VERZOETING GREVELINGENMEER

 


| 30-09-2020 |

 

Voor de Deltacommissie was een schatting van de ontziltingsduur van het meer gemaakt. Uitgegaan werd van volledige menging van het meer, gedurende de ontziltingsperiode; de toen beschikbare methodiek. Men realiseerde zich heel wel dat de werkelijkheid anders zou zijn en dat er zich bij het ontzilten verschillen in zoutgehalten voordoen. Ook na de ontzilting komt dat nog in het diepste gedeelte voor. Tevens was men op de hoogte van thermische gelaagdheid in de zomer in diepe meren.

Begin zeventiger jaren werd daarom onderzoek gedaan naar de beste wijze van ontzilten van het Grevelingenmeer.

De opdracht was een effectieve methode te vinden om het meer te ontzilten, waarbij massale sterfte van organismen in de overgangsperiode zo veel mogelijk beperkt blijft. De oplossing  bleek relatief eenvoudig door gebruik te maken van het verschil in gewicht van zoet (licht) en zout (zwaar) water.

Het is de kunst om bij eb het diepere en meest zoute water uit het meer naar zee af te voeren. De uitwateringssluis, de huidige Brouwerssluis, moest daarvoor op de meest strategische locatie in de Brouwersdam komen en dat is in het verlengde van het Brouwershavens Gat. Het was  echter te kostbaar om de sluis op grote diepte aan te brengen. De sluisbodem ligt op N.A.P. -11m.

Voor verzoeting moest er daarom een hulpconstructie komen om het diepere water af te voeren, zoals een  dichtheidsscherm, dat werkt als een “stofzuiger”. De breedte van de “spleet” onder dat scherm was afgestemd op de breedte van de sluis. De hoogte van de “spleet” werd berekend voor optimale aanstroming en doorvoer door de spleetopening (ca. 3m). De hoogteligging van de ingang bij de bodem van het Brouwershavense Gat, die leidt naar de kokersluis, bepaalt de diepte tot waar men wenst te ontzilten. Zo hoeft de verzoeting maar enkele maanden te duren. De beste periode is dan het voorjaar met zijn hoge afvoeren, maar ook omdat in die periode nog geen zuurstoftekort aan de bodem voorkomt. (N.B. Uiteraard kan om beleidstechnische redenen een langere periode worden aangehouden.)

principe ontzilting afgedamd zeegat

In de diepste delen zullen altijd zoute restanten achterblijven, die ook nog gevoed worden door zoute kwel via de bodem en door het grondwater van de eilanden dat heel langzaam ontzilt.

Dat is op zich geen bezwaar.  Het doel is om vrijwel het gehele meer te verzoeten en zoet te houden, zodat  Zeeland er in een droge zomer naar behoefte zoet water aan het meer kan onttrekken. Een situatie die gunstig is voor het waterbeheer van de eilanden en diverse sectoren. Daarbij is het mogelijk om bewust een zoute onderlaag vanuit zee tijdelijk toe te laten om het meer op peil te houden. Dit water kan, zodra er voldoende aanvoer is van rivierwater, weer naar zee geheveld worden.

Vanwege het sterk vervuilde Rijnwater werd de verzoeting indertijd uitgesteld. De kwaliteit van het rivierwater is sterk verbeterd en door een grote en toenemende behoefte aan zoet water  in het zuidwesten komt verzoeting weer in beeld.

Natuur.

Mobiele zoutminnende organismen krijgen de kans om het meer naar zee te verlaten. Andersom kunnen tijdens het hevelen, gedurende eb, vissen vanuit zee stroomopwaarts het meer bereiken. Een zeer algemeen zou milieu gaat plaats maken voor het mondiale zo zeldzame zoetwatermilieu. De natuur krijgt bij dit alles de kans om mee te liften met deze en nog komende veranderingen

Constructieve uitdagingen.

Het dichtheidsscherm is een forse constructie, vanwege de geometrie van het meer. Het beschikt over gesloten zijkanten met op de kop een scherm met een opening aan de onderzijde. Het steekt een stuk het meer in. De bovenstaande schets is het ideale plaatje. Het principe van de opening aan de bodem is eenvoudig en logisch, maar als constructieve opgave kent het zijn eigen uitdagingen. Het voordeel is dat hier geen belemmeringen liggen in de vorm van bestaande constructies, zoals dat wel het geval is bij b.v. de constructieve opgave voor de beoogde nieuwe sluis in de Brouwersdam, waar voor de dam caissons zijn gebruikt. Er zijn diverse constructieve uitwerkingen mogelijk.

De omvang van de constructie wordt mede bepaald door een kosten baten analyse. Oftewel de kosten in relatie tot het effect dat bereikt wordt met de diepte waarop de drempel van de opening komt te liggen, de ontziltingsdiepte. Er blijft een restdiepte over, waar zout(er) water blijft staan. Hoe dieper die drempel ligt hoe minder volume c.q. oppervlakte aan zoute onderlaag overblijft. Bij ontzilting beneden NAP-20m blijft een zoute onderlaag (nagenoeg, op een klein plukje in het Springersdiep onder Oudorp na.) beperkt tot de diepste putten bij Scharendijke en Den Osse in de zuidelijke geul; beneden NAP-30m blijft nagenoeg geen restdiepte over. Tussen scherm en putten wordt een geul op die diepte gebaggerd. Het zoute water in de restantdiepte kan zo gewenst door middel van een pomp op de paar diepste punten opgemengd worden.

N.B. Ontzilting zonder dichtheidsscherm is veel minder effectief en duurt aanmerkelijk langer. Onder de zoete bovenlaag zal er dan altijd een gelaagdheid zijn van verschillende zoutgehaltes. Hoe dan ook zal ook dat voor een belangrijke verlichting van de verzilting van het grondwater op de eilanden zorgen.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

(NATTE/ZOUTE) DROOM OF NACHTMERRIE – 11: DE DELTAWERKEN EN ZOET WATER

 

| 28-12-2014 | 12:00 uur |


 

(NATTE/ZOUTE) DROOM OF NACHTMERRIE – 11

 De Deltawerken en zoet water

 

deltawerkenBij de Deltawerken denken we bijna altijd alleen aan waterveiligheid, maar dat is onterecht! Van het begin af aan was zoet water een thema bij de ontwikkeling van de plannen. Ook toen dachten de plannenmakers integraal. Ook de nieuwe economische mogelijkheden van de plannen kwamen uitgebreid aan bod. Zo ook wat de ontwikkelingen voor een betere zoetwatervoorziening voor industrie en landbouw zou kunnen betekenen. 

Als voorbeeld enkele citaten uit de rede die de Minister van Verkeer en Waterstaat, Mr. J. Algera op 21 februari 1953 uitsprak tijdens de installatie van de Deltacommissie: “De plannen voor de zojuist besproken afdammingen in het complex der benedenrivieren vloeiden echter niet alleen voort uit de wens tot beveiliging van de aangrenzende gebieden tegen mogelijke stormvloeden, maar zij maken tevens deel uit van een complex maatregelen, dat beoogde de verzilting te bestrijden door het vormen van zoetwaterboezems en door het verminderen van de hoeveelheid uit zee binnenstromend zout water als gevolg van het beperken van de komberging.”

“Tevens zou de mogelijkheid kunnen worden geopend om een deel van het zoete water van Rijn en Maas, dat thans naar zee wegstroomt, langs Rotterdam te voeren en aldus de voortschrijdende verzilting van de Nieuwe Waterweg tegen te gaan , alsmede om deze gebieden, die daarvan thans nog verstoken zijn, aan zoet water te helpen.”

“Daarnaast zal de uitvoering van deze werken op bijzondere wijze ten goede kunnen komen aan de zoetwatervoorziening van een groot deel van ons land en de bestrijding van de gevolgen van de voortschrijdende verzilting op verschillend gebied,….”  

