ZIENSWIJZE

 

| 13-11-2014 | 14:00 uur |


ZIENSWIJZE

 

volkerak zoommeer

Onderstaand mijn inbreng van 12 november 2014 bij de bespreking van de concept waterschapszienswijze op de Ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. Met als resultaat dat de concept waterschapszienswijze wordt aangepast en later deze maand opnieuw wordt besproken in het algemeen bestuur van het waterschap.

Mevrouw de dijkgraaf,

De fractie Ons Water/ West-Brabant Waterbreed zal zich in onze bijdrage focussen op de mogelijke gevolgen voor ons waterschap van een eventuele verzilting van het Volkerak-Zoommeer. We gaan derhalve niet in op de redenen van het wel of niet verzilten van die buitenwateren, want wij als bestuur van het waterschap gaan daar niet over. Het waterschap is een territoriale overheid en ons AB en DB, alsmede onze ambtenaren hebben sec de belangen van ons waterschap en haar ingezetenen en de ingelegen (agrarische)bedrijven te behartigen. De fractie van Ons Water/ West-Brabant Waterbreed verwacht van ieder van onze ambtenaren en van het DB, als hij of zij het waterschap vertegenwoordigt een focus op de belangen van ons waterschap in al haar facetten. Die focus ziet onze fractie niet altijd terug in de uitingen van ons DB in de media of in de bijdragen aan de stukken die inzake het Volkerak-Zoommeer in de openbaarheid zijn gekomen. Ook waterschappen kennen een hoge mate van autonomie in de uitvoering van haar beleid.

Ten aanzien van de gevolgen voor het waterschap, die mijn fractie graag terug zou willen zien in de zienswijze van het waterschap, zijn wat ons betreft de volgende thema’s van belang:

  • de beperking van de verzilting van oppervlaktewateren binnen het territoir van ons waterschap
  • de beperking van de verzilting van grondwater en gronden binnen het territoir van ons waterschap
  • de leverzekerheid van (landbouw)water in termen van kwantiteit en kwaliteit
  • en de gevolgen voor de waterschapslasten.

De verzilting
Wat in alle door de fractie van Ons Water/West-Brabant Waterbreed gelezen stukken:

  • Ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer.
  • Milieueffectrapport bij de Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer (oktober 2014).
  • MKBA bij Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer.
  • Verbonden Toekomst.
  • Deltaprogramma 2015 Werk aan de Delta.
  • Projectnota Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer.
  • Zoetwater rapportage 2012.
  • Natuureffectenstudie bij de Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. deel 1 en 2.
  • Joint Fact Finding zoet water.
  • Milieueffectrapportage Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer april 2012,
    opvalt is dat de onderzoekers/opstellers geen enkele moeite hebben gedaan om qua verziltingseffect van een zout Volkerak-Zoommeer een nulsituatie in kaart te brengen. Terwijl dit voor de inschatting van de verziltingseffecten van een mogelijk toekomstige zout Volkerak-Zoommeer van groot belang is om de gebruikte modellen te valideren en een hoger realiteitsgehalte te geven. In de literatuuropgaven in de stukken hebben wij niets gevonden van vóór de aanleg van de compartimenteringsdammen. Terwijl dergelijke informatie wel te vinden is.

Als voorbeeld het “Rapport van de centrale commissie voor de drinkwatervoorziening 1965” met de mooie titel: “De toekomstige drinkwatervoorziening van Nederland.”, gedrukt door de Staatsdrukkerij in 1967. Ik zou zeggen een betrouwbare bron van informatie. En dat de opstellers wisten waarover ze schreven werd mij door de volgende zin al duidelijk (pagina 73): “Om bij de Parksluizen aan de Rotterdamse Waterweg bij vloed nog water in te kunnen laten met een relatief laag chloridegehalte zou ten minste een hoeveelheid van 700 m3/sec rivierwater langs de Waterweg moeten worden afgevoerd.”. Dat stond in een rapport van bijna 50 jaar geleden! Nu met de kennis van de stijgende zeespiegel en de betere meetmethoden en computermodellen komen de geleerde dames en heren tot de conclusie dat 800 m3/sec. nodig is. De commissie van toen onder voorzitterschap van Mr. E.H.J. Baron van Voorst tot Voorst waren geen domme jongens. Uit deze rapportage blijkt dat in 1965 (figuur 24, pagina 72) het boezemwater tot ongeveer de westelijke stadsgrens van Steenbergen meer dan 5000 mg Cl/per liter bevatte. Tot een lijn die in een boog liep van Ossendrecht over Heerle, Kruisland, Stampersgat, Fijnaart en Willemstad bevatte het boezemwater 2000/5000 mg Cl/per liter. Tot een lijn die globaal liep van westelijk Roosendaal over Oud Gastel naar Klundert bevatte het boezemwater 500/1000 mg Cl/per liter. Deze gegevens zijn ook te vinden in “De waterhuishouding van Nederland” een rapportage uit 1968 (figuur 6, pagina 19). Natuurlijk weet onze fractie dat er toen geen bellenschermen functioneerden, maar dat er wel geschut werd om de zoutlekkage te beperken. Dus mogelijk zijn er ook zoute kwel effecten op een aanzienlijk grotere afstand dan enkele honderden meters!

Wij vinden de opmerking op pagina 154 van de MKBA dan ook volstrekt onvoldoende onderbouw, te weten: “Door een zout Volkerak-Zoommeer neemt het chloridegehalte van het kwelwater toe in een zone van enkele honderden meters tot maximaal 1,5 km, grenzend aan het Volkerak-Zoommeer. Door de aanwezigheid van kwelsloten kan oppervlaktewater met verhoogde chloridegehalten worden afgevangen en afgevoerd, waardoor geen nadelige gevolgen optreden voor de landbouw.”.

In het besef dat voor de land- en tuinbouw water nodig is met chloridegehaltes beneden de 300 mg per liter moge het duidelijk zijn dat verzilting van het Volkerak-Zoommeer de land- en tuinbouw potenties in het werkgebied van de Brabantse Delta aanzienlijk zou kunnen verslechteren en dat dit een veel grotere zoet water aanvoer nodig kan maken dan tot op heden door Rijkswaterstaat en door ons waterschap wordt voorgesteld. Onze fractie wil benadrukken dat op pagina 144 van de MKBA te lezen is: “Er zijn maar weinig voorbeelden van projecten waarin een ecosysteem wordt aangepast van een zoetwatersysteem naar zoutwatersysteem.”. In dat besef dienen modellen, waarop beslissingen genomen worden, die van groot belang zijn voor onze grond- en watergebruikers, goed en aantoonbaar onderbouwd worden.

De leverzekerheid
In de samenvattingen in de stukken wordt met regelmaat vermeld dat de leverzekerheid van de (landbouw)waterinlaten verbetert als alle voorgenomen maatregelen zijn gerealiseerd. De vraag is altijd in dit soort zaken: wat is de referentie waarmee vergeleken wordt?  In dit geval memoreert onze fractie graag aan de geschiedenis. Het nu volgende is een tekst overgenomen uit het Milieueffectrapport waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer uit april 2012 (pagina 87/88): “Direct na de afsluiting in 1987 werd het Volkerak-Zoommeer doorgespoeld met water uit het Hollandsch Diep (zoet), teneinde op korte termijn te kunnen beschikken over zoet water voor de regionale watervoorziening in de omliggende gebieden. Hierdoor daalde het gemiddelde chloridegehalte van het Volkerak-Zoommeer binnen één jaar tot de gestelde norm van 0,4 g Cl/l. Het handhaven van deze chloridenorm wordt geregeld door middel van een doorspoelbeheer vanuit het Hollandsch Diep. Zoutaanvoer vindt nog plaats als gevolg van schutverliezen, zoute kwel en uitspoeling uit buitendijkse gronden. In 1993 werd de chloridenorm bijgesteld tot 0,45 g/l. Door deze verhoging kon de inlaat vanuit het Hollandsch Diep via de Volkeraksluizen worden beperkt…”.

“In het waterakkoord is in 2001 vastgelegd gedurende het groeiseizoen te sturen op 450 mg cl/l bij de meetlocatie Bathse Brug, met uitzondering van perioden van droogte…..”.

