PLANVORMING VOOR ESTUARIENE DYNAMIEK


PLANVORMING VOOR ESTUARIENE DYNAMIEK

Het Nationaal Waterplan kiest voor estuariene dynamiek als belangrijkste ecologische doelstelling. Kan een Nationaal Deltaprogramma 2015-2100 dit realiseren en zijn de lopende projecten voor de zuidwestelijke delta hier al op gericht?
Deze analyse geeft aan dat realisatie mogelijk is, hoe beperkt de keuzemogelijkheden zijn en schetst de randvoorwaarden.

Het veranderend estuarium
Estuaria, brede rivieruitmondingen in zee, zijn kenmerkend voor de lage landen. De zuidwestelijke delta veranderde echter door de Deltawerken in een verzameling van door dammen van elkaar gescheiden bekkens. Alleen de Westerschelde bleef open. Door deze compartimentering kreeg ieder deltawater haar aandachtspunten van zorg, zoals eutrofiëring, zuurstofloosheid, milieuwisselingen en zandhonger. Oevers en schorren gingen eroderen, platen en slikken verdwenen. Op diverse plaatsen is sprake van een harde milieuovergang. Dammen en sluizen vormen er barrières voor migrerende organismen. Het gebrek aan ruimtelijke samenhang tussen de bekkens leidde tot ecologische en economische problemen.
De Deltawerken waren puur gericht op waterveiligheid. Inmiddels heeft er een kentering in denken plaatsgevonden gericht op integraal waterbeheer, waarbij het veiligheidsaspect primair aanwezig blijft. Een zoete doorstroom kan de huidige stilstaande, zieltogende deltameren weer tot leven brengen.

Estuaria vormen een overgang tussen rivieren en zee. Een geleidelijke overgang van zoet naar zout is een randvoorwaarde voor verbetering van de migratiemogelijkheden en de verhoging van de natuurkwaliteit. Dit is alleen mogelijk door het verbinden van de grote wateren met zowel de Noordzee en als met de rivieren, waarna de rivieren weer vrijelijk kunnen afstromen.

Bruinvis. Stompe Toren.02-03-08.Cor Huijgens.

Bruinvissen bezoeken estuaria vanwege de visrijkdom, ontstaan door voedselaanbod en milieuovergangen. Foto: C. Huijgens

De Griekse letter delta is het wiskundig symbool voor verandering. Delta’s zijn steeds onderhevig aan verandering. Niets blijft hetzelfde onder invloed van estuariene dynamiek. De delta zoals wij die kennen is slechts een momentopname. Het is een illusie te denken dat de oude delta, de situatie zoals voor de Deltawerken, kan worden hersteld. Plannen om het Land van Saeftinghe af te plaggen, om geulen in hun ´oorspronkelijke´ loop uit te graven, om verdwenen zoetwatergetijdengebieden te herstellen, om zeldzame pioniersvegetaties te behouden en ook de instandhoudingsdoelen van Natura 2000 zijn doorgaans strijdig met de voortgaande natuurlijke processen.
Herstel van estuariene dynamiek klinkt dan ook vreemd in de oren. Zodra estuariene dynamiek weer een kans krijgt, zullen de processen verder gaan. Van natuurbehoud en natuurherstel is in een delta nauwelijks sprake. De morfologische processen dient men vervolgens grotendeels aan de natuur zelf over te laten. Deze hebben een positief effect op de biodiversiteit, het ecologisch systeem, de waterkwaliteit en de economie. Aanpassing van de Natura 2000 doelen aan estuariene dynamiek is dan ook gewenst.

De keuze voor estuariene dynamiek
Estuariene dynamiek is op de lange termijn de meest natuurlijke en duurzame oplossingsrichting.
Het Nationaal Waterplan kiest dan ook voor estuariene dynamiek. Dit vanwege de zeldzaamheid van dit milieu, de unieke locatie van de delta en de sleutelpositie tussen zee en rivieren. Estuariene dynamiek ontstaat door een open verbinding van de zee met de rivieren. Deze verbetert de kwaliteit van de delta en de stroomgebieden van Rijn en Maas en geeft een enorme impuls aan de West Europese natuur.
Hoe indrukwekkend het resultaat ook moge zijn, men mag de dijken niet doorsteken en half Nederland onder water zetten. Maar kan estuariene dynamiek wel de ruimte krijgen zonder afbreuk te doen aan de waterveiligheid die de Deltawerken ons bieden? De vraag is inmiddels nog veeleisender: Kan in samengaan met estuariene dynamiek de waterveiligheid ten opzichte van de huidige situatie sterk worden verbeterd? Zeespiegelstijging en veranderend riviergedrag vragen immers om ingrijpende maatregelen. De estuariene dynamiek dient samen te gaan met de eisen voor waterveiligheid, zoals een korte lengte aan primaire zeewering, maximale noodberging en spuimogelijkheden.

