EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER VI

 


| 27-08-2020 |

 

De laatste jaren is er steeds meer te doen over het natuurlijk gedrag van dit meer, terwijl het toch als zodanig onder Natura 2000 is gebracht. Het natuurlijk fenomeen van de jaarlijkse opbouw en afbraak van een zuurstofloze onderlaag in een beperkt deel van het meer wordt als een waterkwaliteitsprobleem ervaren. Doordat de Brouwerssluis het hele jaar geopend is, blijkt dat de maximale zuurstofloze bodemoppervlakte aangroeit tot ca. 15%. Als ‘waterkwaliteitsdoelstelling’ is een maximale bodemoppervlakte van 5% gesteld. Daarnaast zijn er extra wensen van biologen om veel meer getij op het meer te realiseren. Er vindt een ware propagandaslag in de media plaats om een 10x zo grote sluis in de Brouwersdam te kunnen realiseren. Dit op basis van beweringen dat de Grevelingen een dood en stilstaand meer zou zijn en deze sluis de oplossing van het probleem. Het zou ook nog klimaatbestendig zijn. Niet dus. De gebezigde begrippen, zijn onwaar, dan wel grotendeels onwaar.

In het begin van de zeventiger jaren werd studie gedaan naar het zoete Grevelingenmeer. Niet alleen naar ontzilting, maar naar bepaalde problemen, die zich in het meer kunnen voordoen. Het voorkomen in diepere meren van een zuurstofloze onderlaag was bekend. Uit de praktijk bleek dat met de wind, zoals die in Nederland voor kwam, het water tot zo’n 15 m diep kon doormengen. In de zomer ontstond dan een lichtere warmere bovenlaag en een zwaardere koudere onderlaag. De bovenlaag werd van zuurstof voorzien, de onderlaag niet. Daar werd de zuurstof verbruikt. Ook toen was de vraag, wat doen we er mee. Als oplossing werd toen bedacht om met mechanische beluchting op enkele diepe punten tijdelijk een verticale stroming te veroorzaken. (Deze eeuw is deze methode door Stigebrandt in Zweden in een (zoute) baai met succes toegepast.) Echter de discussie werd toen principiëler gevoerd. Ook al was die bacterienatuur in de onderlaag niet aantrekkelijk, het had zijn eigen functie. De conclusie was toen, dat elke natuurvorm evenveel recht had om te bestaan. De situatie van een tijdelijke, beperkte zuurstofloze laag werd geaccepteerd, zoals ook in de andere meren daar geen actie op ondernomen werd.

In een zout meer ligt het gecompliceerder. Daar komen ook verschillen in zoutgehalten door de neerslag en het afvloeien van zoet en brak water van de eilanden. Aan de oppervlakte is het zoutgehalte wat lager en het water lichter van gewicht dan dieper in het meer. Het versterkt het effect en de zuurstofloze laag aan de bodem kan hoger komen.

Er is geen sprake van een dood meer. Ook de zuurstofloze onderlaag is levende natuur. Alleen geen ‘aaibare’, waarmee men wil scoren. Het is ook geen getijloos en stilstaand meer. Via de Brouwerssluis is uitwisseling met de Voordelta onder invloed van het getij. Er is in de bovenlagen altijd stroming als gevolg van de wind. Onderin zijn er waterbewegingen onder invloed van verschillen in dichtheid (gewicht). Daar bouwt o.a. de zuurstofloze onderlaag zich op en wordt ook jaarlijks weer afgebroken.

Het Grevelingenmeer zal door die 10x zo grote sluis als zodanig niet reanimeren. Het water dat vanuit de Voordelta het meer binnenkomt zal in een beperkt gebied direct achter de sluis vertragen. Daar vindt ook de menging plaats. Het is in oppervlakte en diepte beperkt. De opbouw en afbraak van de zuurstofloze onderlaag heeft plaats in de diepe zuidelijke geul. De extra menging door de nieuwe sluis vindt in de bovenlagen van de noordwestelijke hoek van het meer plaats. Een positieve invloed op het waterkwaliteitsaspect van de optredende zuurstofloze onderlaag mag niet verwacht worden. De nieuwe sluis zal alleen kunnen voorzien in de aanvullende wensen van sommige biologen, niet in de waterkwaliteitsdoelstelling.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER V

 


| 26-08-2020 |

 