“In het “droge” jaar 2003 werd door het stopzetten van de inlaat voor doorspoeling de norm voor het chloridegehalte bij de meetpunten Bathse Brug en mond van het spuikanaal herhaaldelijk overschreden.”.

Feit is dat het gehanteerde maximale chloridegehalte keer op keer is verhoogd c.q. beperkt in tijd. Maar dat niet alleen. In de “Joint Fact Finding zoet water” is op pagina 20 te lezen: “Het Volkerak-Zoommeer is de laatste jaren aanmerkelijk zouter geworden door de toegenomen zoutlekkage van de Krammersluizen. Het meerjarig zomergemiddelde is 415 mgCl/l. Incidenteel wordt in de zomer de normconcentratie van 450 mgCl/l overschreden. In de zomer van 2011 was de overschrijding langdurig (eind april-half juli, met een maximum van 615 mgcl/l) doordat ten gevolge van de langdurige lage rivierafvoer de doorspoeling moest worden beperkt.”.

Wat vermeld is voor de Krammersluizen, gaat naar onze inzichten ook op voor de Bergse Diepsluis. Rijkswaterstaat koos er dus voor om de zoetwater inlaat te beperken ten voordele van de bestrijding van de verzilting vanuit de Nieuwe Waterweg. Dit ten nadele van onze inlaten en onze boeren. Van de afspraken kwam dus niets terecht. Weg leverzekerheid, niet door een act of God maar door een beslissing van de waterbeheerder. Kijkend naar inlaat tabellen lijkt het of stijgende chloridegehalten de effectiviteit van de graas op de blauwalg door de quaggamossel bij hogere chloridegehalten daalt, omdat naar mijn informatie de quaggamossel bij hogere chloridegehalten zijn schelpen sluit. Zonder dat er voldoende cijfers zijn voor een harde uitspraak lijkt het erop dat in een aantal gevallen de inlaat eerst sloot vanwege te hoge chloridegehaltes en daarna vanwege blauwalgbloei. Voor onze fractie geldt dat, als het gaat om de leverzekerheid ten aanzien van zoutgehalten, men uit dient te gaan van de zoutgehalten in het Volkerak-Zoommeer als men zich zou houden aan de gemaakte afspraken en het achterstallig onderhoud aan de Krammersluizen en de Bergse Diepsluis zou zijn uitgevoerd.

Ten aanzien van de kwantitatieve leverzekerheid is helder dat een waterinlaat via de Roode Vaart verre van zeker is. In tegendeel. Op pagina 30 in de Joint Fact Finding is onder het subkopje ‘Watertekort’ de volgende tekst te vinden:

“Bij een weer zout Volkerak-Zoommeer heeft de zoetwaterinlaat naar het VZM van 25 m3/s een hoge prioriteit omdat deze nodig is voor het beperken van de zoutlekkage door Volkeraksluizen. Zo kan een grote stijging van de chlorideconcentratie bij de inlaat aan het Haringvliet voor drinkwaterproductie worden voorkomen. De zoet waterinlaat vanuit het Hollandsch Diep naar het zoute VZM wordt daarom ingedeeld in categorie 2 van de verdringingsreeks. De andere inlaten vanuit het Hollandsch Diep, dus ook de vergrote inlaat via de Roode Vaart, zijn categorie 4. De hiervan afhankelijke gebieden (MDV-systeem, PAN-polders en Tholen /St. Philipsland) zijn en blijven daarmee afhankelijk van een categorie 4 waterinlaat vanuit het hoofdwatersysteem. Ten opzichte van de huidige situatie met een zoet Volkerak-Zoommeer verandert er voor deze gebieden formeel niets. Wel is de vraag aan de orde of de leveringszekerheid voor deze gebieden in situaties van droogte waarbij de verdringingsreeks in werking treedt wordt beïnvloed (eerder wordt “verdrongen”) door de zoetwatervraag voor zoutlekbestrijding.”

Van een inlaat via een categorie 2 route wordt ons agrarisch bedrijfsleven straks afhankelijk van een categorie 4 inlaat route. Hoezo een verbetering van de leveringszekerheid? Zolang het Volkerak-Zoommeer zoet is en men zich zou houden aan de afspraken en de Krammer Sluizen en de Bergse Diepsluis fatsoenlijk zou onderhouden, was er nu geen sprake van leveronzekerheden door verzilting! Dus DB in de zienswijze dient te komen dat Rijkswaterstaat zich moet houden aan de afspraken qua chloridegehalten en werk moet maken met het onderhoud van de Krammersluizen en de Bergse Diepsluis zeker nu het Volkerak-Zoommeer vermoedelijk tot 2028 zoet blijft.

Dan de feitelijke huidige kwaliteit als het over de blauwalg gaat. Op pagina 38/39 van de MKBA is te lezen: “Sinds 2008 is door de aanwezigheid van de quaggamossel de blauwalgproblematiek afgenomen. In 2012 en 2013 zijn er geen innamestops meer geweest.” Dit lijkt een heldere uitspraak. Het verbaast onze fractie dan ook dat in de “Joint Fact Finding zoet water” op pagina 22 is te lezen: “In 2012 zijn vanaf eind augustus, dus laat in het seizoen, de Brabantse inlaten aan de Eendracht dichtgezet wegens blauwalgen (mondelinge mededeling (………. van een ambtenaar wiens naam ik maar niet noem in het openbaar) van – Waterschap Brabantse Delta.)” . Ik heb nog nooit eerder in openbare stukken van de Rijksoverheid gelezen “mondelinge mededeling van….” Maar als die mededeling in strijd is met een schriftelijke mededeling in een MKBA heb ik daar als volksvertegenwoordiger in dit huis grote moeite mee en word ik argwanend. Wat is de waarheid en hoe kan het dat in een belangrijk stuk als de “Joint Fact Finding zoet water” iets anders staat dan in een MKBA? Wat zijn de feiten? Het antwoord is belangrijk om werkelijk te kunnen beoordelen of de kwantitatieve leverzekerheid straks beter is.

Ook de kwalitatieve zekerheid roept vragen op. Het woord ‘bruinrot’ komt in de stukken maar zelden voor en al helemaal niet in de Ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. Ook in de MKBA heb ik er tevergeefs naar gezocht. Ook op pagina 157 van de MKBA waar geschreven wordt over de “aanpassing inlaat Oosterhout” lijkt bruinrot niet te bestaan. Curieus is de inhoud van de Zoetwater rapportage 2012. Op pagina 41 is de navolgende tekst te vinden over water dat via Oosterhout in het Mark-Vliet stelsel komt: “Het risico bestaat dat dit water verontreinigd is met de bruinrotbacterie die in Oost-Brabant voorkomt en een bedreiging kan vormen voor de aardappelteelt in West- Brabant.”.

Op pagina 12 van de Zoetwater rapportage 2012 wordt in een omkaderd gedeelte verwezen naar de “nieuwe inzichten weergegeven van waterschap Brabantse Delta met betrekking tot de inzet van Oosterhout.”. Als je dan bijlage 5 van dat stuk leest (pagina 127/132) valt op dat bruinrot in dat stuk niet lijkt te bestaan. Wat ook opvalt is dat de opstellers vermeld zijn, maar, hoewel het stuk deels het karakter heeft van een zienswijze, het stuk niet getekend is door de dijkgraaf noch, dat het naar mijn beste weten, is behandeld in het DB.

De “Joint Fact Finding zoet water” is helder. Bijvoorbeeld uit figuur 2 op pagina 19 blijkt dat de inlaat bij Oosterhout een wezenlijk deel (10 m3/s.) uitmaakt van de beoogde zoetwatervoorziening. Niet helemaal helder is waar die 10 m3/s. vandaan komt. Uit de Amer, het Wilhelminakanaal of allebei? Wat tevens opvalt is dat in de factsheets in de “Joint Fact Finding zoet water” op enkele plaatsen (pagina 47 (PAN-polders) en pagina 51 (Mark-Vliet systeem)) bruinrot als probleem wel wordt aangegeven. Als voorbeeld de tekst op pagina 51: ” De leveringszekerheid in situaties van droogte waarbij de verdringingsreeks in werking treedt wordt mogelijk beïnvloed door de watervraag voor zoutlekbestrijding bij een zout Volkerak-Zoommeer, die een hogere prioriteit krijgt. Wegens extra inlaat vanuit het Hollandsch Diep voor de doorvoer naar Zeeland en PAN-polders en zoutbestrijding wordt het bruinrotprobleem kleiner.”. Men erkent het probleem dus wel!!!!

