FALEND NATUURBEHEER


FALEND NATUURBEHEER

door: W. Borm en C. Huijgens

Gebieden met een natuurbestemming worden steeds vaker bevolkt door grote grazers, zijn minder beheersbaar of krijgen te maken met milieuproblemen.
Ook in het rivierengebied worden voormalige polders en uiterwaarden aan hun lot overgelaten. Het resultaat oogt ruig en dynamisch, maar mag men zo blijven experimenteren met gebieden die ons worden toevertrouwd? 

Natuurontwikkeling
In de afgelopen eeuw is veel veranderd in het landschap. De natuur is jarenlang achteruit geboerd, een tegenbeweging kwam op gang en op sommige plaatsen kan de natuur weer aardig uit de voeten, omdat er de benodigde rust en regelmaat heerst. Met de juiste mentaliteit komt iedere beheerder er wel uit. Respect voor het verleden, oog voor de mogelijkheden die het landschap biedt, een gezond waterbeheer en inspelen op verrassingen die de natuur toch nog altijd in petto heeft. In redelijk schone en stabiele gebieden, met jaar in jaar uit op ieder plekje een vast beheer, is het heerlijk te constateren dat het de goede kant op gaat. Deze toename van de natuurlijke rijkdom, noemen we vanouds natuurontwikkeling.

Nieuwe natuurvisies
Sinds Plan Ooievaar (1986) in het land is, geven idealistische voorstanders van deze en verwante stromingen aan de term natuurontwikkeling een wat gewijzigde betekenis. Natuurontwikkeling is in hun ogen wat de mens aanricht of beter gezegd, inricht. Dit gebeurt vaak grootschalig en rigoureus. Natuurontwikkeling als ‘werkwoord’ is het doorsteken van dijken en kades, het uitgraven van kreken, het met bulldozers bewerken van het landschap en het verwijderen van de bovenlaag. Publiciteit wordt hierbij zeker niet geschuwd. Televisie, websites en kleurige informatiefolders promoten de nieuwe denkwijzen.

Scoren
Studiereizen naar voormalige Oostbloklanden leren jonge onderzoekers wat oernatuur is. Daar zijn immens grote oppervlakten waar de vervuilende mens nog maar weinig vat op heeft. Zó moet het hier dus ook worden. Om zich te profileren brengen zij hun up-to-date kennis onmiddellijk in de praktijk. Geen traditionele voortzetting van een beproefd beheer. Daar val je niet mee op. Nee, projecten waar mee te scoren valt, want de concurrentie in biologenland is groot. ‘God schiep de aarde, maar ik ben een goede tweede’, meent menig net klaargestoomde bioloog. Wat spreekt meer tot de verbeelding dan hier, in het overvolle Nederland, een oerlandschap te herscheppen? Zó van de drukte van de stad, floep, terug in de oertijd. Heftig! Vol enthousiasme gaat men, letterlijk vanaf de bodem, aan de slag met ingrepen, noodgrepen en experimenten. Wie niet waagt, die niet wint. Tijdens de uitvoeringsfasen van deze plannen kan men u heel wat laten zien. Lijvige rapporten rollen uit de computer en de mooiste presentaties verfraaien de plannen. Dat is van groot belang voor het bureau waaraan deze fase is uitbesteed.

Biesbosch.09-02-08.15

Weer een ´natuurontwikkelingsproject´. Foto: C. Huijgens

Na oplevering blijft het betreffende bureau niet verder verantwoordelijk en is het naarstig op zoek naar nieuwe orders. Vóór dit tijdstip moet zelfs een leek bij het aanschouwen van de zandbergen en waterpartijen onder de indruk zijn van het gebeuren.