Ook de uitkomsten van onderzoeken die gebruikt zijn bij de totstandkoming van het rapport eindverslag en interim adviezen deel 1 van de Deltacommissie, zoals de studie van de Commissie ter Bestudering van de Ruimtelijke Ordening in de Landbouw (paragraaf 5.3) met onder andere de stelling: “Ter wille van de zoetwaterhuishouding behoort in het voltooide Deltaplan het Volkerak te zijn afgedamd.”  werden te harte genomen. Vele pagina’s van de rapportage werden gewijd aan “De verbetering van de zoetwaterhuishouding” (paragraaf 6.2). 

De wijze lessen van toen worden nu terzijde geschoven. Toen werd de verzoeting van wateren als het Volkerak Zoommeer en het Haringvliet als noodzakelijk gezien voor een goede toekomst van de landbouw en voor de industrialisering van dit deel van Nederland. Ook in “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, ook wel de commissie Tielrooij genoemd (uitgegeven in augustus 2000), kwam dit gegeven aan de orde. Jammer dat zoveel politici ophouden met nadenken als een aantal ‘prominenten’ eenmaal een besluit hebben genomen. Je vraagt je steeds opnieuw af waarom er niet geleerd wordt van het verleden? 

Louis van der Kallen 

 


INSPRAAKPUNT ONTWERP NATIONAAL WATERPLAN INZ. INSPRAAKREACTIE ONW – A025

 


 

Bergen op Zoom, 11 mei 2009

 

Inspraakpunt

Ontwerp Nationaal Waterplan

Postbus 30316

2500 GH Den Haag

 

Geachte heer/mevrouw,

Ons Water/West-Brabant Waterbreed, een onafhankelijk samenwerkingsverband dat opkomt voor het kwalitatieve behoud en de toekomst van de Nederlandse wateren en een goed en efficiënt beheer daarvan, wenst via dit schrijven een inspraakreactie te geven op het ontwerp Nationaal Waterplan (ONW). Ter illustratie zal soms verwezen worden naar andere documenten, omdat deze ook mede onderleggers c.q. bouwstenen zijn van het ontwerp Nationaal Waterplan.

Strategie – visie
Nederland krijgt in toenemende mate problemen met het waterbeheer. De bodem daalt in het westelijk deel. De grond klinkt bij een fors aantal bemalen percelen in. Als gevolg van klimaatveranderingen stijgt de zeespiegel en nemen neerslaghoeveelheden en neerslagintensiteiten toe. De bodemdaling is een geologisch proces dat grotendeels tot stand komt zonder menselijk ingrijpen.

De inklinking van de bemalen gronden is een proces van honderden jaren, dat mede door het peilbeheer de laatste honderd jaar is versneld. Steeds vaker zijn gronden in gebruik genomen die voor dit gebruik niet of minder geschikt waren. Dit proces gaat nog steeds door.

Het Nationaal Waterplan gaat uit van de KNMI 2006 scenario’s en de verwachtingen van de Deltacommissie voor de plausibele bovengrens op de lange termijn. Dit wordt vertaald in een Rijnafvoer van 18.000 m3/s en een Maasafvoer van 4.600 m3/s en een zeespiegelstijging tot maximaal 130 cm tot 2100.

Wat op valt is dat, ondanks de andere benadering van het klimaatscenario dan bij de PKB/MER Ruimte voor de Rivier, de maximaal gehanteerde rivierafvoeren gelijk zijn gebleven. De onderbouwing hiervan is niet gegeven.

Er is nagedacht over de toekomst en de houdbaarheid van het totale Nederlandse watersysteem in relatie met het huidige en toekomstige gebruik van gronden. Er is de erkenning dat de verdediging van de dijkringen 13 en 14 (grote delen van Zuid- en Noord-Holland en Utrecht) op langere termijn, bij voortzetting van het huidige beleid, moeilijker zo niet onmogelijk wordt. De risico’s nemen toe. In het besef dat de Nederlandse economie een plotseling en onvoorzien verlies van de dijkringen 13 en 14 (belangrijke economische dragers) moeilijk zo niet onmogelijk te boven kan komen, zou het voorzorgprincipe moeten leiden tot een ander beleid. Bijvoorbeeld ten aanzien van investeringen in infrastructuur en economie. Dit Nationaal Waterplan zou in deze bredere, economische, context geplaatst moeten worden. Dit is helaas niet het geval!

Plangebied
Beperkt zich tot Nederland. Uit de tekst blijkt op geen enkele wijze hoe de Nederlandse maatregelen ter voorkoming van overstromingen aansluiten bij die van onze buurlanden.

Ter illustratie:

Bij overstroming vanuit de Rijn in Duitsland is het zeer wel mogelijk dat het water aan de verkeerde kant van de waterkering ons land binnen komt en grote delen van het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel inundeert (tot enkele meters toe). Het betrokken waterschap beschikt over inundatie scenario’s die laten zien wat er gebeurt als Duitsland haar hoogwaterbeschermingsbeleid niet op orde zou brengen. Ook als waterkeringen in België het begeven, kunnen grote delen van Zeeuws Vlaanderen via de ‘achterdeur’ overstroomd raken. Het Nationaal Waterplan heeft de pretentie, na uitvoering, Nederland en haar bevolking tot in lengte van jaren te beschermen tegen overstromingen. Gezien het voorgaande is dit voor genoemde delen van het land, zonder afstemming en zekerstelling met België en Duitsland, niet het geval.

Afwentelen
Bij Ons Water/West-Brabant Waterbreed ontstaat bij het lezen van het ontwerp Nationaal Waterplan het gevoel dat het principe/beginsel van ‘niet afwentelen’ verlaten is of in de onderste lade van het bureau van de opstellers is verdwenen.

Reeds in de Vierde Nota waterhuishouding (1998) was er sprake van het oog hebben voor ‘afwentelen’. Als één van de criteria voor de aanpak van emissies in die Nota geldt het voorkomen van afwenteling. Dit betekent dat “behalve met de kwaliteitseisen in het eigen gebied tenminste rekening wordt gehouden met benedenstrooms gelegen watersystemen.”

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw van professor Tielrooij (2000) schreef, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen, in haar advies de volgende uitgangspunten: “Het watersysteem moet betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar zijn. Water moet ook worden gezien als bondgenoot. Problemen mogen niet worden afgewenteld. Voortdurend moet de afweging worden gemaakt tussen vasthouden, bergen en afvoeren van water. En tenslotte moet water meer ruimte krijgen…. Het huidige systeem van waterbeheer kent vele mogelijkheden tot afwenteling. Te vaak leggen burgers en overheden hun problemen op het bord van de ander of sluiten de ogen voor de toekomst. De Commissie meent dat het uitgangspunt ‘niet afwentelen’ moet gelden voor het watersysteem zelf, voor de bestuurlijke verantwoordelijkheden en voor de kosten.”

Ook in de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG) was sprake van aandacht voor de risico’s van afwentelingsgedrag. Zo luidt artikel 4 lid 8: “Bij toepassing van de leden 3, 4, 5, 6 en 7 dragen de lidstaten er zorg voor dat zulks het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn in andere waterlichamen in hetzelfde stroomgebieddistrict niet blijvend verhindert of in gevaar brengt”

In bijlage 1 van het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW) ondertekend op 2 juli 2003, herbevestigd in het NBW-actueel is te lezen: “Het waterbeleid van de 21e eeuw is gebaseerd op het principe van niet-afwentelen (bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd en op elk schaalniveau).”

In de hoogwaterrichtlijn (Richtlijn 2007/60/EG) luidt artikel 7.4: “In het belang van de solidariteit mogen overstromingsrisicobeheerplannen die in een lidstaat worden opgesteld geen maatregelen omvatten die door hun omvang en gevolgen leiden tot een aanzienlijke toename van het overstromingsrisico in stroomopwaarts of stroomafwaarts gelegen andere landen in hetzelfde stroomgebied of deelstroomgebied, tenzij deze maatregelen gecoördineerd werden en door de betrokken lidstaten in het kader van artikel 8 een overeengekomen oplossing bereikt werd.”

Het beginsel van ‘niet afwentelen’ van waterproblemen is nationaal en internationaal op veel manieren vastgelegd. Toch moet Ons Water/West-Brabant Waterbreed constateren dat in het voorliggende ontwerp Nationaal Waterplan afwentelen vaak ‘de oplossing’ is van vele problemen.