De fractie van Ons Water/West-Brabant Waterbreed is ronduit verbijsterd dat het bruinrot probleem slechts zijdelings wordt aangestipt en van een aanpak geen sprake lijkt en dat terwijl de levering vanuit Oosterhout voor geheel het kleigebied van West-Brabant van eminent belang is. Wat wij vreemd vinden, en ook een reactie op verwachten, is de inhoud van de genoemde bijlage 5 en de gevolgde procedure (geen DB behandeling/vaststelling). Wat was de status van dat stuk en waarom is daarin niet nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de bruinrot problematiek? Het zal helder zijn dat onze fractie het noodzakelijk vindt dat de bruinrot problematiek prominent wordt opgenomen in de in te dienen zienswijze.

 De waterschaplasten
Naar aanleiding van de inhoud stukken (MKBA en de Projectnota Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer) heeft mijn fractie vragen gesteld over de mogelijk toekomstige jaarlijkse kosten (1,57 miljoen euro) mogelijk voor het waterschap verbonden aan de verzilting van het Volkerak-Zoommeer VZM, kenmerk 0058 en kenmerk 0059. Mogelijk kunnen die vragen nu beantwoord worden. Onze fractie is buitengewoon onaangenaam getroffen door het feit dat er nog geen afspraken zijn over wie opdraait voor deze kosten. Wat wij vreemd vinden is dat, hoewel al uit de Projectnota Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (een stuk uit 2012) blijkt dat het waterschap na realisering de zorg krijgt voor beheer, exploitatie en onderhoud van de werken, dit gegeven niet is gedeeld met het AB en naar mijn weten ook niet is gedeeld met het DB. Laat staan dat het AB zich hierover en over wie de kosten moet gaan dragen heeft uit gesproken.

De fractie van Ons Water/Waterbreed is van mening dat volgens het vervuiler-betaalt-principe de veroorzaker van de kosten van de verzilting tot in lengte van jaren de daaruit voortkomende lasten zal dienen te dragen. Wij vinden tevens dat dit het standpunt moet zijn in de zienswijze en ingebracht moet worden in de gesprekken die het DB voert met de landsregering of met vertegenwoordigers daarvan.

Louis van der Kallen 

 


 

INSPRAAKPUNT ONTWERP NATIONAAL WATERPLAN INZ. INSPRAAKREACTIE ONW – A025

 


 

Bergen op Zoom, 11 mei 2009

 

Inspraakpunt

Ontwerp Nationaal Waterplan

Postbus 30316

2500 GH Den Haag

 

Geachte heer/mevrouw,

Ons Water/West-Brabant Waterbreed, een onafhankelijk samenwerkingsverband dat opkomt voor het kwalitatieve behoud en de toekomst van de Nederlandse wateren en een goed en efficiënt beheer daarvan, wenst via dit schrijven een inspraakreactie te geven op het ontwerp Nationaal Waterplan (ONW). Ter illustratie zal soms verwezen worden naar andere documenten, omdat deze ook mede onderleggers c.q. bouwstenen zijn van het ontwerp Nationaal Waterplan.

Strategie – visie
Nederland krijgt in toenemende mate problemen met het waterbeheer. De bodem daalt in het westelijk deel. De grond klinkt bij een fors aantal bemalen percelen in. Als gevolg van klimaatveranderingen stijgt de zeespiegel en nemen neerslaghoeveelheden en neerslagintensiteiten toe. De bodemdaling is een geologisch proces dat grotendeels tot stand komt zonder menselijk ingrijpen.

De inklinking van de bemalen gronden is een proces van honderden jaren, dat mede door het peilbeheer de laatste honderd jaar is versneld. Steeds vaker zijn gronden in gebruik genomen die voor dit gebruik niet of minder geschikt waren. Dit proces gaat nog steeds door.

Het Nationaal Waterplan gaat uit van de KNMI 2006 scenario’s en de verwachtingen van de Deltacommissie voor de plausibele bovengrens op de lange termijn. Dit wordt vertaald in een Rijnafvoer van 18.000 m3/s en een Maasafvoer van 4.600 m3/s en een zeespiegelstijging tot maximaal 130 cm tot 2100.

Wat op valt is dat, ondanks de andere benadering van het klimaatscenario dan bij de PKB/MER Ruimte voor de Rivier, de maximaal gehanteerde rivierafvoeren gelijk zijn gebleven. De onderbouwing hiervan is niet gegeven.

Er is nagedacht over de toekomst en de houdbaarheid van het totale Nederlandse watersysteem in relatie met het huidige en toekomstige gebruik van gronden. Er is de erkenning dat de verdediging van de dijkringen 13 en 14 (grote delen van Zuid- en Noord-Holland en Utrecht) op langere termijn, bij voortzetting van het huidige beleid, moeilijker zo niet onmogelijk wordt. De risico’s nemen toe. In het besef dat de Nederlandse economie een plotseling en onvoorzien verlies van de dijkringen 13 en 14 (belangrijke economische dragers) moeilijk zo niet onmogelijk te boven kan komen, zou het voorzorgprincipe moeten leiden tot een ander beleid. Bijvoorbeeld ten aanzien van investeringen in infrastructuur en economie. Dit Nationaal Waterplan zou in deze bredere, economische, context geplaatst moeten worden. Dit is helaas niet het geval!

Plangebied
Beperkt zich tot Nederland. Uit de tekst blijkt op geen enkele wijze hoe de Nederlandse maatregelen ter voorkoming van overstromingen aansluiten bij die van onze buurlanden.

Ter illustratie:

Bij overstroming vanuit de Rijn in Duitsland is het zeer wel mogelijk dat het water aan de verkeerde kant van de waterkering ons land binnen komt en grote delen van het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel inundeert (tot enkele meters toe). Het betrokken waterschap beschikt over inundatie scenario’s die laten zien wat er gebeurt als Duitsland haar hoogwaterbeschermingsbeleid niet op orde zou brengen. Ook als waterkeringen in België het begeven, kunnen grote delen van Zeeuws Vlaanderen via de ‘achterdeur’ overstroomd raken. Het Nationaal Waterplan heeft de pretentie, na uitvoering, Nederland en haar bevolking tot in lengte van jaren te beschermen tegen overstromingen. Gezien het voorgaande is dit voor genoemde delen van het land, zonder afstemming en zekerstelling met België en Duitsland, niet het geval.

Afwentelen
Bij Ons Water/West-Brabant Waterbreed ontstaat bij het lezen van het ontwerp Nationaal Waterplan het gevoel dat het principe/beginsel van ‘niet afwentelen’ verlaten is of in de onderste lade van het bureau van de opstellers is verdwenen.

Reeds in de Vierde Nota waterhuishouding (1998) was er sprake van het oog hebben voor ‘afwentelen’. Als één van de criteria voor de aanpak van emissies in die Nota geldt het voorkomen van afwenteling. Dit betekent dat “behalve met de kwaliteitseisen in het eigen gebied tenminste rekening wordt gehouden met benedenstrooms gelegen watersystemen.”

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw van professor Tielrooij (2000) schreef, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen, in haar advies de volgende uitgangspunten: “Het watersysteem moet betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar zijn. Water moet ook worden gezien als bondgenoot. Problemen mogen niet worden afgewenteld. Voortdurend moet de afweging worden gemaakt tussen vasthouden, bergen en afvoeren van water. En tenslotte moet water meer ruimte krijgen…. Het huidige systeem van waterbeheer kent vele mogelijkheden tot afwenteling. Te vaak leggen burgers en overheden hun problemen op het bord van de ander of sluiten de ogen voor de toekomst. De Commissie meent dat het uitgangspunt ‘niet afwentelen’ moet gelden voor het watersysteem zelf, voor de bestuurlijke verantwoordelijkheden en voor de kosten.”