Blokkade door regionale planvorming
Het besef dat de estuariene dynamiek moet terugkeren is inmiddels algemeen aanvaard. Toch worden door regionale planvorming blokkades opgeworpen. Het experiment de Kier is het langst lopende voorbeeld. Vanwege de wisselende rivierafvoer, de zeespiegelstijging en het behoud van het Haringvliet als zoetwatervoorraad, zal deze maatregel vanaf het begin disfunctioneren en uiteindelijk verdwijnen. Een verzilting van het Volkerak-Zoommeer betekent niet alleen dat deze zoetwatervoorraad verdwijnt, maar er ontstaat tevens een harde grens tussen zout en zoet. Hierdoor moeten de Volkeraksluizen voor altijd gehandhaafd blijven om verzilting van het Haringvliet te voorkomen. Daarentegen maakt doorstroming met zoet water van het Volkerak-Zoommeer wel een open verbinding met het Hollandsch Diep mogelijk. Zowel het milieu als de scheepvaart hebben veel baat bij een getijloze en zoete Rijn-Schelde corridor, zonder Volkeraksluizen.
Plannen waarbij de Oosterschelde en de Grevelingen als gescheiden en eenzijdig geopende zee-inhammen worden ingericht, sluiten bij voorbaat het merendeel van de deltawateren uit van estuariene dynamiek.
Elk van de hier genoemde planvorming is in beginsel bedoeld als een eerste stap in de richting van estuariene dynamiek, maar biedt geen uitzicht op een vervolgstap. Bij nadere beschouwing blijken de plannen tegengesteld aan de vermeende doelstelling. Het uitvoeringsprogramma voor de korte termijn opgaven, behoort dan ook gewijzigd en afgestemd te worden op het plan van aanpak voor de lange termijn.

Alle beschikbare ruimte is nodig
Een delta is groots. Voor een geleidelijke overgang van zout naar zoet is lengte en ruimte nodig. De voortgang van morfologische processen in de komende eeuwen vraagt nog eens om extra reservering van ruimte. Ook de waterveiligheid claimt ruimte. Hoe groter de tijdelijke waterberging voor rivierwater, des te hoger de veiligheid. Een maximale waterberging kan voorkomen dat het bedreigende rivierwater bij hoge afvoeren niet ophoopt in Haringvliet, Hollandsch Diep en Biesbosch. Daarnaast is er de steeds sterker wisselende rivierafvoer. Hoe blijft het mogelijk om onder alle omstandigheden een aanvaardbare stabiele estuariene dynamiek te behouden? De marges zijn klein en dat beperkt de keuzemogelijkheden.

Om zowel de toenemende rivieropwaartse invloed van de zee terug te dringen en tevens een blijvende estuariene dynamiek mogelijk te maken is een lange stroomroute voor het rivierwater naar zee noodzakelijk. Hiervoor bestaan twee mogelijkheden: het rivierwater laten meanderen in de bestaande deltawateren en de route verlengen met een lagune in zee.

doorstroming ZWD 4

Inrichtingsvoorstel zuidwestelijke delta Adviesgroep Borm & Huijgens, oktober 2008

Middels een brede doorsteek bij de kop van Goeree kan het rivierwater via een grote S-bocht door de Grevelingen en de Oosterschelde naar zee stromen. Zo wordt het stroomtraject aanzienlijk verlengd. Na de noodzakelijke en hopelijk spoedig gerealiseerde afsluiting van de Nieuwe Waterweg stroomt het merendeel van het rivierwater straks door de zuidwestelijke delta. Hierdoor kan de estuariene dynamiek volledig terugkeren. Het ontstane estuarium fungeert als kraamkamer voor vis en verhoogt de productie van schelpdieren. Dit in combinatie met het behoud van de zoetwatervoorraden van het Haringvliet en het Volkerak-Zoommeer. Bij wisselende afvoeren kunnen onder meer de Haringvlietsluizen regulerend werken ten gunste van ecologie en veiligheid. Op het overzichtskaartje is de reguliere stroming in blauw aangegeven en met rood de noodafvoer bij extreem hoge rivierafvoeren. De noodberging omvat hierbij alle deltawateren, behalve de Westerschelde.