Uit de startnota blijkt dat de beschikbaarheid van zoet water in de provincie heel erg in de knel is gekomen en naar de toekomst toe alleen maar erger wordt. De bewustwording dat dit in belangrijke mate te wijten is aan het gevoerde en nog steeds vigerend verziltingbeleid staat nog in de kinderschoenen en vergt door ingesleten belangenposities kostbare tijd. Er zijn al twee generaties verloren gegaan. Het bewustzijn dat de beschikbaarheid van zoet water van primair en algemeen belang is voor de mens en dat andere belangen van een andere orde zijn. Politici zullen meer oog moeten krijgen voor de toekomstige generaties, waarbij zoetwaterbeleid spoedig leidend dient te worden. De discussie over een zoet Grevelingenmeer zal op korte termijn gedegen gevoerd moeten worden, zodat grote projecten met een ander oogmerk, die in dit verband niet zinvol zijn, kunnen worden voorkomen.

Wanneer prioriteit zal worden gegeven aan een zoet Grevelingenmeer zal dat het pijnlijkst zijn voor de oesterteelt. De mossel- en oesterteelt is evenals de landbouw diep geworteld in de Zeeuwse samenleving.

In de Grevelingen was voor de Deltawerken al oesterteelt. Alleen niet van die omvang als nu mogelijk is in dit beschutte meer zonder de getijstromen en stormvloeden van toen. Na de strenge winter van 1963/1964 en de zeer hoge rivierafvoeren van 1966, die grote schade aan de mossel- en oesterteelt veroorzaakten, heeft de bedrijfstak het Rijk gevraagd om vervroegd via het Deltaschadefonds uitgekocht te kunnen worden. Immers het gehele Zeeuwse meer incl. Grevelingenmeer zou zoet worden. Daarna zijn er weer bedrijven begonnen voor eigen risico. De oesterteelt op het Grevelingenmeer is florerend. Het noodgedwongen opgeven van deze teelt in het meer zal veel zorg en begeleiding eisen.

Een belangrijk knelpunt is ook de omstreden Natura 2000-aanwijzing van het Grevelingenmeer. Het kunstmatige meer is in overdrachtelijke zin een aquarium en onderhevig aan regionale wensen van biologen. Doelstellingen zijn niet eigen aan het meer dat in ontwikkeling is en zich weer moet aanpassen aan nieuwe ‘apparatuur’, zoals sluizen, en beleidswijzigingen. Er is met dit kunstmatige meer geen Europees belang gemoeid. Zodoende is er geen basis voor de Natura 2000-aanwijzing. De aanwijzing in 2013 is door Nederlandse natuurambtenaren opgesteld. De situatie van die tijd dient dan gehandhaafd te worden. Daarin past geen Flakkeese spuisluis of een nieuwe zeer grote sluis in de Brouwersdam. Deze sluizen voegen, afwijkend van de beginselen van Natura 2000, nieuwe functies toe aan het meer. De aanwijzing zorgt tevens voor een barrière om tot een zoet meer te kunnen komen.

Een belangrijk aspect in de aanwijzing vormden de watervogels. Deze zijn echter niet aan het gebied gebonden en komen in geheel noordwest Europa voor. Zij zijn onderhevig aan invloeden elders. Watervogels zullen er altijd in grote aantallen komen ook al is het water zoet of brak.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER IV

 


| 25-08-2020 |

 

Het streven van de provincie is volgens de startnotitie van het Zeeuwse Deltaplan Zoet Water om Zeeland in 2050 te voorzien van een robuust zoetwatersysteem, zodat men zelf weerbaar is. Enerzijds door het maken van zoetwaterbergingen (natuurlijke bergingen prima), anderzijds door de aanvoer van zoetwater via pijpleidingen. Is het verwachtingspatroon van dit streven niet erg optimistisch? De verziltingsdruk op het grondwater blijft verder toenemen. Met kunstmatige maatregelen zullen de gevolgen van het verziltingsbeleid verzacht worden en zal er een vorm van beperkte weerbaarheid ontstaan. Het blijft een soort pijnstilling zonder de oorzaak van die toenemende verzilting aan te pakken waar dat kan. De term robuust is in dit verband moeilijk te begrijpen. De vraag naar aanvoer via die leidingen zal almaar verder toenemen. Het zal steeds meer energie vergen. Kan deze niet natuurlijke aanvoer steeds gegarandeerd worden met de benodigde energie?

