OVER WATER 180: DE FINISH EN WAT IS ER VAN TERECHT GEKOMEN?

 

| 20-04-2019 | 11.00 uur |


 

OVER WATER 180: DE FINISH EN WAT IS ER VAN TERECHT GEKOMEN?

 

De finish

De afgelopen weken heb ik wekelijks verslag gedaan van de onderhandelingen om te komen tot een nieuw bestuursakkoord en een nieuw dagelijks bestuur. Eerst een analyse van de verkiezingsuitslag met de titel “Hoe verder”.  Toen een somber stuk vanwege de weinig realistische houding van de overwinnaar met de titel “Heroverwegen“. Daarna een verslag met de titel “Ze“, waarin ik uiting gaf aan mijn frustraties en aangaf wat voor Ons Water de belangrijkste elementen voor een goed bestuursakkoord zijn. In het artikel “Het vordert” heb ik aangegeven dat, na het gesprek tussen de lijsttrekker van de VVD en mij als lijsttrekker van Ons Water, er ook bij de VVD nu het gevoel is binnengekomen dat ‘de taken goed doen’ belangrijk is. De sfeer in de onderhandelingen was omgeslagen. De ‘inhoud’ stond in de verdere onderhandelingen centraal. Als sluitstuk deze week was de discussie over de financiën, dus de vraag welke tariefstijgingen zijn acceptabel? Ook nu bleek dat ook de VVD primair gaat voor ‘de taken goed doen’. Natuurlijk is het beperken van de tarieven voor iedere fractie de opgave voor de komende vier jaar. Maar de (nieuwe) uitdagingen, mede veroorzaakt door de veranderingen in het klimaat, kosten helaas geld. Dat zullen we de belastingbetalers uit moeten leggen. De voor Ons Water belangrijke zaken staan in het nieuwe bestuursakkoord. Natuurlijk hebben ook wij een aantal compromissen moeten sluiten. Maar de voor ons essentiële zaken zoals onder andere: de veiligheid van onze waterkeringen, aanpak van de achterstanden bij de rioolwaterzuiveringen en het baggeren van vaarwegen en legger waterengangen, alsmede het in overeenstemming brengen van de handelingspraktijk met de regelgeving middels de peilbesluiten, zitten in het nieuwe bestuursakkoord. Nu nog de laatste punten en komma’s en het nieuwe DB kan gekozen worden.
Ik hoop dat ons DB-lid, uit straks de grootste fractie, de eerste loco-dijkgraaf zal worden. Voor Ons Water is het niet alleen logisch dat de grootste fractie die levert, maar ook dat de eerste loco-dijkgraaf komt uit de door de kiezer gekozen fracties. In fracties die zuchten onder de tucht van de kiezer is sprake van meer politieke sensibiliteit dan onder de geborgde fracties die gefocust zijn op de belangen van de categorie die zij vertegenwoordigen. Juist die politieke sensibiliteit is nodig als de dijkgraaf vervangen moet worden. Het gezicht naar buiten van het waterschap in tal van contacten met samenwerkingspartners, zoals andere overheden en de media is, naar mijn inzicht, van groot belang. Ik hoop en vertrouw erop dat onder de nieuwe DB leden dat besef ook aanwezig zal zijn. 
De komende vier jaar zal Ons Water weer met West-Brabant Waterbreed één fractie vormen. Vanuit de kracht van het zijn van de grootste fractie zullen wij met ons zevental het functioneren van het nieuwe DB kritisch maar constructief volgen. De woorden zijn zo dadelijk op papier gezet en in de digitale cloud geslingerd. Nu de daden!

Wat is er van terecht gekomen?

Augustus 2000 kwam “waterbeleid voor de 21e eeuw” uit, het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw. In februari 2001 tekenden het Rijk, de Unie, de VNG en het IPO de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw en in februari 2002 kwam “Waterbeheer 21e eeuw, WB21: aanleiding, afspraken en maatregelen” uit van de Unie. Met het in juli 2003 ondertekende Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) werd met de uitvoering een begin gemaakt. Via Teleac/NOT werd in 2001 middels acht televisieprogramma het ‘waterbeheer in de 21e eeuw’ uitgelegd. 

Wat is er sinds die tijd op het vlak van: normering, de watertoets, wateropgaven, deelstroomgebiedsvisies en de regelingen rond schade, schadevergoeding en verzekeringen feitelijk tot stand gekomen? Is bij de uitwerking in de stroomgebieden nu echt gekozen voor ruimtelijke maatregelen en is aan de drietrap (vasthouden, opvangen en dan pas afvoeren) consequent inhoud gegeven? Was indien er gekozen werd voor technische oplossingen de motivatie van de waterschappen adequaat en werd deze getoetst door de provincies en/of door het Rijk? Zijn er succesvolle stroomgebiedallianties tot stand gekomen? Wat was de schade van de droge zomer van 2018 geweest als de adviezen uit augustus 2000 al verregaand waren uitgevoerd? Bij de start in 2001 waren er nog 57 waterschappen nu nog 21. Wat heeft deze concentratie opgeleverd? En is er in de ‘baten’ een verschil in de gebieden waar waterschappen wel vergaand fuseerden en waar niet? Is het “waterbeleid voor de 21e eeuw” nu ook werkelijk leidend geweest in de aanpak van de in het advies gesignaleerde waterproblemen?

Dit zijn vragen die ik graag, in een onderzoek op Unie niveau, beantwoord zou willen hebben. Voor mij is het   “waterbeleid voor de 21e eeuw” bepalend geweest in mijn denken. De commissie onder voorzitterschap van oud-gedeputeerde Tielrooij kwam met een gedegen advies. Nu bijna 20 jaar later constateer ik, op basis van mijn waarneming, dat er door politici is gewinkeld in de aanbevelingen en de waan van de dag vaker leidend is geweest dan de adviezen van Tielrooij en zijn kompanen, terwijl de klimaatontwikkelingen aantonen dat de adviezen van bijna 20 jaar geleden op goede gronden waren gebaseerd.   

Louis van der Kallen

 


OVER WATER – 153: “GEEN PANIEK”

 

| 08-09-2018 | 07.30 uur |


 

OVER WATER – 153: “GEEN PANIEK”

 

In de september editie van “Het waterschap”, het officiële orgaan van de Unie van Waterschappen stond dit keer het ‘klimaat’ centraal. De inhoud van het artikel met de kop “Geen paniek” verbaasde mij zeer. Niet dat ik ‘paniek’ over de zeespiegelstijging wil promoten, maar lezing van dat artikel kan bij politici en bestuurders toch het gevoel voor de noodzakelijke urgentie van de aanpak van die zeespiegelstijging en de voorbereiding daarop, door versterking van onze waterkeringen en de strijd tegen verzilting, aantasten.

De accent tekst: “Gevoelsmatig denk ik dat we ook drie meter stijging wel aankunnen in Nederland”, kan een onterecht gevoel geven van ze lossen het tegen die tijd wel op. Ook de onder het kopje “Grootse daden” genoemde zaken, zoals het klimaatakkoord van Parijs en de Nederlandse klimaatwet, wekken de indruk dat we het lek wel boven hebben. Dat is mijn inziens geenszins het geval. Die ‘afspraken’ zijn vooralsnog slechts doekjes voor het bloeden, boterzacht en pakken de problemen niet echt aan. In het meest gunstige geval is er slechts sprake van enige vertraging. Maar de Trumps van deze wereld hebben geen oog voor de noden van toekomstige generaties of voor de toekomst van de laag gelegen gebieden en de bewoners daarvan. Wetenschappelijke dromers die dromen dat ‘de mensheid tot grootse daden in staat is’ en daar hun hoop op vestigen ondermijnen de, mijn inziens, noodzakelijke urgentiegedachte. 

De doelstelling van klimaatmaatregelen moet niet zijn beperking van de stijging van de CO2 concentratie in de atmosfeer, maar terugdringing! Van de inhoud van “Het Waterschap” verwacht ik dat zij een bijdrage levert aan dat bewustzijn. Wat ik ook verwacht van “Het Waterschap” en van de Unie van Waterschappen is een permanente inzet op de voorbereiding op de hogere zeespiegel en de daardoor toenemende verzilting. Voor en in heel Nederland! Die voorbereiding vereist een aanpak nu, gericht op de slechtste scenario’s.  Dus niet praten over “langs de kust een metertje er bovenop”, maar een echte aanpak. In het orgaan van de Unie van Waterschappen verwacht ik ook niet een soort van start van een discussie over lagere beschermingsniveaus. Laat staan een discussie waarin de suggestie zit de Waddeneilanden op te geven omdat “de verhouding tussen de kosten en de beschermende baten hier natuurlijk wel heel anders is dan langs de Hollandse kust.” Dit komt mij voor als elitaire Randstad praat. Nog even en Friesland of Zeeland, waar slechts 300.000 mensen wonen, worden door dit soort schrijvers en wetenschappers opgegeven.

Dit soort artikelen in het orgaan van de Unie van Waterschappen kunnen de indruk wekken dat de Unie de inhoud van dergelijke artikelen onderschrijft. Nu is het al zo dat de Randstad een hoger beschermingsniveau kent dan ‘perifeer’ Nederland. Maar het moet niet gekker worden!  

Louis van der Kallen

 


OVER WATER – 109

 

| 16-09-2017 | 11.15 uur |


 

OVER WATER – 109

 

10 september
Ik heb op Bouvigne de open monumentendag bezocht. Het viel mij op dat het veel drukker was dan vorig jaar. De belangstelling voor het kasteeltje was groot en bezoekers moesten enige tijd wachten.