Van Dale verstaat onder afwentelen (in figuurlijke betekenis): “een last overdragen op anderen”.

In een artikel in H2O (17-2006) gebruikte de auteurs (Paul Baan en Frans Klijn) de volgende werkdefinitie: “Het veroorzaken of verergeren van problemen in andere waterbeheersgebieden door activiteiten in het eigen watergebied.” Ons Water/West-Brabant Waterbreed vindt dit een bruikbare werkdefinitie. Wij vinden, in dit kader aanvullend, dat het opzettelijk niet ontwikkelen van eigen oplossingen voor eigen problemen ook onder het begrip afwentelen gevat kan worden.

Voorbeeld IJsselmeer e.o.
Wat zijn de gevolgen voor andere gebieden door de volgende voornemens?

– Pagina 7/8 (ONW): “In het Markermeer-IJmeer biedt dit ook mogelijkheden voor beperkte buitendijkse bebouwingruimte….. Het verlies aan waterbergingscapaciteit als gevolg van de buitendijkse ontwikkelingen hoeft niet te worden gecompenseerd.”

– Pagina 159 (ONW): “Als uitzondering op wat is vastgelegd in de Nota Ruimte hoeft voor deze beschikbaar gestelde ruimte (buitendijkse ontwikkelingen in het IJsselmeergebied) het verlies aan waterbergend vermogen niet te worden gecompenseerd.”

– Pagina 159 (ONW): “Ook neemt het kabinet een principebesluit over grootschalige buitendijkse ontwikkeling bij Almere.”

– Pagina 162 (ONW): “Grootschalige buitendijkse bebouwing is alleen mogelijk in het zuidelijk deel van het IJsselmeergebied, in de gemeenten Amsterdam, Almere en Lelystad. Deze gemeenten krijgen respectievelijk 350 ha, 700 ha en 150 ha ruimte voor nieuwe buitendijkse bebouwing.”

Om het bovenstaande mogelijk te maken en Noord en West Nederland van zoet water te voorzien worden onder andere het Markermeer-IJmeer en de Veluwerandmeren losgekoppeld van het IJsselmeer. Dit betekent dat om dezelfde hoeveelheid zoet water te bergen, als zomervoorraad voor de droogtebestrijding, het peil op het IJsselmeer niet met circa 1,1 meter maar met circa 1,5 meter uiteindelijk verhoogd moet worden (zie ook pagina 27, Ontwerp Beleidsnota IJsselmeergebied (OBIJ)).

Ondanks aanbeveling 2 van de Deltacommissie (“De keuze van wel of geen nieuwbouw op fysisch ongunstige locaties moet gebaseerd zijn op een kosten-batenanalyse. Hierin moeten huidige en toekomstige kosten voor alle partijen zijn berekend. De kosten als gevolg van lokale besluiten moeten niet op een andere bestuurslaag of de samenleving als geheel worden afgewenteld, maar gedragen worden door degenen die ervan profiteren.”) gaan Amsterdam, Almere en Lelystad niet de extra kosten door de extra verhoging van het IJsselmeer dragen. Noch gaan ze, als in de toekomst blijkt dat ook de waterbergingscapaciteit van het Markermeer-IJmeer alsnog nodig is, die kosten dragen.

Dat de totale samenleving de kosten gaat dragen van de initiële verhoging van het IJsselmeer ten behoeve van de zoetwatervoorziening is logisch. Het meerdere is een subsidie van het Rijk en de andere overheden aan de drie genoemde gemeenten.

Voorbeeld Rijnmond e.o.
Wat zijn de gevolgen voor andere gebieden door de volgende voornemens?

– Pagina 29 (ONW): “De combinatie van zeespiegelstijging en toename in de piekafvoeren van de grote rivieren in het benedenrivierengebied wordt het hoofd geboden met een ‘afsluitbaar open’ Rijnmond en het afvoeren van piekafvoeren van de Rijn en Maas via de Zuidwestelijke Delta.”

– Pagina 149 (ONW); Het rijk zal, in navolging van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie, samen met andere overheden onderzoek doen naar een ‘afsluitbaar open’ Rijnmond, waarbij voor- en nadelen zorgvuldig in beeld worden gebracht. Deze keringen kunnen zowel open als dicht staan en zullen het Rijnmondgebied bij hoogwater kunnen afsluiten en de zouttong in de Nieuwe Waterweg terugdringen. Zo kan het Rijnmondgebied veiligheid worden geboden en tegelijk een aantrekkelijk stadsfront en natuurontwikkeling worden gerealiseerd.” Geen woord over waar het water dan naar toe gaat en de gevolgen daarvan. Ook in het artikel over dit onderzoek in het magazine “De Water”, (maart 2009) uitgegeven door het Directoraat-generaal Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat in samenwerking met de

– uitvoeringsorganisatie NBW, wordt wel gerept over de wijze van afvoer maar niet dat het onderzoek de gevolgen op de ontvangende wateren gaat onderzoeken.

– Pagina 71 (ONW): “Urban Flood Management Dordrecht….Aantrekkelijk buitendijks woongebied…. De gemeente Dordrecht is voornemens om op deze wijze zo’n 1000 woningen buitendijks te gaan ontwikkelen.”

Hoe logisch zijn deze plannen rond Dordrecht en Rotterdam? Een aantal citaten uit de notitie “Van Lobith en Eijsden naar zee” van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat wil Ons Water/West-Brabant Waterbreed in dit kader memoreren:

– “Om de waterstand daarbij op hetzelfde niveau te houden en dus van dijkverhoging af te kunnen zien zal het rivierbed verruimd moeten worden, door bijvoorbeeld uiterwaarden te verlagen of dijken te verleggen.”

– “Tekort aan ruimte is vooral op de Waal en Merwede’s te verwachten.”

– “In de PKB is, zowel voor de korte als lange termijn, er voor gekozen om met rivierverruiming de afvoer richting Nieuwe Merwede (‘naar het zuiden’) te stimuleren. De Beneden Merwede wordt ontzien om de omgeving van Dordrecht, waar de situatie al kritiek is, niet onnodig te belasten.”

– “Dit betekent dat op de lange termijn zomerbedverdieping op de Boven en Nieuwe Merwede toch aan het PKB maatregelenpakket moet worden toegevoegd.”

– “Ruimte voor andere ontwikkelingen zoals in de ruimtelijke ordening (woningbouw) lijkt moeilijk in het rivierengebied te vinden.”

Ondanks de (bergings)problemen met water bouwen Rotterdam en Dordrecht al jaren buitendijks en gaan er gewoon mee door. Daarmee anderen belastend met hun waterproblemen. Het verleden neemt geen keer, maar de toekomst kan gekeerd worden!

Als voorbeeld de Dordtse besluiten.
Dordrecht heeft mooie ‘Dordtse’ plannen “de nieuwe Dordtse Biesbosch” in de Dordtse buitendijkse gebieden. Door middel van een presentatie van een medewerkerster van Dordrecht op een bijeenkomst in Goes, op 13 maart 2009, werd de inhoud van de ‘Dordtse’ plannen uit de doeken gedaan. ‘De nieuwe bouwlocaties aan de rivier konden zorgen voor een stevige verhoging van de WOZ waarden! Bouwen in mooi gebied was goed voor het vestigingsimago! Net als voor Rotterdam was bouwen in het buitendijkse gebied, bouwen voor de bovenkant van de markt! De relatie met de rivier voegt gevraagde kwaliteit toe! Dit waren o.a. de stellingen. Bouwen buitendijks was veiliger dan bouwen binnendijks! Buitendijks zou het water bij hoog water hooguit tot je knieën komen. Binnendijks was het risico groot dat je tot boven je kruin in het water kwam te staan. Vreemd genoeg niets over het bergen van het water. Een meestromende nevengeul, in het kader van Ruimte voor de Rivier, was zelfs geschrapt. 35 miljoen rijksgeld voor Dordtse buitendijks plannen. Rijksgeld voor beleid dat in strijd is met het formele rijksbeleid! Kan Dordrecht dan geen water bergen? Zeker wel. Maar zij leggen liever een 1200 hectaren grote bouwlocatie annex recreatieterrein aan dan deze gebieden te gebruiken om rivierwater te bergen. Makkelijker is het grote delen van West-Brabant onder water te zetten als het water geborgen wordt in het Volkerak-Zoommeer. Iedere hydroloog weet te vertellen dat, als je het waterpeil ter plaatse wilt verlagen, je in de buurt dan het water moet bergen. Dit zou heel goed in grote delen van de Sliedrechtse, Dordtse en Hollandse Biesbosch met meer effect kunnen. Maar Dordrecht kiest daar niet voor. Iedere gemeente mag binnen haar eigen autonomie haar eigen keuzen maken. Maar hadden we in het Nationaal Bestuursakkoord nu niet afgesproken dat we niet af zouden wentelen?

