ZIENSWIJZE OP DE ONTWERP-RIJKSSTRUCTUURVISIE GREVELINGEN EN VOLKERAK-ZOOMMEER EN BIJBEHORENDE STUKKEN, KENMERK LK/0062

 


Bergen op Zoom, 26 november  2014

 

Directie Participatie

Ontwerp Rijksstructuurvisie                                                                                               
Grevelingen en Volkerak-Zoommeer

Postbus 30316

2500 GH Den Haag

 

via https://www.platformparticipatie.nl/projecten/alle-projecten/projectenlijst/grevelingen-volkerak-zoommeer/ontwerprijksstructuurvisie/index.aspx 

Reeds digitaal ingediend op 26 november 2014  

 

Betreft:          Zienswijze op de Ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer en bijbehorende stukken, kenmerk LK/0062 

L.S., 

Algemeen
Voor het verbinden van een zout ecologisch probleemgebied (de Grevelingen) met een nu vrijwel gezond zoet milieu (het Volkerak-Zoommeer), ontbreekt iedere logica. Het zal een massale sterfte geven van flora en fauna en langdurig ernstige overlast. De kans is groot dat een doorlaat in de Brouwersdam een beperkt getij zal geven zonder te komen tot een stabiel getijdenmilieu. De kans is ook groot dat het totale systeem een voedingsbodem gaat vormen voor zoute blauwalgen en zeesla en problemen gaat geven zoals die nu optreden in de Oostzee.  

Het ontwikkelperspectief, zoals door de zeven gemeenten rond het gebied verwoord in Verbonden Toekomst, is gebouwd op drijfzand. Het heeft de schijn dat het alleen is opgeschreven om de opstellers van de Ontwerp-rijksstructuurvisie te verleiden tot uitwerking van de verziltingsoptie voor het Volkerak-Zoommeer. In Bergen op Zoom, en mogelijk ook in de andere betrokken gemeenten is Verbonden Toekomst niet in de gemeenteraad besproken, laat staan als visie document vastgesteld.

Een voorbeeld van de misleiding van de opstellers van de Ontwerp-rijksstructuurvisie is de wijze waarop het college van Burgemeester en Wethouders van Bergen op Zoom naar de gemeenteraad reageert over elementen uit de visiekaart Verbonden Toekomst (pagina 28 van de Ontwerp-rijksstructuurvisie en pagina 31 van Verbonden Toekomst).

Bij brief van 19 november 2014 kenmerk U14-045100 laat het college van B&W der gemeente Bergen op Zoom weten: “het College van Bergen op Zoom heeft evenwel geen fiducie in de voorgestelde (vakantie)woningbouw.”  Hoe de opstellers van de Ontwerp-rijksstructuurvisie kunnen denken dat er ruim 105 miljoen euro uit gebiedsontwikkeling zou moeten kunnen komen is de fractie Ons Water dan ook een raadsel en maakt het moeilijk de Ontwerp-rijksstructuurvisie uitvoerbaar te achten. 

Onderbouwing
Ons Water heeft geconstateerd dat de MKBA feitelijk een optelsom is van wat per onderdeel er aan baten en soms lasten zijn. De baten lijken gemaximaliseerd weergegeven te zijn, terwijl de eventuele lasten aanzienlijk minder uitgebreid zijn geïnventariseerd. Wat ontbreekt zijn de interacties van beoogde ontwikkelingen op elkaar.

Waar is de interactie van de komst van de schelpdierkweek op het toerisme?

Als voorbeeld: op pagina op 113 van het Milieueffectrapport bij de Rijksstructuurvisie (oktober 2014) is te vinden dat het Volkerak-Zoommeer totaal 10.527 hectare groot is waarvan 7.387 hectare water. 3.236 hectare is dus geschikt voor de schelpdierkweek (pagina 80, MKBA). Als we dan ook de vaargeul beschouwen, blijft er bitter weinig aantrekkelijks over voor de andere beoogde functies van het verzilte Volkerak-Zoommeer. Het beeld van vele drijvende markeringstonnen en vele hectares water die voor de recreatievaart gesloten zullen worden, verkleinen de toekomstige kansen voor de recreatie fors. Van de recreatieve vergezichten zal weinig overblijven. Waar is de optelsom van baten minus die negatieve effecten op elkaar van alle geschetste toekomst opties?  

Wat Ons Water opvalt is dat in de onderbouwing van de in de Ontwerp-rijksstructuurvisie opgenomen toekomstbeelden niet is gekeken naar het verleden. Het lijkt alsof er geen gegevens zijn van de nulsituatie (vóór de aanleg van de compartimenteringsdammen), toen het Volkerak-Zoommeer nog zout was en eb en vloed vrij spel hadden.

In de rapporten: “De toekomstige drinkwater voorziening van Nederland van de centrale commissie voor drinkwatervoorziening 1965” en “De waterhuishouding van Nederland”, samengesteld door Rijkswaterstaat 1968, worden nadrukkelijk de oorzaken van de verzilting van westelijk Nederland en de verzilting van boezemwateren en (landbouw)gronden, ook die in West-Brabant in beeld gebracht.

Uit deze rapportages blijkt dat in 1965 het boezemwater tot ongeveer de westelijke stadsgrens van Steenbergen meer dan 5000 mg Cl/per liter bevatte. Tot een lijn die in een boog liep van Ossendrecht over Heerle, Kruisland, Stampersgat, Fijnaart en Willemstad bevatte het boezemwater 2000/5000 mg Cl/per liter. Tot een lijn die globaal liep van westelijk Roosendaal over Oud Gastel naar Klundert bevatte het boezemwater 500/1000 mg Cl/per liter. In het besef dat voor de land- en tuinbouw water nodig is met chloridegehaltes beneden de 300 mg per liter moge het duidelijk zijn dat verzilting van het Volkerak-Zoommeer de land- en tuinbouw potenties in het werkgebied van de Brabantse Delta aanzienlijk zal verslechteren.

Het gestelde op pagina 154 van de MKBA: “Door een zout Volkerak-Zoommeer neemt het chloridegehalte van het kwelwater toe in een zone van enkele honderden meters tot maximaal 1,5 km, grenzend aan het Volkerak-Zoommeer. Door de aanwezigheid van kwelsloten kan oppervlaktewater met verhoogde chloridegehalten worden afgevangen en afgevoerd, waardoor geen nadelige gevolgen optreden voor de landbouw”, is dan ook nauwelijks serieus te nemen. Wat is de onderbouwing? Dit is in strijd met de gegevens uit “De waterhuishouding van Nederland d.d. 1968” een document opgesteld door Rijkswaterstaat zelf! Natuurlijk weet ook Ons Water dat er toen geen bellenschermen functioneerden, maar dat er wel geschut werd om de zoutlekkage te beperken. Dus is het waarschijnlijk dat zoute kweleffecten op een aanzienlijk grotere afstand zullen optreden dan enkele honderden meters!

