HET UITVOERINGSPROGRAMMA ZUIDWESTELIJKE DELTA RAMMELT


HET UITVOERINGSPROGRAMMA ZUIDWESTELIJKE DELTA RAMMELT
Door:  adviesgroepbormenhuijgens.nl

De waterveiligheid van Nederland vraagt om een zuivere analyse van de planvorming en om afgewogen besluiten. De duurzaamheid van het toekomstig landelijk integraal waterbeheer is afhankelijk van samenhang en de juiste keuzes. Hoe anders kwam het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta tot stand.

Uitbesteding en gebrek aan zelfreflectie leidden hier tot het star vasthouden aan vooringenomen planvorming. Deze werden door de Stuurgroep ZWD breed in de publiciteit gebracht met eigen publicaties, uitgaven en propaganda. Kostbare jaren, moeite en geld gingen verloren en stagneerden de procesgang naar een klimaatbestendig Nederland. Het landelijk waterbeleid staat met de rug tegen de muur en kan zich geen fouten van dit formaat meer veroorloven. De tijd begint te dringen.

Gebrek aan samenhang
Het Uitvoeringsprogramma ZWD 2010-2015+ zou een fundament, een weloverwogen basis, voor een deelprogramma van een landelijk waterplan moeten zijn. Het werd echter een verbrokkelde presentatie van zeven aparte gebiedsprogramma´s. De gewraakte compartimentering van de deltawateren is hierbij enkel in een andere vorm gegoten. De plankaarten van de gebiedsprogramma´s zijn allemaal nog voorzien van het stempel `in ontwikkeling´. Het programma was en is niet rijp voor consultatie, laat staan voor aanbieding aan het kabinet. Een spectaculaire regiotour in 2010, waarbij de aandacht bewust verlegd werd naar lokale wensen in relatie tot de vermeende planvorming, was eveneens een stap te ver. De organisatie benadrukte tijdens de regiotour, dat de levensvatbaarheid en onderbouwing van de plannen niet ter discussie stonden. De hele planvorming loopt op de muziek vooruit en is weinig in overeenstemming met een adaptief beleid. De gewenste samenhang van een integrale visie ontbreekt.

De rol van de Zuidwestelijke Delta voor de landelijke waterveiligheid 
De kwetsbaarheid van onze waterwerken is groot. Bij stormopzet op zee en hevige regenval krijgen de noordelijke provincies spoedig te kampen met wateroverlast. Als er dan ook nog sprake is van piekafvoeren van de rivieren, valt vanuit het noorden geen wezenlijke bijdrage aan de probleemoplossing meer te verwachten. Met de realisatie van de projecten van Ruimte voor de Rivier wordt de doorstroming in het Nederlandse rivierentraject nog eens extra versneld. Alles komt op het bordje van de Zuidwestelijke Delta. De inrichting ervan is hier niet op berekend.
Als vervolgens dijkring 14 doorbreekt gaat het pas echt goed mis. Een overstroming zou het bankroet van Nederland betekenen. Evacuatie van de Randstad blijkt hierbij een onmogelijke opgave. Het is echter niet onmogelijk om de oorzaak te voorkomen. De toekomstige inrichting van de Zuidwestelijke Delta moet hiervoor zorg dragen. Deze cruciale rol voor de nationale waterveiligheid is in het Uitvoeringsprogramma ZWD onderbelicht en onvoldoende uitgewerkt. Een samenhang van de plannen voor de Zuidwestelijke Delta met onder meer Rijnmond en IJsselmeer is een vereiste. Met waterveiligheid valt niet te marchanderen.

uitv. pr

Beeld na uitvoeren projecten en maatregelen uitvoeringsprogramma. Bron: Uitvoeringprogramma Zuidwestelijke Delta 2010-2015+, april 2011

Toetsen aan doelen van het Nationaal Waterplan
Het NWP streeft naast waterveiligheid, ook naar garanties voor zoetwatervoorziening en naar estuariene dynamiek. Hierbij vereist het tegengaan van de dreigende rivieropwaartse invloed van de zee en de toenemende verzilting om blijvende zorg.
Dit alles dient in samenhang gestalte te krijgen en dat betekent voor de herinrichting van de Zuidwestelijke Delta het volgende:
Voor de nationale waterveiligheid is een inrichting van de Zuidwestelijke Delta nodig met een maximaal oppervlak aan noodberging en spuimogelijkheden in zee, in combinatie met een goede en korte primaire zeewering.
De zoetwatervoorziening wordt gegarandeerd door het behoud en toename van de zoetwatervoorraden en het beperken van zoetwaterverliezen.
Een compleet estuarium ontwikkelt zich in een open verbindingstraject tussen zee en rivieren, dat met de nodige lengte en regulatiemogelijkheden een geleidelijke en stabiele overgang van zout naar zoet kan waarborgen.