11 september
In de morgen het bestuurlijk overleg met de gemeenten Baarle-Nassau en Baarle-Hertog in het gemeentehuis van Baarle Hertog. Feitelijk een vergadering op vreemde (Belgische) bodem. Het gemeentehuis is circa zes jaar in gebruik en sober en doelmatig ingericht. Buiten wat beelden in de hal, is er aan de muren in de vergaderruimten niets te vinden. Alles strak en modern. In de raadszaal zelfs geen portret van de Koning. Burgemeester Leo van Tilburg vertelde dat in de tijd dat dit gemeentehuis open was ze nog niet hadden bepaald of ze dat wel wilden. Het overleg met de burgemeester van Baarle-Hertog, Leo van Tilburg en wethouder Jan van Cranenbroek van Baarle-Nassau verliep in een gemoedelijke sfeer. De agendapunten waren o.a.: de versnelling EVZ’s Landstad de Baronie, het samenwerken in de afvalwaterketen, gezamenlijke maaibestekken, het deltaprogramma Hoge Zandgronden, het gebiedsproces ’t Merkske, klimaatadaptatie en de grensoverschrijdende samenwerking met Vlaanderen. Wat mij vooral zal bij blijven is de regelgeving rond afkoppelen en aansluiten van rioleringen in de Belgische gemeenten. Daar kan Nederland wat van leren. Ik heb dan ook verzocht om die regelgeving ons te doen toekomen. Maar er is meer wat wij van België kunnen leren. Bij het raadplegen van wat makelaarswebsites in Ieper kwam ik bij woning aanbiedingen met regelmaat onder het kopje Stedenbouwkundige voorschriften de volgende tekst tegen: “Overstromingsgevoeligheid van uw vastgoed : Onroerend goed geheel of gedeeltelijk gelegen in mogelijk overstromingsgevoeligsgebied”.

In de middag een PHO over de ervaren grondwateroverlast rond de Winterdijk te Waalwijk.

12 september
In de morgen een werkbezoek met de nieuwe dijkgraaf. Gestart bij het steunpunt van Rayon Oost nabij Raamsdonksveer, waarna de Overdiepse Polder is bezocht en het gebied van de Westelijke Langstraat.

In de middag de bijeenkomst bezocht over de strategische communicatie van de waterschappen in het kantoor van waterschap de Dommel in Boxtel. Deelgenomen aan de deelsessies: HoHoHoosbui en de waterwerkplaats. Vooral de sessie HoHoHoosbui vond ik buitengewoon leerzaam en bevatte tal van voorbeelden hoe burgers zelf aan de slag kunnen om aan de oplossing van het gezamenlijke probleem een bijdrage te kunnen leveren.

13 september
In de morgen een PHO over een initiatief tot realisering van een oeverzwaluwwand bij Geertruidenberg. Aan de oostelijke oever van de Amertak.

In de avond AB vergadering met als agendapunten o.a.: de benoeming van Hans Peter Verroen tot DB-lid, sturen op hoofdlijnen, het plan van aanpak 2e toetsing regionale keringen, het projectplan waterretentie Poort Staakberg en een aantal brieven inzake de dijkversterking Geertruidenberg/Amertak. Bij deze brieven ben ik stevig aan de tand gevoeld.

14 september
Vertrek naar Ameland waar in de avond een presentatie over de doorontwikkeling van het HoogWater BeschermingsProgramma op de agenda stond. De presentatie over de doorontwikkeling van het HWBP in de Commissie Waterkeringen bevatte o.a. de benadering dat sober en doelmatig zou doorontwikkelen naar duurzaam en doelmatig, naar in één keer goed doen. Kortom het DB besluit over het voorkeursalternatief Slikpolder is geheel passend in deze in de unie Commissie Waterkeringen besproken ontwikkelingslijn van het HWBP.

15 september
De CWK vergadering met o.a. de agendapunten: Omzetting Waterwet, naar aanleiding van de nieuwe normering, naar de Omgevingswet, de compensatieplicht bij buitenwaartse dijkversterkingen, het beoordelingsproces primaire waterkeringen en de HWBP redeneerlijn programma 2019-2024.

Na de vergadering is de CWK de dijkversterkingen op Ameland gaan bekijken. Ik vond het leuk dat we een suatiesluis in werking konden zien. Water bij eb uit de polder laten is een eeuwenoude methode om duurzaam water te lozen naar het buitenwater. 

Afsluitend een fietstocht over het eiland.

U kunt mijn (water) bijdragen ook volgen op Instagram en Twitter. Zoek mij eens op!

Louis van der Kallen



OVER WATER – 20: DE WATERINNOVATIEPRIJZEN 2015

 

| 04-12-2015 | 18:15 uur |


 

30 november
Mijn eerste stop, als bestuurder, was bij het waterschap Aa en Maas te Den Bosch om vragen te beantwoorden van ambtenaren die de cursus ‘bestuurlijke sensibiliteit’ volgden. Doel van een dergelijke cursus is ambtenaren gevoel bij te brengen wat voor (hun) bestuurders van belang is bij de opstelling van beleidsstukken en de beantwoording van vragen.

In de middag had ik een afspraak in Apeldoorn met een mogelijke toekomstige kandidaat/lijsttrekker voor Ons Water in het gebied van het waterschap Vallei en Veluwe. Ik probeer kandidaten te werven om in 2019 ook buiten het gebied van mijn eigen waterschap (Brabantse Delta) met Ons Water mee te doen aan waterschapsverkiezingen. Het was een goed gesprek. Ik hoop dat het resultaat zal zijn dat de vrouw, waarmee ik sprak, de stap wil wagen naar het waterschapsbestuur om haar warme belangstelling voor onder andere de natuur ook daar tot uiting te brengen.

In de avond woonde ik de uitreiking bij van de ‘water innovatieprijzen’ te Amersfoort. Nu gun ik iedereen een feestje en een prijs. Maar dan wil ik wel het gevoel hebben dat er werkelijk iets bijzonders is gebeurd wat een feestje en een prijs rechtvaardigt. Ik benader al jaren het zogenaamde innovatieve imago van de waterschappen met de nodige argwaan. Want bij overheden kom ik zelden iets innovatiefs tegen. Naar mijn opvatting komt dat omdat bij ambtenaren, bestuurders en politici er een overmaat aan risico aversie aanwezig is. Er zal maar iets fout gaan of niet het gewenste resultaat geven dan zijn de mogelijk commentaren van de oppositie dodelijk en dat moet immers voorkomen worden! Ik heb mijn beroepsmatige leven (40 jaar) doorgebracht op research en ontwikkeling afdelingen van een zaadkwekerij en een kunstharsfabriek. Daar leerde ik dat zonder het betreden van onbetreden paden er geen echte vernieuwing aan de orde zal zijn. In de praktijk van mijn beroepsmatige leven was het vooral de vrije research die gewenste patenten en innovaties bracht. De doelresearch bracht wel vernieuwingen in de zin van doorontwikkelingen van bestaande producten of de introductie van technieken van anderen brachten wel efficiëntie verbeteringen, maar dat werden geen innovaties genoemd. En deze waren ook nooit patenteerbaar. Als uitvinder van een bepaald gepatenteerde product/productiemethode (United States Patent nr. 4255464) matig ik mij aan enige kennis te bezitten van het herkennen van innovaties en innovatieve werkwijzen.

innovatie 04Ik vond de prijswinnende ‘innovaties’ bijna categorie lachertjes. Ik gun de prijswinnaars de complimenten, maar het innovaties noemen is jezelf en je weinig innovatieve kracht als waterschappen in slaap wiegen. Ik leerde op de analistencursus circa vijftig jaar geleden al: ‘meten is weten’. Als ik begin jaren zeventig bij de ontwikkeling/ontwerp van bijvoorbeeld een gelamineerde scheepshuid dit ontwerp modelmatig zou berekenen zonder de kennis van de fysische en mechanische sterkten te kennen van de samenstellende delen zou ik op staande voet ontslagen zijn. Om dan een innovatieprijs toe te kennen aan een dijkverbeteringproject (categorie waterveiligheid: ‘dijken op veen’), waarbij de sterkte van veenlagen in de ondergrond is gemeten, is voor mij wezensvreemd. Zouden voorheen dijken verbeterd/verzwaard zijn zonder meten? Het is zo logisch wel te meten dat dit gewoon je werk goed doen is. Niet meer, niet minder. Natuurlijk besef ik dat kennis van dijkenbouw in het verleden met vooral proberen en mislukken is opgebouwd. Maar anno 2015 kunnen we meer. Dat heeft niets met innovaties te maken. Een gotspe vond ik de prijs voor het project de ‘inlaat op maat’. Dat je meet hoeveel water nodig is om het zoutgehalte omlaag te brengen is zo logisch, dat het bijna misdadig is dat, in een samenleving die gericht zou moeten zijn op water doelmatig gebruiken, dit nog niet gebeurde. Wat is logischer dan niet meer te gebruiken dan nodig is? Dit is geen innovatie dat is gewoon je werk goed doen! Het toepassen van een modern middel als een ipad of een app is net zomin een innovatie!

Als voorbeeld: toen ik als 17-jarige de variaties in proefvelden moest corrigeren, gebruikte ik daarvoor een rekenlineaal, een logaritmetafel en een telmachine. Voor een proefveld van 20 eenheden was ik daar een volle weekdag mee bezig. Nu zou ik circa 2 minuten nodig hebben voor het handmatig inbrengen van de data, waarna de computer direct de gewenste correcties zou geven. Van 8 uur naar 2 minuten door jaar na jaar te kijken hoe kunnen zaken met de ontwikkeling van kennis en nieuwe door andere ontwikkelde technieken beter. Dat is niet innoveren maar je verstand gebruiken. Het alsmaar roepen dat je innovatief bent, maak je niet innovatief. Het lijkt framing. Wat ik zelf erg vind is dat bestuurders er in gaan geloven en er niet van overtuigd worden dat voor werkelijke innovaties er meer geld naar onderzoek moet en er onder ambtenaren een sfeer moet komen dat, buiten reeds lang begane paden treden moet om te kunnen innoveren en dat dit kan betekenen dat het geld zal kosten en dat dit geld niet altijd zal opleveren wat men wenst.
Heb Lef! is de titel van een boekje van de Unie van Waterschappen met een visie op vernieuwing en verbinding in het sturen van water. Nu nog de uitvoering!