Het zelfde geldt voor het gestelde in het Milieueffectraport op pagina 134: “Conclusie.” “Herintroductie van zout en getij in het Volkerak-Zoommeer heeft een neutraal effect op de zoutindringing naar het achterland, met uitzondering van een licht negatief effect op de havendokken van Antwerpen en het Antwerps Kanaalpand.”

Wat is de onderbouwing? Dit is in strijd met de gegevens uit “De waterhuishouding van Nederland d.d. 1968”

Een advies van Ons Water is: neem je zelf serieus. Lees en begrijp de implicatie van de MKBA tekst op pagina 144: “Er zijn maar weinig voorbeelden van projecten waarin een ecosysteem wordt aangepast van een zoetwatersysteem naar zoutwatersysteem.

In het “Advies Deltaplan Zoetwater” is op pagina 43 te lezen: “In de zuidwestelijke Delta voert de regio maatregelen uit die overwegend gericht zijn op het bestendigen van zoete landbouwcondities. Die focus ligt op het conserveren of uitbreiden van zoetwatervoorraden. Op de korte termijn zet de regio in op vijf maatregelen: Het in kaart brengen van de zoet-zoutverdeling in de bodem. Deze kartering kan worden beschouwd als onderlegger voor alle andere maatregelen.” 

Een tweede advies van Ons Water in deze is: wacht deze kartering af en betrek deze samen met de vermelde rapporten uit 1965/1968 bij een meer realistische inschatting van de toekomstige verzilting van (landbouw)gronden en wateren in West-Brabant. 

Als laatste opmerking in zake de onderbouwing wil Ons Water opmerken dat wij volledig hebben gemist hoe de inhoud van de Ontwerp-rijksstructuurvisie zich verhoudt met eerdere rapporten zoals “Waterbeleid voor de 21e eeuw” van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw onder voorzitterschap van F. Tielrooij, waarin de zoetwater voorraad van het Volkerak-Zoommeer van het grootste belang werd verklaard voor de strijd tegen de verzilting van (zuid) westelijk Nederland.

De leverzekerheid
In de samenvattingen in de stukken wordt met regelmaat vermeld dat de leverzekerheid van de (landbouw)waterinlaten verbetert als alle voorgenomen maatregelen zijn gerealiseerd. De vraag is altijd in dit soort zaken: wat is de referentie waarmee vergeleken wordt?
In dit geval memoreert Ons Water graag aan de geschiedenis. Het nu volgende is een tekst overgenomen uit het Milieueffectrapport waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer uit april 2012 (pagina 87/88):  “Direct na de afsluiting in 1987 werd het Volkerak-Zoommeer doorgespoeld met water uit het Hollandsch Diep (zoet), teneinde op korte termijn te kunnen beschikken over zoet water voor de regionale watervoorziening in de omliggende gebieden. Hierdoor daalde het gemiddelde chloridegehalte van het Volkerak-Zoommeer binnen één jaar tot de gestelde norm van 0,4 g Cl/l. Het handhaven van deze chloridenorm wordt geregeld door middel van een doorspoelbeheer vanuit het Hollandsch Diep. Zoutaanvoer vindt nog plaats als gevolg van schutverliezen, zoute kwel en uitspoeling uit buitendijkse gronden. In 1993 werd de chloridenorm bijgesteld tot 0,45 g/l. Door deze verhoging kon de inlaat vanuit het Hollandsch Diep via de Volkeraksluizen worden beperkt…”. 

“In het waterakkoord is in 2001 vastgelegd gedurende het groeiseizoen te sturen op 450 mg cl/l bij de meetlocatie Bathse Brug, met uitzondering van perioden van droogte…..”.

“In het “droge” jaar 2003 werd door het stopzetten van de inlaat voor doorspoeling de norm voor het chloridegehalte bij de meetpunten Bathse Brug en mond van het spuikanaal herhaaldelijk overschreden.”.  

Feit is dat het gehanteerde maximale chloridegehalte keer op keer is verhoogd c.q. beperkt in tijd. Maar dat niet alleen. In de “Joint Fact Finding zoet water” is op pagina 20 te lezen: “Het Volkerak-Zoommeer is de laatste jaren aanmerkelijk zouter geworden door de toegenomen zoutlekkage van de Krammersluizen. Het meerjarig zomergemiddelde is 415 mgCl/l. Incidenteel wordt in de zomer de normconcentratie van 450 mgCl/l overschreden. In de zomer van 2011 was de overschrijding langdurig (eind april-half juli, met een maximum van 615 mgcl/l) doordat ten gevolge van de langdurige lage rivierafvoer de doorspoeling moest worden beperkt.”.  

Wat vermeld is voor de Krammersluizen, gaat naar onze inzichten ook op voor de Bergse Diepsluis. Rijkswaterstaat koos er dus voor om de zoetwater inlaat te beperken ten voordele van de bestrijding van de verzilting vanuit de Nieuwe Waterweg. Dit ten nadele van onze inlaten en onze boeren. Van de afspraken kwam dus niets terecht. Weg leverzekerheid, niet door een act of God maar door een beslissing van de waterbeheerder.

Kijkend naar inlaattabellen lijkt het of stijgende chloridegehalten de effectiviteit van de graas op de blauwalg door de quaggamossel bij hogere chloridegehalten daalt, omdat naar de informatie van Ons Water de quaggamossel bij hogere chloridegehalten zijn schelpen sluit. Zonder dat er voldoende cijfers zijn voor een harde uitspraak lijkt het erop dat in een aantal gevallen de inlaat eerst sloot vanwege te hoge chloridegehaltes en daarna vanwege blauwalgbloei. Voor onze fractie geldt dat, als het gaat om de leverzekerheid ten aanzien van zoutgehalten, men uit dient te gaan van de zoutgehalten in het Volkerak-Zoommeer als men zich zou houden aan de gemaakte afspraken en de achterstallige onderhoudswerkzaamheden aan de Krammersluizen en de Bergse Diepsluis zouden zijn uitgevoerd.  

