MOTIE PRIMAIRE WATERKERINGEN – 0040

 


 

M O T I E

 

Het algemeen bestuur van het Waterschap Brabantse Delta in vergadering bijeen op 1 oktober 2008, behandelend de brief van de Unie van 1 juli 2008

Overwegende dat:

– waterveiligheid in brede zin van belang is voor heel Nederland. Met dat voor ogen heeft de Deltacommissie, als één der uitgangspunten geformuleerd (pagina 41 van haar ‘bevindingen’): “Waterveiligheid is een collectieve, nationale verantwoordelijkheid. Dat was het van oudsher en dat blijft zo. De overheid waarborgt dit. Vanuit die collectieve verantwoordelijkheid wordt het solidariteitsbeginsel gehanteerd”.

– de normen waar aan in de brief van de Unie aan de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat d.d. 1 juli 2008 gerefereerd wordt, dateren uit de jaren zestig van de vorige eeuw.

– “De Deltacommissie vindt dat de normen en de toetssystematiek moeten worden aangepast” (pagina 49) Als streef datum vermeldt de Deltacommissie 2013.

– het nu prematuur is om als waterschappen uit te spreken dat, nadat er voldaan is aan de huidige normen, de waterschappen, inclusief het waterschap Brabantse Delta, bereid zijn vanaf dat moment de verantwoordelijkheid voor de primaire keringen te gaan dragen.

– in de Unie brief opgenomen stelling: “Het stelsel van waterkeringen heeft ons in het verleden veel welvaart gebracht. Mits goed onderhouden zal dat stelsel ook in de komende decennia in staat zijn ons op een goede wijze bescherming te bieden, waarmee een (water)veilig vestigingsklimaat gewaarborgd blijft.” niet houdbaar is, gezien de rapportage van de Deltacommissie en geen basis is voor toekomstig beleid.

– de toekomstige aangescherpte normen tot werkzaamheden aan primaire keringen zullen leiden, die de mogelijkheden van de waterschappen als regionale waterautoriteit verre overstijgen.

Draagt het Dagelijks Bestuur op:

– in het licht van de nieuwe informatie, voortkomende uit de rapportage van de Deltacommissie, de Unie en de Staatsecretaris te informeren dat de brief van de Unie aan de Staatsecretaris niet langer onderschreven wordt door het bestuur van het Waterschap Brabantse Delta.

en gaat over tot de orde van de dag.

 


DIJKBEHEER – 0038

 


 

Bergen op Zoom, 2 september 2008

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Met verbijstering heeft ondergetekende kennisgenomen van de brief van de Unie d.d.1 juli 2008 aan de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat betreffende het Unie standpunt met betrekking tot de financiering van de primaire waterkeringen.

Zonder uitzondering staat vermeld: “De waterschappen zijn bereid vanaf het hierboven beschreven moment de verantwoordelijkheid voor de primaire keringen te gaan dragen”.

In de vergadering van het Algemeen Bestuur van 25 juni j.l. is er vanuit alle categorieën terughoudend, zo niet afwijzend op dit Unie voorstel gereageerd. De slotopmerking namens het Dagelijks Bestuur bij monde van de voorzitter was: “Ik heb het goed begrepen, ik zal terugrapporteren.” Met die woorden wekte de voorzitter de indruk dat, alvorens nadere stappen gezet zouden worden of verplichtingen aangegaan of toezeggingen gedaan, het Algemeen Bestuur daarbij betrokken zou worden. Dat paste ook in de rest van de discussie over dit onderwerp.

Nederland kent een lange en droevige geschiedenis met waterschappen, die verantwoordelijk waren voor de primaire waterkeringen. De zogenoemde calamiteuze waterschappen waren in de 17e en 18e eeuw een begrip wat stond voor: veel watersnoden, veel doden, veel menselijk leed en veel schaden. Pas toen het Rijk de (financiële) verantwoordelijkheid nam voor de primaire waterkeringen kwam aan die voortdurende rampspoed een einde. Het Rijk is ten aanzien van de financiële gevolgen van decentralisaties notoir onbetrouwbaar gebleken. Men decentraliseert als de kosten en/of risico’s door veranderende omstandigheden (regelgeving, vergrijzing, klimaatwijzigingen) toenemen. De overheid waarnaar het Rijk decentraliseert blijkt negen van de tien keer de klos.

Nu de gevolgen van klimaatveranderingen ongewis zijn, dreigen de waterschappen belast te worden met een zaak van nationaal belang.

Vrijblijvende “slotopmerkingen” als dat “het evident is dat er een rijksbijdrage blijft” (zonder dat vaststaat dat deze kostendekkend is) en dat “een evenwichtige spreiding van de lasten voor burgers, als wel tussen het Rijk en de waterschappen essentieel” (zonder een harde afspraak daarover) zijn van generlei waarde als door de waterschappen via de Unie wordt uitgesproken dat: “de waterschappen bereid zijn vanaf het hierboven beschreven moment de verantwoordelijkheid voor de primaire keringen te gaan dragen”.

Ook de nederigheid in de brief van de Unie is kenmerkend voor de wijze waarop met deze materie wordt omgegaan. Als voorbeeld de frase: “Wij zouden graag daarover met u in gesprek gaan en stellen het op prijs wanneer u daarover advies vraagt aan de adviesorganen, de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving (CAW) en de Raad voor de Financiële verhoudingen (Rfv)”. Hoe zo, ‘op prijsstellen’ het is wel het minste wat dient te gebeuren!

– Wat is de motivering van het Dagelijks Bestuur c.q. de vertegenwoordiger van het waterschap de Brabantse Delta in de Unie om met deze brief in Unie verband in te stemmen?

– Waarom is over de klaarblijkelijk instemming met het Unie standpunt inzake de verantwoordelijkheid voor de primaire waterkeringen niet teruggekoppeld met het Algemeen Bestuur zoals in de vergadering van 25 juni j.l. toegezegd?

Graag omgaande beantwoording zodat een eventuele motie voor de vergadering van 1 oktober kan worden voorbereid.

Hoogachtend,

namens Ons Water

Louis van der Kallen