Wat is nu die veel grotere meerwaarde van een zoet Grevelingenmeer. Door een zoet meer wordt de grens van de verziltingsdruk teruggebracht van de Grevelingendam naar de kust (Brouwersdam). Het zal als buffer functioneren tegen de toenemende verziltingsdruk vanuit zee. Het zoete meer stopt de huidige verziltingsinvloed van het meer op het grondwater van Schouwen-Duiveland en Goeree Overflakkee en natuurlijke afname van de verzilting van het grondwater wordt in gang gezet. Het biedt een optimale bescherming tegen verzilting van het aanliggende land en het achterland. Het is van cruciaal belang voor Schouwen-Duiveland. Het kan vanuit het zoete meer een flexibel en heel duurzaam zoetwaterbeleid voeren met als basis de huidige infrastructuur. Tot op heden nog onmogelijk. Tevens stopt de zoutbelasting vanuit het Grevelingenmeer naar het Volkerak-Zoommeer. Voor de Brouwerssluis zal een zgn. dichtheidsscherm gebouwd moeten worden om eerst het meer te ontzilten (in een aantal maanden) en om later op gezette tijden bij te dragen aan een optimaal zoetwaterbeheer. Er is nog lang nalevering van zoute kwel naar het meer. Het dichtheidsscherm is vanwege de geometrie van het meer een redelijk omvangrijke constructie. Het zorgt er voor om selectief het water aan de bodem van het meer naar de voordelta af te voeren. Als zich later voor de Brouwerssluis aan de bodem zouter water verzamelt, omdat het zwaarder is, zal dat als eerste worden afgevoerd.

Binnen de mogelijke peilvariaties op het meer kan het peil opgezet worden in tijden van hogere afvoeren en gebruikt worden tot het laagst toelaatbare peil in tijden van droogte. Als die droogteperiode langer duurt, kan overwogen worden om dat laagste peil vast te houden door (zout)water uit de voordelta aan de bodem in te laten om zo, binnen grenzen, langer van het zoete water gebruik te kunnen maken. Zodra via hogere afvoeren weer over zoetwateraanvoer beschikt kan worden, wordt als eerste de binnen gelaten zoute onderlaag afgevoerd. Het zoetwaterbeheer van het meer is zo erg flexibel.

Voor die natuurlijke aanvoer van zoetwater naar het meer moet de nog niet aangelegde sluis in het noordelijk deel van de Grevelingendam worden aangelegd. Daarnaast spelen de mogelijke peilvariaties op het zoete Volkerak-Zoommeer een rol en hoe die optimaal te krijgen. Een zoet Grevelingenmeer is de meest duurzame oplossing. Door de toenemende verziltingsdruk uit zee zal het meer op lange termijn vertraagd verzilten met een veel lager zoutgehalte als nu. Zo werkt deze buffer voor de zeer lange termijn ook beschermend voor de Brabantse Delta.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER III

 


| 24-08-2020 |

 

De startnotitie Zeeuwse Deltaplan Zoet Water geeft aan dat in de huidige situatie en met het huidige beleid Zeeland slechts zeer beperkt beschikt over eigen aanvoer van zoet water. Het grote manco van deze nota is juist, dat dit huidige beleid en deze huidige situatie niet ter discussie wordt gesteld, terwijl de nood aan zoet water dit beleid verre overstijgt. Het staat voor de hand liggende fundamentele aanpassingen in de weg.

De provincie heeft zelf steeds de mogelijkheid van aanvoer van zoet afgehouden om het zoutgehalte van de wateren zo hoog mogelijk te krijgen en te houden. Daardoor is in een groter verband een andere verdeling van zoet water afgesproken. De achtergrond van het maximaal houden van het zoutgehalte komt voort uit een wijze van biologisch denken, dat in de zeventiger jaren opgang deed. Basis voor dit denken vormde het onderzoek van de bioloog Remane in de Elbe in 1901. Hij deed onderzoek naar de soortenrijkdom en verwerkte die resultaten in een verband met het zoutgehalte op de Elbe. Het leverde belangrijke tendensen: hoe zoeter het water hoe groter de soortenrijkdom, brakwater heeft de minste soortenrijkdom en hoe zouter het water eveneens des te groter de soortenrijkdom. Bij de zoutgehaltes, die hier voorkomen, ontlopen de maximale soortenrijkdom in zoet en zout water elkaar niet. Men wilde duidelijke keuzes. Brak water was niet interessant, ondanks een andere soortensamenstelling. Bij het zout houden van de wateren werd om deze selectieve reden gekozen voor een beheer, dat zorgde voor zo hoog mogelijke zoutgehaltes. Tot op heden.

