IS ER EEN VERBAND TUSSEN DRINKWATER UIT OPPERVLAKTEWATER EN ZIEKTEN ALS ‘DE CORONA’..?

 


| 07-10-2020 |

 

 

De afgelopen jaren schreef ik een paar keer over resistente bacteriën. In november 2015 het artikel “resistente bacteriën en onze zuiveringen“. In december 2016 over de kennis in dit kader het artikel “medicijnresten in onze zuiveringen”. En in maart 2018 het artikel “medicijnresten in water: een groeiend probleem“.

Ik lees al jaren “Riolering”, het onafhankelijke vakblad voor rioleringszorg en stedelijk watermanagement. In de augustus/septembereditie van dit jaar staan maar liefs twee artikelen over virussen in rioolwater. En wat blijkt? Als men oude monsters bekijkt, blijkt ‘het coronavirus’ al veel langer aanwezig! Aldus een epidemioloog van de universiteit van Oxford. Wetenschappers in Brazilië vonden in rioolwater al sporen in november 2019 en in rioolmonsters uit Milaan en Turijn al in december 2019. De epidemioloog uit Oxford vermoedt dat het nieuwe coronavirus ook doorgegeven wordt via riolen en gedeelde toiletten. Dus niet alleen via de lucht!

Naar resistente bacteriën wordt steeds meer onderzoek gedaan, maar tot een echte aanpak in onze rioolwaterzuiveringen komt het nog niet. Terwijl in Duitsland en Zwitserland hier wel concrete stappen toe zijn gezet.

Een tweede probleem zijn de ‘nieuwe stoffen’ in het afvalwater. Met de huidige meetmethoden kunnen nu al ruim 100.000 verschillende stoffen in het afvalwater aangetoond worden. Met oxidatie en actieve koolabsorptie kunnen voor sommige van de nu gemeten stoffen soms bemoedigende resultaten worden behaald. Maar is dat genoeg? In mijn beleving zijn het grotendeels zinloze discussies tussen bestuurders en politici die zelden kaas hebben gegeten van de aard en mogelijke effecten van die meer dan 100.000 stoffen die we nu al in afvalwater detecteren. Voor mij is het helder: uitgangspunt zou de nul norm moeten zijn. En het rare is: die is haalbaar! Bij het gebruik van membraantechnologie kan men echt alle stoffen uit het water halen tot deze nul norm. Die technologie heeft zich de afgelopen jaren enorm ontwikkeld, is mede daardoor steeds goedkoper geworden en kan nog verder ontwikkeld worden. De winst voor de ecologie en de volksgezondheid is potentieel groot, maar deels niet in geld te berekenen.

Is het toeval dat bij de nieuwe ‘coronagevallen’ de provincies waar het drinkwater geproduceerd wordt uit oppervlaktewater er in aantallen ver bovenuit springen? Als tal van virussen en bacteriën in afvalwater voorkomen en de zuiveringstechniek deze niet adequaat kan verwijderen, dan komen deze virussen en bacteriën uiteindelijk in het drinkwater bereid uit oppervlaktewater terecht. En daarmee in ons lichaam als we het water ongekookt drinken, of middels damp of nevel bijvoorbeeld bij het douchen zoals bijvoorbeeld de legionella bacterie (veteranen ziekte).

Ik acht de groeiende gezondheidsrisico’s zodanig dat er nu echt aan de slag moet worden gegaan met de aanpak van bacteriën en virussen in onze zuiveringen en in de effluentlozingen. Nu komen er steeds meer (resistente) bacteriën en virussen in het oppervlaktewater terecht. Dus ook in oppervlaktewater dat gebruikt wordt om drinkwater van te maken. De risico’s nemen toe en dat zou moeten betekenen dat met de aanpak haast moet worden gemaakt. Dan rijst de vraag: wie gaat dit betalen? Dat is dan een zaak waar de dames en heren politici desnoods later maar besluiten over moeten gaan nemen.

 

 

Louis van der Kallen.


