(NATTE/ZOUTE) DROOM OF NACHTMERRIE – 20: WAT IS DE WAARHEID?

 

| 28-02-2015 | 11:00 uur |


 

(NATTE/ZOUTE) DROOM OF NACHTMERRIE – 20

Wat is de waarheid? 

 

oestersDe landsregering heeft de “ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer” vastgesteld en daarmee het voornemen kenbaar gemaakt een beperkt getij terug te brengen in het Volkerak-Zoommeer en deze wateren op termijn te verzilten. 

In het kader van het schriftelijk overleg over de ontwerp-rijksstructuurvisie hebben de Tweede Kamer fracties van de VVD, de PvdA, de SP en het CDA schriftelijke vragen gesteld, die door de Minister van Infrastructuur en Milieu, Schultz van Haegen, zijn beantwoord.

In de komende afleveringen van (natte/zoute) droom of nachtmerrie zal ik de inhoud van die antwoorden nader beschouwen.  

Op pagina 2 van het antwoord is gesteld: “De uitgevoerde analyses in het kader van de MKBA leiden wel tot de conclusie dat er substantiële mosselbaten zijn omdat het terugbrengen van getij op de Grevelingen en zout en getij op het Volkerak-Zoommeer kweekcondities voor schelpdieren (met name mosselen en oesters) creëert, die vergelijkbaar zijn met die van vóór de Deltawerken.” De vraag is of dit waar kan zijn? Voor de Deltawerken was het zoutgehalte  van de Oosterschelde, de Krammer, het Vokerak en wat nu het Zoommeer is, aanzienlijk lager. Ook was het water voedselrijker omdat zoet voedselrijk Rijn en Maas water deze wateren bereikte en voor een zoet/zout overgangsmilieu zorgde. Het komt mij voor dat hier de wens de vader van de gedachte is.  

Op pagina 4 van het antwoord is gesteld: “De zoetwatermaatregelen maken onderdeel uit van het pakket maatregelen behorend bij Deltabeslissing Zoetwater. Deze maatregelen zijn geprogrammeerd en geagendeerd in het kader van het Deltafonds. Daarbij is alleen sprake van een financiële bijdrage van regionale overheden en dus niet van een separate bijdrage van ondernemers.” Dit is een deels misleidend antwoord. Als regionale overheden een bijdrage leveren, zal die zich altijd vertalen naar hogere belastingen. Soms is dat zelfs één op één het geval. Bijvoorbeeld hoe een eventuele bijdrage door het waterschap vertaald zou worden in de tarieven. Als het waterschap in het kader van de zoetwatervoorziening voor de landbouw geld investeert, zal dat rechtstreeks en volledig doorwerken in de tarieven (hectareheffing) voor de landbouwers. Dus ook al betaalt het waterschap, uiteindelijk betalen dan de landbouwondernemers dit voor de volle 100 % terug. Dus dat ondernemers geen ‘separate’ bijdrage leveren is op papier juist, maar in harde euro’s op termijn feitelijk een onwaarheid.  

Op pagina 5 van het antwoord is gesteld: “De waterkwaliteit in de Grevelingen verbetert autonoom niet. Voor het Volkerak-Zoommeer is er de afgelopen jaren wel sprake van een lichte verbetering van de waterkwaliteit. Dat komt door de dalende nutriëntenbelasting (fosfaat en stikstof) vanuit de omringende wateren en gebieden. Deze daling is het gevolg van de uitvoering van de Nitraatrichtlijn en de emissiewetgeving die onder de Kaderrichtlijn Water valt. De prognose is echter dat de gehaltes aan nutriënten in het Volkerak-Zoommeer in ieder geval tot 2021 te hoog blijven om te voldoen aan de eisen die de Kaderrichtlijn Water aan stilstaande zoete meren stelt.” Het antwoord klopt, maar toch is enige relativering op zijn plaats. Impliciet erkent het antwoord dat de gehaltes aan nutriënten vermoedelijk blijven dalen. Bij de waterkwaliteit is echter geen sprake van “een lichte verbetering van de waterkwaliteit” maar van een forse! (zie natte 15). Het is juist dat de kans groot is dat tot 2021 de KRW eisen niet gehaald zullen worden. Maar dat is voor misschien wel 90 % van de KRW wateren in Nederland het geval. Die gaan we dan toch niet allemaal verzilten?? 

