Vandaag, in het weekeinde en de afgelopen weken nam het hoge water in de media een prominente plaats in. Voor het eerst waren alle stormvloedkeringen gesloten en werden ook de gerealiseerde maatregelen in het kader van het hoogwaterbeschermingsprogramma en het ruimte voor de rivierprogramma grotendeels benut.
In de Volkskrant van zaterdag 6 januari viel zelfs de kop te lezen “Natte voeten blijft een reële dreiging”. Hoogleraar Bas Jonkman stelde in die krant “2 meter stijging van de zeespiegel kan het systeem niet aan”. Nu zijn weinig mensen bang voor natte voeten. Dat zijn ze onder de douche wel gewend. Maar het is slechts een eufemisme om iets beangstigend als overstroming niet hard op uit te spreken.
Als waterschapsbestuurder kijk ik altijd uit naar het jaarboek van de dijk. Het projectenboek 2018 leverde voor mij wel een aantal verrassingen op zoals twee impressiekaarten “Nederland Oostwaarts 2100” en “Nederland Omhoog 2100”.
Voor mijn gevoel is er voor het eerst het besef dat scenario’s mogelijk werkelijkheid kunnen worden die nu nog niet als reëel worden aanvaard. Voor het eerst zie ik in een Rijksdocument dit soort kaarten verschijnen. Ik ben er blij mee. Nu nog het besef dat dit bij het denken over de toekomst van Nederland een gevolg zou moeten hebben. Moet er geen verschuiving gaan komen over waar accenten moeten worden gelegd bij publieke investeringen in bijvoorbeeld infrastructuur? En hoe die uitgevoerd moeten worden?
Voor mij andere opvallen de zaken waren:
“We willen niet alleen een veilige dijk, maar ook een duurzame dijk.”
Deal GWW versie 2.0 beloven de Dijkwerkers van Rijkswaterstaat en de waterschappen dat “duurzaamheid in 2020 een integraal onderdeel vormt van alle dijkversterkingsprojecten, vanaf de verkenning”.
Uit de stellingen uit het dijkwerkerspanel: “In 2050 worden alle dijken door de omgeving ontworpen.” Slechts 14 % onderschreef deze stelling!
In de top 40 van de meest gefotografeerde dijken en dijklocaties van Nederland komt West-Brabant niet voor!
“In haar rol als assetmanager kijkt ze verder dan het beheer van de huidige dijk, maar naar de gehele levensduur van de kering.”, aldus Claudia van Ackooij van waterschap de Stichtse Rijnlanden.
In het werkgebied van Brabantse Delta het Drongelens kanaal: “De planstudie en voorbereiding op de realisatie is voorzien in 2018 en 2019. De realisatie vindt in 2020 plaats.”
In het werkgebied van Brabantse Delta Geertruidenberg en Amertak: “In 2018 start de planuitwerkingsfase. Hierbij wordt met name voor de Slikpolder nauw samengewerkt met de gemeente Geertruidenberg. Voor wat betreft de Amertak is de pipingproblematiek overheersend. Hiervoor wordt verbinding gezocht met de projectoverstijgende verkenning Piping (POV-P).”
Dit jaarboek laat zien dat men steeds toekomst gerichter aan de slag gaat. Niet meer alleen het hier en nu, maar ook steeds meer: wat betekent dit voor de toekomst van de dijk en het achterland?
De afgelopen maanden heb ik diverse overleggen bijgewoond die te maken hebben met dijkverbeteringen, onder andere in het rivierengebied. Het valt dan op dat op een belangrijk onderdeel, de financiering van rivierverruiming middels de mogelijke overheveling van gelden bestemd voor dijkversterking (de dijkrekening), de meningen fors verschillen. De dijkrekening kent een eigen financiering. De versterking van primaire keringen die in beheer zijn van een waterschap, worden bekostigd op basis van cofinanciering. Hiervoor is door het Deltafonds de Dijkrekening ingericht, waaraan de waterschappen gezamenlijk 40% bijdragen en het Rijk 50%. De resterende 10% bestaat uit een projectgebonden aandeel van het betrokken waterschap, bedoeld als doelmatigheidsprikkel. Waterschappen ontvangen dus 90% van de geraamde kosten van een ‘sober en doelmatig ontwerp’.