Ook in de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG) was sprake van aandacht voor de risico’s van afwentelingsgedrag. Zo luidt artikel 4 lid 8: “Bij toepassing van de leden 3, 4, 5, 6 en 7 dragen de lidstaten er zorg voor dat zulks het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn in andere waterlichamen in hetzelfde stroomgebieddistrict niet blijvend verhindert of in gevaar brengt”

In bijlage 1 van het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW) ondertekend op 2 juli 2003, herbevestigd in het NBW-actueel is te lezen: “Het waterbeleid van de 21e eeuw is gebaseerd op het principe van niet-afwentelen (bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd en op elk schaalniveau).”

In de hoogwaterrichtlijn (Richtlijn 2007/60/EG) luidt artikel 7.4: “In het belang van de solidariteit mogen overstromingsrisicobeheerplannen die in een lidstaat worden opgesteld geen maatregelen omvatten die door hun omvang en gevolgen leiden tot een aanzienlijke toename van het overstromingsrisico in stroomopwaarts of stroomafwaarts gelegen andere landen in hetzelfde stroomgebied of deelstroomgebied, tenzij deze maatregelen gecoördineerd werden en door de betrokken lidstaten in het kader van artikel 8 een overeengekomen oplossing bereikt werd.”

Het beginsel van ‘niet afwentelen’ van waterproblemen is nationaal en internationaal op veel manieren vastgelegd. Toch moet Ons Water/West-Brabant Waterbreed constateren dat in het voorliggende ontwerp Nationaal Waterplan afwentelen vaak ‘de oplossing’ is van vele problemen.

Van Dale verstaat onder afwentelen (in figuurlijke betekenis): “een last overdragen op anderen”.

In een artikel in H2O (17-2006) gebruikte de auteurs (Paul Baan en Frans Klijn) de volgende werkdefinitie: “Het veroorzaken of verergeren van problemen in andere waterbeheersgebieden door activiteiten in het eigen watergebied.” Ons Water/West-Brabant Waterbreed vindt dit een bruikbare werkdefinitie. Wij vinden, in dit kader aanvullend, dat het opzettelijk niet ontwikkelen van eigen oplossingen voor eigen problemen ook onder het begrip afwentelen gevat kan worden.

Voorbeeld IJsselmeer e.o.
Wat zijn de gevolgen voor andere gebieden door de volgende voornemens?

– Pagina 7/8 (ONW): “In het Markermeer-IJmeer biedt dit ook mogelijkheden voor beperkte buitendijkse bebouwingruimte….. Het verlies aan waterbergingscapaciteit als gevolg van de buitendijkse ontwikkelingen hoeft niet te worden gecompenseerd.”

– Pagina 159 (ONW): “Als uitzondering op wat is vastgelegd in de Nota Ruimte hoeft voor deze beschikbaar gestelde ruimte (buitendijkse ontwikkelingen in het IJsselmeergebied) het verlies aan waterbergend vermogen niet te worden gecompenseerd.”

– Pagina 159 (ONW): “Ook neemt het kabinet een principebesluit over grootschalige buitendijkse ontwikkeling bij Almere.”

– Pagina 162 (ONW): “Grootschalige buitendijkse bebouwing is alleen mogelijk in het zuidelijk deel van het IJsselmeergebied, in de gemeenten Amsterdam, Almere en Lelystad. Deze gemeenten krijgen respectievelijk 350 ha, 700 ha en 150 ha ruimte voor nieuwe buitendijkse bebouwing.”

Om het bovenstaande mogelijk te maken en Noord en West Nederland van zoet water te voorzien worden onder andere het Markermeer-IJmeer en de Veluwerandmeren losgekoppeld van het IJsselmeer. Dit betekent dat om dezelfde hoeveelheid zoet water te bergen, als zomervoorraad voor de droogtebestrijding, het peil op het IJsselmeer niet met circa 1,1 meter maar met circa 1,5 meter uiteindelijk verhoogd moet worden (zie ook pagina 27, Ontwerp Beleidsnota IJsselmeergebied (OBIJ)).

Ondanks aanbeveling 2 van de Deltacommissie (“De keuze van wel of geen nieuwbouw op fysisch ongunstige locaties moet gebaseerd zijn op een kosten-batenanalyse. Hierin moeten huidige en toekomstige kosten voor alle partijen zijn berekend. De kosten als gevolg van lokale besluiten moeten niet op een andere bestuurslaag of de samenleving als geheel worden afgewenteld, maar gedragen worden door degenen die ervan profiteren.”) gaan Amsterdam, Almere en Lelystad niet de extra kosten door de extra verhoging van het IJsselmeer dragen. Noch gaan ze, als in de toekomst blijkt dat ook de waterbergingscapaciteit van het Markermeer-IJmeer alsnog nodig is, die kosten dragen.

Dat de totale samenleving de kosten gaat dragen van de initiële verhoging van het IJsselmeer ten behoeve van de zoetwatervoorziening is logisch. Het meerdere is een subsidie van het Rijk en de andere overheden aan de drie genoemde gemeenten.

Voorbeeld Rijnmond e.o.
Wat zijn de gevolgen voor andere gebieden door de volgende voornemens?

– Pagina 29 (ONW): “De combinatie van zeespiegelstijging en toename in de piekafvoeren van de grote rivieren in het benedenrivierengebied wordt het hoofd geboden met een ‘afsluitbaar open’ Rijnmond en het afvoeren van piekafvoeren van de Rijn en Maas via de Zuidwestelijke Delta.”

– Pagina 149 (ONW); Het rijk zal, in navolging van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie, samen met andere overheden onderzoek doen naar een ‘afsluitbaar open’ Rijnmond, waarbij voor- en nadelen zorgvuldig in beeld worden gebracht. Deze keringen kunnen zowel open als dicht staan en zullen het Rijnmondgebied bij hoogwater kunnen afsluiten en de zouttong in de Nieuwe Waterweg terugdringen. Zo kan het Rijnmondgebied veiligheid worden geboden en tegelijk een aantrekkelijk stadsfront en natuurontwikkeling worden gerealiseerd.” Geen woord over waar het water dan naar toe gaat en de gevolgen daarvan. Ook in het artikel over dit onderzoek in het magazine “De Water”, (maart 2009) uitgegeven door het Directoraat-generaal Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat in samenwerking met de

– uitvoeringsorganisatie NBW, wordt wel gerept over de wijze van afvoer maar niet dat het onderzoek de gevolgen op de ontvangende wateren gaat onderzoeken.

– Pagina 71 (ONW): “Urban Flood Management Dordrecht….Aantrekkelijk buitendijks woongebied…. De gemeente Dordrecht is voornemens om op deze wijze zo’n 1000 woningen buitendijks te gaan ontwikkelen.”

Hoe logisch zijn deze plannen rond Dordrecht en Rotterdam? Een aantal citaten uit de notitie “Van Lobith en Eijsden naar zee” van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat wil Ons Water/West-Brabant Waterbreed in dit kader memoreren:

– “Om de waterstand daarbij op hetzelfde niveau te houden en dus van dijkverhoging af te kunnen zien zal het rivierbed verruimd moeten worden, door bijvoorbeeld uiterwaarden te verlagen of dijken te verleggen.”

– “Tekort aan ruimte is vooral op de Waal en Merwede’s te verwachten.”

– “In de PKB is, zowel voor de korte als lange termijn, er voor gekozen om met rivierverruiming de afvoer richting Nieuwe Merwede (‘naar het zuiden’) te stimuleren. De Beneden Merwede wordt ontzien om de omgeving van Dordrecht, waar de situatie al kritiek is, niet onnodig te belasten.”

– “Dit betekent dat op de lange termijn zomerbedverdieping op de Boven en Nieuwe Merwede toch aan het PKB maatregelenpakket moet worden toegevoegd.”

– “Ruimte voor andere ontwikkelingen zoals in de ruimtelijke ordening (woningbouw) lijkt moeilijk in het rivierengebied te vinden.”

Ondanks de (bergings)problemen met water bouwen Rotterdam en Dordrecht al jaren buitendijks en gaan er gewoon mee door. Daarmee anderen belastend met hun waterproblemen. Het verleden neemt geen keer, maar de toekomst kan gekeerd worden!