Er was ook een prijs in het kader van het ‘jaar van de ruimte’ De winnaar daar was het HoWaBo project van waterschap Aa en Maas. Een prachtig project naar mijn mening en die van de jury. Maar smaken verschillen. Op 13 november werden dezelfde ingediende projecten beoordeeld door een ‘publieksjury’ bestaande uit waterschapsbestuurders. De uitslag was geheel anders. De winnaar van toen, de waterberging Zundert, behoorde nu niet eens tot de genomineerden. Voor mij leidt dit tot de conclusie dat, als we werkelijk een ruimtelijke kwaliteitsslag willen maken, we de bestuurders op cursus moeten sturen, want die schijnen er dus niets van te snappen terwijl ze wel de beslissingen nemen. Of zijn de geleerde dames en heren van de jury op een eiland terecht gekomen en leven ze in een andere wereld? Zowel de winnaar van toen (mijn eigen waterschap) als de echte winnaar het HoWaBo project verdienen wat mij betreft de hoofdprijs. 

1 december
In de morgen een interview met Sjoerd Marcelissen van BNde Stem over het dijkverbeteringproject Geertruidenberg/Amertak.

In de avond een door meer dan 100 belangstellenden bezochte informatieavond over dit dijkverbeteringproject. Doel is vooral het betrekken van belanghebbenden bij dit project. Meedenken en ideeën hoe te combineren met andere plannen en initiatieven zijn meer dan welkom. 

2 december
Eerst een Bestuurlijk overleg met wethouders Bea van Beers en  Ad van Beek van de gemeente Dongen met als hoofdschotel de ondertekening van afvalwaterakkoorden met zowel de gemeente Dongen, als de gemeente Gilze en Rijen waarvoor wethouder Willem Starreveld bij de vergadering te gast was.  

Daarna door naar Boxtel naar het kantoor van het waterschap de Dommel voor een overleg van het bestuurlijk kwartet doelmatig afvalwaterbeheer Hart van Brabant. Het voornaamste agendapunt was het jaarplan voor 2016 met als elementen: klimaatadaptatie, grondwaterbeheer en meten/monitoren.

Vervolgens een soort van afscheidsbijeenkomst over waterveiligheid van een beleidsambtenaar, die mij ondersteunde bij de commissie waterkeringen van de Unie. Ik zal hem missen. 

3 december 
Eerst een bijeenkomst van de vier Dagelijkse Besturen van de Brabantse waterschappen. In het Provinciehuis te Den Bosch, met een meer dan interessante presentatie over Mozaïek Brabant

Daarna in het gemeentehuis van Geertruidenberg een bijeenkomst met de vertegenwoordigers van RWS, de provincie, de gemeenten Geertruidenberg en Waalwijk en het waterschap ter tekening van de overdrachtscontracten van de Overdiepse Polder.

Vervolgens een bestuurlijk overleg met wethouder Jan van Groos over het waterschapsproject ‘inhaalslag Keur en oneigenlijk grondgebruik’.

Daarna terug naar het waterschap voor een bijeenkomst van de werkgroep cultuur van het Algemeen Bestuur van het waterschap ter voorbereiding van de presentatie van onze ideeën over de wijze van vergaderen.

En tenslotte nog de vergadering van de fractie Ons Water/Waterbreed over de Algemeen Bestuursagenda van komende woensdag.  

Een mooie, maar heel erg drukke week met lange dagen.

Louis van der Kallen

 


OVER WATER – 19

 

| 28-11-2015 | 10:15 uur |


 

23 november

In de middag in Theater De Mythe te Goes een bijeenkomst van wethouders en waterschapsbestuurders uit het gebied van Samenwerking (afval)waterketen Zeeland. Voor mij interessant omdat bij deze bijeenkomst ook de Stowa en Rioned betrokken waren. Een leerzame bijeenkomst en discussie onder de deskundige leiding van Karla Peijs, de oud commissaris van de Koningin van Zeeland en oud voorzitter van de Visitatiecommissie Waterketen. Veel leermomenten die ik kan gebruiken bij mijn bestuurlijke trekkerschap van de werkeenheden Hart van Brabant en Werkeenheid 4 (gemeenten Oosterhout, Drimmelen, Geertruidenberg, Werkendam, Woudrichem en Aalburg). Wethouders van de Zeeuwse gemeenten waren massaal aanwezig. Van de gemeenten in West – Brabant was alleen de leergierige wethouder Paul de Beer van Breda aanwezig. Die kwam wel kennis en inspiratie opdoen. Waar was Bergen op Zoom? Was de eerste vraag die bij mij op kwam. Ze bleken In Domburg te zitten! Vast ook om inspiratie op te doen. Mijn vraag is dan altijd waar is het voornemen om vooral Bergse ondernemers de klandizie te gunnen. Het deze week ook geplande college bezoek aan Veere zal zeker water inspiratie opleveren. De wethouder van Veere die ik gesproken heb was daar van overtuigd.

24 november
Groene-Boomkikker
In de morgen DB vergadering met onder andere de agendapunten: EVZ boomkikker (Breda, Gilze en Rijen), blauwalgenoverlast, afvalwaterakkoord Gilze en Rijen. Maar het mooiste vond ik zelf het verzoek/plan van een ondernemer die zich wil storten in de natte rijstteelt in een waterberging en daar zelfs een karbouw voor wil inzetten. Als het lukt kan het zelfs een toeristische attractie worden!

Later op de dag een PHO over het dijkverbeteringproject Geertruidenberg/Amertak.

25 november
Thema AB met als onderwerpen: bestuurlijke integriteit en asset management (hoe gaan we om met onze bezittingen/installaties). Bij het onderwerp bestuurlijke integriteit was er een interessante bijdrage van Hans Groot van Bureau Integriteitbevordering Openbare Sector (BIOS). Bij het onderwerp asset management werden wij als bestuursleden aan het werk gezet om zelf tot prioriteiten te komen.

26 november
En hele dag in Den Bosch, lokatie Koning Willem 1 college (School voor de Toekomst) op het Festival Ruimtelijke Kwaliteit 2015. Een leerzame bijeenkomst waar ik zelf drie sessies bijwoonde over de mogelijke alternatieven voor een aanpak van een weg (N625) tussen Den Bosch en Oss. Er mocht uitgebreid gedroomd worden. Normaal ben ik daar niet zo voor, maar in de ‘School voor de Toekomst’ in een oranje lokaal liet ook ik mijn fantasie een beetje los. Wat mij voor al opviel was dat gemeentelijke en provinciale beleidsambtenaren en wethouders zich wel heel weinig gelegen laten liggen aan het feit dat deze weg deels gelegen is op een dijk. Dus dat het water van de Maas ook in de toekomst wel gekeerd moet kunnen worden. Gelukkig kon ik als waterschapsbestuurder hier en daar de dromers een beetje terug op aarde krijgen.    

Louis van der Kallen

 


DE HERIJKING VAN DE LANDELIJKE ZOETWATERVERDELING

 


 

DE HERIJKING VAN DE LANDELIJKE ZOETWATERVERDELING

_________________________________________________

Een analyse van het huidige zoetwaterbeheer en een inrichtingsvoorstel voor integrale waterhuishouding.

Adviesgroep Borm & Huijgens, oktober 2009

 

INLEIDING
Tientallen wateropgaven zijn dankzij het advies van de Commissie Veerman1 en het ontwerp Nationaal Waterplan2 in beeld gebracht. Het zijn waterprobleemoplossende taken voor de komende deelprogramma´s. Deze deelprogramma´s worden onderdeel van één integraal totaalplan, één duurzaam evoluerende inrichting van de kust-, delta- en riviergebieden.

De herijking van de zoetwaterverdeling over het hoofdwatersysteem start in 2009 en is in 2015 afgerond. Dit wordt het fundament van het Nationaal Waterplan en van een klimaatbestendig Nederland. In dit op te stellen plan prevaleren de doelen waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Daarnaast krijgen het gezond maken van de deltawateren en het ontwikkelen van estuariene dynamiek de aandacht.

NOODZAAK VAN CENTRALE REGIE
Op de nationale bijeenkomst Deltaprogramma van 10 juni 2009 sprak prof. dr. C.P. Veerman de wens uit dat lopende waterprojecten onverminderd doorgaan en dat de komst van een Nationaal Waterplan niet als zand in de motor mag werken. Echter, indien projecten afhankelijk zijn van een nog nader te bepalen inrichting, dan ligt een pas op de plaats voor de hand.

Een voorbeeld hiervan is de verzilting van het Volkerak-Zoommeer. Dit lopend gebiedsproces kan de gang naar estuariene dynamiek of waterveiligheid frustreren en zou daarom beter even kunnen wachten. Mocht er bij de landelijke herverdeling voldoende zoet water voor doorstroming ter beschikking komen dan vervalt de noodzaak van dit verziltingproject. De onomkeerbaarheid van de verzilting van één van de grootste zoetwaterbuffers van Nederland, evenals de inrichting van de Zuidwestelijke Delta, zijn cruciaal voor het komend integraal landelijk waterbeheer en vragen om zorgvuldig afgewogen besluiten.
De reeks aan innovatieve ideeën van de afgelopen jaren maakt dat men zich gemakkelijk laat afleiden door spectaculaire nevendoelen, die echter voor de hoofddoelen geen zoden aan de dijk zetten. Een centrale regie met een algemene visie maakt een eind aan de verbrokkeling van waterstaatkundige plannen. Voor regionale stuurgroepen is het pas mogelijk om definitieve deelprogramma´s samen te stellen als er sprake is van landelijke samenhang. Alle gebieden krijgen daarom een opdracht van de Ministeriele Stuurgroep Deltaprogramma (MSD). De kern van de opdracht is het op een zodanige wijze borgen van de lange termijn waterveiligheid en klimaatbestendigheid en het scheppen van de randvoorwaarden voor duurzame zoetwatervoorziening, dat dit op een integrale wijze bijdraagt aan een ecologische en economische versterking.3 Per deelprogramma zijn daarnaast de beschikbare middelen (geld, diensten en watergaranties) van belang. Bij de verdeling van zoetwateraanvoer kan men per deelgebied zowel aandacht schenken
aan de optimale aanvoer, als aan de maximaal en minimaal toelaatbare aanvoeren. Vervolgens kan met de uitwerking van samenhangende regionale deelplannen begonnen worden. Grote noodzakelijke beslissingen mogen niet langer vooruit worden geschoven4, zodat alle gebieden waar maatregelen genomen moeten worden in een keer goed aangepakt worden.