 

VERZOETING GREVELINGENMEER (TOELICHTING)

 


| 01-10-2020 |

 

Aan de Commissie Ruimte van de Staten van Zeeland

Onderwerp: Verzoeting Grevelingenmeer

Etten-Leur, 1 oktober 2020

 

Geachte leden van de Commissie Ruimte,

 

Met betrekking tot agendapunt 7 van uw vergadering van 9 oktober a.s. en in aansluiting op onze onder dat punt ingebrachte mail van 14 augustus (zie link)willen wij met dit schrijven een aanvullende toelichting geven op ons advies om een verzoeting van het Grevelingenmeer te overwegen.

De reden voor dit advies is dat de reeds geplande openingen in de Brouwersdam niet voldoen aan het beoogde doel van menging van het water van het Grevelingenmeer. Daarnaast zijn gevaarlijke stromingen, zoals die ontstaan bij het bedachte doorlaatmiddel met forse in- en uitstroming aan beide zijden van de dam met zijn recreatie, ongewenst. Vervolgens wordt het bij die ingreep door zeespiegelstijging deze eeuw al noodzakelijk om het bij vloed binnengestroomde water bij eb dagelijks naar zee te pompen. Tijdsdruk door klimaatverandering maakt dat er geen marge is voor kostbare projecten die geen wezenlijke bijdrage leveren en voor experimenten waarbij samenhang met het landelijk waterbeheer ontbreekt. Voor de provincie Zeeland is het van groot belang om middels constructief overleg spoedig te komen tot effectieve maatregelen tegen de dreigende zoetwaterproblemen.

Verzoeting De bij het Deltaplan beloofde zoete Zeeuwse meren werden niet gerealiseerd. Vanwege het sterk vervuilde Rijnwater werd indertijd de verzoeting van de Grevelingen uitgesteld. Vervolgens bleef Zeeland een halve eeuw verstoken van de aanvoer van zoet rivierwater. In deze periode is de totale jaarlijkse hoeveelheid rivierwateraanvoer naar Nederland gelijk gebleven. Al is de aanvoer door het jaar heen sterker gaan fluctueren, er is en blijft voldoende zoet water beschikbaar voor flexibele verzoeting, aanvulling en verversing van het Grevelingenmeer. Dit door het inlaten van zoet rivierwater en het naar zee hevelen van de zoute en/of zuurstofloze onderlaag. De kwaliteit van het rivierwater is inmiddels verbeterd en door een grote en toenemende behoefte aan zoet water in het zuidwesten komt verzoeting weer in beeld.

Voor verzoeting van het Grevelingenmeer is zowel een inlaat van zoet water vanaf de Noorder Krammer nodig als een hevelconstructie naar de in zee afwaterende Brouwerssluis. De hoogteligging van de drempel van de opening van deze hevelconstructie op de bodem van het Brouwershavens Gat bepaalt de diepte tot waar men kan ontzilten. In de diepere delen blijven zoute restanten achter. Extra zoute kwel via de bodem en door het grondwater van de eilanden dat langzaam ontzilt, wordt naar zee afgevoerd. Het resterend zoute water op de bodem van de diepste delen vormt geen bedreiging (in Zeeland is het grondwater in de ondergrond eveneens zout). Het gaat er om het leeuwendeel van het meer gegarandeerd zoet te houden, zodat de omringende eilanden het gehele jaar rond zoet water naar behoefte aan het meer kunnen onttrekken. Bij zeer geringe aanvoer van zoet water in combinatie met een extreem droge zomer, is het mogelijk om met dezelfde hevelconstructie, tijdelijk een zoute onderlaag vanuit zee binnen te laten om het meer op peil te houden. Dit water kan, zodra er voldoende aanvoer is van rivierwater, terug naar zee geheveld worden.

Recreatie De recreatie is gebaat bij helder water, een rijke en gezonde natuur en de mogelijkheid om ongehinderd rond te kunnen varen naar de diverse wateren. Met de verzoeting kan de compartimentering worden doorbroken, het water ververst en nutriënten aangevoerd. Voor de onderwatersport staat het ontbreken van getij garant voor helder doorzicht, waarbij bovendien zwevend slib boven de bodem door de hevelwerking van de kokersluis naar zee wordt afgevoerd.

Visserij
De visserij is gebaat bij een rijke vispopulatie en een gezond milieu. Wie zich de overvloed aan vis van voor de Deltawerken nog herinnert, weet dat doorstroming gunstig is. Daarbij bestaat er geen voorkeur voor zoet of zout. De huidige zoute situatie voldoet niet en verdere verzilting lijkt ons dan ook geen bijdrage te leveren aan de visstand. Wat wel werkt is doorstroming met zoet water.