De zoutlobby was zo sterk dat de biologische wensen voor zoutwaternatuur boven het primaire levensbelang van zoet water voor de mens gesteld werden, ondanks dat men op de hoogte was van de almaar toenemende verziltingsdruk vanuit zee.

Echter 97% van al het water op aarde is zout. Er is in het geheel geen gebrek aan zoutwaternatuur en de mens kan er niet van leven. Van het weinige zoete water op aarde is slechts 0.25% vrij water beschikbaar in de vorm van rivieren en meren. Het is uiterst schaars en kwetsbaar voor verzilting.

Het totale jaarlijkse aanbod aan zoetwater in de vorm van rivierafvoer en neerslag is sinds de Deltawerken van dezelfde orde van grootte gebleven. Alleen de extremen zijn toegenomen. Er was toen voldoende zoetwater voor een zoet Zeeuws Meer en nu ook. Zeker voor een zoet Grevelingenmeer als er gebruik gemaakt wordt van de hogere afvoeren. Het plan Spaargaren (zeesluizen voor de Nieuwe Waterweg) zou nog veel meer ruimte bieden.

Door Nederland stroomt heel wat van dat schaarse zoete water, dat in de pieken te snel naar zee wordt afgevoerd. Er is grote behoefte aan grootschalige opslag in tijden van overschot om het zoete water zo lang mogelijk vast te houden, te bergen en te benutten als weerstand tegen de verziltingsdruk vanuit zee. Het Grevelingenmeer is hier ideaal voor.

De politieke wil moet er zijn om tot een ander beleid te komen en een aangepaste zoetwaterverdeling.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER II

 


| 23-08-2020 |

 

Het gevoerde verziltingbeleid van de provincie duurt nu twee generaties. Het is geen wonder dat het nog aanwezige zoete water in de provincie steeds verder in het gedrang komt en marginaliseert. Onbegrijpelijkerwijs worden er geen concessies gedaan aan dit beleid en wordt doorgegaan met het blijven blokkeren van de natuurlijke (duurzame) aan- en doorvoer van zoet rivierwater. Voorheen was dat er wel volop bij hoge afvoeren. Zo wordt het zoutgehalte in de wateren gemaximaliseerd. Er worden zoutwaterprojecten uitgevoerd door o.a. hoog gelegen zoetwater bufferende gronden af te graven om aan de zee toe te voegen. Dit gebeurt ook bij laag gelegen gronden. Zo neemt de weerstand tegen verzilting verder af. Hoe hoger het zoutgehalte, hoe sterker de verzilting. Aangezien het grondwater van het aangrenzende land heel traag, maar gestaag hier op reageert, kost het tijd voor dat men de gevolgen significant gaat merken. Dat is nu het geval. Om de gevolgen te beperken is een deltaplan zoetwater opgezet. Het zullen enerzijds stimulerende maatregelen zijn om de berging van zoet water te vergroten, broodnodig, anderzijds kostbare kunstgrepen, die veel energie vergen en niet duurzaam zijn. Het doel is om Zeeland in 2050 weerbaar te maken tegen zoetwatertekorten. Het streven is dit ‘robuust’ te maken.

De helder geschreven startnotitie Zeeuwse Deltaplan Zoet Water is positief van toonzetting. De indruk, die wordt gewekt, is dat er echt werk gemaakt gaat worden van zoetwaterbeleid. Heel duidelijk is, dat er een bewustwordingsproces gaande is dat Zeeland zich steeds verder in de nesten werkt wat de beschikbaarheid van zoet water betreft. Helaas ziet het plan er veel mooier uit dan de werkelijkheid zal zijn. Het verzacht tijdelijk de problematiek. In feite is het flankerend beleid voor het ongewijzigde verziltingbeleid van de wateren in Zeeland. De verziltingproblematiek van het land is een direct gevolg van het maximeren van het zoutgehalte van de Zeeuwse wateren, inclusief het Grevelingenmeer. Het heeft weinig effect als men met oogkleppen op zoetwaterbeleid alleen richt op het land zonder het verziltingbeleid van de wateren aan te pakken. Hoe lager het zoutgehalte van de wateren is, zoveel minder zal de verziltingproblematiek van het land zijn.