MAATREGELEN TEGEN HET OPKOMENDE WATER
Toen de mens invloed kreeg op het Nederlandse landschap werden de wordingsprocessen, sedimentatie en veenvorming, aan banden gelegd en daalde het oppervlak door exploitatie van veen en ontwatering. Laag Nederland is hierdoor geen lage delta, maar een veel te lage delta. Met de verwachte zeespiegelstijging en de sterk wisselende rivierafvoeren nemen de kansen op overstroming toe.

De goedkoopste en meest beproefde manier om de strijd tegen het wassende water te voeren, is nog altijd het ophogen van de dijken.5 Goede dijken in combinatie met degelijke keringen en sluizen geven de beste bescherming aan Nederland. De tweede veiligheidstoetsing primaire waterkeringen heeft in 2006 plaatsgevonden. Op het verbeteren en verhogen van de dijken mag men niet bezuinigen. Eerst moet nog het achterstallig onderhoud moet worden verricht. Dijkverhoging geeft niet alleen meer veiligheid, maar vergroot ook de afvoercapaciteit van rivieren.
Een watersnood kan nog altijd een ramp veroorzaken en tegelijk het zorgvuldig opgebouwde image van Nederland op waterstaatkundig gebied wegvagen. De Randstad loopt hierbij een groot risico. Nederland ligt voor meer dan de helft beneden de zeespiegel en heeft te kampen met onder meer de gevolgen van de aanleg van de Nieuwe Waterweg. Bij de werking van de Maeslantkering is de huidige faalkans van 1/100 weliswaar op dit moment voldoende, maar de marges zijn verdwenen. Met een rijzende zeespiegel, toenemende rivierafvoer en de onzekerheid of
deze faalkans ook in de toekomst haalbaar blijft, is het moment dat de voornaamste schakel in de beveiliging van west Nederland niet meer voldoet, niet ver af. Goede evacuatie lijkt in dit dichtbevolkt gebied onmogelijk en watersnood in de Randstad kan onze economie voor lange tijd ontwrichten. De gevolgen kunnen aanzienlijk groter zijn dan die van de Watersnoodramp van 1953.6

Het grootste gevaar komt uit zee en heeft een voorspeltijd van slechts ca. 24 uur. Elke investering in de veiligheid van de voordeur, de afsluiting van de Nieuwe Waterweg, betaalt zich dubbel en dwars uit. Een echt substantiële verbetering vindt plaats door de kering in de Nieuwe Waterweg dubbel uit te voeren. Een goed uitgevoerde zeesluis met twee onafhankelijk werkende deuren zou zonder problemen de vereiste faalkans kunnen opleveren.

Langzamerhand dringt eveneens het besef door dat men niet ongelimiteerd estuariummondingen kan blijven uitdiepen ten behoeve van de steeds grotere zeeschepen. De toegankelijkheid is ook op andere wijzen op te lossen, zoals gebeurt door de zeewaartse accentverschuiving naar onder meer de Europoort en de Maasvlakte. Stadshavens en oude haventerreinen veranderen in jachthavens met woonwijken.

Over de wijze waarop de Nieuwe Waterweg wordt afgesloten en de precieze locatie zal nog gediscussieerd worden, maar de principiële beslissing dat dit gaat gebeuren dient spoedig genomen te worden voor een tijdige realisatie.

ZOETWATERVOORZIENING
Met het oog op een toekomstig tekort aan zoet water is er alvast een Nationale Verdringingsreeks 2 in vier categorieën opgesteld. Wie heeft bij schaarste het meeste recht op zoet water? Op de vierde en laatste plaats staan scheepvaart, landbouw, natuur, industrie, waterrecreatie en binnenvisserij. Zij zullen bij lage rivierafvoeren als eerste moeten inleveren.

Het ontwerp Nationaal Waterplan 2 kiest voor het langer vasthouden en benutten van het zoete water. Van de totale rivierwateraanvoeren van Rijn en Maas wordt momenteel 40% gebruikt voor het terugdringen van het zout in de Nieuwe Waterweg. De overheid kan het goede voorbeeld geven in het zuinig en efficiënt omgaan met zoet water door “het lek van Holland” te dichten met sluizen in de Nieuwe Waterweg.7

De huidige zomerafvoer van de Rijn van 1700 m3/sec kan deze eeuw afnemen naar 700 m3/sec. Van een vrije doorstroom door de Nieuwe Waterweg is dan absoluut geen sprake meer.8 Ondanks de huidige voorkeursbehandeling van de Nieuwe Waterweg bij de zoetwateraanvoer, is zelfs nu achterwaartse verzilting van het Haringvliet niet altijd te voorkomen. Zodra de Rijnmond gesloten wordt, komt er zoet water beschikbaar voor het gezond maken van de Nederlandse waterhuishouding en voor de in het ontwerp Nationaal Waterplan gestelde wateropgaven. De sleutel voor een herverdeling van de zoetwateraanvoer ligt dan ook in eerste instantie bij het beperken van het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg. Als tussentijdse oplossing zijn stroomopwaarts riviersluizen aan te leggen, om alvast het zoete water te behouden voor efficiënt gebruik.

Naast het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg wordt nog eens 40% van de rivierwateraanvoeren verbruikt voor het zoetspoelen van verzilte poldersloten in (te) lage landbouwgebieden.

Wanneer voor deze gebieden de werkelijke kosten worden doorberekend voor de continue ontwatering en het periodiek zoetspoelen, dan ligt veelal de keuze voor onder water zetten voor de hand. Deze besparing levert voorraadvorming van zoet water op en deze toplaag van zoet water geeft tegendruk aan zoute kwel en gaat hierdoor verzilting tegen.9
Het ontwerp Nationaal Waterplan vermeldt dat de klimaatverandering vraagt om een heroverweging van de huidige strategie voor (zoet)watervoorziening en verziltingbestrijding. Beide hiervoor genoemde situaties van grootschalige zoetwaterverspilling zijn nog maar nauwelijks in stand te houden en op termijn niet te handhaven. Maatregelen tegen zoetwaterverlies dienen dan ook hier genomen te worden. Het is verbazingwekkend dat men met het resterende zoete water tot nu toe redelijk aan de vraag kan voldoen. Na een herijking van de zoetwateraanvoer hoeft zoetwatertekort in Nederland geen probleem meer te zijn.

AFVOER RIVIERWATER
De maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier hebben als uitwerking dat het rivierwater sneller richting zee wordt afgevoerd. De problemen voor tijdelijke wateropvang en waterdoorvoer komen vervolgens nog meer op het bordje van de Zuidwestelijke Delta. De Rijnmond heeft geen bergend vermogen en is hierdoor als permanente afvoerroute ongeschikt. Voor tijdelijke berging en noodafvoer worden daarom de voormalige zeegaten van de Zuidwestelijke Delta ingezet.

Bij normale en geringe afvoeren wordt zo´n 70 tot 80 % van al het rivierwater naar de Nieuwe Waterweg geleid.1 De Haringvlietsluizen worden zodanig bediend dat de Nieuwe Waterweg zo lang mogelijk 1500 m³ zoet water per seconde kan lozen. Jaarlijks gaan zo enkele tientallen km³ zoet water verloren. Intussen neemt de rivieropwaartse invloed van de zee ons in de tang en dringt via het zuidwesten en het noorden steeds verder door.
De onderhandelingen tussen verschillende sectoren in de delta worden vaak gedicteerd door de scheepvaartbelangen. Behoud van een open verbinding met zee lijkt op korte termijn voor Rotterdam economisch aantrekkelijk. Er zitten voor Rotterdam en omgeving veel voordelen aan zeesluizen; binnenhavens zonder getij, behoud van zoet water, geen milieuwisselingen, meer stabiliteit voor de dijken rond het Rijnmondgebied, de Volkeraksluizen worden wellicht overbodig en de bereikbaarheid van het achterland blijft langer intact. Daarbij kan de Rijn-Schelde corridor zoet blijven en worden er de huidige milieuproblemen, zoals blauwalgen, met doorstroming opgelost. Het Volkerak-Zoommeer hoeft niet meer te verzilten en de zoetwatervoorziening voor Zuidwest Nederland is veilig gesteld. Zo´n herziene inrichting maakt tevens een einde aan de instabiliteit van de dijken langs het Spui, de Dordtsche Kil en de Oude Maas vanwege de hier na 1970 sterk toegenomen stroomsnelheden. Ook achterwaartse verzilting van het Haringvliet via het Spui wordt hiermee voorkomen.

Bij zeer hoge rivierafvoeren en tijden waarop men niet in zee kan spuien, zoals bij stormvloed, adviseert de Deltacommissie om het Rijnmondgebied tijdelijk af te sluiten. Dit is voorgesteld in de vorm van een Afsluitbaar Open Rijnmond (AOR).10 Al het water aangevoerd door Lek, Waal en Maas wordt dan richting Biesbosch en Haringvliet geleid (zie figuur 1). Nu is het Haringvliet voor tijdelijke wateropvang in de Zuidwestelijke Delta onvoldoende. Stagnatie van doorstroming in het Hollandsch Diep vergroot bij hoge rivierafvoeren het overstromingsrisico in de hele regio. Het water kan bij de weergegeven afsluiting alleen maar stijgen tussen de in de afbeelding met geel aangegeven aangepaste en nieuwe dijken.