Schelpdiersector
Niet de zoute wateren, maar de estuariene overgangen van zoet naar zout met nutriëntenaanvoer waren de dragers van de schelpdierteelt. De mosselteelt vindt momenteel vrijwel geheel in het buitenland plaats, waarna de mosselen hier verwateren en als Zeeuwse mosselen op de markt komen. De oesterteelt zit in de problemen door natuurlijke vijanden (o.a. herpesvirus en oesterboorder) en men teelt daarom in de Oosterschelde op zeer arbeidsintensieve getijdentafels. Dat lijkt in de Grevelingen onmogelijk.

Landbouw, industrie en leefbaarheid
Er is in Zeeland al decennia lang sprake van voortgaande verzilting van water en land, aangezien het waterbeheer van beide nu eenmaal niet te scheiden is. Duurzame zoetwatervoorziening is voor de bovengenoemde sectoren van levensbelang. Talloze berichten over toenemende zoetwatertekorten luiden de noodklok. Dat watermanagers het steeds benauwder krijgen maakt bijgaand artikel wel duidelijk. Blijkbaar moet het water eerst aan de lippen staan voor ze de benodigde maatregelen kunnen en mogen nemen. Dit geeft de volgende zin aan: “Vooralsnog denken de watermanagers in Nederland de komende decennia voor voldoende zoet water te kunnen zorgen. Pas later komt de vraag aan de orde of er misschien grootse, dure maatregelen nodig zijn, zoals het afsluiten van nog meer zeearmen.”

Waterveiligheid
De ‘nationale noodberging’ Volkerak-Zoommeer (224 km2), bedoeld om bij het samenvallen van hoge rivieraanvoeren en een hoog zeepeil het rivierwater tijdelijk te kunnen bergen, is onvoldoende. Aanvulling met de bergingscapaciteit van het Grevelingenmeer (385 km2) is gewenst. Op langere termijn zullen meer zeegaten toegevoegd moeten worden voor de waterveiligheid met mogelijk ook een bekken in zee. Het Grevelingenmeer kan als eerste inzetbaar worden, zodra het milieu is verzoet. Naast deze rivierwaterveiligheid, baart ook de zeewaterveiligheid zorgen. Bij 1 meter zeespiegelstijging voldoen de meeste deltawerken (waaronder Oosterscheldekering, Haringvlietsluizen en Maeslantkering) niet meer. De Brouwersdam is echter voor de komende eeuw een klimaatbestendige dijk.

Natuur
Mobiele zoutminnende organismen kunnen bij verzoeting dagelijks het meer verlaten naar zee. Andersom krijgen vissen vanuit zee tijdens het hevelen de kans stroomopwaarts het meer bereiken. Een zeer algemeen zout milieu maakt door ontzilting plaats voor een mondiaal uiterst zeldzaam zoetwatermilieu. De natuur krijgt bij dit alles de kans om mee te liften met deze en nog komende veranderingen.

Klimaatbestendigheid
In de afgelopen eeuw is de gemiddelde temperatuur op aarde met ruim 1 graad toegenomen. Dit heeft direct invloed op het klimaat (weersextremen) en veroorzaakt een zeespiegelstijging van 0,8 tot 1,0 m aan het eind van deze eeuw tot 5 m of meer binnen enkele eeuwen. Willen we niet desinvesteren, dan dienen de maatregelen die we nu nemen afgestemd te zijn op de langere termijn. Van de vier strategieën uit het rapport ‘Strategieën voor adaptatie aan hoge en versnelde zeespiegelstijging’ (Deltares, september 2019), richten de drie globale toekomstbeelden die uitgaan van een behoud van Zeeland zich als vanzelfsprekend op zeewaartse verzoeting van de Zeeuwse wateren.

We raden u dan ook aan om af te zien van de vigerende plannen voor de Grevelingen en met de kennis van nu de verzoeting van het meer in beraad te nemen. Tot slot wensen we u alle voortgang met het traject naar een klimaatbestendige provincie.