De provincie rekent zich hiermee kortstondig rijk. Het duurt één, misschien twee generaties en is er weer kostbare tijd verloren. Zo blijft de provincie in haar eigen zwaard vallen. De tijd is meer dan rijp om tot een fundamenteel ander beleid te komen. Een radicale ommezwaai om weer voluit te kiezen voor een zo natuurlijk mogelijk zoetwaterbeleid. Niet via pijpleidingen, maar via open aanvoer van rivierwater. Geen quasi, maar echt robuust zoetwaterbeheer. Nu de politieke wil en durf. Een uiterst effectieve stap is direct in gang te zetten en ver voor 2050 te realiseren: een zoet Grevelingenmeer. Het huidige zoute, kunstmatige Grevelingenmeer kent sinds 2013 een omstreden Natura 2000-aanwijzing en uit de media blijkt dat biologen en de projectgroep Grevelingenmeer niet tevreden zijn met het huidige zoute meer. Zo wordt door hen een grote, zeer kostbare, ingreep gewenst. Een nieuwe 10x zo grote extra sluis in de Brouwersdam als de huidige Brouwerssluis om de huidige waterkwaliteitsdoelstelling te verwezenlijken. Het kan niet aangetoond worden, dat dit doorlaatwerk een positief effect daar op heeft. Voor een zoet Grevelingenmeer zal voor deBrouwersdam een dichtheidsscherm geplaatst moeten worden en een sluis in het noordelijk deel van de Grevelingendam voor de natuurlijke aanvoer van zoet rivierwater in lijn met de Brouwerssluis. Beide constructies samen zijn veel minder kostbaar dan de gewenste extra, voor het waterbeheer niet zinvolle, sluis in de Brouwersdam voor het zoute meer.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER I

 


| 22-08-2020 |

 

Het Grevelingenmeer is ontstaan door noodzakelijke infrastructurele werken in het kader van het Deltaplan. Het Deltaplan zou zorgen voor optimale veiligheid en zoetwaterbeheer. Deze twee zaken zijn van nature met elkaar verbonden, omdat de mens niet zonder grond onder de voeten en niet zonder zoet water kan leven. Toch worden momenteel deze twee voor de mens primaire belangen gescheiden gehanteerd om ondergeschikte belangen te dienen.

De Grevelingendam, een wantijdam, werd eerst aangelegd om de bouw van de Brouwersdam te vereenvoudigen en kwam in 1965 gereed. In 1971 werd de Brouwersdam afgebouwd. Het meer was steeds bedoeld als zoetwatermeer. Bijna vijftig jaar geleden werd gedegen studie gedaan naar de beschikbaarheid van zoet water en hoe het meer zo effectief mogelijk ontzilt kon worden. Daarvoor moest er een sluis in de Brouwersdam komen. De plaatskeuze en de grootte van de Brouwersluis werden daarop bepaald. De sluis wordt momenteel gebruikt om het meer zo zout mogelijk te houden.

De sluis werd gerealiseerd in een tijd, 1978, dat er volop discussie was rond het meer. Allereerst speelde in die tijd de waterkwaliteit van het rivierwater. Reden om het meer vooralsnog zout te houden. De wet verontreiniging oppervlaktewateren werd in 1971 van kracht. Al geruime tijd voldoet het rivierwater aan de beoogde waterkwaliteit. Voorts was er discussie onderling tussen biologen. In de eerste jaren van het meer was het water heel helder en ontwikkelde het zoute meer qua soorten zich opvallend anders dan de voordelta met b.v. hele kleine vissoorten. Het was qua biodiversiteit een welkome aanvulling. (De intensieve recreatie was er nog niet.) Anderzijds een groep biologen, die graag zoveel mogelijk terug wilden naar het verleden met heus getij. Beiden hadden de bittere noodzaak van het Deltaplan niet begrepen om ons te beschermen tegen de steeds verder uitschurende zeearmen, de toename van het getij annex stormvloeden en de verzilting van de wateren landinwaarts. Het was meedeinen op de opkomende discussie rond een open Oosterschelde. Er ontstond een machtige zoutlobby, die tot nu toe bepalend was voor hetwaterbeleid van de provincie en die van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta.

Nog altijd is er die hang naar een onrealistisch herstel van het verleden, met grote negatieve consequenties, waarbij het ontbreekt aan inzicht in de wezenlijke veranderingen in de nietbiologische (abiotische) natuur, die de grondslag vormt voor de biologische (biotische) natuur. Om ons zo goed mogelijk te verdedigen tegen de toenemende verziltingsdruk vanuit zee, is het voor de toekomstige generaties noodzakelijk om het zoete water zo dicht mogelijk bij de kust te brengen en te houden. Het Grevelingenmeer is daar bij uitstek geschikt voor.