Dordrecht kan over deze plannen haar eigen keuzen maken, omdat het “Eiland van Dordrecht” ook grotendeels van de gemeente Dordrecht is. Terwijl bijna overal elders de uiterwaarden en buitendijkse gebieden van Rijkswaterstaat zijn of van Staatsbosbeheer. Dat het Rijk hier 35 miljoen aan bijdraagt, maakt eens te meer duidelijk dat Noord-Brabant nog steeds gezien wordt als Generaliteitsland. Dordtse problemen mogen/moeten wij volgens het Rijk oplossen. Dordrecht bouwt liever voor de eigen welvaart en de rijken, dan rekening te houden met haar buren. Die mogen wel via de rijksbelastingen mee betalen aan het veroorzaken van de wateroverlast die hen via de bergingsplannen op het Volkerak-Zoommeer.

Oorspronkelijk wilde Rijkswaterstaat wat anders. Zo is op te maken uit het volgende citaat uit het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010-2015 – ontwerp Programma Zuidwestelijke Delta, pagina 61: “De voorgestelde maatregel om voor de Dordtse Biesbosch en Nieuwe Merwede de vloedvlakte te vergroten (Polder Biesbosch), is afgevallen vanwege significante schade als gevolg van gedwongen functieveranderingen van gronden die geen eigendom zijn van het Rijk of een natuurbeherende organisatie.” Voor de eigen veiligheid had de gemeente Dordrecht het niet over om circa 500 hectare landbouwgrond, die zij in eigendom hebben en verpachten, voor waterberging in te richten. Dat zou Dordrecht inkomsten schelen. Afwentelen was voor Dordrecht goedkoper. Dordts eigen belang honoreert het Rijk met een subsidie van miljoenen en wie draaien er voor de kosten op? Het ergste is dat met dit beleid de bergingsruimte voor de toekomst ook wordt volgebouwd.

In de PKB 1/RvR was de goede oplossing al te lezen: “Een duurzame veiligheid in het dichtbevolkte Rijnmond en het Drechtstedengebied wordt gewaarborgd door het maximaal vergroten van de bergingscapaciteit van het Rijn-Maas-mondingsgebied” (pag. 47 PKB1/RvR).

De gevolgen van een mogelijke berging van 2 meter water in het Volkerak-Zoommeer:

– problemen met de afwatering van de rivieren van West-Brabant

– problemen met de lozingen via de gemalen en de RWZI’s (opvoerhoogte) in West-Brabant, Goeree-Overflakkee, Tholen, Sint Philipsland

– scheepvaartproblemen (doorvaarthoogten Schelde-Rijnverbinding)

– het onderlopen van alle natuurgebieden (verdrinken o.a. van grote zoogdieren)

– onderlopen van huizen op de kade bij Tholen

– belemmeringen uitbreidingsplannen van Bergen op Zoom (Bergse Haven)

– noodzaak tot aanpassing van alle beroeps- en recreatie havens

– mogelijke toename van de kweldruk in West-Brabant en op de Zeeuwse eilanden.

Goeree-Overflakkee, Tholen, Sint Philipsland en West-Brabant krijgen de rekening voor de Rotterdamse en Dordtse bouwdrang in buitendijkse gebieden en het Rijk kijkt er naar en doet niets. Het ONW barst van de goede voornemens tegen buitendijks bouwen en afwenteling.

Een bloemlezing uit het ONW:

– Pagina 14 (aanbeveling Deltacommissie): “Nieuwe ontwikkeling in buitendijkse gebieden mogen niet belemmerend werken voor rivieren en meren. Bewoners/gebruikers zijn zelf verantwoordelijk voor maatregelen die de gevolgen beperken.”

– Pagina 41: “Voor buitendijkse gebieden, als onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur, gelden geen wettelijke normen voor de bescherming tegen water. De gebieden zijn primair bedoeld voor afvoeren en bergen van het water.”

– Pagina 44: “De risico’s en kosten als gevolg van lokale besluiten moeten niet op een andere bestuurslaag worden afgewenteld, maar gedragen worden door diegenen die ervan profiteren.”

– Pagina 66: “De buitendijkse gebieden vervullen primair een afvoer- en bergingsfunctie voor water ten behoeve van de veiligheid van het achterland.”

– Pagina 69: “Om waterkeringen in de toekomst te kunnen versterken, is het kabinet van mening dat er ruimte open gehouden moet worden langs de waterkeringen in de vorm van beschermingszones, zoals vastgelegd in de legger van waterschappen.”

– Pagina 69: “Meerlaagsveiligheid wordt opgebouwd in drie lagen: l Preventie als primaire pijler van beleid; 2 Duurzame ruimtelijke planning; 3 Rampenbeheersing op orde krijgen en houden.”

– Pagina 139: “Uitgangspunt blijft daarbij onverkort het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit voor de rivier.”

– Pagina 141: “Het uitgangspunt is dat de overige extra afvoercapaciteit gerealiseerd kan worden door buitendijkse maatregelen te treffen, zonder deze maatregelen expliciet te benoemen. Om de verwachte hogere afvoeren veilig af te kunnen voeren is echter onder deze voorwaarde vrijwel alle beschikbare buitendijkse ruimte in het bovenrivierengebied nodig voor de veiligheid”

– Pagina 143: “Ruimtelijke ontwikkelingen in het rivierengebied anticiperen daarbij op de lange termijn verwachtingen door projecten in één keer goed te doen en gebiedsontwikkeling te combineren met rivierverruiming voor de lange termijn.”

– Pagina 144: “De benodigde buitendijkse en (eventuele) binnendijkse gronden dienen ruimtelijk te worden gereserveerd en gronden worden zonodig aangekocht.”

– Pagina 160: “In de Nota Ruimte zijn voor de primaire waterkeringen ruime beschermingszones opgenomen.”

– Pagina 37 (OBIJ): “Als voorwaarde voor alle buitendijkse ontwikkelingen geldt dat ze moeten passen binnen de natuurwetgeving en dat het functioneren van watersystemen nu en in de toekomst niet worden belemmerd.”

De bloemlezing laat zien dat er in het ONW en haar bijlagen veel woorden besteed worden aan de noodzaak niet buitendijks te bouwen. Toch staat het rijk keer op keer toe dat gemeenten bouwen op plaatsen die bestemd zouden moeten worden voor ruimte voor de rivier en voor waterberging. Daarmee stellen ze de waterbeheerders voor voldongen feiten en wentelen ze nog steeds kosteloos de lasten en de kosten af op anderen zoals de waterbeheerders, burgers en bedrijven die wonen en werken langs bijvoorbeeld het IJsselmeer en het Volkerak-Zoommeer.

Ons Water/West-Brabant Waterbreed vindt dit geen goede ontwikkeling en een aanslag op de toekomst en de geloofwaardigheid van rijksvoornemens, zoals verwoord in het ONW. Maak het ONW consistent en stop buitendijkse ontwikkelingen.