Met vriendelijke groet, W. (Wil) Borm Adviesgroep Borm & Huijgens – integraal waterbeheer
T 076-5037411
E [email protected]
W www.adviesgroepbormenhuijgens.nl

Deelnemer aan het Kennisprogramma Zeespiegelstijging


 

DROOGTE: DE FEITEN MOETEN WEL KLOPPEN

 


| 01-10-2020 |

 

Nu de warme, relatief droge zomer voorbij is, verschijnen er weer tal van artikelen over het veranderende klimaat en de steeds droger wordende zomers. De droogte wordt langzaam een erkend probleem. Het wordt ook steeds moeilijker voor de klimaatontkenners vol te houden dat er niets aan de hand is. De ongekend hevige natuurbranden in het droge westen van de Verenigde Staten veroorzaken veel schade en langzaamaan gaan steeds meer politici inzien dat de klimaatverandering een groeiend economisch, maatschappelijk en financieel risico gaat opleveren.

Ook in Nederland worden de schaderisico’s voor vastgoed (bodemdaling), landbouw, natuur, arbeidsprestaties en transport steeds duidelijker. In onze delta blijkt de kans op extreem laagwater op onze rivieren – onze transportassen – snel toe te nemen en dit met enorme gevolgen. De Rijn was vroeger een echte smeltrivier waar regenwater zeker in de zomer een ondergeschikte rol speelde. Met het smelten van de gletsjers wordt regenwater steeds belangrijker. De Maas was altijd al een echte regenrivier. Daarom is al meer dan honderd jaar geleden die problematiek opgepakt om de scheepvaart en de continuïteit van het goederentransport op de Maas te borgen door kanalisatie.

De afgelopen jaren was de Rijn steeds vaker beperkt bevaarbaar met alle gevolgen voor het goederentransport over het Rijn-Waal systeem. In de droge zomer van 2018 leden Duitse industriële bedrijven zoals Thyssen-Krupp en BASF, die voor hun grondstoffen en halffabricaten in hoge mate van vervoer over water afhankelijk zijn, grote schades. Voor de Europese en Nederlandse economie zou dit moeten betekenen dat we gaan nadenken over de toekomst van het vervoer over water en met name hoe de bevaarbaarheid van het Rijn-Waal systeem ook in de zomer kan worden geborgd. Als kanalisatie en stuwing van ons riviersysteem een reële optie wordt voor de toekomst moeten onze bestuurders wel in de juiste mindset komen. Dat wil allereerst zeggen: de juiste informatie krijgen. 

De laatste twee jaar wordt er – wanneer het over de droogte gaat –  de fabel hooggehouden dat 1976 een recordjaar zou zijn. Ik heb herhaaldelijk, volstrekt te vergeefs overigens , landelijke media zoals de Volkskrant en de NRC benaderd met de juiste cijfers over droogterecords in Nederland. Daarbij is helder dat 1976 wel een relatief droog jaar was, maar zeker geen record.

Deze ‘kwaliteitskranten’ maakten, als het over de droogte ging, steeds opnieuw dezelfde fout om 1976 als recordjaar aan te duiden, dit  vaak met behulp van een diagram. 1976 was met een gemiddelde neerslag in Nederland van 536,3 mm een stevig droog jaar. Maar 1921 was met een gemiddelde neerslag in Nederland van 387,3 mm ruim 27 % droger.

De ‘bron’ van al die ergernis? De Unie Van Waterschappen. In de septembernieuwsbrief (2020) wordt wederom 1976 als recordjaar aangeduid. Er was op 24 september een speciale editie:  “Droogtespecial: is droogte fake news?” Ja inderdaad:  de UVW veroorzaakt zelf FAKE NEWS!

Waarom maak ik daar een punt van? Nu langzaam tot politici door gaat dringen dat droogte een groeiend probleem is, moeten de feiten wel kloppen. Door de eeuwen heen hebben de gegevens van de waterschappen een belangrijke rol gespeeld bij de voorzorgmaatregelen die genomen werden. Na nieuwe extreme hoogwaterervaringen werden vanaf dat moment de dijken aan die nieuwe ervaringen aangepast. Ervaringen maken immers wijs. Nu droogte een erkend probleem wordt en voorzorgmaatregelen in het zicht komen, moet men zich de ervaringen uit het verleden weer eigen maken.