Als voorbeeld de Dordtse besluiten.
Dordrecht heeft mooie ‘Dordtse’ plannen “de nieuwe Dordtse Biesbosch” in de Dordtse buitendijkse gebieden. Door middel van een presentatie van een medewerkerster van Dordrecht op een bijeenkomst in Goes, op 13 maart 2009, werd de inhoud van de ‘Dordtse’ plannen uit de doeken gedaan. ‘De nieuwe bouwlocaties aan de rivier konden zorgen voor een stevige verhoging van de WOZ waarden! Bouwen in mooi gebied was goed voor het vestigingsimago! Net als voor Rotterdam was bouwen in het buitendijkse gebied, bouwen voor de bovenkant van de markt! De relatie met de rivier voegt gevraagde kwaliteit toe! Dit waren o.a. de stellingen. Bouwen buitendijks was veiliger dan bouwen binnendijks! Buitendijks zou het water bij hoog water hooguit tot je knieën komen. Binnendijks was het risico groot dat je tot boven je kruin in het water kwam te staan. Vreemd genoeg niets over het bergen van het water. Een meestromende nevengeul, in het kader van Ruimte voor de Rivier, was zelfs geschrapt. 35 miljoen rijksgeld voor Dordtse buitendijks plannen. Rijksgeld voor beleid dat in strijd is met het formele rijksbeleid! Kan Dordrecht dan geen water bergen? Zeker wel. Maar zij leggen liever een 1200 hectaren grote bouwlocatie annex recreatieterrein aan dan deze gebieden te gebruiken om rivierwater te bergen. Makkelijker is het grote delen van West-Brabant onder water te zetten als het water geborgen wordt in het Volkerak-Zoommeer. Iedere hydroloog weet te vertellen dat, als je het waterpeil ter plaatse wilt verlagen, je in de buurt dan het water moet bergen. Dit zou heel goed in grote delen van de Sliedrechtse, Dordtse en Hollandse Biesbosch met meer effect kunnen. Maar Dordrecht kiest daar niet voor. Iedere gemeente mag binnen haar eigen autonomie haar eigen keuzen maken. Maar hadden we in het Nationaal Bestuursakkoord nu niet afgesproken dat we niet af zouden wentelen?

Dordrecht kan over deze plannen haar eigen keuzen maken, omdat het “Eiland van Dordrecht” ook grotendeels van de gemeente Dordrecht is. Terwijl bijna overal elders de uiterwaarden en buitendijkse gebieden van Rijkswaterstaat zijn of van Staatsbosbeheer. Dat het Rijk hier 35 miljoen aan bijdraagt, maakt eens te meer duidelijk dat Noord-Brabant nog steeds gezien wordt als Generaliteitsland. Dordtse problemen mogen/moeten wij volgens het Rijk oplossen. Dordrecht bouwt liever voor de eigen welvaart en de rijken, dan rekening te houden met haar buren. Die mogen wel via de rijksbelastingen mee betalen aan het veroorzaken van de wateroverlast die hen via de bergingsplannen op het Volkerak-Zoommeer.

Oorspronkelijk wilde Rijkswaterstaat wat anders. Zo is op te maken uit het volgende citaat uit het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010-2015 – ontwerp Programma Zuidwestelijke Delta, pagina 61: “De voorgestelde maatregel om voor de Dordtse Biesbosch en Nieuwe Merwede de vloedvlakte te vergroten (Polder Biesbosch), is afgevallen vanwege significante schade als gevolg van gedwongen functieveranderingen van gronden die geen eigendom zijn van het Rijk of een natuurbeherende organisatie.” Voor de eigen veiligheid had de gemeente Dordrecht het niet over om circa 500 hectare landbouwgrond, die zij in eigendom hebben en verpachten, voor waterberging in te richten. Dat zou Dordrecht inkomsten schelen. Afwentelen was voor Dordrecht goedkoper. Dordts eigen belang honoreert het Rijk met een subsidie van miljoenen en wie draaien er voor de kosten op? Het ergste is dat met dit beleid de bergingsruimte voor de toekomst ook wordt volgebouwd.

In de PKB 1/RvR was de goede oplossing al te lezen: “Een duurzame veiligheid in het dichtbevolkte Rijnmond en het Drechtstedengebied wordt gewaarborgd door het maximaal vergroten van de bergingscapaciteit van het Rijn-Maas-mondingsgebied” (pag. 47 PKB1/RvR).

De gevolgen van een mogelijke berging van 2 meter water in het Volkerak-Zoommeer:

– problemen met de afwatering van de rivieren van West-Brabant

– problemen met de lozingen via de gemalen en de RWZI’s (opvoerhoogte) in West-Brabant, Goeree-Overflakkee, Tholen, Sint Philipsland

– scheepvaartproblemen (doorvaarthoogten Schelde-Rijnverbinding)

– het onderlopen van alle natuurgebieden (verdrinken o.a. van grote zoogdieren)

– onderlopen van huizen op de kade bij Tholen

– belemmeringen uitbreidingsplannen van Bergen op Zoom (Bergse Haven)

– noodzaak tot aanpassing van alle beroeps- en recreatie havens

– mogelijke toename van de kweldruk in West-Brabant en op de Zeeuwse eilanden.

Goeree-Overflakkee, Tholen, Sint Philipsland en West-Brabant krijgen de rekening voor de Rotterdamse en Dordtse bouwdrang in buitendijkse gebieden en het Rijk kijkt er naar en doet niets. Het ONW barst van de goede voornemens tegen buitendijks bouwen en afwenteling.

Een bloemlezing uit het ONW:

– Pagina 14 (aanbeveling Deltacommissie): “Nieuwe ontwikkeling in buitendijkse gebieden mogen niet belemmerend werken voor rivieren en meren. Bewoners/gebruikers zijn zelf verantwoordelijk voor maatregelen die de gevolgen beperken.”

– Pagina 41: “Voor buitendijkse gebieden, als onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur, gelden geen wettelijke normen voor de bescherming tegen water. De gebieden zijn primair bedoeld voor afvoeren en bergen van het water.”

– Pagina 44: “De risico’s en kosten als gevolg van lokale besluiten moeten niet op een andere bestuurslaag worden afgewenteld, maar gedragen worden door diegenen die ervan profiteren.”

– Pagina 66: “De buitendijkse gebieden vervullen primair een afvoer- en bergingsfunctie voor water ten behoeve van de veiligheid van het achterland.”

– Pagina 69: “Om waterkeringen in de toekomst te kunnen versterken, is het kabinet van mening dat er ruimte open gehouden moet worden langs de waterkeringen in de vorm van beschermingszones, zoals vastgelegd in de legger van waterschappen.”

– Pagina 69: “Meerlaagsveiligheid wordt opgebouwd in drie lagen: l Preventie als primaire pijler van beleid; 2 Duurzame ruimtelijke planning; 3 Rampenbeheersing op orde krijgen en houden.”

– Pagina 139: “Uitgangspunt blijft daarbij onverkort het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit voor de rivier.”

– Pagina 141: “Het uitgangspunt is dat de overige extra afvoercapaciteit gerealiseerd kan worden door buitendijkse maatregelen te treffen, zonder deze maatregelen expliciet te benoemen. Om de verwachte hogere afvoeren veilig af te kunnen voeren is echter onder deze voorwaarde vrijwel alle beschikbare buitendijkse ruimte in het bovenrivierengebied nodig voor de veiligheid”

– Pagina 143: “Ruimtelijke ontwikkelingen in het rivierengebied anticiperen daarbij op de lange termijn verwachtingen door projecten in één keer goed te doen en gebiedsontwikkeling te combineren met rivierverruiming voor de lange termijn.”

– Pagina 144: “De benodigde buitendijkse en (eventuele) binnendijkse gronden dienen ruimtelijk te worden gereserveerd en gronden worden zonodig aangekocht.”

– Pagina 160: “In de Nota Ruimte zijn voor de primaire waterkeringen ruime beschermingszones opgenomen.”

– Pagina 37 (OBIJ): “Als voorwaarde voor alle buitendijkse ontwikkelingen geldt dat ze moeten passen binnen de natuurwetgeving en dat het functioneren van watersystemen nu en in de toekomst niet worden belemmerd.”