Zoetwaterverdeling
Op pagina 6 (ONW) is vermeld: “De hoofdsporen van deze nieuwe strategie zijn een grotere regionale zelfvoorzienendheid en een optimalisatie van de zoetwaterverdeling in het hoofdwatersysteem en de regionale systemen.” Dit klinkt Ons Water/West-Brabant Waterbreed als muziek in de oren. Voor ons betekent deze zin dat gekeken gaat worden hoe het gat/lek dat de naam draagt van De Nieuwe Waterweg gedicht gaat worden en wel op de kortst mogelijke termijn. Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen. Overweeg het sluiten van ‘de kier’ in de Haringvlietsluizen en de mogelijkheid van een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee. Dat kan een oplossing zijn en kan in de Grevelingen een estuariene zoet-zout-overgang laten ontstaan. Dan stromen meer wateren door en krijgt de Grevelingen en de Oosterschelde de nutriënten om de kraamkamers te worden en te blijven van de Delta.

‘Afsluitbaar open Rijmond’
Op pagina 7 (ONW) is vermeld: “In navolging van het advies van de Deltacommissie, zal het rijk samen met andere overheden onderzoek doen naar een ‘afsluitbaar open’ Rijnmond.”

Betrek daar ook bij de overheden, die belanghebbend zijn bij de ontvangende benedenstroomse wateren.

Voldoende bergingscapaciteit
Op pagina 8 (ONW) is vermeld: “Het Noordelijk Deltabekken en het Volkerak-Zoommeer zullen voldoende capaciteit voor afvoer en berging moeten bieden om de toename van de afvoer van de grote rivieren te kunnen verwerken.” Koppel het Markermeer-IJmeer niet van het IJsselmeer af. Gebruik het gehele voormalige Zuiderzee systeem voor de waterberging. Dat verdeelt de lasten eerlijker.

Gebruik buiten het Volkerak-Zoommeer systeem ook de Grevelingen voor de berging bij grote afvoeren (zoals aangeven op kaart 23 pagina 179, ONW en in aanbeveling 8 van de Deltacommissie). Dit maakt de problemen voor het Volkerak-Zoommeer aanzienlijk kleiner. Als daarbij een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee wordt gemaakt kunnen meerdere problemen tot een oplossing komen.

Beschermingszones
Op pagina 43 (ONW) is vermeld: “Het huidige juridische instrumentarium (voor het hoofdwatersysteem) biedt voldoende mogelijkheden om ruimtelijke reserveringen voor tien jaar of langer te kunnen maken.” “Voor het kustfundament geldt bijvoorbeeld een beschermingszone voor mogelijke versterkingen in de komende tweehonderd jaar.”

Op pagina 39 (OBIJ) is vermeld: “In de Nota Ruimte is een beleidsuitspraak opgenomen over de 275 meter brede beschermingszone rond primaire waterkeringen – een zone van 100 m landinwaarts en een zone van 175 m buitendijks – waarbinnen in principe geen bebouwing mag plaatsvinden. Deze beschermingszone is ingesteld met het oog op mogelijke toekomstige dijkversterkingen.”

Voor Ons Water/West-Brabant Waterbreed is het van de gekken dat voor buitendijkse gebieden feitelijk gekeken wordt naar de korte termijn (zie de bouwwoede van bijvoorbeeld Rotterdam en Dordrecht) en voor de kust terecht een beschermingszone wordt gehanteerd voor de lange termijn (200 jaar).

Het wordt tijd dat ook voor de bescherming tegen rivierwater op planologische harde wijze ruimte wordt gereserveerd (voorberging en afvoer) gericht op de lange termijn van bijvoorbeeld 200 jaar. Anders blijven gemeenten RWS en waterschappen voor voldongen feiten stellen en feitelijk afwentelen op anderen. Een beleidsuitspraak zonder wettelijke verankering werkt niet, zo blijkt.

Ons Water/West-Brabant Waterbreed heeft met instemming kennis genomen van de aangekondigde verkenning naar de wijze waarop kosten-baten- en risicoanalyses moeten worden uitgevoerd bij nieuwbouwactiviteiten op fysisch ongunstige locaties (pagina 46, ONW). Hierbij vragen wij ook de kosten van anderen, zowel beneden- als bovenstrooms, te betrekken, die zij ook in de verre toekomst moeten maken als gevolg van deze nieuwbouwactiviteiten.

Peilhandhaving Brabantse kanalen/zoetwatervoorziening
Op de kaart afgebeeld op pagina 84 (ONW) is aangegeven dat ‘peilhandhaving op de Brabantse kanalen moeilijk wordt’. Nergens in het ONW is op dit thema en de mogelijke maatregelen ingegaan. Voor Ons Water/West-Brabant Waterbreed is dit een belangrijk thema aangezien bij een mogelijke alternatieve zoetwatervoorziening, bij verzilting van het Volkerak-Zoommeer systeem, deze kanalen een belangrijke leverancier van zoet water zouden moeten zijn.

Met instemming hebben wij op pagina 88 (ONW) kennisgenomen van de tekst: “Ook zal worden bekeken in hoeverre bestaande zoetwaterbekkens in de Zuidwestelijke Delta behouden kunnen worden en hoe de zoetwatervoorziening kan worden gecompenseerd als deze als gevolg van het herstel van de zoet-zoutgradiënt verdwijnen.” Wat ons echter steekt is de tekst op pagina 91 (ONW) met betrekking tot de “Reële prijsbepaling zoetwatervoorziening”. Voor Ons Water/West-Brabant Waterbreed is het uitgangspunt dat diegenen, die besluiten nemen die kosten veroorzaken voor anderen, die door hen veroorzaakte kosten volledig dragen. Ook kan het niet zo zijn dat boeren in Zeeland en West-Brabant voor behoud van bestaande zoetwaterrechten, waarvoor in het verleden door hen is geïnvesteerd, zouden moeten gaan betalen, terwijl boeren elders (de Randstad) voor nieuwe voorzieningen niets hoeven te betalen.

Financiering groenblauwe diensten
Met instemming heeft Ons Water/West-Brabant Waterbreed kennis genomen van het kabinetsstandpunt weergegeven in ‘Health check Gemeenschappelijk Landbouw Beleid’ dat Europese inkomenstoeslagen sterker gekoppeld dienen te worden aan het realiseren van maatschappelijke waarden, zoals het instandhouden van landschap, natuur, een vitaal platteland, duurzaam waterbeheer en de zorg voor milieu en dierenwelzijn (pagina 107, ONW). Hopelijk kan op deze wijze inhoud gegeven worden aan een rechtvaardiger financiering van door boeren geleverde groenblauwe diensten.

Functioneel aanbesteden
Wat is in het kader van de vermelding op pagina 135 (ONW) ” functioneel aanbesteden”?

Ontwerp Beleidsnota Waterveiligheid (OBW)
Met interesse heeft Ons Water/West-Brabant Waterbreed kennis genomen van het kabinetsvoornemen erop in te zetten dat provincies en gemeenten bij de ruimtelijke inrichting expliciet gaan afwegen of het nodig en wenselijk is de gevolgen van een overstroming (aantal slachtoffers, economische schade en ecologische schade) te beperken. Met name met als oogmerk te komen, in gezamenlijkheid met provincies, gemeenten en waterschappen, tot de ontwikkeling van overstromingsrisicozonering (pagina 28 OBW). Wij hopen dat dit zal leiden tot een ander beleid. Zeker als het gaat over: waar willen wij als land nog woningbouw en bedrijfsvestigingen stimuleren en deze met de aanleg van infrastructuur ondersteunen? Er is meer Nederland dan alleen de Randstad!

Verzilting
Ons Water/West-Brabant Waterbreed onderschrijft de stelling op pagina 22 (OBIJ); “Ook het beoogde herstel van de zoet-zout-gradiënt in de Zuid-Westelijke Delta genereert extra vraag naar zoet water.”

Uit het gehele ONW inclusief de bijlagen spreekt een aanvaarding van de verzilting als een feit waaraan niet te ontkomen valt.

Leggen we het hoofd in de schoot en accepteren we de giga economische schades als gevolg van de verzilting of zoeken we naar alternatieven die de beschikbaarheid van voldoende zoet water garanderen? Beseffen we voldoende welke industrieën en land- en tuinbouwgebieden om zeep geholpen worden door de acceptatie van de verzilting.