De verzilting van het Volkerak-Zoommeer, het Kierbesluit, de `watermachine´ in de Brouwersdam, Waterstad Rotterdam, gedempt getij, het Volkerak-Zoommeer als eerste noodberging, een complete riviermonding Haringvliet, klimaatbuffer Oesterdam, recreatieve voorzieningen, een gewijzigde zoetwatervoorziening en tal van andere vaak onsamenhangende zaken, werden de afgelopen jaren in de planvorming voor de Zuidwestelijke Delta opgenomen. Dit maakt het uitvoeringsprogramma tot een samenraapsel van oude en nieuwe voornemens.

De illustratie uit het huidige uitvoeringsprogramma toont een streefbeeld waarbij de bestaande zoetwatervoorraden verdwijnen, verzilting alle ruimte krijgt en het merendeel van de deltawateren wordt onttrokken aan een kans op toekomstige estuariene dynamiek.
Hoe men de zaak ook wendt of keert, een invulling van de omschreven doelen is hierin niet te ontdekken. Integendeel.

Het tij is nog altijd te keren
Er is nu nog sprake van papieren producten in de vorm van inrichtingssuggesties, adviesnota’s en onderzoeken. Het cumulatieve effect op andere projecten, dat ontstaat bij het halsstarrig vasthouden van foute keuzes, kan leiden tot kapitaalvernietiging, onveiligheid en milieuschade. Negatieve publiciteit in de media tast vervolgens de geloofwaardigheid van de overheid aan. Het kan geen kwaad om eens kritisch naar de inmiddels gepresenteerde regionale planvorming ZWD te kijken, deze te toetsen op de gestelde doelen en objectief te vergelijken met relevante inrichtingssuggesties. Het verzilten van het Volkerak-Zoommeer is een onnodige en kostbare zaak en beperkt sterk de inrichtingsmogelijkheden voor de Zuidwestelijke Delta. De inrichting van de Zuidwestelijke Delta is op haar beurt cruciaal voor de landelijke waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Het is niet wenselijk dat eerst innovatieve of uitdagende projecten gerealiseerd worden en de overheid vervolgens alsnog aan haar verplichtingen moet voldoen. In deze tijd van economische recessie zal de politiek geen groen licht geven aan planvorming waarvan het rendement sterk betwijfeld wordt. Vanwege haar tegenstrijdigheden met de nationale belangen, is te verwachten dat de het Uitvoeringsprogramma ZWD binnen afzienbare tijd van tafel wordt geschoven.
Alleen wanneer men de wateropgaven als uitgangspunten hanteert, kan men komen tot goede vergelijkingen en afwegingen om gezamenlijk, regionaal en nationaal, te eindigen met een breed gedragen en effectieve inrichtingsvisie.
Adviesgroep Borm & Huijgens – integraal waterbeheer februari 2012


EEN TOEKOMSTVISIE VOOR EEN KLIMAATBESTENDIG NEDERLAND


EEN TOEKOMSTVISIE VOOR EEN KLIMAATBESTENDIG NEDERLAND
Adviesgroep Borm & Huijgens en Adviesgroep Haak & Stokman

Samensmelting planvorming
De ontwikkelde plannen van de Adviesgroep Borm & Huijgens en de Adviesgroep Haak en Stokman hebben een landelijk integrale aanpak, zoals de commissie Veerman beoogde. De plannen zijn ineen geschoven met als inzet een samenhangende invulling van de wateropgaven waarvoor ons land staat; een toekomstvisie voor een klimaatbestendig Nederland.