De vraag naar een integraal en nationaal programma
“Een bestuurlijke verkenning door het VU Athena Instituut bracht aan het licht dat bestaande initiatieven die gericht zijn op het (gedeeltelijke) herstel van de estuariene dynamiek, zoals het programma ‘Delta in Zicht’ en pilots rond het Volkerak-Zoommeer, onvoldoende van de grond komen omdat zij een nationale context missen over zoet- en zoutwaterbeheer. Het procesdeel van het concept is primair bedoeld om een impuls te geven aan het afstemmen van locale initiatieven met het regionale en landelijke beleid. Voorgesteld wordt om een integraal en nationaal georiënteerd programma in te richten dat zich richt op de interactie tussen zoet en zout water(beheer), waarbij betrokken partijen samenwerken en waardoor de regionale visies en lokale projecten commitment, sturing en een meerjarenperspectief krijgen.” (bron: InnovatieNetwerk, Werkprogramma 2009)

Het streven is dat de zuidwestelijke delta zich op termijn ontwikkelt tot een natuurlijk veerkrachtig watersysteem, dat tevens extreme waterstanden weet op te vangen. De herinrichting van de zuidwestelijke delta speelt een cruciale rol bij de landelijke waterveiligheid en het ecologisch herstel van de internationale stroomgebieden. Dit overschrijdt in hoge mate het aandachtsgebied van de betreffende regionale stuurgroep.
Nadere invulling is gewenst. Er is een grote behoefte aan een integrale visie op de zoetwaterverdeling van heel Nederland ter ondersteuning en sturing van de regionale projecten. De korte termijn maatregelen en de lange termijn visie kunnen niet los van elkaar worden gezien.

Adviesgroep Borm & Huijgens, maart 2010


LEDEN VAN DE TWEEDE KAMER INZ. ZOET-ZOUT 2 – A026

 


 

Lepelstraat, 30 oktober 2009

 

Aan de leden van de Tweede Kamer

per e-mail

 

Geachte leden van het parlement,

Op 14 april jl. zond één van de ondertekenaars van deze brief u (per mail) een uitgebreide brief over de gevolgen van verzilting van het Volkerak-Zoommeer, deze brief is een nadere aanvulling. Eind mei is aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-generaal Water door de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta het stuk: “Zoet water Zuidwestelijke Delta, een voorstel voor een regionale zoetwatervoorziening” gestuurd. Als belanghebbend agrarisch ondernemer neem ik de vrijheid daar enige kanttekeningen bij te maken, in de hoop en het vertrouwen dat u als volksvertegenwoordigers deze zult betrekken bij uw besluitvorming daaromtrent.

Op pagina 21 van het advies wordt op kaart 4 de indruk gewekt dat het deel van het Haringvliet ter hoogte van het Spui niet zal verzilten. Dit kan alleen als vanuit het Spui een behoorlijk debiet zoet water richting het Haringvliet zal gaan. Met het huidige beschikbare debiet in drogere tijden is dit onwaarschijnlijk. Mocht het Spui debiet bij een waterverdeling in droge tijden helemaal stilvallen, dan is het aan te nemen dat zouter water vanaf de Volkeraksluizen uiteindelijk het hele benedenstroomse deel van het Haringvliet zal verzilten. Het is immers niet waarschijnlijk dat het scheepvaartverkeer tussen Rotterdam en Antwerpen,  bijvoorbeeld in een droge zomer, volledig stilgelegd zal worden.

Op diverse plaatsen in het stuk wordt de indruk gewekt dat het mogelijk zou zijn substantiële hoeveelheden zoet water op te slaan of te bufferen in het West-Brabantse krekensysteem. Dit is wensdenken. De praktijk is dat de opslagcapaciteit van de West-Brabantse kreken zeer beperkt is en hooguit een uitstel kan geven van enkele dagen. Dus feitelijk is dit zowel voor de landbouw als de natuur geen oplossing.