Bezint eer gij begint met maatregelen die grote, niet te overziene, gevolgen hebben voor onze land- en tuinbouw, drinkwatervoorziening en industrie en daarmee voor het economisch fundament van onze samenleving.

Bekijk of andere, meer duurzame, oplossingen alternatieven bieden en tegelijkertijd de zoetwatervoorziening voor alle belanghebbenden zekerstellen.

Geen uitvoering van het Kierbesluit en geen verzilting van huidige zoete deltawateren.

Pak het ‘lek’ op de Nieuwe Waterweg aan.

Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen.

Overweeg of een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee een oplossing kan zijn om in de Grevelingen een estuariene zoet-zout-overgang te laten ontstaan. Dan stromen meer wateren door en krijgt de Grevelingen en de Oosterschelde de nutriënten om de kraamkamers te worden en te blijven van de Delta.

Vertrouwende op een serieuze behandeling van onze reactie.

Hoogachtend,

Namens de fractie Ons Water/West-Brabant Waterbreed

H.J.M. Poppelaars

L.H. van der Kallen

voor nadere informatie 0164-265158

 


WESTERMAR KAN IJSSELMEERKUST REDDEN


WESTERMAR KAN IJSSELMEERKUST REDDEN

Door: Sjerp de Jong

Door het vormen van een nieuw meer in het IJsselmeer kan er worden voorkomen dat de Friese steden en dorpen moeten worden aangepast. Dit najaar verscheen het rapport “Samen werken met water, bevindingen van de Deltacommissie 2008”. In dit rapport wordt uitgegaan van een bovengrens van de mogelijkheden van de gedane aannames. Dit is wat anders dan wat het meest waarschijnlijk is. Reden van deze werkwijze: de grote mate van onzekerheid en de lange duur van de voorspellingen. Maar door geregeld waar te nemen hoe het werkelijk gaat en te vergelijken met het voorspellingsmodel kan men de stand bijhouden. En dan later bijsturen.

 Voor het IJsselmeer is van belang aanbeveling nummer 11. Deze luidt: “Het peil van het IJsselmeer wordt met maximaal 1,5 m verhoogd. Daarmee kan tot na 2100 onder vrij verval worden gespuid op de Waddenzee. Het peil van het Markermeer wordt niet verhoogd. Het IJsselmeer behoudt zijn strategische functie als zoetwaterreservoir voor Noord-Nederland, Noord-Holland en, vanwege de dieper indringende zouttong in de Nieuwe Waterweg, voor West-Nederland.

Tot 2050: Uitvoer van de maatregelen om de peilstijging te realiseren, kan geleidelijk gebeuren. Gestreefd moet worden naar een zo groot mogelijke zoetwatervoorraad rond 2050. Onderzocht moet worden welke maatregelen nodig zijn om de inrichting van de benedenloop van de IJssel en het Zwarte Water aan te passen aan een verhoging van het IJsselmeerpeil met 1,5 m.

Tot 2100: Afhankelijk van de gefaseerde aanpak zijn nog maatregelen nodig om tot een peilstijging van 1,5 m te komen.”

Gevolgen
Het IJsselmeer heeft nu een zomerpeil van 20 centimeter beneden NAP. De stijging met 150 centimeter zou dan 130 centimeter boven NAP zijn. Dat heeft nogal wat consequenties voor de IJsselmeerkust. De historische structuur van het huidige landschap wordt aangetast. De waardevolle stads- en dorpgezichten lopen gevaar en moeten achter een dijk worden weggestopt. De toegang vanuit de Friese boezem tot het IJsselmeer wordt moeilijker door sluizen. Recreatiemogelijkheden, die ontwikkeld zijn, verdwijnen of moeten opnieuw worden opgebouwd. Bij de buitendijkse bebouwde gebieden moet men bedenken dat bij herstructurering van bedrijventerreinen en bij nieuwbouw van woningen, de gebouwen en terreinen op een beduidend hoger niveau gebouwd moeten worden. De buitendijks gelegen landbouw- en natuurgebieden langs het IJsselmeer gaan grotendeels verloren. Er ontstaat kwel in het westen van Fryslân. Een positief gevolg is dat het verhogen van het IJsselmeerpeil betekent dat er meer water beschikbaar is voor aanvoer naar de Friese boezem. Bij Lemmer en Teroelsterkolk wordt in de zomer water ingelaten voor Groningen en Fryslân. Dit kan in de toekomst bij droogte, en om verzilting, tegen te gaan gunstig zijn.

Opmerkingen
De plannen van de Deltacommissie geven toch wel aanleiding tot opmerkingen.
De vraag is of een verhoging van 150 centimeter nodig is. Het is alleen bij het meest extreme KNMI scenario dat de huidige strategie niet toereikend is om in droge zomers de waterbehoefte van Noord- en West Nederland te dekken. De vraag is of dit meest extreme scenario ooit zal worden behaald. Zeespiegels dalen en rijzen nou eenmaal altijd en niemand kan daarover zeer precies voorspellen. De klimaatdiscussie is totaal irrelevant in deze, we wonen in een gebied wat nou eenmaal kan overstromen. Wel is het zo dat, naarmate de zeespiegel meer rijst, en/of het land sneller inklinkt, de kosten van het droogpompen en het tegengaan van de verzilting toenemen. Tot op de centimeter voorspellen heeft niet zoveel zin. Een systeem van “worse case scenario” is niet zo erg als je maar een goed systeem van monitoren kiest en geen beslissingen neemt, die later overbodig blijken te zijn. Een systeem van gefaseerde uitvoering, waar de beslissingen later worden genomen op grond van de gerealiseerde veranderingen, verdient de voorkeur.

De Deltacommissie baseert zich op de zomer, met tekorten aan zoet water. In de andere seizoenen zijn er geen tekorten. Het regime kan in de andere seizoenen anders zijn dan in de zomer. De commissie spreekt zich daar niet over uit.

Het Markermeer wordt buiten de plannen voor hoog water in het IJsselmeer gehouden. Zou het Markermeer wel verhoogd worden, dan was 110 centimeter verhoging al genoeg geweest. Als redenen hiervoor noemt de commissie dat er al een afscheiding is tussen IJsselmeer en Markermeer door de Houtribsluizen en teven hoeven dan de (landschappelijk waardevolle geachte) waterkeringen van Noord-Holland niet te worden aangepast. Ook geeft een gelijkblijvend peil helderheid over de ontwikkelingen van Almere en Amsterdam volgens de Deltacommissie. Willen wij in Fryslân ook niet zo’n positie? Ook om het IJsselmeer maar te verdiepen (in het midden) en dit zoet water dan maar op te pompen als het nodig is, is niet meegenomen.

Grotere spuicapaciteit
Duidelijk is dat de spuicapaciteit moet worden vergroot in de afsluitdijk. De afsluitdijk moet ook worden vernieuwd. Voornamelijk in de winter is een grotere afvoer vanuit de rivieren te verwachten. Maar ook Fryslân heeft een grotere spuicapaciteit nodig. Via het Lauwersmeer en bij Harlingen kan er nu op de Waddenzee gespuid worden. Bij wind uit de noordelijke streken is de ebstand soms te hoog om (veel) water te spuien. De boezem heeft maar een beperkte capaciteit. Pompen bij Stavoren (Hooglandgemaal) en Lemmer ( Woudagemaal) bieden dan uitkomst. In extreme omstandigheden worden de poldergemalen stilgelegd. Door het maken van een dijk in het IJsselmeer is er een mogelijkheid om naast het Lauwersmeer een tweede afstromingsmeer te maken. Ik noem dit meer maar even voor het gemak de Westermar. Dat meer zou dan 3 kilometer uit de Friese IJsselmeerkust komen, vanaf Kormwerderzand tot aan Lemmer. Havens van Stavoren (Johan Friso kanaal) en Lemmer ( Prinses Margrietsluis) kunnen wel of niet direct aan het IJsselmeer of aan het tussenmeer, de Westermar, komen te liggen. Als de Westermar wordt onderbroken door een vaarweg dan kunnen via een U-buis de delen gekoppeld worden. Makkum en Workum kunnen sluizen krijgen voor de scheepvaart. In de Westermar is in de zomer een peil vergelijkbaar met het huidige peil (-20 centimeter beneden NAP) te verwachten. In het winterhalfjaar moet er een peil, gebaseerd op de ebstand op de Waddenzee, te realiseren zijn van ongeveer – 0,75 tot 1 meter beneden NAP. Compensatie voor het verkleinen van het IJsselmeer kan worden gevonden door het Markermeer enkele centimeters hoger op te zetten in de zomer. In de zomer zijn geen stormen en de dijken worden gebouwd op winterpeil.