Louis van der Kallen

 


KRW MAAS – 0007

 


 

Bergen op Zoom, 13 juli 2005

 

Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Rivierenland

per e-mail

Geacht Bestuur,

Recent is verschenen de karakterisering Nederlands Maasstroomgebied. Dit stuk leidt voor ondergetekende tot een aantal vragen/bemerkingen, te weten:

Verschillende methoden/normen

Pagina 67 – hoofdrapport

“De begrenzing (grondwaterlichamen) is in Duitsland en België anders aangepakt dan in Nederland. Hierover wordt bilateraal overleg gevoerd.”

“In Duitsland is een andere begrenzingsmethodiek gehanteerd.”

Pagina 69 – hoofdrapport

“Ook over de begrenzing van grondwaterlichamen ten westen van Maastricht (daar is de aansluiting tussen Nederlandse, drie Vlaamse en een Waals grondwaterlichaam onduidelijk) is afstemming noodzakelijk.”

Pagina 137 – hoofdrapport

“Nederland en België gaan verschillend te werk bij het opnemen van grondwaterlichamen voor menselijke consumptie in het register. In Nederland zijn alle grondwaterbeschermingsgebieden (per definitie) opgenomen in het register. In België is slechts een deel van de gebieden die in het nationale beleid beschermd worden, in het register opgenomen. Dit geeft verschillen aan de grens.”

De feitelijke verschillen (o.a. pag. 174 – hoofdrapport)

Nederland Vlaanderen Nordrhein-Westfalen
Waterlichamen 55 typen 9 typen 23 typen
Grondwater-lichamen grotere, geen onderscheid in lagenkleinere, alleen voor onttrekkingen menselijke consumptie kleiner dan Nederland, groter dan Nordrhein-Westfalen, deels verticaal kleine lichamenonderscheid
prioritairestoffen toetsen aan EC-voorstellen Fraunhofer Instituut toetsen aan nationale normen en Fraunhofer normen als vastgesteld toetsen aan nationale normen

Verder zijn er verschillen op: politieke aandachtspunten, het implementatieproces, het ambitieniveau, de risicoanalyse en de publieke participatie.

Wat gebeurt er of is er gebeurd

Pagina 13 – samenvatting

“Duitsland en België hebben grondwaterlichamen op een andere manier ingedeeld. In België is het grondwaterlichaam Zand in de verticaal onderverdeeld. In Duitsland zijn veel kleinere grondwaterlichamen onderscheiden. In een procedure van wederzijdse afstemming met de buurlanden is aan de Duitse grens een aantal (kleine) grensoverschrijdende grondwaterlichamen aangewezen, terwijl aan de Belgische grens rekening is gehouden met de verticale verdeling.”

Het is in de ogen van de tekstschrijvers geen groot probleem. Maar in de ogen van de ambtenaren en bestuurders die ik sprak, is er in ieder geval wel een probleem met de typologie-indelingen.
Nederland is voor de realisering van de doelen in 2015 en/of later, gezien de herkomst van het grootste deel van de vervuiling, grotendeels afhankelijk van de aanpak van de problemen bovenstrooms.

Op pagina 20 van de samenvatting en op pagina 113 van het hoofdrapport is te lezen dat één de uitgangspunten van de risicoanalyse is: “voor een realistische inschatting is aangenomen dat de belasting vanuit het buitenland niet merkbaar zal verminderen in de periode tot 2015.”

Het gebruik van andere typologieën, methoden en normen kan er toe leiden dat men ideale excuses en vertragingstactieken kan ontwikkelen om vooral niet of niet volledig te komen tot een effectieve aanpak van de problemen. Wij (Nederland) blijven dan als afvoerputje mooi zitten met de vuiligheid in onze wateren!