De stelling op pagina 29 dat ‘de De Kier geen cumulerend effect heeft op de gevolgen van een zout Volkerak-Zoommeer’ is discutabel. Als de gedachte zoetwaterbel voor de monding van het Spui in droge tijden zou verzilten is wel degelijk van een cumulerend effect sprake.

De zin, op pagina 29, “Het Haringvliet zal dan iets minder zoet worden,” is ronduit misleidend. Iets wordt alleen ‘minder zoet’ als er minder suiker of zoetstof in zou zitten. Maar er zit geen suiker of zoetstof in het zoete water van het Haringvliet. Minder zoet betekent dan ook gewoon MEER ZOUT. Dus verzilting!

Op pagina 32 wordt aangegeven via welke routes eventueel West-Brabant/Tholen voorzien kunnen worden van zoet water. De opgenomen eindconclusie: “De kosten zullen uiteindelijk hier bepalend in zijn.” Onze fractie vindt het onjuist dat de kosten bepalend zouden zijn en niet op zijn minst ook de waterkwaliteit.

Op pagina 37 wordt onder gebruikersmaatregelen o.a. genoemd: “Aanpassing aan hoger zoutgehalte (drinkwater en industrie)”. Onze fractie acht dit een onbegaanbare weg en uit oogpunt van volksgezondheid en productkwaliteit ongewenst.

In o.a. paragraaf 7 en 8 wordt verwezen naar mogelijke kostendragers voor de te nemen maatregelen. Wie baat heeft bij een verandering mag daarvoor belast worden. Maar belasten voor iets waarvoor reeds betaald is/wordt (de beschikbaarheid van voldoende zoet water) acht onze fractie niet juist. De huidige gebruikers van zoet water betalen er reeds voor middels de waterschapslasten. Extra beprijzing voor de aanvoer van zoet water acht onze fractie niet acceptabel daar de alternatieve aanvoer noodzakelijk zou worden door beslissingen van derden in casu de landelijke overheid. Naar goed Nederlands- en waterschapsgebruik dient dan te gelden: de vervuiler/veroorzaker betaalt.

Onze fractie onderschrijft met nadruk het advies om ter zekerstelling van de beschikbaarheid van voldoende zoet water voor West-Brabant en Tholen/Sint Philipsland te komen tot  waterakkoorden met heldere afspraken hoe om te gaan met het beschikbare zoete water middels een landelijk zoetwaterverdeling.

Ons advies is kijk naar meer dan de huidige toekomt scenario’s. Onze suggesties:

–         Sluit de kier. Herstel de doorgang tussen Goeree en Overflakkee. Laat de rivieren o.a. middels het Haringvliet en de Grevelingen naar de Oosterschelde stromen. De verziltingsdruk op Goeree-Overflakkee zal dan afnemen. De kwaliteit van de Grevelingen zal verbeteren. De voedselarmoede in het Oosterscheldebekken afnemen.

–         Maak haast met de mogelijkheid de Nieuwe Waterweg b.v. ter hoogte van de Brienenoordbrug af te sluiten. Dan kan het zoetwaterlek van Holland gedicht worden in een droge periode en heeft de rest van Nederland te allen tijde voldoende zoetwater.

Hopende op Uw inzet en vertrouwende op Uw inzichten,

met de meeste hoogachting,

Hoogachtend,

Namens Ons Water/Waterbreed

C.W.F.M. Ooms

Lid steunfractie Ons Water/Waterbreed van het waterschap Brabantse Delta

H.J.M. Poppelaars

Fractie voorzitter Ons Water/Waterbreed van het waterschap Brabantse Delta

 


LEDEN TWEEDE KAMER INZ. VERZILTING – A024

 


 

Lepelstraat, 14 april 2009

Aan de leden van de Tweede Kamer

per e-mail

 

Geachte leden van het parlement,

Als akkerbouwer boer ik in een gebied waar verzilting reeds problematisch is en in de toekomst bij verzilting van het Volkerak-Zoommeer steeds problematischer zal worden.

Verzilting is zeker in de toekomst een immens probleem.

In de jaren negentig is er een commissie aan de slag gegaan om integraal het gewenste waterbeheer voor de 21e eeuw in beeld te brengen, te weten de commissie Tielrooij, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen.