Ten aanzien van de kwantitatieve leverzekerheid is helder dat een waterinlaat via de Roode Vaart verre van zeker is. In tegendeel. Op pagina 30 in de Joint Fact Finding is onder het subkopje ‘Watertekort’ de volgende tekst te vinden: “Bij een weer zout Volkerak-Zoommeer heeft de zoetwaterinlaat naar het VZM van 25 m3/s een hoge prioriteit omdat deze nodig is voor het beperken van de zoutlekkage door de Volkeraksluizen. Zo kan een grote stijging van de chlorideconcentratie bij de inlaat aan het Haringvliet voor drinkwaterproductie worden voorkomen. De zoet waterinlaat vanuit het Hollandsch Diep naar het zoute VZM wordt daarom ingedeeld in categorie 2 van de verdringingsreeks. De andere inlaten vanuit het Hollandsch Diep, dus ook de vergrote inlaat via de Roode Vaart, zijn categorie 4. De hiervan afhankelijke gebieden (MDV-systeem, PAN-polders en Tholen /St. Philipsland) zijn en blijven daarmee afhankelijk van een categorie 4 waterinlaat vanuit het hoofdwatersysteem. Ten opzichte van de huidige situatie met een zoet Volkerak-Zoommeer verandert er voor deze gebieden formeel niets. Wel is de vraag aan de orde of de leveringszekerheid voor deze gebieden in situaties van droogte waarbij de verdringingsreeks in werking treedt wordt beïnvloed (eerder wordt “verdrongen”) door de zoetwatervraag voor zoutlekbestrijding.”  

Van een inlaat via een categorie 2 route wordt ons agrarisch bedrijfsleven straks afhankelijk van een categorie 4 inlaat route. Hoezo een verbetering van de leveringszekerheid? Zolang het Volkerak-Zoommeer zoet is en men zich zou houden aan de afspraken en de Krammersluizen en de Bergse Diepsluis fatsoenlijk zou onderhouden, was er nu geen sprake van leveronzekerheden door verzilting! Rijkswaterstaat zou zich moeten houden aan de afspraken qua chloridegehalten en werk moet maken met het onderhoud van de Krammersluizen en de Bergse Diepsluis, zeker nu het Volkerak-Zoommeer vermoedelijk tot 2028 zoet blijft.  

In dit kader enkele citaten uit de MKBA:

  • Pagina xi: “Het bellenscherm in de Krammersluizen levert direct baten op en is kosteneffectief bij zowel een zoet als een zout Volkerak-Zoommeer, doordat ook een zout Volkerak-Zoommeer pas over enkele jaren mogelijk is.”
  • Pagina xii (figuur D): “verzilveren no-regrets en kansen – Bellenscherm Krammersluis”
  • Pagina 24 (optie 6): “Standaard wordt bij het grote onderhoud aan de Krammersluizen uitgegaan van vervanging van de zoet-zoutscheiding door een traditionele oplossing. Deze vergt een grote investering en een lange gebruiksduur om economisch aantrekkelijk te zijn. Wanneer deze oplossing bij een zout Volkerak-Zoommeer voortijdig overbodig wordt, is sprake van kapitaalvernietiging. Een optie bij alle alternatieven is om de bestaande zoet-zoutscheiding te vervangen door een bellenscherm vanwege de reistijdwinsten voor de scheepvaart en mogelijk lagere levensduurkosten. Ook bij varianten waarin het Volkerak-Zoommeer op termijn zout wordt en de zoet-zoutscheiding niet meer nodig is, levert dit voordeel op. Er is sprake van minder kapitaalvernietiging en met een bellenscherm ervaart de scheepvaart al direct minder reistijdverlies.” 

In deze citaten ziet Ons Water alle reden dat Rijkswaterstaat voor de periode tot minimaal 2028 ten spoedigste het zoutlek in de Krammersluizen middels een bellenscherm aanpakt, zoals vermeld als no-regret maatregel in de MKBA. Ons Water wenst nadrukkelijk dat, gezien het bij leveringszekerheid van goed zoet water voor de landbouw, de inlaat aan het Hollandsch Diep ten behoeve van de Roode Vaart in het kader van de verdringingsreeks een categorie 2 inlaat wordt . Er is naar onze mening geen principieel verschil als het gaat om verziltingbestrijding met de inlaat bij de Volkeraksluizen.  

Dan de feitelijke huidige kwaliteit als het over de blauwalg gaat. Op pagina 38/39 van de MKBA is te lezen: “Sinds 2008 is door de aanwezigheid van de quaggamossel de blauwalgproblematiek afgenomen. In 2012 en 2013 zijn er geen innamestops meer geweest.” Dit lijkt een heldere uitspraak. Het verbaast Ons Water dan ook dat in de “Joint Fact Finding zoet water” op pagina 22 is te lezen: “In 2012 zijn vanaf eind augustus, dus laat in het seizoen, de Brabantse inlaten aan de Eendracht dichtgezet wegens blauwalgen (mondelinge mededeling ……. (ingevuld was een naam van een ambtenaar) – Waterschap Brabantse Delta.)” .  

Wij hebben nog nooit eerder in openbare stukken van de Rijksoverheid gelezen “mondelinge mededeling van….” Maar als die mededeling in strijd is met een schriftelijke mededeling in een MKBA bevreemdt dat Ons Water zeer en worden wij argwanend. Wat is de waarheid en hoe kan het dat in een belangrijk stuk als de “Joint Fact Finding zoet water” iets anders staat dan in een MKBA? Wat zijn de feiten?  

Ook de kwalitatieve zekerheid roept vragen op. Het woord ‘bruinrot’ komt in de stukken maar zelden voor en al helemaal niet in de ontwerprijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. Ook in de MKBA is er tevergeefs naar gezocht. Ook op pagina 157 van de MKBA, waar geschreven wordt over de “aanpassing inlaat Oosterhout”, lijkt bruinrot niet te bestaan.

Curieus is de inhoud van de Zoetwaterrapportage 2012. Op pagina 41 is de navolgende tekst te vinden over water dat via Oosterhout in het Mark-Vliet stelsel komt: “Het risico bestaat dat dit water verontreinigd is met de bruinrotbacterie die in Oost-Brabant voorkomt en een bedreiging kan vormen voor de aardappelteelt in West- Brabant.”.  

De “Joint Fact Finding zoet water” is helder. Bijvoorbeeld uit figuur 2 op pagina 19 blijkt dat de inlaat bij Oosterhout een wezenlijk deel (10 m3/s.) uitmaakt van de beoogde zoetwatervoorziening. Niet helemaal helder is waar die 10 m3/s. vandaan komt. Uit de Amer, het Wilhelminakanaal of allebei? Wat tevens opvalt is dat in de factsheets in de “Joint Fact Finding zoet water” op enkele plaatsen (pagina 47 (PAN-polders) en pagina 51 (Mark-Vliet systeem)) bruinrot als probleem wel wordt aangegeven.

Als voorbeeld de tekst op pagina 51: “De leveringszekerheid in situaties van droogte waarbij de verdringingsreeks in werking treedt wordt mogelijk beïnvloed door de watervraag voor zoutlekbestrijding bij een zout Volkerak-Zoommeer, die een hogere prioriteit krijgt. Wegens extra inlaat vanuit het Hollandsch Diep voor de doorvoer naar Zeeland en PAN-polders en zoutbestrijding wordt het bruinrotprobleem kleiner.”. Men erkent het probleem dus wel!!!!  