Om de maatgevende afvoer van 16.000 m3/sec van het huidige rivierverruimingsprogramma te kunnen opvangen is voldoende noodberging, het behoud van verval en doorstroming en tenslotte meer spuicapaciteit naar zee nodig. Alleen een maximale berging zal de stijging van het water in de delta bij tijdelijk gesloten riviermonden aanzienlijk verminderen. De Deltacommissie adviseert om Volkerak-Zoommeer, Grevelingen en eventueel de Oosterschelde in te zetten voor tijdelijke noodberging.1
Een verbeterde doorvoer via het Hollandsch Diep dankzij trajectverlenging van de afvoerroute naar zee valt mee te nemen in de afwegingen bij het onderzoek naar een Afsluitbaar Open
Rijnmond. Met zeesluizen hoeven de nieuwe beweegbare hoogwaterkeringen van een AOR, op de afbeelding in rood, minder vaak dicht, omdat het zeewater het rivierwater niet zal opstuwen, en met een meanderende afvoer door de delta hoeven de dijken minder rigoureus aangepast te worden. De dijken in Zeeland zijn immers van oorsprong zeewerend.

afsluitbaar toekomst

Figuur 1: ‘Afsluitbaar Open Rijnmond´, T. Rijcken, TU Delft 2008

Voorspellingen over de gevolgen van de klimaatverandering hebben een hoge mate van onzekerheid. Met een inrichting waarbij men veranderingen stapsgewijs kan bijhouden en gefaseerd kan sturen, neemt men geen maatregelen die later overbodig blijken en kan het voortschrijdend inzicht het vervolgtraject bepalen. Om kosteneffectief te werken, dient elke stap op zich een rendabel en afgerond geheel te zijn, passend in de visie voor de langere termijn. De Deltacommissie wil waterproblemen voorkomen of ongedaan maken. Oplossingen die samengaan met landschapsvormende processen zijn op termijn stabieler en goedkoper en hebben de voorkeur boven technische oplossingen. Hoe kunstmatiger de te nemen maatregelen zijn, des te hoger zijn doorgaans de investeringen en des te meer de blijvende kosten.11 Zo is natuurlijke afvloeiing te prefereren boven het oppompen van water. Aansluiting bij de voortgaande natuurlijke processen draagt bij aan de kwaliteit en duurzaamheid. Het wordt geen strijd tegen het water, maar een samenwerking met het water voor een klimaatbestendig Nederland.

ECOLOGISCHE VERBETERING IN DELTA EN RIVIEREN

De Afsluitdijk betekende in 1932 een enorm verlies aan trekvissen. Deze afsluiting maakte het voor veel vissen vrijwel onmogelijk om hier vanuit zee de rivieren te bereiken. Met de aanleg van de Deltawerken volgde later een tweede klap. Door de Afsluitdijk en de Deltawerken zijn verbindingen verbroken en is vervolgens de kwaliteit van diverse geïsoleerde wateren gedaald.12 Vanwege de ecologische gevolgen is het voor de Nederlandse trekvis inmiddels vijf voor twaalf. In de komende planvorming vereisen de implementatie van de EU-Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Natura 2000-beleid maatregelen om het estuariene karakter van de deltawateren te herstellen.
Het ‘oorspronkelijke’ estuariene karakter zal echter niet op dezelfde locaties terugkeren, omdat zowel de natuur als de inrichting van Nederland continue veranderen. Zo komt het einde in zicht van de zoetwatergetijdengebieden langs de Oude Maas en in de Sliedrechtse Biesbosch, die na de Deltawerken konden voortbestaan vanwege het restgetij via de Nieuwe Waterweg. Met de afsluiting van de Nieuwe Waterweg verdwijnen eveneens de enorme zoetwaterbellen die tweemaal daags in de Noordzee stromen en die tot ver in de Waddenzee waarneembaar zijn.
Met een herziening van de zoetwaterverdeling doet zich een unieke kans voor om met continue open verbindingen de ecologische relaties tussen zee en rivieren blijvend te herstellen.

Om hierbij de rivieropwaartse invloed vanuit zee terug te dringen is verlenging van de afvoerroutes van het rivierwater naar zee of in zee gewenst.

In de stroomgebieden van Rijn en Maas is tientallen jaren gewerkt aan onder meer beekherstel, vispassages, natuurvriendelijke oevers en vloeiweiden. Deze maatregelen worden pas echt effectief bij een blijvende overgang van zout naar zoet. Als de natuurlijke relatie tussen rivieren en zee zich kan herstellen, dan kunnen de rivieren de ruggengraat gaan vormen van de natte component van de Ecologische Hoofdstructuur, het netwerk van de Nederlandse natuur.

De komende waterverdeling bepaalt de mogelijkheden voor inrichting. Men kan zich afvragen of hierbij gespecificeerde formuleringen van natuurdoelstellingen niet overbodig zijn, aangezien de morfologische voorspellingen, die de basis vormen voor de effectvoorspelling voor de natuur, met relatief grote onzekerheden zijn omgeven. Dit geldt in sterke mate voor de betrokken Natura 2000-gebieden.

Waardevolle natuurgebieden zullen van karakter veranderen, maar het verlies van biotopen wordt ruimschoots gecompenseerd door inrichtingen die op termijn het beste zijn voor het milieu en het ontstaan van nieuwe natuurgebieden. Hierbij valt te denken aan het gezond maken van geïsoleerde deltawateren middels doorstroming, de uitbreiding van de voorkust en de verlenging van de estuariene overgangsgebieden naar zee. Het is vervolgens aan de natuur om aan duurzame, kwalitatieve en voortgaande processen verdere invulling te geven. De mens wordt eerder toeschouwer dan spelbepaler en aanschouwt waar en in welke vorm de estuariene dynamiek ontstaat.

De baten van de natuur worden vaak onderschat. Onze economie heeft behoefte aan een ecologisch fundament, aangezien een gezonde delta voorwaarde is voor een gezonde economie.13 Hiervoor is een integrale watersysteembenadering noodzakelijk. Recreatie, landbouw, scheepvaart, industrie, visserij, schelpdiercultuur, natuur en milieu varen er wel bij.

Het illustratief maken, het vergelijken en het combineren van landelijke integrale inrichtingsvoorstellen dragen bij tot de beeldvorming van een klimaatbestendig Nederland.

INRICHTINGSVOORSTEL
De Adviesgroep Borm & Huijgens heeft begin 2009 een inrichtingsvoorstel tot integraal landelijk waterbeheer gepresenteerd, gebaseerd op voorgaande analyse. Door het zoete water langer vast te houden en dit water meanderend te laten afstromen via de Zuidwestelijke Delta en langs de Afsluitdijk, kunnen naar alle waarschijnlijkheid de zoetwatervoorraden behouden blijven. Ook worden de ecologische relaties tussen zee en rivieren blijvend hersteld, wordt de waterveiligheid vergroot en neemt de landinwaartse invloed van de zee af.

Voor beide regio´s met een grote meervoudige wateropgave1, de Zuidwestelijke Delta en het IJsselmeergebied, worden hier globale inrichtingssuggesties gepresenteerd.

EEN GEZONDE ZUIDWESTELIJKE DELTA
Met de Deltawerken is het zoute getijdenmilieu in de Oosterschelde behouden gebleven. Het meeste rivierwater wordt door de Nieuwe Waterweg naar zee afgevoerd en de voormalige zeegaten zijn van elkaar gescheiden. De Zeeuwse oppervlaktewateren zijn kwalitatief minder geworden en scoren intussen op veel punten ‘slecht’ of ‘ontoereikend’.14 De ontstane problemen als vermesting, blauwalgen, wisselingen en abrupte overgangen van milieu en zuurstofgebrek kunnen opgelost worden met doorstroming van rivierwater en middels getijden. Het zoete rivierwater dat nu via een korte weg in zee wordt geloosd, mag zoveel mogelijk door de wateren van de delta stromen, zich te mengen met het zoute water onder invloed van getijdendynamiek en pas bij de stormvloedkering in zee te stromen. Zo wordt de Oosterschelde de levensader van een duurzame delta en kan een open estuarium gecombineerd worden met een korte kustlijn. Ecologie en veiligheid gaan samen.15

Zeeland.Oosterschelde.12-01-08.Cor Huijgens.

Foto 1: Wordt de Oosterschelde de levensader van de Zuidwestelijke Delta? Foto: C. Huijgens

Het deltamilieu is gebaat met doorstroming bij het oplossen van de huidige problemen. De hiervoor te nemen maatregelen zijn onder meer een forse doorsteek door Goeree-Overflakkee en een open verbinding van de Grevelingen met de Oosterschelde. Vervolgens kan het water meanderen, zonder hinder voor de scheepvaart. Het rivierwater zal dan met een grote S-bocht naar zee stromen (figuur 2). Het water zal kronkelend wegstromen via de voormalige zeegaten, waardoor de zee relatief verder weg komt te liggen en stroomsnelheden nemen af. Het achterland is hierdoor beter beschermd tegen hoge zeewaterstanden en opwaaiende westenwind. Deze inrichting vermindert de gevreesde landinwaartse invloed van zee, als gevolg van zeespiegelstijging of lage zomerafvoeren, en maakt tevens een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet mogelijk.

Bruinvis. Stompe Toren.02-03-08.Cor Huijgens.

Foto 2: Bruinvissen zwemmen met regelmaat het estuarium binnen. Foto: C. Huijgens

Het Haringvliet blijft zoet, de Grevelingen krijgt doorstroming met gereduceerd getij en de Oosterschelde wordt weer een estuariummonding.16 De draagkracht van de Oosterschelde, die was afgenomen door het verdwijnen van de aanvoer van rivierwater en het verdwijnen van het brakke water, kan zich herstellen. De stroomsnelheid zal toenemen zodra de ´verstopte ader´ is genezen. Het huidige zoute en stilstaande milieu in de Grevelingen, vaak met zuurstofgebrek voor het bodemleven, ondergaat de grootste veranderingen. Deze zal veranderen in een dynamisch duurzaam systeem, een getijdengebied met doorstroming en overgangen van brak naar zout.17

doorstroming

Figuur 2: Schets inrichtingsvoorstel Zuidwestelijke Delta

Inzet van de Grevelingen is nodig als noodberging, voor de verlenging van de afvoerroute van rivierwater met een overgang van zoet naar zout en voor het terugdringen van de landinwaartse invloed

van de zee. Gefaseerd kan eerst de verbinding met de Oosterschelde tot stand gebracht komen, gevolgd door een geleidelijke toename van zoetwateraanvoer vanuit het westelijk Haringvliet.