Dit plan zou een lozingscapaciteit opleveren voor de Friese boezem. Steden en dorpen hoeven niet te worden aangepast. Afstroming geniet de voorkeur boven pompen: dit is ook een uitgangspunt bij de Deltacommissie. Afstromen gaat in de regel ook sneller dan pompen. Dit zou in ieder geval tot 2030 als afstroming gebruikt kunnen worden en afhankelijk van de zeespiegelrijzing vermoedelijk ook daarna. De sluizen van Kornwerderzand kunnen zo ingericht worden dan niet alleen het Friese water maar ook het IJsselmeerwater kan worden geloosd. Financiering moet mogelijk zijn uit het Deltafonds.

Door deze optie kan Fryslân beschermd worden door een extra meer, een goedkope en veilige afstroming, een extra dijk, extra werkgelegenheid en extra kansen op gebied van recreatie en veiligheid.


DELTA COMMISSIE – 0039

 


 

Bergen op Zoom, 15 september 2008

 

Aan de leden van het Algemeen Bestuur

van het Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geachte Collega’s,

De inkt van het op 25 juni j.l. ondertekende geactualiseerde “Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel” is bij wijze van spreken nog niet droog of de uit het originele stuk van 2 juli 2003 herbevestigde uitgangspunten lijken alweer door het Rijk overboord te worden gezet.

Voor mij was de presentatie van een representant van Rijkswaterstaat, die betrokken is bij het project/planstudie “waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer”, een ogenopener, die bij mij de waakzaamheid ten aanzien van de plannen van de zogenaamde hogere overheden op oorlogsterkte bracht. Om scherp te stellen: bij verzilting van het Volkerak-Zoommeer-systeem geen zekerheid inzake de levering van voldoende zoet water via o.a. de Roode Vaart en geen zekerheid dat het Rijk daarvan de kosten op zich neemt.

Wat zei het NBW daarover? Niet afwentelen! En in de bijlage op pagina 19 van “Het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel” is te lezen: “Het Rijk financiert de noodzakelijke maatregelen in het waterhuishoudkundige hoofdsysteem. De waterschappen financieren in beginsel de noodzakelijke maatregelen voor de regionale watersystemen. Indien de taakstelling voor het regionale systeem groter wordt als gevolg van maatregelen die het Rijk (in het hoofdsysteem) uitvoert, dan zal het Rijk de extra kosten voor het regionale systeem vergoeden”. Hier lijkt voor Ons Water geen woord Chinees bij! Indien de Rijksoverheid betrouwbaar is, kan er dus geen twijfel zijn wie, als het Volkerak/Zoommeer-systeem zout zou worden, voor de kosten opdraait voor de alternatieve zoetwatervoorziening. Of denkt het Rijk er mee weg te komen middels artikel 21 van het NBW-actueel: “Dit NBW is niet in rechte afdwingbaar”.

Voor ondergetekende rijst dan de vraag dat – indien het Rijk de handtekening van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, mevrouw Huizinga-Heringa, niet meer serieus neemt – het opzeggen van dit NBW-actueel voor het waterschap Brabantse Delta een optie zou moeten zijn.

In de recent verschenen Bevindingen van de Deltacommissie: “Samen werken met water” wordt, als het gaat over alternatieve zoetwateraanvoer, de opmerking gemaakt (o.a. bij aanbeveling 8 die gaat over de Zuidwestelijke delta; Krammer-Volkerak Zoommeer): “Dit water mag voor de afnemers wel een reële prijs hebben.”

Dit is voor Ons Water één van de opvallende aanbevelingen in de ‘bevindingen’ van de Deltacommissie. Maar er zijn er meer die verbazingwekkend zijn.

In artikel 2 van de regeling tot instelling van de commissie duurzame kustontwikkeling d.d. 7 september 2007 (de Deltacommissie) is aangegeven waarover de Deltacommissie geacht wordt te adviseren:

a. de te verwachten zeespiegelstijging, de wisselwerking tussen die stijging en de afvoer van de grote Nederlandse rivieren en andere klimatologische en maatschappelijke ontwikkelingen tot 2100-2200, die van belang zijn voor de Nederlandse kust;

b. de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de Nederlandse kust;

c. mogelijke strategieën voor een samenhangende aanpak die leidt tot duurzame ontwikkeling van de Nederlandse kust, op basis van a) en b) en

d. daarbij voor deze strategieën aan te geven wat, naast de veiligheid voor het achterland, de maatschappelijke meerwaarde is voor de korte en lange termijn.

De Deltacommissie heeft artikel 2 op pagina 87 van haar ‘bevindingen’ als volgt vertaald:

“De Deltacommissie is door de regering gevraagd te adviseren hoe Nederland zo ingericht kan worden dat ons land ook op de zeer lange termijn veilig is tegen overstromingen en een aantrekkelijke plaats kan blijven om te leven. De commissie is daarbij gevraagd een bredere afweging te maken dan één die louter kijkt naar de gevolgen voor de veiligheid. Zij is ook gevraagd te onderzoeken waar synergie mogelijk is met andere maatschappelijke functies als wonen en werken, landbouw, natuur, recreatie, landschap, infrastructuur en energie. De commissie ziet een zee van kansen om verschillende functies en belangen te combineren met de noodzakelijke aanpak van de waterveiligheid”. De kust is dus heel (laag) Nederland geworden.

Op pagina 88 van de ‘bevindingen’ stelt de Deltacommissie: “Waterveiligheid is voor heel Nederland van belang. Een veilige delta is een collectief maatschappelijk belang waarvoor de overheid verantwoordelijkheid neemt en blijft nemen. Vanuit dat collectief maatschappelijk belang wordt het solidariteitsbeginsel gehanteerd: iedereen draagt financieel bij aan de waterveiligheid want iedereen heeft nu en in de toekomst belang bij een veilig Nederland.”

In dit kader is het van belang wat de Deltacommissie zelf als definitie hanteert als het om ‘waterveiligheid’ gaat. Het antwoord op deze vraag is te vinden op pagina 9 van de ‘bevindingen’: “In het advies speelt ‘waterveiligheid’ een cruciale rol. Hierbij gaat het om de bescherming tegen overstromingen en het veiligstellen van de zoetwatervoorziening.”

Het voorgaande is van belang om tot een beoordeling te komen van de aanbevelingen van de Deltacommissie in relatie met o.a. wie wat dient te betalen.

Bij de ‘bevindingen’ lijkt de Randstad het gebied te zijn waarover het gaat en niet zoals de Deltacommissie het zelf stelt: Nederland.

Als er over de zoetwater behoefte van West-Nederland (de Randstad) gesproken wordt dan wordt er niet verwezen naar: “Dit water mag voor de afnemers wel een reële prijs hebben.”

Dan valt de zoetwatervoorziening onder de definitie van ‘waterveiligheid’ (pagina 9)!

De ‘zorg’ voor West-Nederland gaat ver en ten koste van anderen. De peilverhoging van maximaal 1,5 meter op het IJsselmeer is ten behoeve van de zoetwatervoorziening van West-Nederland. Maar het peil van het Markermeer blijft ongewijzigd, dit om de stedelijke ontwikkeling van Amsterdam en Almere veilig te stellen. De door peilverhoging optredende onmogelijkheden van de stedelijke ontwikkeling van Kampen en plaatsen aan het IJsselmeer doen er klaarblijkelijk niet toe.