De bloemlezing laat zien dat er in het ONW en haar bijlagen veel woorden besteed worden aan de noodzaak niet buitendijks te bouwen. Toch staat het rijk keer op keer toe dat gemeenten bouwen op plaatsen die bestemd zouden moeten worden voor ruimte voor de rivier en voor waterberging. Daarmee stellen ze de waterbeheerders voor voldongen feiten en wentelen ze nog steeds kosteloos de lasten en de kosten af op anderen zoals de waterbeheerders, burgers en bedrijven die wonen en werken langs bijvoorbeeld het IJsselmeer en het Volkerak-Zoommeer.

Ons Water/West-Brabant Waterbreed vindt dit geen goede ontwikkeling en een aanslag op de toekomst en de geloofwaardigheid van rijksvoornemens, zoals verwoord in het ONW. Maak het ONW consistent en stop buitendijkse ontwikkelingen.

Zoetwaterverdeling
Op pagina 6 (ONW) is vermeld: “De hoofdsporen van deze nieuwe strategie zijn een grotere regionale zelfvoorzienendheid en een optimalisatie van de zoetwaterverdeling in het hoofdwatersysteem en de regionale systemen.” Dit klinkt Ons Water/West-Brabant Waterbreed als muziek in de oren. Voor ons betekent deze zin dat gekeken gaat worden hoe het gat/lek dat de naam draagt van De Nieuwe Waterweg gedicht gaat worden en wel op de kortst mogelijke termijn. Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen. Overweeg het sluiten van ‘de kier’ in de Haringvlietsluizen en de mogelijkheid van een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee. Dat kan een oplossing zijn en kan in de Grevelingen een estuariene zoet-zout-overgang laten ontstaan. Dan stromen meer wateren door en krijgt de Grevelingen en de Oosterschelde de nutriënten om de kraamkamers te worden en te blijven van de Delta.

‘Afsluitbaar open Rijmond’
Op pagina 7 (ONW) is vermeld: “In navolging van het advies van de Deltacommissie, zal het rijk samen met andere overheden onderzoek doen naar een ‘afsluitbaar open’ Rijnmond.”

Betrek daar ook bij de overheden, die belanghebbend zijn bij de ontvangende benedenstroomse wateren.

Voldoende bergingscapaciteit
Op pagina 8 (ONW) is vermeld: “Het Noordelijk Deltabekken en het Volkerak-Zoommeer zullen voldoende capaciteit voor afvoer en berging moeten bieden om de toename van de afvoer van de grote rivieren te kunnen verwerken.” Koppel het Markermeer-IJmeer niet van het IJsselmeer af. Gebruik het gehele voormalige Zuiderzee systeem voor de waterberging. Dat verdeelt de lasten eerlijker.

Gebruik buiten het Volkerak-Zoommeer systeem ook de Grevelingen voor de berging bij grote afvoeren (zoals aangeven op kaart 23 pagina 179, ONW en in aanbeveling 8 van de Deltacommissie). Dit maakt de problemen voor het Volkerak-Zoommeer aanzienlijk kleiner. Als daarbij een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee wordt gemaakt kunnen meerdere problemen tot een oplossing komen.

Beschermingszones
Op pagina 43 (ONW) is vermeld: “Het huidige juridische instrumentarium (voor het hoofdwatersysteem) biedt voldoende mogelijkheden om ruimtelijke reserveringen voor tien jaar of langer te kunnen maken.” “Voor het kustfundament geldt bijvoorbeeld een beschermingszone voor mogelijke versterkingen in de komende tweehonderd jaar.”

Op pagina 39 (OBIJ) is vermeld: “In de Nota Ruimte is een beleidsuitspraak opgenomen over de 275 meter brede beschermingszone rond primaire waterkeringen – een zone van 100 m landinwaarts en een zone van 175 m buitendijks – waarbinnen in principe geen bebouwing mag plaatsvinden. Deze beschermingszone is ingesteld met het oog op mogelijke toekomstige dijkversterkingen.”

Voor Ons Water/West-Brabant Waterbreed is het van de gekken dat voor buitendijkse gebieden feitelijk gekeken wordt naar de korte termijn (zie de bouwwoede van bijvoorbeeld Rotterdam en Dordrecht) en voor de kust terecht een beschermingszone wordt gehanteerd voor de lange termijn (200 jaar).

Het wordt tijd dat ook voor de bescherming tegen rivierwater op planologische harde wijze ruimte wordt gereserveerd (voorberging en afvoer) gericht op de lange termijn van bijvoorbeeld 200 jaar. Anders blijven gemeenten RWS en waterschappen voor voldongen feiten stellen en feitelijk afwentelen op anderen. Een beleidsuitspraak zonder wettelijke verankering werkt niet, zo blijkt.

Ons Water/West-Brabant Waterbreed heeft met instemming kennis genomen van de aangekondigde verkenning naar de wijze waarop kosten-baten- en risicoanalyses moeten worden uitgevoerd bij nieuwbouwactiviteiten op fysisch ongunstige locaties (pagina 46, ONW). Hierbij vragen wij ook de kosten van anderen, zowel beneden- als bovenstrooms, te betrekken, die zij ook in de verre toekomst moeten maken als gevolg van deze nieuwbouwactiviteiten.

Peilhandhaving Brabantse kanalen/zoetwatervoorziening
Op de kaart afgebeeld op pagina 84 (ONW) is aangegeven dat ‘peilhandhaving op de Brabantse kanalen moeilijk wordt’. Nergens in het ONW is op dit thema en de mogelijke maatregelen ingegaan. Voor Ons Water/West-Brabant Waterbreed is dit een belangrijk thema aangezien bij een mogelijke alternatieve zoetwatervoorziening, bij verzilting van het Volkerak-Zoommeer systeem, deze kanalen een belangrijke leverancier van zoet water zouden moeten zijn.

Met instemming hebben wij op pagina 88 (ONW) kennisgenomen van de tekst: “Ook zal worden bekeken in hoeverre bestaande zoetwaterbekkens in de Zuidwestelijke Delta behouden kunnen worden en hoe de zoetwatervoorziening kan worden gecompenseerd als deze als gevolg van het herstel van de zoet-zoutgradiënt verdwijnen.” Wat ons echter steekt is de tekst op pagina 91 (ONW) met betrekking tot de “Reële prijsbepaling zoetwatervoorziening”. Voor Ons Water/West-Brabant Waterbreed is het uitgangspunt dat diegenen, die besluiten nemen die kosten veroorzaken voor anderen, die door hen veroorzaakte kosten volledig dragen. Ook kan het niet zo zijn dat boeren in Zeeland en West-Brabant voor behoud van bestaande zoetwaterrechten, waarvoor in het verleden door hen is geïnvesteerd, zouden moeten gaan betalen, terwijl boeren elders (de Randstad) voor nieuwe voorzieningen niets hoeven te betalen.

Financiering groenblauwe diensten
Met instemming heeft Ons Water/West-Brabant Waterbreed kennis genomen van het kabinetsstandpunt weergegeven in ‘Health check Gemeenschappelijk Landbouw Beleid’ dat Europese inkomenstoeslagen sterker gekoppeld dienen te worden aan het realiseren van maatschappelijke waarden, zoals het instandhouden van landschap, natuur, een vitaal platteland, duurzaam waterbeheer en de zorg voor milieu en dierenwelzijn (pagina 107, ONW). Hopelijk kan op deze wijze inhoud gegeven worden aan een rechtvaardiger financiering van door boeren geleverde groenblauwe diensten.

Functioneel aanbesteden
Wat is in het kader van de vermelding op pagina 135 (ONW) ” functioneel aanbesteden”?

Ontwerp Beleidsnota Waterveiligheid (OBW)
Met interesse heeft Ons Water/West-Brabant Waterbreed kennis genomen van het kabinetsvoornemen erop in te zetten dat provincies en gemeenten bij de ruimtelijke inrichting expliciet gaan afwegen of het nodig en wenselijk is de gevolgen van een overstroming (aantal slachtoffers, economische schade en ecologische schade) te beperken. Met name met als oogmerk te komen, in gezamenlijkheid met provincies, gemeenten en waterschappen, tot de ontwikkeling van overstromingsrisicozonering (pagina 28 OBW). Wij hopen dat dit zal leiden tot een ander beleid. Zeker als het gaat over: waar willen wij als land nog woningbouw en bedrijfsvestigingen stimuleren en deze met de aanleg van infrastructuur ondersteunen? Er is meer Nederland dan alleen de Randstad!