Bij extreem hoge rivierafvoeren wordt voor de veiligheid van tevoren vanuit Haringvliet, Grevelingen en Oosterschelde in zee gespuid, waarna de op dat moment maximaal haalbare bergingscapaciteit gebruikt kan worden. Dit garandeert langer de vrije afwatering van onder meer het gebied van het Waterschap de Brabantse Delta. Het water van het Hollandsch Diep kan op zo´n tijdstip blijven doorstromen, zodat stagnatie van doorstroming met de gevreesde peilverhoging in de Biesboschregio uitblijft en de kans op overstroming in het Rijnmondgebied vermindert.

De Oosterschelde blijft onder alle omstandigheden zout. Doorstroming en getijden zijn gunstig voor schelpdierculturen. Nu de kwaliteit van Rijn en Maas is verbeterd, kunnen de visgronden van de Noordzee en de delta weer profiteren van de door de rivieren meegevoerde voedingsstoffen. Het aangevoerde sediment kan op de lange termijn de onbalans die zandhonger veroorzaakt herstellen. Bij hoge rivierenafvoeren spuien de Haringvlietsluizen, en zo nodig extra spuisluizen in de Brouwersdam, alvast het overtollige rivierwater om verzoeting van de Oosterschelde te voorkomen.

Momenteel wordt nog overwogen om het Zoommeer-Volkerak zout te maken om de symptomen van overmatige bemesting te bestrijden. Bij voldoende beschikbaarheid van zoet water, kan dit zoete water ook door de randmeren stromen om deze te reinigen en te verversen. Zoet water in de randmeren gaat de verzilting tegen. Tholen, West-Brabant en de Hoekse Waard komen niet in de problemen zoals dat bij verzilting zou zijn. De binnenvaartroute van de Rijn-Schelde Corridor blijft hierbij zoet en getijloos.

Voor recreatievaart vormen de rondvaartmogelijkheden en de toename van kwaliteit en belevingswaarden een grote stimulans.

EEN VEILIG EN DUURZAAM SYSTEEM ROND DE AFSLUITDIJK
De huidige Afsluitdijk voldoet niet meer aan de veiligheidseisen.18

De veiligheid waarborgen is van nationaal belang, maar daarnaast spelen milieu en buffering van zoet water een grote rol. De voorkeur gaat naar een duurzame inrichting, aansluitend bij de natuurlijke processen. Behoud van een natuurlijk verval van IJssel tot Waddenzee is van belang voor een goede afvloeiing.

Het veiligstellen van de zoetwatervoorraden van het IJsselmeer en de Zuidwestelijke Delta voorkomt zoetwaterschaarste. Daarnaast behoren beide regio´s bij hoge afvoeren het teveel aan water tijdelijk te kunnen bergen. In de Zeeuwse Delta, waar het meeste rivierwater heengaat, kan de waterberging aanzienlijk worden vergroot. Slechts 15% van het rivierwater stroomt naar het noorden en kan opgevangen worden door een spontane en tijdelijke verhoging van het IJsselmeer.

Een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet draagt ertoe bij dat de IJssel weer in het natuurlijke systeem terugkeert. Hierbij dienen milieuwisselingen, zoetwaterschokken en abrupte overgangen voorkomen te worden. Tevens moet het IJsselmeer onder alle omstandigheden zoet blijven. Dit vraagt om een te reguleren verbinding van het IJsselmeer met de Waddenzeedynamiek.
Een combinatie van een voordijk en een natuurdijk, aansluitend op het verhoogde Makkummerzand, wordt voorgesteld (zie figuur 3). De aanleg kan samengaan met baggerwerkzaamheden elders. Op deze wijze ontstaat een meegroeiende voorzeewering met vooroevers. In de vorm van een voordijk met golfbrekers kan deze de Afsluitdijk tegen het zeewater beschermen en tevens een ecologische meerwaarde geven aan de Waddenzee. Een natuurdijk aan de binnenzijde van de afsluitdijk staat garant voor de opvang van zilte overslag en opwaaiing.
De dijken kunnen op ondiepten gesitueerd worden en mogen lager blijven dan de Afsluitdijk. De vorm van figuur 3 voor doorstroming is dan ook slechts schematisch. Op deze wijze ontstaat een lus van vele tientallen kilometers, waarlangs het rivierwater wordt afgevoerd via een open verbinding met zee, zonder dat er van indring van zout in het IJsselmeer sprake is. Met afwisselende kribben gaat het water meanderen, waardoor de af te leggen weg naar de Waddenzee nog eens aanzienlijk wordt vergroot en de stroomsnelheid afneemt.

afsluitdijk

Figuur 3: Schets inrichtingsvoorstel Afsluitdijk

Voor noodsituaties is aanvullend een stormvloedkering (SVK) gewenst. Bij hoge rivierafvoeren kan de bestaande spuisluis aan de Friese kant worden ingezet. De bodem en het waterpeil van het IJsselmeer mogen, net zoals bij de Waddenzee, geleidelijk meegroeien met de zeespiegelstijging.

De gemotoriseerde scheepvaart blijft gebruik maken van de aanwezige schutsluizen. In het nieuwe estuariene gebied naast de Afsluitdijk komen ongekende mogelijkheden voor natuurgerichte recreatie en ongemotoriseerd verkeer.

Een open verbinding naar zee herstelt de visrijkdom met trekvissen die hier oorspronkelijk via de Zuiderzee onze zoete wateren opzochten.

CONCLUSIE
De hiervoor genoemde inrichtingsuggesties zijn beide landelijk samenhangend, gebaseerd op voorgaande analyse en sluiten aan bij de natuurlijke processen. Verder is het opgesteld met inachtneming van de verschillende belangen. Het beperken van het zoetwaterverlies door de Nieuwe Waterweg is als belangrijkste randvoorwaarde genomen, omdat anders de vraag blijft of na maatregelen voor efficiënt gebruik van zoet water de minimumafvoeren van de rivieren in de zomer voldoende zullen zijn voor beide inrichtingen.

Bij deze suggesties is vooral gekeken naar het gezond maken en verbinden van de geïsoleerd geraakte deltawateren. Andere mogelijkheden liggen in het zeewaarts verlengen van de estuariene overgangsgebieden, in combinatie met de uitbreiding van de “voorkust”.19 In de luwte van de Deltawerken en de Maasvlakte legde de natuur de voordelta aan.

Professor H.L.F. Saeijs noemt de natuur de beste ingenieur.

Wie wil daar niet mee samenwerken?!

__________________________________________________

1 Veerman C. et al ,’Samen werken met water’
Bevindingen van de Deltacommissie, Den Haag [2008]

2 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, ‘Ontwerp Nationaal Waterplan’ Den Haag [2008]

3 Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, ‘Nieuwsbrief nr.4’ Uitgave september [2009]

4 Nijhof A. , ‘Een veilig en leefbaar Nederland’ Uitgave Waterstand 8 [2009]

5 Rooijendijk C., ‘Waterwolven, een geschiedenis van stormvloeden, dijkenbouwers en droogmakers’ Uitgeverij Atlas Amsterdam/Antwerpen [2009]

6 Tongeren van & Ven van de, ‘De Nationale Balans en de Overheidsbalans’ Centraal Bureau voor de Statistieken [1997]

7 Saeijs H.L.F., ‘Omgaan met een wereld watercrisis’ Gezondheidsraadlezing [1998]

8 Alphen van J., ‘De Rijnmond in de toekomst: open, dicht of afsluitbaar?’ Rijkswaterstaat Waterdienst [2009]

9 Vries A. de & Vries I. de, ‘Verzilting intern, extern, en regionale gevolgen: wat weten we ervan?’ Presentatie Zoet-Zout Platformdag [2009]

10 Rijcken T., ‘Afsluitbaar-open variant van het Rijnmondgebied’ TU-Delft [2008]

11 Saeijs H.L.F., Flameling J.A. & Adriaanse L.A., ‘Eco-pragmatisme, Omgaan met rivieren, delta´s, kust en zee in de 21e eeuw’ De Staat van Water [1999]

12 Cock Buning T. et al, ‘Op weg naar een Rijke Delta’ InnovatieNetwerk [2008]

13 Saeijs H.L.F., ‘Levens water, goud waard’ Symposium Het Verborgen Vermogen [1999] Presentatie Zoet-Zout Platformdag [2009]

14 Boo M. de, ‘Stagnatie in de Delta’ NRC. Handelsblad, 9 november, p. 35 [2002]

15 Lammers H., ‘De voordelta en zijn bijdrage aan de rest van de delta’ Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]

16 Adriaanse L. & Saeijs H.L.F. ‘Zandhonger in de Oosterschelde’ Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]

17 Langerak L., ‘Ontwikkeling van het Grevelingenmeer’ Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]

18 Adviescommissie Nijpels ‘Toekomst Afsluitdijk’ Rijkswaterstaat, Provincies Friesland en Noord-Holland [2008]

19 Haak R. van den & Stokman P.G., ‘De Haakse Zeedijk´ Integraal inrichtingsvoorstel [2009]

 


WATER IN BEELD – 0041

 


 

Bergen op Zoom, 29 september 2008

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Recent hebben de leden van het Algemeen Bestuur de voortgangsrapportage over het waterbeheer in Nederland 2008 “Water in Beeld” mogen ontvangen. Naar aanleiding van dit stuk heeft ondergetekende enkele vragen.

Op pagina 21, paragraaf 3.1.2 onder het kopje Ruimte voor de Rivier is het volgende citaat te vinden: “Ook voor de maatregel ‘berging Volkerak Zoommeer’ is nog in 2007 een overeenkomst gesloten.”