Strijd om ruimte
Voor oerlandschappen is ruimte nodig, ruimte die we niet hebben. Het streven naar aaneengesloten grootschaligheid is heilig en annexatie van aangrenzende natuurgebieden lijkt dan ook onvermijdelijk. Nog niet verkavelde kleine landschapsjuweeltjes worden door de grootse plannen opgeslokt. Een lappendeken van kleinschalige landschapselementen is volgens de ‘natuurontwikkelaars’ niet meer van deze tijd. Denk groot! Na aanleg hoort de mens zich als beheerder terug te trekken en krijgen de natuurlijke processen de overhand. We zien wel wat het wordt. De komende generatie zal zich vergapen aan een ruig landschap met verdronken uiterwaarden en polders, bevolkt door grote grazers. En de kwaliteit? Die zit ‘m in de kwantiteit.

De ontdekking van grote grazers
In de jaren zestig dachten velen dat Moeder Natuur maar haar gang moest gaan, dan zou het wel goed komen. Maar de beheersvorm ‘niets doen’ leidde in onze halfnatuurlijke landschappen in de regel tot verarming. Aan de andere kant is het intensieve natuurbeheer nogal duur – hooien en plaggen kost geld. Beide stromingen lijken elkaar en de oplossing gevonden te hebben in de inzet van grote grazers.

Is deze keuze wel juist? Zorgt ze voor verrijking of verarming? Hoort het thuis in onze schaarse natuurgebieden? Belemmert het niet de bosvorming en verjonging? Zijn de beschikbare terreinen niet veel te klein voor rondzwervende kuddes? Vragen te over bij een reeds ingeburgerde beheersvorm.

De Beekse Bergen in rivierenland
De lastige verrekijker wordt overbodig, want koniks, Heckrunderen, Schotse hooglanders, galloways, IJslandse pony’s en andere ‘wilde huisdieren’ zijn veel beter waarneembaar dan onze inheemse diersoorten. Nemen deze uitgezette dieren niet stiekem de ruimte in beslag die we wilden reserveren voor onze eigen fauna? Of zijn deze grote grazers onmisbare beheerders die meewerken aan de landschapsbepalende natuurlijke processen? Als we de publicaties moeten geloven, draagt elk dier met wetenschappelijk verantwoord gegraas en geknabbel bij aan de diversiteit. De paarden en runderen trappen niks plat met hun poten, maar scheppen microreliëf. Ze vreten geen waardevolle begroeiingen weg, maar grazen selectief. Wanneer zo’n ruig ogend huisdier een nest van een grutto vertrapt – in begraasde terreinen neemt het aantal grondbroeders met 80% af – is dat geen enkel bezwaar. Die vogel komt wel aan zijn trekken in onze weidegebieden waar we nestbeschermers gebruiken. Vroeger bracht de boer in de wintermaanden zijn koeien van de uiterwaarden naar de beschutting van de warme stal. Zoiets past hier niet. Die ruig ogende grazers moeten maar lekker buiten blijven, achter de afrastering met wildroosters. Vraag je vooral niet af of in de prehistorie wilde paarden en runderen hun wintervakanties in vergelijkbare dichtheden langs de koude en vochtige rivieroevers doorbrachten.

Dynamiek en verstoring
Het overheidsbeleid is gericht op het verkrijgen van meer ‘ruimte voor de rivier’. Dit om de dreiging van extreme waterstanden te beteugelen. De plannen om van uiterwaarden weer overstroombare gebieden te maken vormen hierbij een belangrijke bijdrage aan de veiligheid van het omringende land. Deze aan de landbouw onttrokken gebieden krijgen meestal automatisch het predicaat ‘natuurontwikkelingsgebied’. We weten inmiddels dat het gedrag van onze rivieren grillig is geworden. Die dynamiek vergroot aan de ene kant de vestigingskans voor nieuwe soorten, maar vormt tevens een bedreiging voor gevestigde soorten. Hoe meer onder invloed van de rivier, des te armer is de samenstelling van de vegetatie en neemt het broedsucces van moerasvogels af. Botanici en ornithologen staan dan ook doorgaans niet te juichen, maar in tijdschriften als ‘Nieuwe Wildernis’ doet men zijn uiterste best om aan iedere geconstateerde verandering een positieve draai te geven. De nieuwe stromingen moeten zich immers nog op vele fronten bewijzen. Ze putten hun hoop en enthousiasme uit de stormachtige ontwikkelingen die altijd volgen na de aanleg, in de jaren van verstorings- en pioniersvegetaties. Door extreme waterstanden, langdurige inundatie, bezinking van vervuild slib, een lozing van weet ik wat of gewoon een milieuramp zijn jarenlange ontwikkelingen echter in een mum van tijd weer teniet gedaan.