In wezen is het Grevelingenmeer een groot aquarium of het nu zout, brak of zoet is. De abiotische natuur van het meer staat garant voor een rijk watervogelleven, ongeacht de aard van het water.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

KOERSWIJZIGING NAAR INTEGRAAL WATERBEHEER NU NOG MOGELIJK


KOERSWIJZIGING NAAR INTEGRAAL WATERBEHEER NU NOG MOGELIJK

Door: adviesgroepbormenhuijgens.nl

De verzilting van het Volkerak-Zoommeer, het Kierbesluit, de `watermachine´ in de Brouwersdam, waterstad Rotterdam, gedempt getij, het Volkerak-Zoommeer als eerste noodberging, een complete riviermonding Haringvliet, klimaatbuffer Oesterdam, recreatieve voorzieningen, een gewijzigde zoetwatervoorziening en tal van andere vaak onsamenhangende voornemens, werden de afgelopen jaren in de planvorming voor de Zuidwestelijke Delta (ZWD) opgenomen.
Het mag zeker niet zo zijn dat het voorbarige deelprogramma ZWD de totstandkoming van het landelijk Deltaprogramma belemmert. Alle deelprogramma´s dienen immers onder een centrale regie te worden gestuurd en in samenhang uitgewerkt.
In dit artikel wordt bezien hoe er alsnog, vanuit landelijk perspectief, gericht gestalte gegeven kan worden aan waterveiligheid en de overige wateropgaven. Een koerswijziging naar integraal waterbeheer is meer dan nodig.

Planfase van de Zuidwestelijke Delta:

uitv. pr

Beeld na uitvoeren projecten en maatregelen uitvoeringsprogramma Bron: H+N+S Landschapsarchitecten, 2010

Het `Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta 2010-2015+´ wordt gepresenteerd als het “vertrekpunt voor het zoeken naar oplossingen voor de lange termijn.” Dit citaat zet de lezer duidelijk op het verkeerde been. Juist omdat in dit deelprogramma tal van voornemens en experimenten zijn opgenomen, is de waterproblematiek hierin nogal eens verkeerd of eenzijdig benaderd. De planvorming is verbrokkeld in zeven aparte gebiedsprogramma´s, allen voorzien van het stempel `in ontwikkeling´. De betrokken regionale stuurgroep dreigt inmiddels door haar voortvarendheid en gebrek aan reflectie vast te lopen. Alles ligt nu even stil. Aangezien de inrichting van de Zuidwestelijke Delta een sleutelrol speelt bij het landelijk waterbeheer, lijkt het niet verstandig om voortijdig over te gaan van planfase naar uitvoeringsfase.

Zeesluizen voor de Nieuwe Waterweg
Met een gebrekkig functionerende Maeslantkering loopt de Randstad momenteel een hoog overstromingsrisico. Een overstroming van de Randstad zou het bankroet van Nederland inluiden. De urgentie van afsluiting van de Nieuwe Waterweg wordt intussen onderkend, waardoor men al naarstig op zoek is naar een oplossing om dit faillissement te voorkomen. Een extra kering achter de Maeslantkering zou slechts een tijdelijke maatregel zijn, eenzijdig gericht op waterveiligheid. Afsluiting is niet alleen nodig voor waterveiligheid, maar ook voor het tegengaan van verzilting en het garanderen van de zoetwatervoorziening.
Zeesluizen voor de Nieuwe Waterweg vormen een definitieve oplossing.

europoort

Een Nieuwe Waterweg met zeesluizen (oranje) en spuisluis (geel). Borm & Huijgens, 2010

Verzilting, een samenhangend beleidsprobleem
Door de zee bij de monding van de Nieuwe Waterweg telkens bij eb te plagen met een reusachtige zoetwaterbel, stellen we ons zeer kwetsbaar op. Als gevolg van dit grootschalig zoetwaterverlies neemt de rivieropwaartse invloed van de zee, via het noorden en zuidwesten, ons land in de tang. De industrie van Moerdijk en de Rijnmond, drinkwaterbedrijven, natuur en landbouw zitten niet op verzilting te wachten. Plannen die de zee nog verder `binnenhalen´ zijn dan ook af te raden.

Indien men het Volkerak-Zoommeer zou verzilten, komen Tholen, Sint-Philipsland en de Zuid-Hollandse eilanden in de problemen, evenals de glastuinbouw in het West- en Oostland. Momenteel vullen hier de substraattelers hun waterbassins nog bij met grondwater, maar vanaf 2013 wordt dit door de provincie Zuid-Holland verboden. De noodzaak voor symptoombestrijding van blauwalgen met zout in het Volkerak-Zoommeer neemt in gelijke tred af met de forse vermindering van de oorzaak, de toevoer van stikstof en fosfaten vanuit de landbouw. Aan het nut van verzilting wordt nu sterk getwijfeld.

