad de MER-rapportage “Woningbouwontwikkeling Bergse Haven”. In de veronderstelling dat de daarin aangegeven waarden en mitigerende maatregelen realistisch zijn en derhalve terecht kunnen dienen als basis voor het verkrijgen van ontheffing van de flora- en faunawet.

In de betrokken MER staat aangegeven en wordt benadrukt het belang van het betrokken gebied voor vleermuizen: “Bijzondere aandacht dient echter besteed te worden aan de vleermuizen. Hoewel vaste verblijfplaatsen voor deze dieren ontbreken is het verlies van de Waterschans en de dijk als rijk foerageergebied toch een aantasting van het leefgebied”(pag. 93).

Ook uit figuur 8.4 op pag. 89 blijkt hoe belangrijk het gehele plangebied is voor maar liefst 6 soorten vleermuizen, waaronder in Brabant zeldzame soorten als de rosse en meervleermuis.

Ook in het boekwerk 135.11419.02, waarin de actuele natuurwaarden en de maatregelen worden aangegeven, wordt het bijzondere van deze soorten benadrukt (pag. 16).

Wat ook helder is: het plangebied en de Binnenschelde zijn als geheel een belangrijk foerageergebied voor alle vleermuizen. Ten aanzien van de dwergvleermuis is helder dat zijn verblijfplaats de stad zelf is, maar zijn foerageergebied mede het plangebied betreft.

Als binnenstadbewoner neem ik waar dat vleermuizen graag verblijven in de binnenstad.

Alle vleermuizen zijn extra beschermd op grond van de flora- en faunawet vanwege hun vermelding in bijlage IV van de Habitatrichtlijn.

Op pagina’s 31/33 van het boekwerk 135.11419.02 worden een aantal maatregelen beschreven ten behoeve van de vleermuisverblijven, zoals het creëren van nieuwe verblijven, waaronder de betonnen buiselementen.

In het boekje Vleermuizen van Waanders Uitgevers Zwolle is op pagina 136 te vinden dat betonnen kokers niet door vleermuizen worden gebruikt c.q. ze zijn er niet in aangetroffen.

Compenserende maatregelen zijn goed als ze werken. Als ze slechts dienen om een ontheffing van de flora- en faunawet te krijgen zijn ze zinloos en misleidend.

– Op welke onderzoeken zijn de voorstellen van de maatregelen ten behoeve van vleermuizen gebaseerd?

Graag een schriftelijke opgave van de onderzoeken.

Tenslotte een opmerking in het kader van de zoet/zout-discussie. Bij een eventueel verzilten van de Binnenschelde is een MER rapportage zeker ten aanzien van vleermuizen geboden!

Uw reactie tegemoet ziende,

Met vriendelijke groet,

Louis van der Kallen

 


DEELGEBIEDSRAPPORTAGE – 0018

 


 

Bergen op Zoom, 15 juli 2006

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Helaas was ik 19 juni verhinderd. Ik heb echter wel enkele opmerkingen c.q. vragen ten aanzien van de “Deelgebiedsrapportage Brabantse Delta”.

1. Op pagina 26 is te lezen “Voor het deelgebied Brabantse Delta” zijn door de werkgroep geen maatregelen als onhaalbaar benoemd omdat dat onderwerp behoort te zijn van een bestuurlijke discussie”. Op pagina 28 is te lezen: “Maar ook hier zijn grenzen aan wat maatschappelijk haalbaar en realistisch is; maatregelen die een aanzienlijk negatief effect hebben op andere gebruiksfuncties worden niet overwogen.”.

– Deze twee citaten lijken met elkaar in tegenspraak! Behoren de maatregelen van het citaat van pagina 28 geen onderwerp te zijn van een bestuurlijke discussie?

2. Op pagina 27 is te lezen: “De uitvoering van deze bestaande EU-richtlijnen wordt in de KRW nadrukkelijk omschreven als te nemen basismaatregel. Voor het beheersgebied van Brabantse Delta is ervan uitgegaan dat deze maatregelen al voorzien zijn in het huidige bestuursprogramma van het waterschap Brabantse Delta 2005 t/m 2005”.

– Wat is de grond of onderbouwing van “is ervan uitgegaan”?

– Waarom staat er niet “is voorzien” ?

3. Op pagina 57 is te lezen: “Wanneer voor end-of-pipe maatregelen wordt gekozen (bijvoorbeeld bergbezinkbassins), moet deze basisinspanning inmiddels gerealiseerd zijn”.

– Uw bestuur en ik weten dat dit niet het geval is. Waarom wordt in deze rapportage niet van de werkelijke situatie uitgegaan? Dat zou het startpunt moeten zijn voor de aanpak!

4. Op pagina 65 worden de ‘meest kosteneffectieve maatregelen’ aangegeven waarbij ‘de kosten op basis van kentallen zijn bepaald’.

– Onder de kop terrestrische ecologie wordt vaak het verwijderen van de bovengrond genoemd. Zijn bij het bepalen van de kosten de archeologische meegenomen?

5. Op pagina 74 wordt gesteld dat “de kennis van bronnen van bepaalde stoffen schiet in Roosendaal ernstig tekort”. Op pagina 87 wordt gesteld: “De KRW maakt het noodzakelijk dat er bij een aantal gemeenten meer kennis en aandacht voor ecologie en waterkwaliteit aanwezig is”.

– “een aantal gemeenten”: over welke gemeenten hebben wij het en hoe stimuleert/ organiseert het dagelijks bestuur dat er meer kennis en aandacht voor ecologie en waterkwaliteit bij gemeenten ontstaat?

6. Op pagina 76 is te lezen: “De deelnemers zien mogelijkheden in bijvoorbeeld een apart investeringsfonds, dekking vanuit een verbrede rioolheffing of (aanvullende) subsidies vanuit het rijk/Europa”.

– Dit lijken meer wensen dan werkelijke (huidige) mogelijkheden! Of bestaan er nu reeds mogelijkheden?

7. Op de laatste pagina van bijlage 6 is te lezen: “Het is derhalve niet relevant in deze fase na te gaan hoe ver gemeenten zijn met de basisvoorzieningen en welke kosten daarvoor zijn gemaakt”.

– Hoe is dit citaat te rijmen met het onder 3 genoemde citaat dat ‘de basisinspanning inmiddels gerealiseerd moet zijn?

– Ondergetekende vindt het van het grootste belang dat wel geïnventariseerd wordt hoe ver gemeenten zijn met de basisinspanning. Het is van het grootste belang wat de actuele situatie is ten aanzien van de basisinspanning!

Uw reactie tegemoet ziende,

met vriendelijke groet,

L.H. van der Kallen