Ons Water is ronduit verbijsterd dat het bruinrotprobleem slechts zijdelings wordt aangestipt en van een aanpak geen sprake lijkt en dat terwijl de levering vanuit Oosterhout voor geheel het kleigebied van West-Brabant van eminent belang is. Het zal helder zijn dat Ons Water het noodzakelijk vindt dat de bruinrotproblematiek wordt aan gepakt. Zonder de aanpak van de bruinrotbacterie in het water, dat via de inlaat Oosterhout naar de kleigebieden van West-Brabant komt, is van een verbetering van de leverzekerheid geen sprake!  

Toerisme/Recreatie/Sportvisserij 
In de Ontwerp-rijksstructuurvisie is veel aandacht voor de ‘positieve’ kanten die zouden zitten aan de verzilting van het Volkerak-Zoommeer voor de recreatie. Er zijn echter ook veel nadelen voor de recreatie, verbonden aan een eventuele verzilting.

Het voornaamste nadeel voor de waterrecreatie ligt in het opnieuw in bedrijf nemen van de Mandersluis en het Benedensas. Daarmee verminderen de bereikbaarheid en aantrekkelijkheid van de West-Brabantse binnenwateren, omdat geschut moet worden om de wateren en havens achter de sluizen te bereiken. Het gaat daarbij om zes jachthavens met een gezamenlijke capaciteit van ruim 1500 ligplaatsen.  

Een extra sluispassage is nadelig voor een jachthaven, zowel voor het aantal overnachtingen van passanten als voor de aantrekkelijkheid van de vaste ligplaatsen. Dat het effect van wel of niet schutten groot is, blijkt wel uit het feit dat de havens achter deze twee sluizen pas goed tot ontwikkeling zijn gekomen na de afsluiting van de Philips- en Oesterdam. Het overgrote deel van de inkomsten van een jachthaven komt uit de liggelden van de vaste ligplaatshouders. Deze zullen door onbenutte ligplaatsen en lagere tarieven dalen en dit bij gelijk blijvende kosten. Verzilten van het Volkerak-Zoommeer trekt daarmee een zeer zware wissel op de rentabiliteit en levensvatbaarheid van deze havens. In de Ontwerp-rijksstructuurvisie en de achterliggende documenten, voornamelijk de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) en de milieueffectrapportage (MER), zijn deze effecten niet adequaat meegenomen in de bepaling van het effect op de (water)recreatie. De stelling in de MKBA, dat het aantal overnachtingen van passanten in de jachthavens langs het Volkerak-Zoommeer toe zal nemen, is onjuist aangezien er eerder sprake zal zijn van een afname. De effecten op vaste ligplaatsen van havens wordt zelfs helemaal niet besproken.  

Een belangrijk deel van de waterrecreatie bestaat uit sportvisserij. Deze zal grotendeels verloren gaan. Zoetwatersportvissers zullen voor andere wateren kiezen en hun ligplaatsen in ons gebied opgeven. Het zal jaren duren voordat er aanwas zal zijn van zoutwatersportvissers, omdat het jaren zal duren voordat er een min of meer stabiel zoutwatermilieu zal zijn ontwikkeld die interessant is voor sportvissers. De opbouw van dat klantenbestand zal voor de watersportondernemers, zoals jachthavenexploitanten van onderop moeten gebeuren. Die hebben immers al ligplaatsen waar zij nu hun hobby beoefenen.  

Uitvoerbaarheid
De voorgenomen maatregelen worden in de stukken gepresenteerd als instandhoudingsmaatregelen. Als Ons Water deze toetst aan de uitleg van de Vogel- en Habitatrichtlijn lijkt dit standpunt niet houdbaar. De verzilting van het Volkerak-Zoommeer moet naar het gevoel van Ons Water worden opgevat als een project en dient vervolgens de complete procedure van een natuurbeschermingswet de vergunningsprocedure te doorlopen, inclusief de ADC-toets. Alleen deze procedure is een waarborg voor een zorgvuldige besluitvorming.

De verzilting wordt eerst voorgesteld als een systeemwijziging. Vervolgens wordt deze wijziging van systeem opgevat als een instandhoudingsmaatregel. Een instandhoudingsmaatregel richt zich op het in standhouden van het systeem. Het begrip ‘instandhouding’ wordt volgens artikel 1, onder a van de Habitatrichtlijn als volgt omschreven: “a) instandhouding: een geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier‑ en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding als bedoeld in de letters e) en i) “.

In artikel 2, lid 2, wordt nader gepreciseerd welke de doelstellingen zijn van de maatregelen die uit hoofde van de Richtlijn moeten worden genomen: “De […] genomen maatregelen beogen de natuurlijke habitats en de wilde dier‑ en plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen”.

Wat in de Ontwerp-rijksstructuurvisie en bijbehorende stukken wordt gepresenteerd als instandhoudingsmaatregelen lijkt in strijd met de natuurwetgeving zoals: de Vogel- en Habitatrichtlijn en de natuurbeschermingswet. Nu lijkt het dat, wanneer binnen een plan of project men denkt dat de doelen niet kunnen worden gehaald, de doelen worden aangepast. Helder is dat uit de geschiedenis van het beheer van het Volkerak-Zoommeer blijkt dat men niet echt moeite heeft gedaan de oorspronkelijke normen van het zoutgehalte te realiseren, met als nevengevolg dat de natuurdoelen behorende bij dat zoutgehalte niet zijn gerealiseerd. Ons Water komt tot deze conclusie omdat op diverse plaatsen in de stukken wordt gerefereerd aan de onderhoudssituatie van de Krammersluizen. 

Het meest pregnant is dat in het “Advies Deltaplan Zoetwater” op pagina 39 is te lezen: “Voordat een zout Volkerak-Zoommeer is gerealiseerd, is waarschijnlijk ook nog een zoet-zoutscheiding in de Krammersluizen nodig. Kiest het kabinet voor een blijvend zoet Volkerak-Zoommeer, dan is herstel van de zoet-zoutscheiding in de Krammersluizen noodzakelijk om aan de huidige beheersafspraken en het waterakkoord te kunnen voldoen.” Het door ons vet weergegeven woord zegt veel: herstel! De bestaande zoet-zoutscheiding werkt dus al langere tijd niet of niet optimaal. Het komt Ons Water voor dat de voornemens, vermeld in de Ontwerp-rijksstructuurvisie niet binnen de huidige kaders van de (Europese) wetgeving uitgevoerd kunnen worden, want de voornemens in de Ontwerp-Rijksstructuurvisie bevatten voor de natuur meer nadelen dan voordelen en zijn derhalve in juridische zin niet uitvoerbaar.