Verzilting
Ons Water/West-Brabant Waterbreed onderschrijft de stelling op pagina 22 (OBIJ); “Ook het beoogde herstel van de zoet-zout-gradiënt in de Zuid-Westelijke Delta genereert extra vraag naar zoet water.”

Uit het gehele ONW inclusief de bijlagen spreekt een aanvaarding van de verzilting als een feit waaraan niet te ontkomen valt.

Leggen we het hoofd in de schoot en accepteren we de giga economische schades als gevolg van de verzilting of zoeken we naar alternatieven die de beschikbaarheid van voldoende zoet water garanderen? Beseffen we voldoende welke industrieën en land- en tuinbouwgebieden om zeep geholpen worden door de acceptatie van de verzilting.

Bezint eer gij begint met maatregelen die grote, niet te overziene, gevolgen hebben voor onze land- en tuinbouw, drinkwatervoorziening en industrie en daarmee voor het economisch fundament van onze samenleving.

Bekijk of andere, meer duurzame, oplossingen alternatieven bieden en tegelijkertijd de zoetwatervoorziening voor alle belanghebbenden zekerstellen.

Geen uitvoering van het Kierbesluit en geen verzilting van huidige zoete deltawateren.

Pak het ‘lek’ op de Nieuwe Waterweg aan.

Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen.

Overweeg of een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee een oplossing kan zijn om in de Grevelingen een estuariene zoet-zout-overgang te laten ontstaan. Dan stromen meer wateren door en krijgt de Grevelingen en de Oosterschelde de nutriënten om de kraamkamers te worden en te blijven van de Delta.

Vertrouwende op een serieuze behandeling van onze reactie.

Hoogachtend,

Namens de fractie Ons Water/West-Brabant Waterbreed

H.J.M. Poppelaars

L.H. van der Kallen

voor nadere informatie 0164-265158

 


KRIJGT DE BIESBOSCH NOG EEN HART VOOR VOGELS?


KRIJGT DE BIESBOSCH NOG EEN HART VOOR VOGELS?

Nederland kent twintig Nationale Parken. De eigenaren, beheerders en andere betrokkenen dragen er samen de verantwoordelijkheid voor de bescherming en ontwikkeling van de kwaliteit van de natuur. Als we ons richten op het huidige beleid en beheer van De Biesbosch, dan geeft dit reden tot zorg, met name de werkzaamheden in de Zuiderklip.

Zorg om kwaliteitsverlies
Zoals de pers al diverse malen berichtte, is er in de Zuiderklip met Europese subsidies een geul gegraven. Men is van plan de dijken die de polder beschermen spoedig door te steken, waarna het verontreinigde rivierwater binnen kan stromen. De achterliggende gedachte is dat bij hoog water een betere en snellere afvoer zal plaatsvinden van het rivierwater. Over het nut hiervan zijn de meningen verdeeld. Maar laten we eerst eens kijken naar de voorheen aanwezige waarde van de polder. Als we de kwaliteit beoordelen kijken we naar planten- en diersoorten die eisen stellen aan hun leefomgeving. Je zoekt naar zeldzame soorten die een toegevoegde waarde hebben voor het Nationale Park. De polders Turfzakken herbergden voorheen vele moeras- en watervogels. Het gebiedseigen water, gevoed door regen en kwel, vormde vanwege de vele waterorganismen voor deze vogels een rijke voedselbron. Eigen observaties en tellingen en die van anderen, geven aan dat dit gebied, voordat het graafwerk startte, belangrijk was voor o.a. de grote en kleine zilverreiger, de lepelaar, zomer- en wintertaling. Dit zijn vogels van de Rode Lijst, zeldzame soorten die extra bescherming verdienen. Ook broedden er rietvogels als rietzanger, rietgors, waterral en karekiet. Aangezien zoetwatermoerassen in Nederland schaars zijn, is dit een voor de hand liggende keuze als over de toekomst van het gebied nagedacht wordt. Het feit dat men bij de graafwerkzaamheden vele grote modderkruipers heeft gevonden, bevestigt dat er sprake was van een biotoop dat alleen kon bestaan dankzij de goede waterkwaliteit binnen de dijken.

Problemen buitendijks
Wat het buitendijkse watermilieu betreft wordt de Biesbosch in het PlanMER Beheerplan Rijkswateren 2010-2015 van 1 augustus 2008 vernoemd als Sense of Urgency: Gebieden waar de waterkwaliteit snel moet worden aangepakt. Dit begrip wordt toegekend indien binnen 10 jaar mogelijk onherstelbare schade ontstaat (met betrekking tot waterconditie of beheer). Met deze geconstateerde milieukwaliteit neemt het project Zuiderklip onnodige risico´s in het hart van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied en Nationaal Park De Biesbosch. Aan het bestemmingsplan is goedkeuring onthouden en voor het project is nog altijd geen milieueffectrapport (MER) gemaakt en de Habitattoets is niet op de juiste wijze uitgevoerd. Niet voor niets hebben de West-Brabantse Vogelwerkgroep en de plaatselijke vereniging Madese Natuurvrienden hun bedenkingen geuit bij het huidige project.

Kerngebied
De Zuiderklip kan de natuurkern worden, die elk Nationaal Park nodig heeft. In potentie zou het de locatie kunnen zijn waar weer roerdompen, grote karekieten, zwarte sterns en lepelaars gaan broeden. Als het beleid en beheer daarop gericht wordt, kan het gebied een reservoirfunctie vervullen voor de omgeving op momenten dat er elders bedreigingen of verlies van populaties ontstaan.. Het is voor natuurkenners duidelijk dat de buitendijkse gebieden van de Biesbosch veel minder natuurwaarde hebben. Langs de Amer en in de kreken zien we vogels die we in elk stadspark tegenkomen.

rene van gils biesb

René van Gils speurend naar vogels in de Biesbosch. Foto: C.Huijgens

Binnendijkse kansen
Kleine binnendijkse natuurpolders, zoals De Noorderplaat, De Kindem en de Lange Plaat, met dezelfde condities als gesloten Zuiderklippolders, zijn rijk aan natuur. De Zuiderklip is vele malen groter. Voor een heuse natuurkern hoeft hier niet veel meer te gebeuren. Een goede beheersing van het waterpeil en waterkwaliteit en een beheer gericht op ontwikkeling van rietvelden en moerassen. De graafmachines mogen verdwijnen. Voorwaarde is wel dat de dijken dicht blijven en de doorsteek aan de westzijde gesloten wordt. De verantwoordelijken voor het Nationaal Park dienen te streven naar een beleid dat gericht is op duurzaamheid en kwaliteit voor een gevarieerd en rijk leven. Dan pas maakt de Biesbosch haar status als Nationaal Park waar!

René van Gils
Contactpersoon Vogelbescherming Nederland


DE BIESBOSCH, EEN NATIONAAL PARK OP GOEDE GRONDEN


DE BIESBOSCH, EEN NATIONAAL PARK OP GOEDE GRONDEN

Door: W. Borm en C. Huijgens

Het Nationale Parkenbeleid kent vier doelstellingen: Als eerste natuurbehoud en natuurontwikkeling. Vervolgens educatie en voorlichting, dan natuurgerichte recreatie en als laatste wetenschappelijk onderzoek. In een Beheer- en Inrichtingsplan (BIP) zijn deze doelen samengesmolten tot een bruikbare leidraad voor inrichting en beheer. Bij de Biesbosch liep het anders. De geschiedenis van dit Nationaal Park kenmerkt zich door gemiste kansen voor de natuur.