Pagina 9 – hoofdrapport

“De internationale coördinatie van een rapportage door de Internationale Maas Commissie richt zich op de grotere onderwerpen die relevant zijn voor het gehele internationale stroomgebied. Daarom is er aanvullend de noodzaak van bilaterale afstemming met direkt aangrenzende buurlanden. Het maasstroomgebied grenst aan de zuidkant aan Vlaanderen, in het uiterste zuidoosten aan Wallonië en in het oosten aan Nordrhein-Westfalen. Met uitzondering van Wallonië, heeft met deze partijen bilateraal overleg plaatsgevonden over de gehanteerde methoden.”

Pagina 67 – hoofdrapport

“De begrenzing van het diepgelegen grondwaterlichaam voor menselijke consumptie is al aangepast aan de Belgische indeling.”

Pagina 41 – hoofdrapport

“Het wordt niet als een groot probleem ervaren dat er verschillen in de typologie zijn.”

VRAGEN

  • Worden voornoemde verschillen bestuurlijk of ambtelijk als een probleem ervaren?
  • Hoe vindt de afstemming van methoden/normen/typenindeling met onze oosterburen plaats?
  • “Voor een realistische inschatting is aangenomen dat de belasting vanuit het buitenland niet merkbaar zal verminderen in de periode tot 2015”. Doen zij niets?

Pagina 28 – samenvatting:

“Vanwege de benedenstroomse ligging is het bereiken van een goede ecologische toestand in de Nederlandse Maaswateren mede afhankelijk van de inspanningen die de bovenstrooms gelegen landen leveren om lozingen te verminderen en de waterkwaliteit te verbeteren.

Inzicht in die effectiviteit van maatregelen in Nederland en in de bovenstroomse landen is een nadrukkelijk punt van aandacht”.

Pagina 51 – hoofdrapport

“Uit de brede screenings blijkt ook dat het aantal meetlocaties waar diuron de MTR overschreed, in 2003 met ongeveer 60 % afgenomen was ten opzichte van 2000. Sinds 1999 is er in Nederland een verbod op het gebruik van dit middel. In enkele gebieden is het goed mogelijk dat het middel uit België afkomstig is, waar gebruik toegestaan is.”

Pagina 87 – hoofdrapport

“Diuron is veel gebruikt op verharde terreinen, maar is in Nederland inmiddels verboden.”

VRAAG

  • Een deel van de probleemstoffen in onze wateren komen uit het buitenland. Op welke wijze worden de verschillen in wetgeving benaderd? Welke concrete stappen en door wie worden gezet om bijvoorbeeld de wetgeving rond het gebruik/verbod van Diuron te harmoniseren?

Pagina 33 – hoofdrapport

“Ook gemeenten hebben een taak in het waterbeheer. Zij zijn verantwoordelijk voor de detailontwatering in bebouwd gebied, de opvang en afvoer van regenwater en de inzameling van communaal afvalwater. Daarnaast spelen gemeenten een belangrijke rol in de lokale ruimtelijke ordening en de uitvoering van het milieubeleid”.

VRAAG

  • Op welke wijze betrekt het waterschap de inliggende gemeenten bij de uitwerking/realisering van de doelen en opgaven die de KRW stelt?

Pagina 39 – hoofdrapport

“Beschermde gebieden kunnen andere doelstellingen krijgen en de doelstellingen dienen in 2015 gehaald te zijn; uitstel met tweemaal zes jaar is voor deze gebieden niet mogelijk”.

“Tot de beschermde gebieden behoren onder andere de Europese Vogel- of Habitatrichtlijngebieden. Van die wateren die binnen deze gebieden liggen, is in Nederland besloten dat zij aparte waterlichamen vormen”.

VRAAG

  • Wat is het praktische nut of realiteitswaarde van deze aparte waterlichamen, indien zij hydrologisch één geheel vormen met een ander lichaam?

Pagina 47 – hoofdrapport

“De KRW eist formeel dat over de referenties van alle watertypen wordt gerapporteerd. Het is praktisch gezien niet mogelijk om nu al invulling te geven aan het MEP van sterk veranderde en kunstmatige wateren. De toekenning van de status sterk veranderd en het MEP zullen in de periode 2004 tot 2009 nauwgezet onderbouwd worden. Pas dan vindt de afweging plaats of hydromorfologische aanpassingen vanwege economische of maatschappelijke belangen omkeerbaar zijn of niet”.