De huidige trends/de quaggamossel
De afgelopen jaren is de overlast van de blauwalg in het Volkerak-Zoommeer aanzienlijk afgenomen door de graas van een in Nederland relatieve nieuwkomer (exoot): de quaggamossel. In de bij de Ontwerp-rijksstructuurvisie behorende stukken, zoals het milieueffectrapport, komt de ontwikkeling van de quaggamossel met regelmaat aan de orde, zie onder staande citaten uit het milieueffectrapport:

Pagina 80: “De autonome ontwikkeling van de waterkwaliteit in het Volkerak-Zoommeer is onzeker. Een scenario waarin de quaggamossel die zich in het gebied heeft gevestigd voor een blijvende verbetering zorgt, is voorstelbaar. Experts op dit gebied voorzien volgens de genoemde ‘Quick scan’ echter ook een ander scenario: terugval van het aantal van deze mosselen, gevolgd door opnieuw toenemende overlast van blauwalgen als gevolg van de nog steeds aanwezige grote hoeveelheden fosfaat en de hoge stikstofbelasting in het meer. Snelle groei gevolgd door een terugval van populaties exoten, onder meer door hun gevoeligheid voor ziekten, is een bekend verschijnsel en zou dus ook in het geval van de quaggamossel in het Volkerak-Zoommeer kunnen optreden.”

Pagina 81: “Bij een autonome ontwikkeling waarin de quaggamossel wel voor een blijvende verbetering zorgt, kan de toestand binnen enkele jaren verbeteren naar ‘goed’ voor doorzicht en het kwaliteitselement fytoplankton.” 

Pagina 104: “Sinds 2008 nemen de algenconcentraties af, met name als gevolg van begrazing door de quaggamossel die zich in het water heeft gevestigd. Deze situatie kan in het zichtjaar nog steeds aan de orde zijn, maar het is ook goed mogelijk dat de populatie van deze exoot weer geheel of gedeeltelijk uit het water is verdwenen en de algenconcentraties opnieuw zijn opgelopen.”

 De ‘experts’ geven in de stukken aan dat er een kans is dat deze exoot weer grotendeels verdwijnt. Een echte onderbouwing van deze gedachte wordt in geen van de geleverde stukken gegeven, behalve dat het een soort van risico is verbonden aan elke exoot. De quaggamossel (Dreissena bugensis) is weliswaar relatief kort in ons land (2004), maar een naast familielid, de driehoeksmossel is al langer hier. Deze komt al in Nederland voor sinds het begin van de 20e eeuw. Beiden komen uit het Ponto-Kaspische gebied en kunnen, zo is in het  Zwarte Zee gebied gebleken, nogal wat klimaatvariaties aan. Het is een mossel die houdt van zoet water met niet te hoge zoutgehalten en hecht zich graag aan een harde ondergrond. Hun belangrijkste kenmerk is: ze eten grote hoeveelheden fytoplankton, zoöplankton en algen waardoor het water zeer helder wordt. Toch zijn er tal van ‘experts’ die denken dat ze ook zomaar weer kunnen verdwijnen. Nu kan natuurlijk bijna alles. Dus ook ziekten zouden deze exoot kunnen bedreigen, maar als een familielid die hier al circa 90 jaar zich staande houdt (en voor een leek zijn ze bijna niet van elkaar te onderscheiden) dan lijkt dat ‘verdwijn-verhaal’ niet erg waarschijnlijk.  

In de circa 3.000 pagina’s die ik (Ons Water) heb gelezen met een relatie tot de Ontwerp-rijksstructuurvisie, heb ik gespeurd naar aanwijzingen waarop die verdwijntheorie van de quaggamossel gebaseerd zou kunnen zijn. Wij denken hem gevonden te hebben. Kijkend naar inlaattabellen lijkt het of bij stijgende chloridegehalten de effectiviteit van de graas op de blauwalg door de quaggamossel bij hogere chloridegehalten daalt, omdat naar onze informatie de quaggamossel bij hogere chloridegehalten zijn schelpen sluit. Zonder dat er voldoende cijfers zijn voor een harde uitspraak, lijkt het erop dat in een aantal gevallen de inlaat eerst sloot vanwege te hoge chloridegehaltes en daarna vanwege blauwalgbloei. Als, zoals nu gebeurt, sluipend de chloridegehaltes in het Volkerak-Zoommeer, mede door achterstallig onderhoud, stijgen dan is het helder: dan daalt de effectiviteit van de blauwalggraas van de quaggamossel en kan hij bij nog hogere zoutgehalten uit het Volkerak-Zoommeer verdwijnen. Hij verdwijnt dan niet door een ziekte, maar omdat zijn leefomgeving door wanbeleid wordt aangetast. Het al jaren niet voldoende onderhouden van bijvoorbeeld de Krammersluizen lijkt op het opzettelijk werken naar een zout Volkerak-Zoommeer.

Ons Water verwacht van een overheid, die goedkoop een overlastprobleem zou willen bestrijden, dat zij het hun werknemers (de quaggamossel) makkelijker zouden maken door zoutgehaltes omlaag te brengen en hier en daar te zorgen voor wat meer harde ondergronden waar deze beestjes zich op kunnen hechten. Geef de quaggamossel een faire kans de zoete biotoop die het Volkerak-Zoommeer nu is te volmaken. Dat kan als men zich aan de afspraken zou houden en de zoet-zout scheiding in de Krammersluizen en de Bergse Diepsluis zou herstellen. Bijvoorkeur snel en met een bellenscherm. Dat past binnen de no-regret maatregel zoals vermeld in de MKBA (pagina 143).  

Kosten
Bij het lezen van de rapportage maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA), één van de onderleggers van de Ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer, heeft Ons Water bemerkt dat bij de opsomming van kosten van de diverse te nemen maatregelen ook vermeld is wat de jaarlijkse kosten van deze maatregelen zullen zijn. Onderstaand een, door Ons Water samengesteld, overzicht van de in de MKBA vermelde ingeschatte jaarlijkse kosten van investeringen, waarvan tevens vermeld is dat zij na realisering overgedragen zullen worden aan het waterschap Brabantse Delta.

Pagina 45/153/157

Jaarlijks onderhoudskosten overzicht in euro’s

Zoutbestrijding Dintelsas en Benedensas    150.000 Tabel 70/pagina 153.

Uitbreiding gemaal Hollands Diep               150.000

Inrichting kwelsloten                                         10.000

Verplaatsen inlaatpunten Dintel/Vliet           80.000

Ontmanteling inlaatpunten VLK-ZM         –  20.000

Aanpassen gemaal Roode Vaart                   450.000 Tabel 72/pagina 157

Aanpassen watergangen Vossemeer en
Auvergnepolder                                               250.000

Roode Vaart                                                     500.000 Tabel 15/pagina 45

In de Projectnota Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (een stuk uit 2012) is reeds vermeld dat het waterschap na realisering de zorg krijgt voor beheer, exploitatie en onderhoud van de werken. Tot op heden zijn er geen afspraken gemaakt over de vergoeding van de jaarlijkse kosten. Ons Water is van mening dat volgens het vervuiler-betaalt-principe de veroorzaker van de kosten van de verzilting tot in lengte van jaren de daaruit voortkomende lasten zal dienen te dragen. Het kan immers niet zo zijn dat de bewoners en bedrijven van West-Brabant blijvend de lasten van de verzilting van het Volkerak-Zoommeer zouden moeten dragen.  