De verwachting van ondergetekende was dan ook dat bij de ontwikkeling van gedachten over zaken als verzilting en het toekomstig waterbeheer met de inhoud van de rapportage Waterbeheer 21e eeuw rekening zou worden gehouden. Ik kan niet anders dan constateren dat dit helaas, als het gaat over de blijvende beschikbaarheid van zoet water, niet of nauwelijks het geval is.

WB21 ging niet alleen over een te veel aan water, maar behandelde nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water.

Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland en achter de Hollandse duinenrij.

Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur.

Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen.

De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw.

De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

Ook in het in januari 2009 door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat uitgegeven boekje “Waterhuishouding en waterverdeling in Nederland” bevestigt dit beeld. Enkele citaten:

–         “De combinatie van zeespiegelstijging en lagere rivierafvoeren in de zomer kan niet anders dan tot meer verzilting leiden. De zouttong zal dieper landinwaarts doordringen en ook het aantal dagen dat inlaatpunten van zoet water onbruikbaar zijn, zal toenemen” (pagina 69).

–         “De hoeveelheid zout in de ondergrond zal toenemen. Daar zijn drie oorzaken voor aan te wijzen: een naijl-effect van vroegere inpolderingen, bodemdaling en de stijging van de zeespiegel. Als gevolg daarvan zal de kweldruk toenemen en zal het kwelwater dat uit de ondergrond omhoog stroomt, bovendien zouter worden. Met name in de kustzones van Zeeland, Friesland en Groningen wordt een aanzienlijke stijging verwacht, maar ook sommige polders in Noord-Holland, Zuid-Holland en Flevoland krijgen ermee te maken.” (pagina’s 66 en 68)

Kijkend naar de verdringingsreeks (pagina 51), bij zoetwatertekorten, zullen o.a. landbouw en industrie hier grote schade van gaan ondervinden.

Wat ondergetekende opvalt is de berusting in dit proces van verzilting dat ik waarneem bij veel bestuurders en bij Rijkswaterstaat (RWS). Alsof de verzilting onafwendbaar is en we de economische rampspoed, die de verzilting in toenemende mate veroorzaakt, niet meer af kunnen wenden.

Ter illustratie enkele citaten uit het ontwerp Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010-2015 met als titel “werken aan een robuust watersysteem” van RWS uitgegeven december 2008.

Uit het programma Zuidwestelijke Delta van het Beheer- en Ontwikkelingsplan:

–         “Door zeespiegelrijzingen en steeds meer lage rivierafvoeren in de zomer zullen de gebruiksfuncties in het gebied zich op de langere termijn moeten aanpassen aan de toenemende verzilting van het hoofdwatersysteem. Vooral de zoetwatervoorziening van de landbouw, de industrie en het drinkwater zal anders moeten worden geregeld. Het proces van verzilting zal plaatselijk worden versneld door herstel van estuariene kwaliteiten van het watersysteem. ” (pagina 42)

–         “Het kan ook zijn dat de zoetwatervoorziening voor drinkwater, proceswater en landbouwwater niet langer kan worden gegarandeerd gezien de toenemende verzilting.” (pagina 43)

In het Beheer- en Ontwikkelingsplan is het volgende citaat te lezen: “Het Volkerak-Zoommeer, waar uiterlijk in 2015 weer zout water zal worden toegelaten…”(pagina 83), alsof de staatsecretaris al heeft besloten en we opgehouden zijn met nadenken.

Er dreigt een zoetwatertekort voor grote delen van het beneden rivierengebied in de toekomst. De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte

van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat.

Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletschers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer.

Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, IJssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, die duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak meer. Met dit toekomstbeeld gaat desondanks binnenkort het Haringvliet op een kier met als gevolg meer zoet water wat anders dan via de Nieuwe Waterweg naar zee gaat.

Het wordt tijd voor een heroverweging van de noodzaak om middels verzilting de algenproblematiek op het Volkerak-Zoommeer aan te pakken. Nog enkele feiten, ter overdenking in dit kader, uit het programma Zuidwestelijke Delta van het Beheer- en Ontwikkelingsplan:

–         Uit figuur 3.2 (pagina 56) is te concluderen dat de stikstofconcentratie bij het meetpunt Steenbergen in 2007 structureel ten opzichte van 1998 met meer dan 50 % is gedaald.