Daar waar in laag Nederland een tekort aan zoet water ontstaat, dringt het zout door. Verzilting van water en bodem werd tot nu toe vooral gezien als een plaatselijk probleem. Lokale overheden hebben echter niet de daadkracht noch de middelen om dit aan te pakken. De huidige infrastructuur vormt de oorzaak van de waterproblemen. De oplossing dient dan ook gevonden te worden in de herijking van de landelijke zoetwaterverdeling (2009-2015). Hiermee kunnen de verziltingproblemen in samenhang met de overige wateropgaven opgelost te worden.

Zoet water in overvloed
In ons land, dat door de grote rivieren in ruime mate van zoet water wordt voorzien, hoeft zoetwatervoorziening geen probleem te zijn.
Het merendeel van het aangevoerde rivierwater verdwijnt echter boven de Europoort in zee. Dit maakt van onze overheid de grootste zoetwaterverspiller. Deze onacceptabele situatie is niet lang meer houdbaar met de verwachte afname van de minimum zomerafvoeren. Zeesluizen voor de Nieuwe Waterweg maken aan het grootschalig zoetwaterverlies een einde. Hiermee komt voldoende zoet water beschikbaar om verzilting tegen te gaan, zoetwatervoorraden aan te vullen en om de deltawateren weer gezond te maken. We stellen een doorsteek bij Goeree voor, zodat het rivierwater, via een grote S-bocht, door de Oosterschelde naar zee kan stromen. Zo komt de zee relatief verder weg te liggen en schuift de zoutgrens op. Er ontstaat een geleidelijke gradiënt van zoet naar zout, waarmee de ecologische noodzaak van de Kier geheel vervalt.
Wanneer men tevens in de westelijke Grevelingen zeegatdynamiek wil realiseren, dan is een scheidingsdam van Goeree naar Duiveland gewenst. Deze is meteen bruikbaar om een leiding voor zoet water naar Schouwen-Duiveland aan te leggen. Dit in combinatie met een aangrenzend spaarbekken.
Zoet water dient te liggen waar het nodig is.

Noodberging van rivierwater in de Zuidwestelijke Delta
Bij hoge rivierafvoeren stroomt het water versneld naar Nederland. Ruimte voor de Rivier heeft de waterdoorvoer door ons land nog eens extra versneld en alles komt vervolgens op het bordje van de Zuidwestelijke Delta. In tijden van extreme rivierafvoeren in combinatie met hoge zeewaterstanden moet de Zuidwestelijke Delta tijdelijk het overvloedige rivierwater kunnen bergen. De huidige bergingscapaciteit van het Haringvliet schiet hiervoor tekort.
Ruimte voor de Rivier nam in haar plannen als noodberging alleen het Volkerak-Zoommeer op. Verder reikte het aandachtsgebied niet. Vervolgens beschouwde men deze noodberging maar al te gemakkelijk als het startpunt voor opschaling van de totale noodberging in de Zuidwestelijke Delta. Op 22 juni 2010 verscheen een gevoeligheidsanalyse die duidelijk moet maken wat de noodzaak en haalbaarheid is van uitbreiding van de waterberging. Er is alleen gekeken hoe vanuit een noodberging Volkerak-Zoommeer is op te schalen met Grevelingen en Oosterschelde. Het is jammer, dat men zich bij deze analyse heeft beperkt tot deze optie. Zo bleef een andere bergingsvolgorde buiten beeld. Door middel van een doorsteek door Goeree is de berging Haringvliet uit te breiden met de Grevelingen en de Oosterschelde. Hiermee ontstaat meteen een open verbinding met zee, met de mogelijkheid van tijdelijke sluiting en berging als de waterveiligheid hierom vraagt. De aanlegkosten van open verbindingen liggen lager dan bij afsluitbare doorlaatmiddelen.
Hierbij blijven de zoetwatervoorraden in de Zuidwestelijke Delta behouden. De drukstbevaren sluizen van Europa, de Volkeraksluizen, blijven intact en de Rijn-Schelde corridor blijft getijloos, beheersbaar en zoet. Antwerpen en Rotterdam varen er wel bij.