De ellende nu is dat veel kennis de beleidsmakers niet meer bereikt. Wat gevonden wordt met Google is vaak de kennisgrens. Dat leidt tot eindeloos elkaar na papagaaien (de 1976 is het record: onzin!). Helder moet worden dat ook de kennis uit nog niet digitaal ontsloten archieven en boeken betrokken moet worden bij de beleidsontwikkeling. Zeker als het beleid is dat pas over bijvoorbeeld dertig jaar gerealiseerd zou kunnen zijn, zoals kanalisering van het Rijn-Waal systeem of sluizen in de Nieuwe Waterweg. 

De lage waterstanden van 2018 leverden forse problemen op voor de scheepvaart. De waterstanden in 1949 en 1921 waren nog veel lager. Maar de droogteperiode in 2018 was vergeleken met 1921 KORT. In 1920/1921 duurde deze ZESTIEN MAANDEN! De record droogteperiode liep van september 1920 tot december 1921, waarin alleen januari 1921 qua neerslag een min of meer normale maand was. Een normaal landelijk gemiddelde zou 1094 mm neerlag voor deze periode van 16 maanden in die tijd zijn geweest. De werkelijkheid was 544 mm. Landelijk was er dus een neerslagtekort over die zestien maanden van 550 mm. Dat over een periode van zestien maanden slechts de helft neerslag valt van normaal was ongekend! Lokaal sloeg de droogte nog veel sterker toe. Het ergst getroffen werden het rivierengebied, oostelijk Noord-Brabant, Noord-Limburg en Zeeland. In Gorinchem viel in die 16 maanden nog geen 400 mm. In het Zeeuwse Kerkwerve viel tussen oktober 1920 en september 1921 slechts 223 mm! Het landelijk gemiddelde werd opgetrokken door het noorden. In Vlieland viel in die zestien maanden 806 mm. Dus meer dan twee keer zoveel als in Gorinchem. Behalve dat die zestien maanden zeer droog waren, waren er nog opvallende kenmerken: de gemiddeld hoge luchtdruk en de relatief grote verschillen in dag en nachttemperatuur.

Droogte zal steeds vaker gaan voorkomen. Daar moet rekening mee gehouden gaan worden. Er zijn maatregelen nodig. Water vasthouden op de hoge zandgronden maar ook het waterbeheer op de rivieren zal moeten veranderen. Is die kennis nieuw? NEE!

In “De toekomstige drinkwater voorziening van Nederland”, een publicatie van de Centrale Commissie voor Drinkwatervoorziening uit 1965,  en de rapportage uit 1940 van de Commissie Drinkwatervoorziening Westen des Lands werd al gewaarschuwd voor toenemend drogere zomers en de te verwachte schaarste en verzilting van de zoetwatervoorraden.                                                 Ook  “De waterhuishouding van Nederland”, een nota samengesteld door Rijkswaterstaat uit 1968, maakte al melding van deze (te verwachten) problematiek. Met onder andere het advies: te komen tot sluizen in de Nieuwe Waterweg zodat – in voorkomende gevallen – het zoetwaterverlies van circa 750 kubieke meter per seconde beperkt zou kunnen worden.  

In 2000 bracht de Commissie Waterbeheer 21e eeuw haar rapportage uit. Die rapportage “Waterbeheer voor de 21e eeuw (.PDF)” (WB21) gaat niet alleen over een teveel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid van zoet water. Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij. Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur. Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen. De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw. De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging” ( einde citaat WB21).

Over de droogte van 1920-1921 heeft  Ad Vermaas in 1996 in de Weerspiegel (het blad van de Vereniging voor Weerkunde en Klimatologie) een buitengewoon goed leesbaar stuk geschreven, dat nog steeds actueel is. Eerder schreef ik zelf “Droogte en drinkwater” en “De honger naar zoet water”.

Er moet echt wat gaan gebeuren. De droogteperiodes zullen toenemen met alle gevolgen van dien. De ervaringen uit het verleden kunnen ons helpen de juiste maatregelen te nemen. Dan zullen die ervaringen en de daaruit voortkomende adviezen wel ter harte moeten worden genomen.  De eerste stap moet zijn: eerlijke en juiste informatie. Zeker publicaties van de Unie van Waterschappen moeten niet alleen taalkundig kloppen maar ook de feiten dienen te kloppen. Dan is de kans dat de politiek de juiste maatregelen tijdig gaat nemen groter.

 

Louis van der Kallen.