–         Uit figuur 3.2. (pagina 56) is te concluderen dat de fosfaatconcentratie in de Vliet bij Steenbergen in 2007 structureel ten opzichte van 1998 met circa 30 % is gedaald.

–         Als tussentijdse maatregel is een pilot ‘actief biologisch visbeheer’ voorzien voor het Volkerak- Zoommeer in de periode 2010-2015. (pagina 80)

–         “Het lijkt erop dat bijna alle wateren in 2027 aan de nutriëntendoelstellingen kunnen voldoen”. (pagina 80)

–         Uit tabel 4.5b (pagina 86) blijkt helder dat zowel voor het Volkerak als voor het Zoommeer de parameters (fosfaat, stikstof en fytoplankton) tot 2015 verbeteren.

–         Voor het Haringvliet Oost, het Hollands Diep en Amer is de verwachting dat in 2015 de waterkwaliteit op het vlak van vrijwel alle parameters (inclusief fosfaat en stikstof)  de waardering gaan krijgen GEP (Goed Ecologisch Potentieel). Ook de Macrofyten/fytobenthos en macrofauna verbeteren in die wateren.

–         In de samenvatting milieueffectrapport waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer van 30 maart 2009 is vermeld: ‘lijkt er vanaf 2005 een trend waarneembaar van afnemende fosfaatgehaltes in het Volkerak- Zoommeer en lagere chlorofylgehaltes, afgaande op de metingen bij het meetpunt Steenbergen in het Volkerak’.

Leggen we het hoofd in de schoot en accepteren we de giga economische schades als gevolg  van de verzilting of zoeken we naar alternatieven die de beschikbaarheid van voldoende zoet water garanderen? Beseffen we voldoende welke industrieën en land- en tuinbouw gebieden om zeep geholpen worden door de acceptatie van verzilting in het algemeen en het Volkerak-Zoommeer in het bijzonder? Het natuurlijk zuiveringsvermogen en tal van maatregelen die we nu al nemen in het kader van WB 21, de KRW en Natura 2000 leiden tot de vermelde verbeteringen.

De politiek lijkt voornemens een belangrijke bron van zoet water op te geven in een tijd dat grote tekorten van dat kostelijke goedje dreigen. Het gaat kapitalen kosten. Volgens de “samenvatting milieueffectrapport waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer” is de netto contante waarde (NCW) van de investeringen en het onderhoud 25,9 miljoen euro. De NCW van de negatieve effecten 307,0 miljoen euro en de NCW van de mitigerende maatregelen 438,2 miljoen euro. De werkelijkheid zal zeker hoger zijn want de ‘Opbrengstderving voor glastuinbouw in het beheersgebied van hoogheemraadschap Delfland als gevolg van een zout Volkerak-Zoommeer, is wegens het ontbreken van gegevens over de wijze waarop en de mate waarin het oppervlaktewater in Delfland in de glastuinbouw wordt gebruikt, niet meegenomen’.

In WB21 was te lezen: “De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”. Waarom negeert men dit advies?

Geachte volksvertegenwoordigers, bezint eer gij begint met maatregelen die grote, niet te overziene, gevolgen hebben voor onze land- en tuinbouw, drinkwatervoorziening en industrie en daarmee voor het economisch fundament van onze samenleving. Bekijk of andere meer duurzame oplossingen geen alternatieven bieden en tegelijkertijd de zoetwatervoorziening voor alle belanghebbenden zekerstellen. Geen uitvoering van het Kierbesluit en geen verzilting van het Volkerak-Zoommeer. Pak het ‘lek’ op de Nieuwe Waterweg aan. Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen. Overweeg of een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee een oplossing kan zijn om in de Grevelingen een estuariene zoet-zout-overgang te laten ontstaan. Dan stromen meer wateren door en krijgt de Grevelingen en de Oosterschelde de nutriënten om de kraamkamers te worden en te blijven van de Delta.

Dan kan ik als gewone boer ook aan de slag blijven en samen met mijn collega’s in land- en tuinbouw ook uw eten op een duurzame wijze produceren en middels onze producten een bijdrage leveren aan onze economie en onze export.

Hopende op Uw inzet en vertrouwende op Uw inzichten,

met de meeste hoogachting,

Hoogachtend,

Namens Ons Water

C.W.F.M. Ooms
Lid steunfractie Ons Water/Waterbreed van het waterschap Brabantse Delta