Vijf voor twaalf
“Nederland moet niet wachten op de volgende watersnoodramp, maar nu met daadkracht gezamenlijk, vanuit een cultuurhistorisch besef, optreden tegen de klimaateffecten.” Dit is de belangrijkste uitkomst van het symposium ‘Waterrijk Nederland vijftig jaar na nu’, dat de Nederlandse Vereniging van Rentmeesters op woensdag 11 november 2009 in Utrecht organiseerde.
Als er niet tijdig begonnen wordt, staat men straks bij diverse wateropgaven met de rug tegen de muur. Het is gunstiger wanneer projecten voor het bereiken van kritieke tijdstippen gerealiseerd kunnen worden. In bestuurlijke en politieke kringen wordt nog altijd de ernst van de problematiek onderschat. Dit blijkt uit het ontbreken van beleid dat gericht is op een omvattend plan, om op tijd tot integrale oplossingen te komen. Het ontbreken van zulk beleid leidde in Nederland in het verleden herhaaldelijk tot rampen (bijvoorbeeld 1953). De belangen van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ecologie dienen behartigd te worden.

De roep om een integrale aanpak
Het advies van de commissie Veerman was geenszins bedoeld als een ´dichtgetimmerd verhaal´. Het ontbreken van een centrale regie leidde er echter toe dat de aanbevelingen spoedig gehanteerd werden als richtlijnen. Daarmee zijn verschillende instanties, zoals regionale stuurgroepen en werkgroepen, zelf aan de slag gegaan en hebben meerdere plannen ontwikkeld. Deze plannen richten zich vaak op sectorale oplossingsrichtingen, op deelgebieden van de centrale problematiek, en dragen meestal een regionaal karakter. Helaas vormt de optelsom van deeloplossingen niet de integrale oplossing die op termijn voor heel Nederland veiligheid en leefbaarheid garandeert.

De route naar de toekomst dient helder te worden
Er dient een duidelijk plan ontwikkeld te worden dat een integrale oplossing beoogt voor de grote opgaven waarvoor ons land staat, zoals:

  • Waterveiligheid door veilige zeeweringen en beheersing van de rivieren
  • Zoetwatervoorziening door het behoud van watervoorraden en het voorkomen van verliezen
  • Ontwikkeling van gezonde estuaria
  • Terugdringen van de voortschrijdende verzilting
  • Realisatie van duurzame energievoorzieningen
  • Verbetering van de infrastructuur Randstad
  • Benutten van economisch rendabele oplossingen..

De ontstane situatie waarin ons land zich bevindt, beperkt de keuzemogelijkheden.

Wat staat ons (land) te doen ?

  • Inventariseren van de bestaande oplossingsrichtingen
  • Verzamelen van de bruikbare elementen daarvan, die samen kunnen leiden tot één integraal plan voor de oplossing van alle opgaven
  • Ontwikkelen op bestuurlijk niveau van een beleid dat dit integrale plan waarborgt

Zeesluizen voor de Nieuwe Waterweg
Momenteel is 1500 m3/s nodig om de indringing van zout tegen te gaan in de Nieuwe Waterweg. Dat is 40% van de totale rivierafvoer. Naar verwachting neemt in de komende eeuw de minimum zomerafvoer van 1700 m3/s af tot wellicht 700 m3/s (J. van Alphen, RWS Waterdienst, 2009). Dan gaat het met de zoutindringing allang mis. Afsluiting van de Nieuwe Waterweg is onontkoombaar.
Het tegengaan van het grootschalig waterverlies is ook van belang voor de herijking van de zoetwaterverdeling en het behoud van de zoetwatervoorraden.
Voor het zoetspoelen van poldersloten wordt eveneens 40% van al het rivierwater gebruikt. Bij zoetwaterschaarste neemt de vraag juist toe. Ook hier komt men spoedig klem te zitten.

afsluitbaar toekomst

Afb. 1: `Afsluitbaar Open Rijnmond`, tekening T. Rijcken

Maar ook veiligheid speelt een rol bij de Nieuwe waterweg. De faalkans van de Maeslantkering wordt te groot en ook de hoogte van de kering laat te wensen over. Een veiliger afsluiting van de Nieuwe waterweg met schutsluizen in zee lijkt het meest geschikt. Aanleg in zee vormt geen tijdelijke belemmering voor de scheepvaart. Hierbij blijven de westwaarts nog uit te breiden zeehavens van de Europoort open. Er kan tegelijkertijd een spuimogelijkheid ten oosten van de zeesluizen aan de noordzijde van de Nieuwe Waterweg aangelegd worden.