VRAAG

  • Bij het voorgaande lijkt het er op dat de tijd tot 2009 qua het nemen van maatregelen verloren gaat. Er is toch op voorhand voor veel wateren wel een inschatting te maken? Bij het stellen van bijvoorbeeld prioriteiten kan hierdoor rekening gehouden worden met de te formuleren doelstellingen en de te behalen kwaliteitsverbeteringen

Pagina 55 – hoofdrapport

“In bijna alle rijkswateren, inclusief de kustzone, overschrijden PCB’s meer dan vijf keer de norm (gemeten in zwevend stof). In figuur 3.9 is te zien dat dit nog geen vijf procent van het aantal waterlichamen betreft. PCB’s worden nauwelijks in regionale wateren gemeten”.

PCB’s zijn grotendeels afkomstig uit afvalverbranding en komen via atmosferische depositie in de waterbodem (zie pagina 86).

VRAAG

  • Hoe worden deze vervuilers aangesproken en de kosten verhaald?

Pagina 65 – hoofdrapport

“Delen van de diepe pakketten zijn door de provincies Noord-Brabant en Limburg aangemerkt als strategische voorraad, gereserveerd voor winningen ten behoeve van menselijke consumptie”.

VRAAG

  • Betekent dit dat winningen uit die pakketten en gebieden niet meer voor andere doeleinden gebruikt mogen worden? Hoe worden deze watervoorraden feitelijk beschermd?

Pagina 69 – hoofdrapport

“Omdat de diepgelegen grondwaterlichamen voor menselijke consumptie onder een dikke scheidende laag liggen, is verondersteld dat er een verwaarloosbare interactie is met ecosystemen”.

Pagina 73 – hoofdrapport

“Hoewel van de diepgelegen grondwaterlichamen voor menselijke consumptie verondersteld is dat er geen relatie met ecosystemen aan het maaiveld is, is een aandachtspunt dat dit geldt bij de huidige onttrekkingshoeveelheden. Het betekent niet dat er onbeperkt onttrokken kan worden zonder dat er effecten zullen optreden”.

“Net als voor oppervlaktewater, geldt voor de terrestrische ecosystemen ook, dat er geen relatie wordt verondersteld met de diepgelegen grondwaterlichamen voor menselijke consumptie”.

VRAGEN

  • Is er voor deze veronderstellingen enige proefondervindelijke onderbouwing voor handen?

Pagina 79 – hoofdrapport

Ten aanzien van bestrijdingsmiddelen blijkt dat er niet of nauwelijks gemeten wordt in de landelijke meetnetten.

VRAAG

  • Wat wordt de inspanning van het waterschap op dit punt? Op welke termijn komt er duidelijkheid omtrent het voorkomen van welke bestrijdingsmiddelen in welke concentraties in onze wateren?

Pagina 81 – hoofdrapport

“Wegens een tekort aan informatie, is ten aanzien van bestrijdingsmiddelen geconstateerd dat bijna 90 % van de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie mogelijk slecht van kwaliteit is”.

“Op grondwaterlichaam Kalksteen na, die door hoge nitraatwaardes een slechte toestand heeft, en de diepgelegen grondwaterlichamen voor menselijke consumptie, die zowel een goede kwalitatieve als kwantitatieve toestand kennen, hebben mogelijk alle grondwaterlichamen een slechte kwaliteit”.

Hoewel het waterschap op het gebied van grondwater niet de primaire verantwoordelijkheid heeft, meen ik, gezien de relatie met de verontreinigende stoffen die mogelijk komen vanuit het oppervlaktewater, de vragen over grondwater toch te moeten stellen in de hoop en het vertrouwen dat de antwoorden door het waterschap mede te verkrijgen zouden moeten zijn bij de provincie.

VRAAG

  • De cijfers zijn zeer verontrustend. Wie is verantwoordelijk voor welke te nemen beschermingsmaatregelen en het verkrijgen van de noodzakelijke meetgegevens?

Pagina 83 – hoofdrapport

VRAAG

  • Is het juist dat waar in de tweede alinea “industriële winningen” staat bedoeld is “industriële lozingen?

Pagina 85 – hoofdrapport

“Ook riooloverstorten worden tot de diffuse bronnen gerekend”.