– Met wie heeft, naar ondergetekende veronderstelt, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat een overeenkomst gesloten en is deze overeenkomst voor de leden van het Algemeen Bestuur beschikbaar?

 

Op pagina 24, paragraaf 3.1.10 onder het kopje “Regionale waterkeringen” is het volgende citaat te vinden: “Naast Utrecht hebben nu alleen Noord-Brabant en Limburg nog geen normen voor deze keringen vastgesteld.”

– In de Vierde nota waterhuishouding stond als actiepunt dat in 2006 door alle provincies in overleg met de waterschappen normen moesten zijn vastgesteld voor de regionale waterkeringen. Hoe is het mogelijk dat deze normen in Noord-Brabant niet binnen de gestelde termijn 2006 en zelfs niet in 2007 zijn vastgesteld?

– Is er over deze zaak overleg geweest met de provincie Noord-Brabant en wat was daarvan de inhoud?

– Zijn deze normen tot op heden wel vastgesteld?

– Zo niet. Is er een termijn vastgelegd voor de vaststelling?

– Heeft het waterschap stappen ondernomen om de vaststelling te bespoedigen?

– Zo ja. Welke?

– Zo nee. Waarom niet?

– Op basis van welke criteria, wordt/is bij gebrek aan vastgestelde normen bij de regionale waterkeringen getoetst of zij die veiligheid garanderen die vereist is?

Op pagina 30, paragraaf 4.1.3 onder het kopje “klimaatscenario’s in het waterbeheer” is het volgende citaat te vinden: “Op dit moment zijn er regelmatig watertekorten. Door klimaatverandering nemen die watertekorten de komende eeuw bovendien toe. Uit de analyse in het rapport ‘Investeringsruimte voor toekomstige droogte’ blijkt dat de toename in twee van de vier klimaatscenario’s aanzienlijk forser uitvalt dan in de WB21-scenario’s was aangenomen. De onzekerheid is nog te groot om nu al dure maatregelen te nemen om watertekorten tegen te gaan. De watertekorten lopen echter in twee van de vier scenario’s zodanig op, dat het verstandig is nu alvast te gaan verkennen welke maatregelen kunnen worden genomen als blijkt dat de drogere klimaatscenario’s doorzetten.”

– Is het Dagelijks Bestuur met ondergetekende van mening dat deze veranderende inzichten, inhoudende verslechterende vooruitzichten ten aanzien van de beschikbaarheid van voldoende zoet water, betrokken zouden moeten worden bij de afwegingen, te maken bij de besluitvorming (zoet/zout), over de toekomst van het Krammer/Volkerak/Zoommeer systeem?

In paragraaf 4.2.3 op de pagina’s 31 en 32 wordt geschreven over de waterakkoorden. Voor elf watersystemen heeft de landsregering waterakkoorden tussen de waterschappen en het Rijk verplicht. De paragraaf bevat een aantal teksten die vragen oproepen. O.a. : “Over de kwaliteit van alle waterakkoorden constateert de Inspectie Verkeer en Waterstaat dat heldere afspraken over de waterkwaliteit en over waterkwantiteit – tegen de achtergrond van de trits vasthouden-bergen-afvoeren – niet aan de orde komen.”

– Heeft het waterschap Brabantse Delta één of meerdere waterakkoorden gesloten met het Rijk?

– Zo ja. Welk watersysteem of welke watersystemen betreft het en zijn de akkoorden beschikbaar voor het Algemeen Bestuur en herkent het Dagelijks Bestuur zich in de in “Water in Beeld” vermelde tekst, die feitelijk stelt dat in de akkoorden geen heldere afspraken staan over de waterkwaliteit en waterkwantiteit?

In paragraaf 5.1.1.3 op pagina 42 is de volgende tekst te vinden: “Vooralsnog bestaat er weinig aandacht van gemeenten en waterschappen om naast hemelwater andersoortig verdund rioolvreemd water terug te dringen.”

– Lopen er binnen het werkgebied van het waterschap Brabantse Delta projecten of contacten met gemeenten om ‘andersoortig’ verdund rioolvreemd water terug te dringen?

– Zo ja, kan het Algemeen Bestuur daar een overzicht van ontvangen?

In afwachting van uw beantwoording,

Hoogachtend,

Namens Ons Water

L.H. van der Kallen

 


DIJKBEHEER – 0038

 


 

Bergen op Zoom, 2 september 2008

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Met verbijstering heeft ondergetekende kennisgenomen van de brief van de Unie d.d.1 juli 2008 aan de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat betreffende het Unie standpunt met betrekking tot de financiering van de primaire waterkeringen.

Zonder uitzondering staat vermeld: “De waterschappen zijn bereid vanaf het hierboven beschreven moment de verantwoordelijkheid voor de primaire keringen te gaan dragen”.

In de vergadering van het Algemeen Bestuur van 25 juni j.l. is er vanuit alle categorieën terughoudend, zo niet afwijzend op dit Unie voorstel gereageerd. De slotopmerking namens het Dagelijks Bestuur bij monde van de voorzitter was: “Ik heb het goed begrepen, ik zal terugrapporteren.” Met die woorden wekte de voorzitter de indruk dat, alvorens nadere stappen gezet zouden worden of verplichtingen aangegaan of toezeggingen gedaan, het Algemeen Bestuur daarbij betrokken zou worden. Dat paste ook in de rest van de discussie over dit onderwerp.

Nederland kent een lange en droevige geschiedenis met waterschappen, die verantwoordelijk waren voor de primaire waterkeringen. De zogenoemde calamiteuze waterschappen waren in de 17e en 18e eeuw een begrip wat stond voor: veel watersnoden, veel doden, veel menselijk leed en veel schaden. Pas toen het Rijk de (financiële) verantwoordelijkheid nam voor de primaire waterkeringen kwam aan die voortdurende rampspoed een einde. Het Rijk is ten aanzien van de financiële gevolgen van decentralisaties notoir onbetrouwbaar gebleken. Men decentraliseert als de kosten en/of risico’s door veranderende omstandigheden (regelgeving, vergrijzing, klimaatwijzigingen) toenemen. De overheid waarnaar het Rijk decentraliseert blijkt negen van de tien keer de klos.

Nu de gevolgen van klimaatveranderingen ongewis zijn, dreigen de waterschappen belast te worden met een zaak van nationaal belang.

Vrijblijvende “slotopmerkingen” als dat “het evident is dat er een rijksbijdrage blijft” (zonder dat vaststaat dat deze kostendekkend is) en dat “een evenwichtige spreiding van de lasten voor burgers, als wel tussen het Rijk en de waterschappen essentieel” (zonder een harde afspraak daarover) zijn van generlei waarde als door de waterschappen via de Unie wordt uitgesproken dat: “de waterschappen bereid zijn vanaf het hierboven beschreven moment de verantwoordelijkheid voor de primaire keringen te gaan dragen”.

Ook de nederigheid in de brief van de Unie is kenmerkend voor de wijze waarop met deze materie wordt omgegaan. Als voorbeeld de frase: “Wij zouden graag daarover met u in gesprek gaan en stellen het op prijs wanneer u daarover advies vraagt aan de adviesorganen, de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving (CAW) en de Raad voor de Financiële verhoudingen (Rfv)”. Hoe zo, ‘op prijsstellen’ het is wel het minste wat dient te gebeuren!

– Wat is de motivering van het Dagelijks Bestuur c.q. de vertegenwoordiger van het waterschap de Brabantse Delta in de Unie om met deze brief in Unie verband in te stemmen?

– Waarom is over de klaarblijkelijk instemming met het Unie standpunt inzake de verantwoordelijkheid voor de primaire waterkeringen niet teruggekoppeld met het Algemeen Bestuur zoals in de vergadering van 25 juni j.l. toegezegd?

Graag omgaande beantwoording zodat een eventuele motie voor de vergadering van 1 oktober kan worden voorbereid.

Hoogachtend,

namens Ons Water

Louis van der Kallen

 


BEGROTINGSVERGELIJKING 2005 – 0010

 


 

Bergen op Zoom, 1 augustus 2005

 

Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Zeeuwse Eilanden

per e-mail

 

Geacht Bestuur,

Recent is verschenen de begrotingsvergelijking 2005 “beleidsambities en lastendruk vergeleken” van de Vereniging van Directeuren van Waterschappen.

Het doet mij deugd dat ons waterschap er niet slecht uitkomt. Er blijven echter altijd een aantal verbeteringen mogelijk c.q. vragen te beantwoorden.

Pagina 20, tabel 7/pagina 27 tabel 13

Bij vrijwel alle beleidsthema’s scoort WZE boven gemiddeld, op het thema grondwater-problematiek na, waar wij tot de achterhoede horen.

Uit tabel 13 blijkt dat er geen sprake is van een actieve samenwerking met gemeenten bij het stedelijk grondwater.

VRAGEN

1. Er is wel degelijk sprake van een stedelijk grondwaterprobleem. Wat zijn de motieven om af te zien van een actieve rol bij de aanpak van de grondwaterproblematiek?

2. De meeste andere waterschappen zien de samenhang tussen oppervlakte water en de grondwaterproblematiek en dringen bij de provincies aan op een waterschappelijke rol in deze. Waarom heeft WZE op dit punt niet aangedrongen op de overdracht van provinciale bevoegdheden?

3. Uit tabel 10 blijkt dat ten aanzien van watertekort er per eind 2005 geen calamiteitencommissie zal zijn bij WZE. Tevens blijkt uit deze tabel dat het “percentage landelijk gebied waarvan GGOR opgesteld” nul bedraagt. Binnen het kader van het Nationaal Bestuursaccoord Water (NBW) is dit alles wel geboden. Waarom blijft WZE hier achter?

Pagina 28, tabel 14

Hier is een compliment op zijn plaats. WZE is koploper ten aanzien van het percentage gemeenten waarmee optimalisatiestudies afvalwaterketen (OAS-studies) zijn uitgevoerd.