Het lijkt logisch om bij de financiering van waterveiligheidsverbeteringen, zoals dijkversterkingen en rivierverruiming, beide te zien als twee communicerende vaten. Als de rivier verruimd wordt, is een dijkversterking minder snel nodig. Toch staan binnen de waterschappen de neuzen nog niet dezelfde kant uit. Per 1 januari 2017 is wettelijk geborgd dat de vermeden kosten voor de dijkversterking, als gevolg van rivierverruimingsmaatregelen, aangewend kunnen worden voor de bekostiging van de betreffende rivierverruimingsmaatregel. De uitgangspunten die afgesproken zijn binnen de Stuurgroep Hoogwaterbeschermingsprogramma voor het bepalen van de vermeden kosten, en het beschikbaar stellen van dit budget, worden nader uitgewerkt voor toepassing in de praktijk. Momenteel werkt een werkgroep, bestaande uit een afvaardiging van waterschappen, de UvW, provincies, HWBP en het Rijk, aan deze nadere uitwerking. Vraagstellingen die de werkgroep behandelt zijn onder andere:
Op welke niveaus kan uitwisseling plaatsvinden en wat zijn hiervan de voor- en nadelen?
Wat zijn denkbare scenario’s voor de financiële uitwisseling tussen rivierverruiming en dijkversterking in relatie tot de verschillende programmeringen van dijkversterking en rivierverruiming?
Op welke wijze en op welk detailniveau kan de uitwisselingsbijdrage op een doelmatige en transparante wijze worden bepaald?
Op welke wijze kunnen eventuele nieuwe afspraken rondom de uitwisseling tussen dijkversterking en rivierverruiming worden geborgd?
Voor de waterschappen is het van belang dat:
de berekening van de vermeden kosten goed verantwoord kan worden naar alle waterschappen (methode, werklast en detailniveau berekening);
de waterschappen een realistisch beeld kunnen geven van de vermeden kosten dijkversterking door rivierverruiming (verwachtingsmanagement);
de betreffende rivierverruimingsmaatregelen leiden tot een taakstelling/waterstandslijn voor de dijkversterking en daarmee voldoende zekerheid van de realisatie van de rivierverruimingsmaatregel om bij het ontwerp van de dijkversterking rekening mee te kunnen houden.
In de laatste bijeenkomst van de CWK (Commissie Waterkeringen van de Unie) is gesproken over het vraagstuk of en hoe de eventueel vermeden kosten voor dijkversterking door rivierverruiming aangewend kunnen worden voor rivierverruiming. Afgesproken is dat over dit vraagstuk een adviesnotitie/verkenning wordt gemaakt. Bij de CWK bespreking werd duidelijk dat een aantal waterschappen, voornamelijk die met zeedijken, de uitwisseling een greep uit de kas van de dijkrekening vinden. Wat daarbij meespeelt is dat de uitwisseling lijkt op het belonen van voormalig slecht gedrag. In het verleden werd, als er ruimte van de rivier ‘gestolen’ werd door ontwikkelingen in het buitendijkse rivierbed, er geen geld gestort voor de door deze ‘diefstal’ veroorzaakte noodzaak tot dijkversterkingen. Terwijl er nu bij buitendijkse dijkversterkingen compensatie wordt verlangd. Er zijn tal van voorbeelden dat in de laatste tientallen jaren veel ruimte van de rivier is gestolen en dat pas met het Ruimte voor de Rivierprogramma het bewuszijn daarover is gegroeid.
Omdat ik ook vergaderingen bezoek waarbij vrijwel uitsluitend waterschappen, gemeenten en provincies met rivierdijken betrokken zijn, zoals de Stuurgroep Delta Maas, de Stuurgroep RBOM/DHZ (Regionaal Bestuurlijk Overleg Maas en Deltaplan Hoge Zandgronden) en het Bestuurlijk overleg Bedijkte Maas, valt mij het enorme verschil in perceptie op! Zij vinden de uitwisseling c.q. financiering vanuit de dijkrekening voor rivier verruimende maatregelen heel normaal en logisch en gaan er vanuit dat dit ook (ruimhartig) gaat gebeuren. Over een morele plicht vanwege de ‘diefstal’ in het verleden wordt niet gesproken. Maar ook de grondhouding ten aanzien van de uit te voeren projecten is totaal anders. Bij de CWK discussies hanteert ieder waterschap de norm dat een dijkversterking ‘sober en doelmatig van ontwerp’ moet zijn. Logisch want het gaat over geld wat voor 40 procent door de gezamenlijke waterschappen wordt opgebracht en voor 50 % door de landelijke belastingbetaler.