Keer op keer wordt duidelijk gemaakt: “De extreme afvoeren van de Rijn en Maas moeten dan via de Zuidwestelijke delta worden afgevoerd”. Dat klinkt in eerste instantie logisch. Maar als je er even over nadenkt, komt al gauw de gedachte op: waarom niet ook via de Haringvlietsluizen? Het antwoord is o.a. te vinden op pagina 66 de zoetwateraanvoer via het Spui van Voorne-Putten en de Hoeksewaard. Maar wat nog meer verbaast is de wens om bij hoge rivierafvoeren het hele Rijnmondgebied af te kunnen sluiten (variant ‘afsluitbaar open’), met als voordelen: ‘nieuwe perspectieven voor hoogwaardige gebiedsontwikkeling en mogelijkheden voor stadsfrontontwikkelingen met aantrekkelijke woonmilieus en natuur in de buitendijkse gebieden’. Wat een dergelijke variant betekent voor de gebiedsontwikkelings-mogelijkheden voor de Zuidelijke delta wordt niet in beeld gebracht. Noch de dan optredende afvoerproblemen in het werkgebied van de Brabantse Delta. Nu wordt ons die zogenoemde 2 meter in het kader van Ruimte voor de Rivier verkocht als een kans van eens in de 1400 jaar. Als het scenario van 130 centimeter uit zou komen, gaat de Randstad tot 7 maal per jaar ‘op slot’. Dan ziet die kansberekening van éénmaal per 1400 jaar er heel anders uit.

Helder blijkt de keuze voor West-Nederland als er te weinig zoet water is. Het water is dan nodig om de zoetwaterinlaatpunten voor de Randstad veilig te stellen. Als er echter te veel is, komt het onze richting uit.

Dat (toekomstige) tekorten aan zoetwater vaker op zullen gaan treden, erkent de Deltacommissie: “In het ‘extreemste’ KNMI-scenario kan er rond de volgende eeuwwisseling in een gemiddeld jaar een watertekort ontstaan vergelijkbaar met het tekort in het droogste jaar tot op heden, 1976.” Het KNMI-scenario uit 2006 geeft een vermindering van de gemiddelde Rijnafvoer in de zomer van 1700 m3/s naar 700 m3/s in 2100 aan. Juist met dat vooruitzicht is een zorgvuldig omgaan met het nu beschikbare zoete water van eminent belang. Een eerlijke waterverdeling, vastgelegd in waterakkoorden, is dan ook naar de mening van Ons Water geboden.

Ook de Nota van Antwoord van inspraak op de aanvullende startnotitie waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer bevat een interessante bemerking als het gaat over de risico’s van verzilting. Op pagina 4 is te vinden: “De achterwaartse verzilting van november 2005 toont aan dat onder de huidige omstandigheden, dus nog zonder een zout Volkerak-Zoommeer, problemen ontstaan ten aanzien van de beschikbaarheid van oppervlaktewater ten behoeve van landbouw-, drink- en proceswater. Naar verwachting zal deze achterwaartse verzilting ten gevolge van de klimaatverandering in de toekomst vaker kunnen optreden.” Een bevestiging dat de inlaat van (voldoende) zoetwater via de Roode Vaart niet bedrijfszeker is.

Tot slot enkele stellingen van de Deltacommissie:

– “De kosten als gevolg van lokale besluiten moeten niet op een andere bestuurslaag of de samenleving als geheel worden afgewenteld, maar gedragen worden door degenen die ervan profiteren.” (o.a. pagina 51)

Voor Ons Water is het omgekeerde dan ook geldig: De kosten als gevolg van bovenlokale- of rijksbesluiten moeten niet op een andere bestuurslaag worden afgewenteld, maar gedragen worden door degenen die ervan profiteren, ook als dat in een ander deel van Nederland is.

– “ook voor het Krammer-Volkerak Zoommeer zijn op de lange termijn alle beslissingen omkeerbaar.” (pagina 95)

Hoezo zout een duurzame oplossing!!!!!

Ons Water verzoekt alle categorieën bovenstaande bemerkingen van Ons Water te betrekken bij de fractievergaderingen zowel ten aanzien van het debat over het Rapport van de Deltacommissie als bij de behandeling van de standpuntbepaling van het waterschap inzake de Planstudie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer.

Hier past duidelijke stellingnames:

– Geen afwenteling van problemen of kosten op ons gebied, onze inwoners, gemeenten of bedrijven.

– Als er voor andere gebieden kansen worden geschapen (zoals de variant ‘afsluitbaar open’), dan kan noch mag dat ten koste gaan van de kansen en ontwikkelingen in ons werkgebied.

– Nederland is meer dan de Randstad. De tijd van wingewesten ligt al meer dan 200 jaar achter ons.

– Als de zoetwatervoorziening voor de Randstad valt onder het begrip ‘waterveiligheid’, dan geldt dat ook voor de andere gebieden in Nederland.

– Als er gekeken wordt naar synergie van eventuele maatregelen dient er niet alleen naar synergieën voor de Randstad gekeken te worden, maar ook naar die voor andere gebieden.

– Als de kosten voor lokale besluiten niet afgewenteld mogen worden op andere bestuurslagen, dan ook niet de kosten veroorzaakt door bovenlokale of rijksbeslissingen.

– Er dient een pondspondsgewijze verdeling te komen van zoetwater in geval van schaarste en dit dient vastgelegd te worden in waterakkoorden, die dienen in rechten afdwingbaar te zijn. Dus geen vrijblijvende overeenkomsten zoals het Nationaal Bestuursakkoord Water dat met artikel 21 van dat ‘akkoord’ als puntje bij paaltje komt van nul en generlei waarde is.

In afwachting van het debat op 1 oktober.

Met vriendelijke groet,

namens Ons Water

Louis van der Kallen

 


MOTIE PRIMAIRE WATERKERINGEN – 0040

 


 

M O T I E

 

Het algemeen bestuur van het Waterschap Brabantse Delta in vergadering bijeen op 1 oktober 2008, behandelend de brief van de Unie van 1 juli 2008

Overwegende dat:

– waterveiligheid in brede zin van belang is voor heel Nederland. Met dat voor ogen heeft de Deltacommissie, als één der uitgangspunten geformuleerd (pagina 41 van haar ‘bevindingen’): “Waterveiligheid is een collectieve, nationale verantwoordelijkheid. Dat was het van oudsher en dat blijft zo. De overheid waarborgt dit. Vanuit die collectieve verantwoordelijkheid wordt het solidariteitsbeginsel gehanteerd”.

– de normen waar aan in de brief van de Unie aan de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat d.d. 1 juli 2008 gerefereerd wordt, dateren uit de jaren zestig van de vorige eeuw.

– “De Deltacommissie vindt dat de normen en de toetssystematiek moeten worden aangepast” (pagina 49) Als streef datum vermeldt de Deltacommissie 2013.

– het nu prematuur is om als waterschappen uit te spreken dat, nadat er voldaan is aan de huidige normen, de waterschappen, inclusief het waterschap Brabantse Delta, bereid zijn vanaf dat moment de verantwoordelijkheid voor de primaire keringen te gaan dragen.

– in de Unie brief opgenomen stelling: “Het stelsel van waterkeringen heeft ons in het verleden veel welvaart gebracht. Mits goed onderhouden zal dat stelsel ook in de komende decennia in staat zijn ons op een goede wijze bescherming te bieden, waarmee een (water)veilig vestigingsklimaat gewaarborgd blijft.” niet houdbaar is, gezien de rapportage van de Deltacommissie en geen basis is voor toekomstig beleid.

– de toekomstige aangescherpte normen tot werkzaamheden aan primaire keringen zullen leiden, die de mogelijkheden van de waterschappen als regionale waterautoriteit verre overstijgen.

Draagt het Dagelijks Bestuur op:

– in het licht van de nieuwe informatie, voortkomende uit de rapportage van de Deltacommissie, de Unie en de Staatsecretaris te informeren dat de brief van de Unie aan de Staatsecretaris niet langer onderschreven wordt door het bestuur van het Waterschap Brabantse Delta.

en gaat over tot de orde van de dag.