VRAAG

  • Waarom wordt een welbekende puntbron tot de diffuse bronnen gerekend?

Pagina 89 – hoofdrapport

“De grootste bron van uitgespoeld nikkel is de oxidatie van pyriet en mobilisatie van nikkel door verzuring”.

Pagina 97 – hoofdrapport

“Een ander punt van aandacht is de uitloging van van nature aanwezige zware metalen, zoals nikkel. Het vrijkomen van deze stoffen kan overigens wel door actueel menselijk handelen, zoals peilbeheer, worden veroorzaakt. Deze vormen van belasting vereisen een andere benadering dan het aanpakken van huidige belastende activiteiten”.

VRAGEN

  • Hier wordt peilbeheer nadrukkelijk als mogelijke oorzaak genoemd! Is de aanpak van deze belastende stoffen mogelijk via de keur en/of peilbeheer?
  • Uit figuur 4.10 blijkt dat bij cadmium, nikkel, koper en fosfor de RWZI’s een voorname bron zijn! Hoe is aanpak mogelijk?

Pagina 95 – hoofdrapport

“Op landelijk niveau en op het niveau van stroomgebieden zijn emissie-analyses uitgevoerd (RIZA 2003). De modelberekeningen laten zien dat nutriënten en zware metalen (met name koper) in de Maas sterk afnemen als gevolg van bovenstroomse emissiereductie (waarbij op de grenzen aan de norm wordt voldaan)”.

Uit figuur en tabel 4.6 blijkt dat er nog al veel stoffen voor meer dan 90 % van de totale belasting in het stroomgebied uit het buitenland komt. Voorbeelden zijn: benzo(k)fluorantheen, koper en PCB’s

Pagina 113 – hoofdrapport

“Voor een realistische inschatting is aangenomen dat de belasting vanuit het buitenland niet merkbaar zal verminderen in de periode tot 2015”.

VRAAG

  • Als enerzijds een gegeven is dat het buitenland de verantwoordelijke is voor grote delen van de vuillast en uit onderzoek van het RIZA blijkt dat reductie kan, waarom gaat men er dan van uit dat reductie van de belasting vanuit het buitenland in de periode tot 2015 niet realistisch zou zijn?

Pagina 103 – hoofdrapport

“Geconcludeerd mag worden dat KWO’s nog geen bedreiging vormen voor het grondwater in het stroomgebied. Bij een verwachte groei is het echter van belang de richtlijnen voor deze systemen verder uit te werken”.

VRAAG

  • Wiens taak is het eventueel uitwerken van richtlijnen voor KWO?

Pagina 105 – hoofdrapport

“NITG-TNO (1991) heeft onderzoek gedaan naar het effect van de bruinkoolwinning op het grondwater in Nederland, met name in de Centrale Slenk. Daaruit blijkt dat de grondwaterstanden in diepe aquifers onder Nederland, die in direct contact staan met de lagen waaruit bruinkool wordt gewonnen, enkele meters zijn gedaald. Deze daling gaat nog altijd door”.

“De dalingen in de stijghoogte onder de Boomse klei zijn fors, en de mogelijke doorwerking naar het maaiveld (bijvoorbeeld verticaal langs breukvlakken) moet een onderwerp voor verder onderzoek zijn”.

“Duidelijk is dat de bruinkoolwinning een enorme grondwateronttrekking is voor de regio, en ook grensoverschrijdende effecten heeft op het grondwater”.

VRAAG

  • Welke instanties zijn bevoegd om enerzijds nader onderzoek te doen/gelasten naar de effecten van de bruinkoolwinning en welke mogelijkheden/verplichtingen biedt de KRW in deze?

Pagina 106 – hoofdrapport

“Een voorlopige inschatting doet vermoeden dat negatieve effecten van economische groei, de positieve effecten van het waterkwaliteitsbeleid en technologische ontwikkelingen te niet zullen doen”.

Pagina 113 – hoofdrapport

“De toename van economische activiteiten leidt tot meer emissies. Deze toename wordt gecompenseerd door de effecten van het huidige waterbeleid. De verwachting is dat voortzetting van het huidige beleid zal leiden tot geringe afname van de belasting van het oppervlaktewater in het stroomgebied Maas met nutriënten, zware metalen en de meeste organische microverontreinigingen”.