Blauwe reigers

Blauwe reiger Foto: C. Huijgens

De vervuilde en intensief gebruikte waterwegen zouden de zwakke ruggengraat moeten gaan vormen voor de gloednieuwe oernatuur. Juist in het blijvend zwaar door de mens beïnvloede en verstoorde rivierengebied wil men ‘autonome’, dat wil zeggen zelfregulerende natuurgebieden laten ontstaan. Kwetsbaar én robuust. Een verrassende tegenstelling! Als er vervolgens met de Haringvlietsluizen geëxperimenteerd gaat worden, dan zijn we in die regio verzekerd van ontwikkelingsperioden van minder dan een half jaar. ‘Natuurontwikkelingsplannen’ met niet, nauwelijks of tijdelijk ontwikkeling van natuur, is dit eigenlijk wel te rijmen? In onze ogen niet.

Geef terug!
Geef het woord natuurontwikkeling verdorie terug aan héél natuurminnend Nederland en aan alle vormen van natuur! Natuurontwikkeling begint niet alleen bij het nulpunt, maar vindt overal en op zoveel manieren plaats. Per gebied, groot of klein, kunnen we ons de vraag stellen welk beheer het juiste is om te komen tot een kwalitatief zo goed en duurzaam mogelijk resultaat. We kunnen keuzes maken. Soms de minst slechte en soms hele goede.


IS HET EXPERIMENT DE KIER ACHTERHAALD?


IS HET EXPERIMENT DE KIER ACHTERHAALD?

door: W. Borm en C. Huijgens

Het complex van de Haringvlietsluizen vormt vanaf 1970 de grote regelkraan van de Nederlandse rivierwaterhuishouding. Door alleen te spuien, lozen we er zoetwatervis in zee en kunnen trekvissen onze rivieren niet bereiken. Het integraal overleg Haringvliet – Hollandsch Diep – Biesbosch leidde begin negentiger jaren tot het plan om enkele sluisdeuren de klok rond op een kier te zetten en zo een verbinding tussen zout en zoet tot stand te brengen. Men hoopte hiermee de situatie voor de natuur te kunnen verbeteren. Voor de tweede maal is het op een kier zetten van de sluizen uitgesteld. De planstudie van de Kier is afgerond en het ligt in de bedoeling dat die in 2010 operationeel wordt. Voor de kwaliteit van de deltawateren lijkt de Kier overbodig en zelfs bedreigend. Heeft het nog zin hiermee door te gaan?

Aalscholver.Brouwersdam.02-03-08.Cor Huijgens.

De aalscholver (Phalacrocorax carbo) houdt de visstand gezond door het wegvangen van langzame en zieke exemplaren. Foto: C.Huijgens