De maatregel de Kier blijkt overbodig en het Haringvliet kan als zoetwatervoorraad behouden blijven. Omdat het peil van het Volkerak-Zoommeer beheersbaar blijft, kan het waterschap de Brabantse Delta, ook bij een hoger peil op het Hollandsch Diep, Haringvliet en Grevelingen, haar overtollig water blijven afvoeren.

waterberging ZWD2

Een Nieuwe Waterweg met zeesluizen (oranje) en spuisluis (geel). Borm & Huijgens, 2010

Indien er op de langere termijn sprake is van een bergingstekort, kan de capaciteit verder uitgebreid worden met een berging in zee. Suggesties voor een Zuidbekken zijn al in diverse plannen en varianten gepresenteerd.

Het abrupt bergen van zoet op zout blijft bij de beschreven bergingsvolgorde achterwege. Zeker als de frequentie in de loop van de eeuw toeneemt, is het een groot voordeel dat niet elke noodberging meteen leidt tot een ecologische ramp.

Door bij piekafvoeren van tevoren het peil van het Volkerak-Zoommeer te verlagen, kan dit meer op het meest kritieke moment alsnog maximaal als komberging worden ingezet. Dit geeft een tijdelijke waterstandverlaging op het Hollandsch Diep, als laatste redmiddel om overstromingen in de regio Dordrecht te voorkomen.

Enige bedenktijd noodzakelijk
Elke planvorming dient alsnog in samenhang getoetst te worden op haar bijdrage aan waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ecologie. Ondanks de urgentie is het onverstandig om onder de huidige druk voortijdig keuzes te maken.
Wellicht heeft het kabinet gelijk. Zolang er geen definitief besluit is genomen, is er nog veel mogelijk. Pas op basis van volledige informatie kan men uit de impasse geraken. Dan kunnen er op grond van objectieve afwegingen centrale beslissingen genomen worden voor een klimaatbestendig Nederland met integraal waterbeheer.

Adviesgroep Borm & Huijgens – integraal waterbeheer mei 2011

Bronnen:
– Huitema D., S. Brouwer en J. Velstra (2007), Verzilting: beleidsprobleem in wording, IVM en Vrije Universiteit, H2O 40/16.
– De Schipper P. (2008), Zoete rivierstroom moet halfzoute deltameren weer tot leven brengen, BN/De Stem, 5 december 2008.
– Van Alphen J. (2009), De Rijnmond in de toekomst: open, dicht of afsluitbaar?, Rijkswaterstaat Waterdienst.
– Von Bannisseht Q. (2009), Verzilting Volkerak-Zoommeer treft Zuid-Hollandse glastuinbouw, Vakblad voor de bloemisterij nr. 12.
– Van den Haak R. en P. Stokman (2009), De Haakse Zeedijk, integraal inrichtingsvoorstel.
– Beaufort G. (2009), Plan Beaufort
– Borm W. en C. Huijgens (2009), De herijking van de landelijke zoetwaterverdeling, H2O nr. 25/26, 24 december 2009.
– Bulthuis J. et al.(2010), Gevoeligheidsanalyse Waterberging Zuidwestelijke Delta, 22 juni 2010, DHV-HKV, RWS-Ministerie V&W.
– Borm W. (2010), Inspraak op het Ontwerp-uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta 2010-2015+, Adviesgroep Borm & Huijgens, 28 juni 2010.
– Borm W. (2010), Landelijk inrichtingsvoorstel voor waterveiligheid, zoetwatervoorziening en estuariene dynamiek, Adviesgroep Borm & Huijgens en Bureau Beaufort, H2O nr.25/26, 24 december 2010.
– Adviesgroep Borm & Huijgens (2011), Nabeschouwing overleg integraal waterbeheer 2009-2010, januari 2011.
– Adviesgroep Borm & Huijgens (2011), Een ecologisch herstel van de delta, Total Fishing, januari 2011.
– Sweegers J. (2011), Leven in de Delta, is er een oplossing voor de waterpuzzel?, Energie en Water, 17 februari 2011.
– Adviesgroep Borm & Huijgens (2011), Een inrichting voor de Grevelingen, Total Fishing, februari 2011.
– Sweegers J. (2011), Zeeland-pretpark lijkt hoofddoel van stuurgroep Zuidwestelijke Delta, Energie en Water, 9 maart 2011.
– Van Heel L. (2011), Speciale waterweg redt vis, Algemeen Dagblad ed. Voorne-Putten, 19 maart 2011.
– Adviesgroep Borm & Huijgens (2011), Zonder de Kier toch uitstekende kansen voor de trekvis, WaterForum Weeknieuws nr. 486, 30 maart 2011.