Een steeds veranderende Biesbosch
Ontwatering veroorzaakte een bodemdaling die leidde tot het ontstaan van de Biesbosch in 1421. Het westelijk veengebied van de Zuid-Hollandse Waard werd een grote ondiepe plas met een getijdenmilieu. Door snelle verlanding behoorde het gebied eind negentiende eeuw al weer tot de hoogste delen van Laag Nederland en kon opnieuw worden ingepolderd. De fase, waarin gorzen, grienden en polders intensief werden geëxploiteerd, leeft in onze herinnering voort als `de oude en unieke Biesbosch`.
Maar wat brengt ons de nieuwe Biesbosch in werkelijkheid? Na de grote verandering door de Deltawerken ging het in de Biesbosch niet van een leien dakje.
Door slibbezinking in de na 1970 veel te ruime wateren nam de verontreiniging van de waterbodems hier ongekende vormen aan. Het buitendijks milieu kreeg een bedenkelijke kwaliteit en bleef soortenarm. Op hogere en geïsoleerde plaatsen hebben vervuiling en verstoring gelukkig minder invloed. Na bijna veertig jaar kunnen we er waardevolle bosontwikkeling en moerasvorming waarnemen. Onder de eentonige wilgenmassa van de oude grienden kwam een ondergroei van kruidensoorten van het elzen-vogelkers-verbond, zoals groot heksenkruid, knopig helmkruid, reuzenzwenkgras, bloedzuring, aalbes, groot springzaad en ijle zegge. Kwelplaatsen onder aan de dijklichamen van de bekkens herkennen we aan de aanwezigheid van beekpunge en in aangrenzende gebieden duiden soorten als holpijp, bosbies, blaasjeskruid, moerasstreepzaad en moeraskartelblad op kwelinvloed. Geïsoleerde natuurpoldertjes veranderden in ware vogelparadijzen.

Bever.Biesbosch.29-04-08.Cor Huijgens.

De bever (Castor fiber) kan zich ook op vervuilde plaatsen goed handhaven. Foto: C. Huijgens

Stoelendans met natuurdoelen
De Biesbosch werd in 1985 Nationaal Park in oprichting. Voor het eerst kon er een omvangrijk natuurgebied ontwikkeld worden op rijke gronden. Gronden die we eigenlijk best zelf zouden kunnen gebruiken. De commissie Kleisterlee gaf vanuit de overheid een advies voor natuur en landschap, dat vervolgens ondersteund werd door de betrokken natuurorganisaties, indertijd verenigd in het Natuurbeschermingsplatform Biesbosch. Maar de samenstelling van het Beheer- en Inrichtingsplan vond al plaats voordat een doelstelling voor natuur en landschap werd vastgesteld, een omgekeerde volgorde. Later kwamen beheersuggesties zoals extensieve begrazing, rivierdynamiek en tenslotte getijdenvergroting. Men zat uiteindelijk met de handen in het haar, want deze ideeën bleken ongeschikt voor de grootschalige natuuront­wikkeling die men toen voor ogen had.

Een vreemde keuze
Tot verbazing van de adviserende ecologen koos het Overlegorgaan in 1991 voor de terugkeer naar een zoetwatergetijdengebied. Een keuze die niet uitging van de bestaande waterhuishouding. Alle verantwoordelijken wisten op dat moment dat deze keuze tijdens de looptijd van het beheerplan onmogelijk was. Men wilde kost wat kost de instelling van het Nationaal Park niet langer uitstellen door tijd te besteden aan het uitwerken van een haalbaar en passend natuurdoel. Dat de vereiste wetenschappelijke onderbouwing vanaf het begin ontbreekt zal dan ook niemand verbazen.

De onstabiliteit van de rivier
De Biesbosch kreeg haar status als Nationaal Park en vanaf dat moment zitten de Dordtse en Brabantse Biesbosch opgescheept met het onhaalbaar natuurdoel “zoetwatergetijdengebied”. Een situatie die schreeuwt om bijstelling. Maar ruim tien jaar later, bij de herziening van het BIP, bleef deze koers gehandhaafd. Op papier wordt een getijdengebied neergezet, maar in werkelijkheid staat het buitendijkse milieu onder invloed van de onstabiele rivierdynamiek, een keuze die men al in de voorbereidende fase absoluut niet wilde maken. De betrokken instanties kunnen inmiddels terecht nalatigheid worden verweten wat betreft het behartigen van de natuurbelangen. De nadruk ligt nog steeds niet bij de kwaliteit van het milieu en wetenschappelijk onderzoek blijft mondjesmaat beperkt tot discutabele ondersteuning van de eigen koers.

Grauwe Ganzen.28-02-08.Cor Huijgens.

Grauwe ganzen (Anser anser) hebben zich als broedvogels gevestigd. Foto: C. Huijgens

Binnendijkse kansen
Onze vele waterrijke gebieden vervullen in de herfst en winter een belangrijke functie voor de vogelopvang van doortrekkers en wintergasten. In voorjaar en zomer is er een nijpend tekort aan goede broed- en foerageergebieden voor moeras- en watervogels. Lepelaars, reigers, rallen, ganzen en eenden zoeken dan vooral rust, helder water en een rijkdom aan voedsel in een niet al te verontreinigd milieu. Het merendeel van het Nationaal Park de Biesbosch ligt buitendijks. Resterende delen onder invloed van het rivierwater brengen, geeft alleen verarming en teveel van hetzelfde. Het maken van permanent open verbindingen met het rivierwater is in de Brabantse Biesbosch in strijd met zowel het rivierwaterbeheer als de natuurbelangen. Rondom de Biesbosch zullen tot 2015 duizenden hectare aan de landbouw worden onttrokken en aan het Nationaal Park worden toegevoegd. Laat dat niet alleen loze ruimte worden voor bevers en recreanten. Goede landbouwgrond opgeven doe je alleen als ervoor in de plaats werkelijk duurzame en waardevolle natuurontwikkeling komt.

In de Noordwaard worden straks natuurontwikkelingsmogelijkheden gebruikt zoals het inrichten van landbouwpolders als omkade moerassen en weidevogelgebieden. Gebieden die in tijden van watersnood mogen overstromen om rivierwater af te voeren of als komberging te fungeren. Na een bestemmingswijziging voor de Zuiderklip van getijdengebied naar water, moeras, rietvelden en weidevogelgebied kon ook het hart van de Brabantse Biesbosch een natuurbestemming krijgen. Het was hier geen onmogelijke opgave om tot een echte natuurkern te komen. Met een goed beheer in de binnendijkse gebieden ontstaan er schone en stabiele biotopen. De projectleiding Zuiderklip heeft echter voor een andere weg gekozen, de dijken in een overlegfase doorgestoken en hiermee de discussie gesloten.

Een goed waterbeheer als basis
Zoals houtwallen een groot deel van het erfelijke materiaal van onze oerbossen bevatten, zo zijn de sloten de schatbewaarders van de resten van de eens zo talrijke venen, plassen en moerassen. Onze poldersloten waren in het begin van de vorige eeuw zeer rijk aan dieren- en plantenleven. We beseffen het nauwelijks, omdat een en ander zich onder het wateroppervlak afspeelde, maar de achteruitgang van dit milieu is wel het meest ingrijpende wat de natuur in ons kikkerlandje is overkomen.
Water van een goede kwaliteit is een kostbaar goed.

Hoewel de Biesbosch, met uitzondering van Amer en Nieuwe Merwede, geen wezenlijk onderdeel is van het rivierensysteem, wordt ze continue bedreigd door het rivierwater. Het tot nu toe gevoerde beleid deed er nog een schepje bovenop. Isolatie en peilbeheer zijn de instrumenten die kunnen bijdragen aan de kwaliteit van het Nationaal Park.
Met gebiedseigen water, natuurlijke en kunstmatige kwel, de aanwezigheid van ringdijken en het reliëf in combinatie met het grillige landschapspatroon zijn de mooiste natuurgebieden te ontwikkelen. Kwel vanuit de spaarbekkens biedt aan de Brabantse Biesbosch gouden kansen. Er kunnen ideeën nader uitgewerkt worden, om dit zeer schone water langer vast te houden en te benutten voor natuurdoeleinden.
Na al die jaren lijkt het advies voor natuur en landschap van de Voorlopige Commissie Nationale Parken ­(VCNP), op basis waarvan de Biesbosch Nationaal Park in oprichting werd, nog steeds actueel. De kansen voor de Biesbosch zitten vooral in -en dan citeren we de VCNP uit 1985- natuurontwikkeling naar een moerasgebied, waarin verlanding, veenvorming en natuurlijke bosvorming plaatsvinden. Blijkbaar is dit advies toch gebaseerd op goede gronden.