De oorzaak van de sluipende verzilting/het ontbrekende alternatief
Het lijkt erop dat er ook invloeden van buiten de regio ten grondslag liggen aan de Ontwerp-rijksstructuurvisie. De honger naar zoet water!
Door de verzilting van laag Nederland is steeds meer zoet water nodig. Nu wordt de schuld gegeven aan zaken die we niet of nauwelijks kunnen beïnvloeden, zoals de klimaatverandering en de stijgende zeespiegel.

Maar dat is niet het hele verhaal. Reeds in de rapporten: “De toekomstige drinkwater voorziening van Nederland van de centrale commissie voor drinkwatervoorziening 1965” en “De waterhuishouding van Nederland”, samengesteld door Rijkswaterstaat in 1968, wordt nadrukkelijk een andere oorzaak in beeld gebracht. Enerzijds logisch, want de klimaatverandering en de zeespiegelstijging waren nog niet politiek aan de orde, laat staan de tunnelvisie op dit punt. Natuurlijk spelen de klimaatverandering en de zeespiegelstijging een rol maar als de grootste oorzaak toen werd een andere schuldige aan gewezen: de veranderingen rond de Nieuwe waterweg!  

Vanaf eind vijftiger jaren van de vorige eeuw tot 1968 zijn er belangrijke ontwikkelingen geweest die de zoetwatervraag om de verzilting via de Nieuwe waterweg tegen te gaan hebben doen toenemen van circa 300 m3/s naar circa 700/800 m3/s. De uitbreiding van het havenareaal (Europoort, Botlekhavens, Eemhaven) en de verdieping van de vaarweg naar deze havens, alsmede de verdieping van de oliegeul vanuit zee naar de monding van de Nieuwe Waterweg hebben het vloedvolume toen enorm doen toenemen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de rivier zich aangepast heeft aan het toegenomen getijvolume op het traject van de rivier tussen de mond en de betreffende havens. Hierdoor ontstond een verdieping van de rivier in de periode 1958/1964 van circa 2 meter door een proces van terugschrijdende erosie op het traject Hoek van Holland – Maassluis. De verwachting in 1968 was dat dit proces voort zou gaan. Als aanpassing op dit proces werd de norm van het chloridegehalte ter hoogte van de Parkhaven (300mg/l) losgelaten en de toetsplek werd verlegd naar de mond van de Hollandsche IJssel en het advies gegeven: “de bodem van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg te verhogen en vast te leggen.” (Bron: “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968).  

Gebeurde dit? Nee, het was volgens de politiek immers niet nodig en volgens Rotterdam en de havenbaronnen ongewenst. De Deltawerken kwamen er aan en het zoete water kon door de dammen gestopt worden en doorgeleid worden naar zee via de Nieuwe Waterweg. Maar de Rotterdamse groot muil werd nog groter. Sinds 1968 bleven er gewoon havens bij komen. Dit leidde er toe dat van oude afspraken steeds minder terecht kwam.

Als voorbeeld de geschiedenis van de afspraken rond het Volkerak-Zoommeer: “Direct na de afsluiting in 1987 werd het Volkerak-Zoommeer doorgespoeld met water uit het Hollandsch Diep (zoet), teneinde op korte termijn te kunnen beschikken over zoet water voor de regionale watervoorziening in de omliggende gebieden. Hierdoor daalde het gemiddelde chloridegehalte van het Volkerak-Zoommeer binnen één jaar tot de gestelde norm van 0,4 g Cl/l. Het handhaven van deze chloridenorm wordt geregeld door middel van een doorspoelbeheer vanuit het Hollandsch Diep. Zoutaanvoer vindt nog plaats als gevolg van schutverliezen, zoute kwel en uitspoeling uit buitendijkse gronden. In 1993 werd de chloride norm bijgesteld tot 0,45 g/l. Door deze verhoging kon de inlaat vanuit het Hollandsch Diep via de Volkeraksluizen worden beperkt…”

“In het waterakkoord is in 2001 vastgelegd gedurende het groeiseizoen te sturen op 450 mg cl/l bij de meetlocatie Bathse Brug, met uitzondering van perioden van droogte…..”  

“In het ‘droge’ jaar 2003 werd door het stopzetten van de inlaat voor doorspoeling de norm voor het chloridegehalte bij de meetpunten Bathse Brug en mond van het spuikanaal herhaaldelijk overschreden.” (Bron;  pagina’s 87/88 van de Milieueffectrapport bij de Rijksstructuurvisie, oktober 2014).

Wie zijn de slachtoffers van deze zoet water honger van de Nieuwe Waterweg. De boeren en tuinders van Zuid-Holland, Zeeland en West-Brabant en de drinkwaterleidingbedrijven in laag Nederland en daarmee alle consumenten van dat drinkwater. Zij lijden de schades veroorzaakt door de verzilting in de vorm van mindere opbrengsten en hogere kosten. Natuurlijk erkent Ons Water dat Rotterdam en zijn havens voor de BV Nederland van onschatbare waarde zijn. Maar het jaar na jaar afwentelen van de verziltingproblemen op boeren, tuinders en drinkwaterbedrijven en het laten verzilten van zoete natuurgebieden, zoals laagveen moerassen, kan niet blijven voortduren. Het gat dat de Nieuw waterweg heet moet vergaand gedicht worden. Door sluizen die, als er gebrek is aan zoet water, geschut kunnen worden en door maatregelen, die al in 1965 en 1968 werden genoemd als alternatieven, zoals het verhogen/vastleggen van de bodem van de Nieuwe Waterweg eventueel met een drempel en luchtbellenschermen, die nu nog steeds als innovatief door Rijkswaterstaat worden betiteld maar in 1968 al in de grote schutsluizen te IJmuiden werden gebruikt (bron: pagina 33 “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968).  

Het wordt tijd dat de landelijke politiek zijn werk gaat doen en doorkrijgt dat vanaf eind jaren vijftig van de vorige eeuw de rest van Nederland gebruikt wordt als zoetwaterleverancier voor de eeuwig hongerige Nieuwe Waterweg. Rotterdam moet ophouden de problemen die haar havenactiviteiten veroorzaken af te wentelen op de rest van Nederland.