Een minpunt hier lijkt het feit dat men op ‘plannen anders dan bestemmingsplannen’slechts op ad-hoc-basis een watertoets loslaat.

VRAAG

4. Wat zijn de criteria voor ad-hoc?

Pagina 30, grafiek 1

In de kosten van planvorming als percentage van de totale kosten voor waterkering, waterkwaliteit, waterkwantiteit, wegenbeheer en vaarwegenbeheer is WZE een negatieve uitschieter met meer dan 14 % bij een mediaan van ca. 4 %.

VERZOEK

Het komt mij voor dat een grondige analyse hier op zijn plaats is. Ondergetekende verzoekt Uw DB een dergelijke analyse uit te voeren en terug te koppelen naar de commissie financiën.

Pagina 32

Uit tabel 15 blijkt dat het percentage primaire keringen dat eind 2005 voldoet aan de veiligheidseisen slechts 60 % is.

VRAAG

5. Is dit juist? Wat mankeert er aan? Welke keringen betreft het en welke acties lopen er om hier verbetering te bekomen?

Pagina 38

Uit tabel 18 blijkt dat wij als enig waterschap ruim gaan voldoen aan de realisatie eisen van natte ecologische verbindingszones! Een groen compliment waard!

Pagina 40

Uit tabel 19 blijkt dat slechts voor 15 % van het WZE areaal een conserverend peilbeheer gevoerd is.

VERZOEK

Kan in deze het beleid eens worden toegelicht?

Pagina 41

Wederom een compliment. Als één van de weinige waterschappen scoren wij 100 % als het gaat om het aantal gemeenten met een stedelijk baggerplan in het kader van het tienjarenscenario. Een optimaal resultaat om subsidies binnen te halen.

Pagina 45/46

Met groene vreugde gelezen onder het kopje ‘percentage fosfaatverwijdering middels biologische wijze’: “Uitschieters naar boven liggen rond de 90 % of nog hoger, waarbij Zeeuwse Eilanden de kroon spant met 100 %. Dit betekent dat er geen chemicaliën behoeven te worden ingezet voor het defosfateringsproces, hetgeen een milieuvoordeel oplevert”.

Je zou bijna denken dat al die groene complimenten komen omdat we een actieve groene fractie hebben.

Naar aanleiding van het hoofdstuk ‘vergunningverlening en handhaving keur’

VRAAG

6. Hoe staat het met de digitalisering van het proces van een keurvergunningsaanvraag en verlening? Bijvoorbeeld aanvraagformulier en indiening via internet.

Een drietal waterschappen hebben in de keur voorschriften opgenomen voor natuurlijkvriendelijk onderhoud. Mogelijk ook iets voor WZE om bij de eerstvolgende keuraanpassing mee te nemen.

Pagina 58

Tabel 26 laat zien dat WZE het slechtste scoort op het gebied van het percentage lozingen voorzien van een adequate vergunning en ook het gebruik van beoordelingsmethodieken bij een vergunningsaanvraag is bij ons erg laag.

VRAAG

7. Zijn de vermelde cijfers juist? Zo ja, wat zijn dan de inspanningen c.q. planning om aan deze onwenselijke situatie een eind te maken?

Pagina 60

“Rivierenland, Rijnland en Zeeuwse Eilanden gebruiken blijkbaar in alle gevallen het vergunningsinstrument (want er wordt ook niet passief gedoogd)”.

VRAAG

8. Het vorenstaande lijkt in strijd met de ’51 % adequate vergunningen’ in tabel 26. Is het gestelde in het citaat van pagina 60 juist?

Pagina 66

Grafiek 10 laat zien dat de kosten per aanslagregel bij WZE veruit de hoogste zijn van alle waterschappen, ruim € 12, terwijl de mediaan ruim € 5 is.

VERZOEK

Dit vereist een analyse naar de opbouw van deze invorderingskosten en naar de mogelijkheden tot bezuinigingen. Ondergetekende verzoekt Uw DB deze acties te ondernemen en daarvan verslag uit te brengen aan de commissie financiën.

Pagina 68, 72 en 74

Tabel 28 (beleidsaspecten bestuur) en tabel 32 (beleidsaspecten externe communicatie) laten zien dat die aspecten uitstekend geregeld zijn en ook nog, zo blijkt uit grafiek 11, tegen de laagste kosten! Wederom een compliment waard.

Pagina 75/83, hoofdstuk 16

‘De ontwikkeling kosten en belastingopbrengsten 2005-2009’ roepen een aantal vragen op.

taakontwikkeling kostenontwikkeling opbrengsten
waterkering– 8 %– 1 %
waterkwantiteit+ 18 %+ 22 %
waterkwaliteit+ 12 %+ 15 %
wegenbeheer– 12 %– 6 %

Uit vorenstaande kosten- en opbrengstontwikkelingen over de periode 2005-2006 mag geconcludeerd worden dat er ruimte zit in de tariefsprognoses en dat deze mogelijk neerwaarts bijgesteld kunnen worden!

De voorziene kostenontwikkeling voor de waterkeringstaak lijkt in tegenspraak met de constatering uit tabel 15 (pagina 32) dat het aantal primaire keringen dat aan de veiligheidseisen voldoet slechts 60 % is.

Uw reacties tegemoet ziende,

met vriendelijke groet,

Louis van der Kallen

 


BEGROTINGSVERGELIJKING 2005 – 0011

 


 

Bergen op Zoom, 1 augustus 2005

 

Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

per e-mail [email protected]

 

Geacht Bestuur,

Recent hebben de AB leden mogen ontvangen het rapport begrotingsvergelijking 2005 ‘beleidsambities en lastendruk vergeleken’, waarvan behandeling is voorzien in het AB van 28 september.

Pagina 21

Uit tabel 8 blijkt dat wij slecht scoren ten aanzien van de implementatie van het Nationaal Bestuurs Accoord Water. Met name het beperkte aantal maatregelen in voorbereiding is daar de oorzaak van.

VERZOEK

Vriendelijk verzoek om in de analyse, die Uw DB in voorbereiding heeft, aan te geven welke overwegingen aan dit beperkte aantal ten grondslag liggen.

Pagina 24

Uit tabel 11 blijkt dat bij BD het percentage regionale keringen met door de provincie vastgestelde veiligheidseisen op 1 januari 2005 nul is!

VRAAG

1. Wie blijft hier in gebreke? Heeft de provincie de veiligheidseisen al vastgesteld? Zo ja, hoe zorgt de BD dat onze keringen daar aan voldoen en op welke termijn?

Pagina 26

De bestuurlijke houding ten aanzien van de stedelijke grondwaterproblematiek is onhelder, althans door ondergetekende niet te destilleren uit tabel 13. Ja, we werken actief samen. Nee, we inventariseren niet actief. Ja, we willen dat de provincie de grondwatervergunning-verlening overdraagt. Nee, we hebben die ambitie niet als het gaat om de grotere drinkwater-onttrekkingen.

VERZOEK

Graag hierop een toelichting.

Wat ondergetekende betreft wordt de stedelijke grondwaterproblematiek nauw betrokken bij de besluitvorming rond peilbesluiten.

Pagina 38

Uit tabel 18 blijkt: ‘het percentage verdroging teruggedrongen ten opzichte van totaal verdroging’ van BD is met 34 % relatief beperkt.

VERZOEK

Gaarne een overzicht van de lopende projecten met een inschatting van de te bereiken doelen in deze.

Pagina 40

Uit tabel 19 blijkt dat BD bedroevend slecht scoort qua areaal met conserverend peilbeheer. Mijn verwachting was anders.

VRAAG

2. Klopt dit getal in tabel 19? Zo ja, waarom is dit bij ons, met toch een stevig gebied waarvoor peilbesluiten gelden, zo laag?

Pagina 41

Met 19 % gemeenten met een stedelijk baggerplan in het kader van tienjarenscenario scoren we zeer laag. Een gemiste kans om uit die subsidiepot te eten en iets goeds te doen voor het milieu.

Pagina 52

VRAAG

3. Waarom heeft BD als enige deelnemer aan deze begrotingsvergelijking buiten vaarwegen ook havens in beheer? Hoe is het zo gekomen en moet dit zo blijven?

Pagina 53/55

BD komt er niet mooi uit ten aanzien van handhaving. Op het moment van datavergadering bleek er geen beleidsplan handhaving te zijn. “De verschillen tussen de deelnemers zijn zeer groot; bij Rijnland, Brabantse Delta, Veluwe…… is het aantal controles zo laag, dat eigenlijk niet over een adequate handhaving kan worden gesproken”.

Het wordt tijd dat er op een andere manier naar handhaving wordt gekeken. Een dergelijk citaat maakt ondergetekende niet blij en doet mij met schaamte vollopen. Dit vraagt om actie!

Als we toch naar de keur/vergunningverlening en handhaving kijken zou het goed zijn digitalisering van het hele proces na te streven. Van aanvraag tot verlening van een keurvergunning via internet moet mogelijk worden.

Ook het voorbeeld van de drie waterschappen met voorschriften in de keur voor natuurvriendelijk onderhoud verdient navolging.

Pagina 58

Hier is een compliment qua controles op zijn plaats. Of is 5x meer dan de mediaan iets te veel van het goede en zou een verschuiving van de prioriteiten naar de keur qua controles goed te motiveren zijn?

VERZOEK

Graag uitleg over het lage afkoppelpercentage in bestaand gebied (tabel 26). Waarom blijven wij achter?

Ten aanzien van de ontwikkeling van kosten en belastingopbrengsten 2005-2009, hoofdstuk 16, valt op dat bij waterkering, waterkwantiteit en vaarwegenbeheer de opbrengsten relevant meer stijgen dan de kosten.

Dit leidt tot de conclusie dat in de meerjarenprognose de tariefsontwikkeling vermoedelijk gematigd kan worden c.q. moet worden.

Uw reacties tegemoet ziende,

met vriendelijke groet,

Louis van der Kallen