Bij de Maas overleggen wordt er gepleit voor het “sparen van bijzondere dijken”. Uit de gebruikte argumenten blijkt dat dit dijken zijn die landschappelijk bijzonder zijn of die cultureel/historisch bijzonder zijn of waar geen bestuurlijk of politiek draagvlak voor een project is. Dit kan leiden tot projecten die aanzienlijk minder kosteneffectief zijn, waarbij per bestede geldeenheid aanzienlijk minder waterstandsdaling wordt gerealiseerd dan bij een project waarbij sprake is van een ‘bijzondere dijk’.
In mijn persoonlijke benadering kan van uitwisseling alleen sprake zijn als beide manieren van werken aan waterveiligheid gebaseerd zijn op dezelfde uitgangspunten. Voor mij is dat ‘sober en doelmatig’. Hierbij zou in gedachten gehouden moeten worden: de toekomst en daarmee de duurzaamheid van de maatregelingen. Als wat nu voor een ‘bijzondere dijk’ gehouden wordt in de komende 100 jaar alsnog aangepakt moet worden, is het ‘sparen’ daarvan slechts een duur uitstel van executie. Zeker als het gaat om ‘niet in mijn achtertuin’ gedrag moeten politici en bestuurders meer oog krijgen en houden op wat in de toekomst nodig en onvermijdelijk is. Dan is voor mij sober en doelmatigheid van ontwerp en uitvoering de na te streven norm!
Voor meer informatie over waterveiligheid en de lopende toetsingen en normen kijk eens op de volgende websites.
Er is een benchmark inundatiemodellen ontwikkeld. De benchmark bestaat uit een functionaliteitenlijst waarmee bepaald kan worden voor de oplossing van welke vraagstukken welk modelinstrument het beste gebruikt kan worden. De benchmark laat zien dat de kwaliteiten van de bij de modellering betrokken rioolmodelleurs, hydrologen en rioolontwerpers/bouwers en de beschikbaarheid van goede data (mede) bepalend zijn voor de uitkomsten van het model. De benchmark kan waterschappen en gemeenten helpen bij de keuze van het te gebruiken instrument.
De benchmark komt goed van pas bij de door gemeenten en waterschappen uit te voeren stresstest in het kader van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie om de knelpunten bij wateroverlast in beeld te brengen.
24 oktober Een bezoek aan het archief. Diverse PHO’s, onder andere over: de Keenesluis/nationale sluizendag, dijkverbetering Amertak/Geertruidenberg en PHO’s ter voorbereiding van bestuurlijke overleggen met de gemeenten Drimmelen, Geertruidenberg en Dongen, alsmede een afspraak bij Avans Hogescholen.
25 oktober Een bezoek aan Pukkemuk om bij te praten over de plannen van dit bedrijf in relatie met de realisering van een stukje EVZ. In de avond de AB vergadering met agendapunten: SNB, de ambitie en strategie waterkwaliteit, een aantal grondaankopen, het projectplan EVZ Laakse Vaart en het projectplan Kleine Melanen.
26 oktober Vandaag de nationale sluizendag op het terrein van de Volkeraksluizen, mede ter gelegenheid van 50 jaar Volkeraksluizen, waarbij ik samen met vertegenwoordigers van RWS en de provincie mocht bekend maken dat gelden beschikbaar worden gesteld om de Keenesluis te behouden voor de toekomst. In de middag heb ik de presentaties nabij de Keenesluis bijgewoond.
27 oktober PHO over de Amertak/Geertruidenberg en over een project in Waalwijk. Daarna de ingebruikname van kano passeerbaar gemaakte krooshek in de Aa of Weerijs, die ik zelf al kanoënd passeerde. Na de brug of de Ruitersboslaan keerden we veilig en droog terug aan wal.