Er vanuit gaande dat de zoetwaterhonger van de Nieuwe Waterweg blijft en dat het zoete water voor doorspoeling van het Volkerak-Zoommeer nodig wordt geacht voor deze slokop, dan mist Ons Water een alternatief. Wat naar onze opvatting in de stukken ontbreekt is een alternatief wat zoet is, zonder de garantie van  de nu geldende chloridenorm van maximaal 450 mg/l. Met de absolute randvoorwaarde dat de zoetwatervoorziening voor de landbouw (Roode Vaart) wordt aangelegd en er bij de inlaat maatregelen komen die de inlaat van de bruinrotbacterie voorkomen. En als tweede randvoorwaarde: de snelle aanleg van een bellenscherm in de Krammersluizen.

Wat zijn de gevolgen van het loslaten van de huidige chloridenorm zonder opzettelijke verzilting?

  • Geen extra doorspoeling, niet meer noodzakelijk
  • Geen zoetwater meer nodig vanuit het Hollandsch Diep/Haringvliet systeem
  • Gevarieerder waterpeil word mogelijk
  • Minder gevaar voor zoutindringen in Haringvliet / Hollandse Diep
  • Makkelijker beheer Krammersluizen en vlottere doorvaart
  • Geen nadelige effecten op Oosterschelde en Westerschelde
  • Minder kans op verzilting omringende landbouwgronden

Voor de helderheid: Ons Water wijst verzilting van het Volkerak-Zoommeer af! 

Voor meer informatie/inzichten en artikelen die Ons Water heeft gepubliceerd over het Volkerak-Zoommeer zie onze website  https://onswater.com/dossier-volkerak-zoommeer/  

In afwachting van uw reactie in de Nota van Antwoord,

hoogachtend,

namens Ons Water 

L.H. van der Kallen

 


INSPRAAKPUNT V&W INZ. VOLKERAK-ZOOMMEER – A001

 


 

Bergen op Zoom, 27 december 2004

 

Inspraakpunt V&W

Startnotitie Planstudie

Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer

 

per e-mail: [email protected]

L.S.,

Ondergetekende bestrijdt niet dat er in het Krammer/Volkerak/Zoommeer systeemproblemen zijn met de waterkwaliteit en dat blauwalgen een rem zijn op de huidige en toekomstige ontwikkelingen van natuurwaarden en de recreatieve ontwikkelingen in dit gebied. Ook ondergetekende ziet de blauwalgproblematiek als iets wat aanpak vereist. We moeten het zoetwaterecosysteem helpen op orde te komen. Maar anderzijds moet men zich realiseren dat het ontstaan van een stabiel ecosysteem ter plaatse langere tijd zal vergen.

Vijftig jaar gelegen ontwikkelde men, na de grootste natuurramp in onze moderne geschiedenis, het Deltaplan. Veiligheid stond daarin terecht centraal. Wat gebeurd was mocht nooit meer gebeuren. De mens greep radicaal in in de natuurlijke systemen. Met kolossale gevolgen. Voor de natuur speelden wij voor God. We beschikten over de dood van miljarden levensvormen. Gebieden die duizenden jaren zout waren geweest, werden door menselijk ingrijpen veroordeeld tot een zoete toekomst. De verwachting was, naar nu gebleken is onterecht, dat wij met technische ingrepen dit wel even zouden regelen. Nu blijkt dat de transitie van zout naar zoet veel problematischer is dan men toen bevroedde.

De nu voorliggende startnotitie Planstudie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (hierna genoemde startnotitie) bevat een zoutalternatief. Dit alternatief zou kunnen betekenen dat “we weer voor God gaan spelen”. Weer zal, als dit zoute alternatief door zou gaan, het ecosysteem radicaal op de schop worden genomen met als gevolg de vernietiging van vrijwel alles wat leeft in de betrokken wateren.

Het is naar mijn gevoelen vergaande arrogantie te denken dat het nu wel even zal lukken. De mensheid blijft, ondanks dat de natuur ons keer op keer op de feiten drukt, geloven in de eigen bedachte technische oplossingen.

Ondergetekende wenst wel te leren van de fouten uit het verleden. Tevens accepteert ondergetekende dat natuurlijke processen langer duren dan voor onze genoegens wenselijk wordt geacht.

Voor mijn gevoel gaan we weer soortgelijke fouten maken als in het verleden, maar nu is de druk van toen (veiligheid creëren voor de bevolking) niet aanwezig.

Water staat mondiaal en nationaal volop in de belangstelling. Na de hoge waterstanden in de jaren negentig is er een commissie aan de slag gegaan om integraal het gewenste waterbeheer voor de 21e eeuw in beeld te brengen, te weten de commissie Tielrooij, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen.

De verwachting van ondergetekende was dan ook dat bij de ontwikkeling van de startnotitie met de inhoud van de rapportage Waterbeheer 21e eeuw rekening zou worden gehouden. Ik kan niet anders dan constateren dat dit niet het geval is. Op twee belangrijke punten wijkt de startnotitie fundamenteel af van WB21, te weten:
1.afwenteling en
2.de beschikbaarheid van zoet water

Ad 1 op pagina 41 WB21 van het advies is te vinden onder de uitgangspunten voor een taakstellend waterbeleid: “Voor het watersysteem; betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar, water als bondgenoot, geen afwenteling van problemen”.

De estuariene dynamiek en de afgeleide door Rijkswaterstaat gewenste rivierdynamiek (ruimte voor de rivier) leidt voor West Brabant tot geweldige afwateringsproblemen. Zorg delen, aandacht hebben voor of schenken aan c.q. het zoeken naar oplossingen voor deze problematiek is aardig, maar het is simpel afschuiven van immense problemen. Waar het op neer komt is niet het bemalen van een poldertje, maar het afwateren van grote delen West Brabant en delen van België.

Feitelijk kan dit betekenen dat bij hoog water rivieren als De Vliet en het Mark-Dintel-systeem over de dijk geslagen moeten worden met een mogelijke opvoerhoogte van meer dan 2 meter. Dit is in Nederland nog nergens vertoond. Den Haag doet of hun neus bloedt. Geen enkele financiële toezegging, zelfs niet in principe, terwijl het feitelijke principe binnen de huidige waterschapswetgeving en -regelgeving een financiering is door het belanghebbende gebied. West Brabant dus!!! Voor ondergetekende volstrekt onacceptabel.

Let wel: voor Rijkswaterstaat is deze afwateringsoptie zeer aantrekkelijk. Tegen geringe kosten is dit de beste oplossing om steden en gebieden zoals Rotterdam en Dordrecht droog te houden en te vrijwaren van wateroverlast en economische schade bij hoog water van de rivieren.

Statistisch is aantoonbaar dat hoogwaters in het Maas-Waal-Lek-systeem samenvallen met een hoge waterafvoer in de West Brabantse systemen. Dus voor ondergetekende, betrokken bij de waterhuishouding, is dit gebied prioriteit nummer één. De afspraken met betrekking tot het peilbesluit 1996 zijn voor ondergetekende heilig, dus onaantastbaar.