Wisselende milieuomstandigheden
Vanaf de begintijd zal de Kier enkele maanden per jaar op non-actief staan door de steeds vaker voorkomende lage rivierafvoeren in de zomer. Tellen we daar de sluitingen als gevolg van hoge zeewaterstanden bij op, dan werkt de Kier nog maar 6 tot 8 maanden per jaar. Getemd getij, een vervolgstap op de Kier, is dan ook uit beeld verdwenen. Getijde vanuit het Haringvliet zal de Biesbosch nooit meer bereiken. In periodes met geringe rivierwaterafvoer wordt eerst al het brakke water geloosd. Na dit ´zoetspoelen´ sluit men de sluizen om indring van zout tegen te gaan. Het milieu van het Haringvliet verandert hierbij aanzienlijk. Bij het opnieuw laten binnenstromen van zeewater vindt een omgekeerd proces plaats. Deze wisselingen van milieu veroorzaken sterfte van organismen die afhankelijk zijn van brak water en getijden óf van levensvormen gebonden aan stabiel en zoet water. Die ongunstige omstandigheden, direct veroorzaakt door de Kier, maken dat er van duurzame natuurontwikkeling in het Haringvliet geen sprake meer zal zijn. Het beoogde herstel van de ecologische relatie tussen zee en rivieren blijft naar verwachting beperkt tot incidentele waarnemingen van verdwaalde vissen. Dit alles staat haaks op het streven naar gezonde deltawateren.

Wulp.Burgsluis.02-03-08.Cor Huijgens.

De wulp (Numenius arquata) zoekt haar voedsel op vlakke stranden en moddervlakten. Foto: C.Huijgens

Zoutproblemen in het Haringvliet
Het gedrag van het zout vormt de grootste onzekerheid. Men wil de zoutgrens tot maximaal 8 km oostwaarts van de sluizen, maar hoe zal het water in het Haringvliet zich mengen? In hoeverre schiet een zoute tong onder het zoete water door? Is het water in het Haringvliet wel voldoende in beweging? Zal de overgang van zoet naar zout niet te abrupt zijn voor het aanpassingsvermogen van organismen zoals trekvissen ? Kan men eenvoudig de indring van zout stoppen? Zolang deze vragen onvoldoende beantwoord zijn, vormt ook dit aspect van het experiment een risico.

Bijstelling of evaluatie achteraf?
Door lerend beheren wil Rijkswaterstaat hier ervaring opdoen. Nu heeft de ervaring al geleerd dat experimenteren met Deltawateren op termijn problemen kan opleveren.
De precieze invloed van de Kier op de natuur weten we pas na de evaluatie die op zijn vroegst in 2015 start. Uiteraard zullen er dan meer trekvissen waargenomen zijn dan bij met vloed volledig gesloten sluizen, maar om op basis hiervan het experiment als geslaagd te beschouwen zou wel heel kort door de bocht zijn. Als er immers geen sprake is van continuïteit in natuurontwikkeling, maar van onregelmatig terugkerende milieuwisselingen met vergaande ecologische gevolgen, dan weten we nu al dat het plan mislukt.

Ondanks alle goede bedoelingen wordt oude planvorming naar verwachting niet lang meer vastgehouden en vindt er bijstelling plaats. Als het experiment meer kwaad dan goed doet, dan is het verstandig om zelfs in deze vergevorderde fase het project af te blazen. Wanneer er een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet komt via de Oosterschelde, levert de Kier geen enkele bijdrage en is de natuur in de Delta gebaat bij Haringvlietsluizen die alleen spuien ter verhoging van de veiligheid of de milieukwaliteit. Stabiliteit van het zoete milieu in het Haringvliet is ecologisch en economisch van belang en voorkomt verzilting van het grondwater van de omringende gebieden. Het stabiele milieu zal een positieve invloed hebben op aangrenzende natuurgebieden en inname van zoet water is weer overal mogelijk.

Wijziging plannen Haringvliet
Bij de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier is voornamelijk gekeken naar de rivieren in combinatie met slechts het Haringvliet en de noodberging Krammer/Volkerak, en nauwelijks naar de gehele zuidwestelijke Delta. Zodra er een grote gecombineerde Deltaberging in zicht komt en de verbindingen tussen de deltawateren onderling worden hersteld, is heroverweging en afstemming van samenhangende projecten gewenst. Een meer integrale en duurzame aanpak van het waterbeheer garandeert onze veiligheid en verbetert de ecologische relatie tussen zee en rivieren. Op dat laatste wacht natuurminnend Nederland al tientallen jaren.