VRAAG

  • De citaten op pagina 106 en 113 lijken in tegenspraak! Welk citaat is juist?

Pagina 107 – hoofdrapport

“De mate waarin de natuurlijke situatie door hydromorfologische ingrepen is aangepast, en de mogelijke omkeerbaarheid daarvan, bepaalt of een waterlichaam de status ‘sterk veranderd’ krijgt. Alleen als de aanpassing als onomkeerbaar wordt ingeschat, vanwege economische of maatschappelijke belangen, is een waterlichaam sterk veranderd”.

VRAGEN

  • Dit lijkt op een opgeven van waterlichamen met de status ‘sterk veranderd’! Wat zijn de economische kwantificeerbare criteria op basis waarvan men tot de voorlopige conclusie komt van onomkeerbaar?
  • Kloppen de kleuren van zink in tabel 5.3?

Pagina 129 – hoofdrapport

“Door de relatie tussen watergebruiken en kosten in beeld te brengen is het mogelijk ‘prijsprikkels’ in te voeren”.

VRAAG

  • Als enerzijds de terugwinning van de kosten voor waterdiensten dient plaats te vinden en er een prijsprikkel dient te zijn om de watervoorraden efficiënt te benutten, wat betekent dit anderzijds dan voor het terugwinpercentage (100%+)?

Pagina 129 – hoofdrapport

“De waterdiensten zijn ingedeeld in de volgende categorieën; drinkwatervoorziening, riolering, afvalwaterzuivering, grondwaterbeheer en het beheer van regionale watersystemen”.

Pagina 3 – samenvatting

“Lidstaten hebben ervoor te zorgen dat watergebruikers de kosten voor hun rekening nemen”.

Pagina 8 – samenvatting

“De kaderrichtlijn Water heeft het principe ‘de vervuiler betaalt’ uitgebreid naar het meer algemene ‘de gebruiker betaalt'”

VRAGEN

  • Hoe zit het met het bevaarbaar houden van de vaarwegen en de door de scheepvaart veroorzaakte verontreiniging? Is dat geen waterdienst, waarop terugwinning van de kosten moet plaatsvinden?
  • In tabel 6.7 lijkt de landbouw te ontbreken in de kolommen voor ‘zelfgewonnen oppervlaktewater’ en ‘zelfgewonnen grondwater’! Waarom ontbreekt hier het watergebruik van de landbouw?

Pagina 139 – hoofdrapport

“Het stroomgebied Maas telt 136 zwemwaterlocaties (kaart 19b). De zwemwateren zijn niet als aparte waterlichamen begrensd”.

VRAAG

  • Betekent dit dat het gehele betrokken waterlichaam onder de richtlijn 76/160/EEG valt?

Pagina 139 – hoofdrapport (pagina 30 – samenvatting)

“Nutriëntgevoelige gebieden, die op grond van de nitraatrichtlijn (91/676/EEG) als bedreigde zone, of op grond van de Stedelijk Afvalwaterrichtlijn (91/271/EEG) als kwetsbare gebieden zijn aangewezen, moeten in het Register van beschermde gebieden worden opgenomen. Nederland is echter van deze verplichting ontheven, omdat de regering aan de Europese Commissie heeft toegezegd maatregelen te zullen treffen die op grond van beide richtlijnen zijn vereist”.

VRAAG

  • Waaruit bestaan die toegezegde maatregelen?

Pagina 141 – hoofdrapport

“De KRW geeft niet duidelijk aan of ook deze natuurgebieden (EHS en natuurmonumenten) in het register moeten worden opgenomen. Bovendien is niet duidelijk wat het opnemen voor gevolgen heeft. Daarom is besloten deze gebieden (nog) niet in het register op te nemen”.

VRAAG

  • Wat is de planning van opneming van deze gebieden in het register?

Een groot deel van deze vragen zijn ook gesteld aan het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Brabantse Delta. Mogelijk is afstemming bij de beantwoording zinvol.

Hopende op een spoedige beantwoording,

met vriendelijke groet,

L.H. van der Kallen