Ad 2: de beschikbaarheid van zoet water.

WB21 gaat niet alleen over een te veel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water.

Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij.

Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur.

Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen.

De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw.

De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

Er dreigt dus een zoetwater tekort voor grote delen van het beneden rivierengebied in de toekomst. De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat.

Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletschers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer.

Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, IJssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, die duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.

Met dit toekomstbeeld gaat desondanks binnenkort het Haringvliet op een kier met als gevolg meer zoet water wat anders dan via de Nieuwe Waterweg naar zee gaat. Als dan ook de sluizen opengaan richting Krammer/Volkerak/Zoommeer met nog meer zoetwaterverlies, denk ik dat het in de toekomst des zomers wel eens goed spaak zou kunnen lopen met grote zoetwater-tekorten en problemen voor de scheepvaart.

Wie, wat wordt dan het slachtoffer? Welke maatregelen zullen dan weggegooid geld blijken?

Beter zou het zijn om het rapport WB21 serieus te nemen.

Startpunt van de startnotitie is: we hebben een probleem in het Krammer/Volkerak/

Zoommeer-systeem en daar moeten we wat aan doen.

Bevat de startnotitie de oplossing of zijn er andere mogelijkheden?

In opdracht van de waterbeheerder Rijkswaterstaat Zeeland is er een werkgroep aan de gang geweest met het project “Verkenning oplossingsrichtingen Volkerak-Zoommeer”. De verkenningsfase is afgerond. Oorzaken zijn reeds duidelijk in een informatiebulletin geformuleerd: “De belangrijkste oorzaak van het blauwalgenprobleem in het Volkerak-Zoommeer is de grote aanvoer van meststoffen vanuit de Brabantse rivieren. De overmaat aan voedingsstoffen in combinatie met de lange verblijftijd van het water in het systeem, vormen samen de ideale omstandigheden waarin een explosieve groei van blauwalgen kan plaatsvinden”.

Nog een citaat uit een informatiebulletin wil ik U niet onthouden: “We moeten voorkomen dat we van de groene soep in de zeesla belanden zoals in het Veerse Meer is gebeurd (Zeesla is een soort wier dat in zout water met veel meststoffen voorkomt. De grote bladeren zijn hinderlijk voor waterrecreatie en kunnen stankoverlast veroorzaken)”. Wat in voedselrijk zout water ook problemen kan veroorzaken zijn groen- en kiezelwieren c.q. algen.

Op pagina 5 van de startnotitie staat: “De bedoeling is de condities in het Volkerak-Zoommeer op de middellange termijn (tot het jaar 2015) zodanig te verbeteren, dat de kans op ongewenste bloei van blauwalgen zo klein mogelijk wordt”.

Wat is “zo klein mogelijk”? Graag een heldere definitie van de doelstelling formuleren. Ook de Overheid dient afrekenbaar te zijn (SMART).

Ten aanzien van paragraaf 1.3:

Het is goed de overlast van blauwalgen zoveel mogelijk te willen beperken. Dit doel, hoe weinig SMART ook dient één absolute beperking te kennen, namelijk het uitgangspunt dat er geen nieuw probleem gecreëerd mag worden, hetzij ecologisch hetzij hydrologisch, hetzij landbouwkundig van aard.

Ten aanzien van paragraaf 2.1:

“De overmaat van meststoffen zorgt, in combinatie met de geringe doorstroming van het meer, voor ideale omstandigheden die een explosieve groei van blauwalgen mogelijk maken” (pag. 7).

Enige relativering is ook bij deze harde en juiste constatering op zijn plaats. De relevante meststoffen zijn stikstof (N) en fosfaat (P). De N-concentratie is in de periode 1997/2002 op alle meetpunten gedaald en op sommige plekken gehalveerd. De P-concentraties zijn vrijwel constant, behalve in het Hollandsch Diep waar de P-concentratie scherp dalende is. Doorspoeling met water uit het Hollandsch Diep, waar ik reeds in maart 2003 in de Staten van Noord Brabant voor pleitte, kan dus een grote verbetering geven.

Ook is tot op heden onvoldoende gekeken naar op welke wijze de concentraties omlaag te brengen zijn:

– Omlegging Mark/Dintel/Vliet-systeem (uitwatering in het Hollandsch Diep) zou goed bekeken moeten worden

– Versterking van het verwerken van de N- en P-concentraties (driehoeksmosselcultures en helofyten)

– Versterking van de biologische afvoer. De rondlopende Schotse Hooglanders eten, net als de ganzen, de N- en P-bindende planten (helofyten) op. Maar er is één groot verschil: de hooglanders poepen ter plaatse en brengen N en P weer terug in het systeem. De ganzen poepen vaak elders na het fourageren en brengen N en P deels buiten het systeem. Verwijderen van de runderen ligt dus voor de hand.

– Uitbreiding van het gebied dat geschikt is voor helofyten (!) met als gevolg meer binding N en P! Meer ganzen die N en P afvoeren. Meer voortplantingsplekken voor de snoeken.

– Doorspoelen met water uit het Hollandsch Diep wanneer het maar beschikbaar is.

Ten aanzien van blauwalgen nader bekeken:

Waar overleven zij? In de diepte! In de systeembeschrijving komt men tot de conclusie dat de bodem van het meer ernstig verontreinigd is en gesaneerd moet worden Combineer dit gegeven met de doelstelling het meer zodanig in te richten dat de winteroverlevingskans van de blauwalgen daalt. Vul de diepten (meer dan 6 meter) buiten de vaargeul op, zodat in de winter de algen niet kunnen overleven in diepten die niet doorspoelen en in de winter te weinig afkoelen. Egaliseer diepten in de vaargeul, zodat overal de doorstroming geoptimaliseerd wordt.

Het huidige Volkerak-Zoommeer gaat qua waterkwaliteit, zij het langzaam, in de goede richting. Er is met eenvoudige middelen veel te bereiken:

– Weg met de Hooglanders, meer ganzen zullen komen (die vinden de knolletjes lekker) met als nevengevolg minder ganzenvraat buiten het gebied

– Meer helofyten met als gevolg meer snoeken die de plantenetende vissen uitdunnen

– Meer doorspoeling met voedselarmer water (Hollandsch Diep)

– Vermindering overlevingskans door meer doorspoelbare diepten

Behoudt dit zoete meer, dat voor de landbouw van onschatbare waarde is!

Verzilting is voor de landbouw een bedreiging, maar ook voor veel bouwwerken. Zoute lucht, zoute kwel en zout water zijn zeer corroderend. Van Tielrooij’s WB 21 geeft het belang van zoet water in dit gebied nadrukkelijk aan. Zij hebben het waterbeleid voor de 21ste eeuw integraal bekeken.

Ik wens U allen veel wijsheid toe in dit verdere proces.

Hoogachtend,

L.H. van der Kallen