monding Nieuwe Waterweg 4

Afb. 2: Impressie van de open Europoort en de Nieuwe Waterweg met zeesluizen en spuisluizen

Extreme rivierafvoeren
De gletsjerrivier verdwijnt, we verwachten moessonregens en extreme droogte. De rivierafvoeren worden net zo wisselend als het weer. Men waarschuwt voor ernstige zoetwatertekorten in de zomer. Na de maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier, gaat de Zuidwestelijke Delta de klappen opvangen. Maximale berging en spuimogelijkheden dienen benut en uitgebreid te worden.

De meest voor de hand liggende verwachtingen zijn een zeespiegelstijging van 30 tot 40 cm per eeuw, een maximum piekafvoer van 16.000 m3/sec en een afname van de minimum zomerafvoer van 1700 m3/sec naar 700 m3/sec in 2100.

Doorstroming en routeverlenging naar zee
De ecologische versterking van de delta krijgt gestalte in de estuariene dynamiek, middels open verbindingen tussen zee en rivieren. Voor ontwikkeling van estuariene dynamiek en het gelijktijdig beperken rivieropwaartse invloed van de zee, zijn er twee maatregelen: Het rivierwater laten meanderen in de bestaande deltawateren en de routes verlengen middels een lagune of een omdijkt stroomtraject in zee. Een meanderende rivier zorgt voor vertraging van doorstroming. Dit is bij geringe rivierafvoeren gunstig.

doorstroming ZWD 4

Afb. 3: Schets inrichtingsvoorstel zuidwestelijke delta

Echter, bij (extreem) hoge afvoeren is het zaak om de doorvoer zo gericht mogelijk te houden. Dat betekent dat er onder die omstandigheden in de Zuidwestelijke Delta meteen al gespuid wordt door de Haringvlietsluizen en bij de Afsluitdijk eveneens de bestaande spuisluizen in gebruik gesteld worden.

Voor tijdelijke rivierwaterberging en afvoer worden het IJsselmeergebied en de Zuidwestelijke Delta ingezet. De bergingscapaciteit van het IJsselmeer voldoet aan de veiligheidseisen en met een verlenging van het traject van afstroom rond de Afsluitdijk kan een permanente open verbinding worden gemaakt met de Waddenzee. Voor de Zuidwestelijke Delta ligt er een optimale kans om het rivierwater te laten afstromen, middels een doorsteek bij Goeree, via Grevelingen en Oosterschelde. Hierbij wordt de compartimentering van de deltawateren opgeheven, neemt de opvangcapaciteit maximaal toe en verbetert de waterkwaliteit. De Zuidwestelijke Delta speelt de belangrijkste rol in rivierwaterafvoer en bij het herstel van estuariene dynamiek. Het nastreven van een stabiel dynamisch milieu en van een min of meer vaste locatie van de overgang van zoet naar zout, zijn mogelijk middels bijsturen met spuisluizen, kribben en stormvloedkering.
Doorstroming speelt er een belangrijke rol voor de verbetering van de milieukwaliteit, de voeding van schelpdierculturen en het bestrijden van blauwalgen.

doorstroming IJsselmeer 4

Afb. 4: Schets inrichtingsvoorstel noordelijk IJsselmeergebied

Alle wateren worden onderdeel van één groot systeem in open verbinding met zee, dat zich op natuurlijke wijze verder mag ontwikkelen. Een eco-economisch aspect is, dat de belangrijkste zoetwatervoorraden van Nederland hierbij behouden blijven.

Er worden momenteel uiteenlopende inrichtingsplannen voorgesteld die niet voldoen aan de genoemde voorwaarden. Zo geeft het toelaten van zout in het Volkerak-Zoommeer niet alleen een wijziging van het milieu, maar werkt het ook verzilting van de regio in de hand. Het maakt het een toekomstige open verbinding van het Volkerak met het Haringvliet en Hollandsch Diep onmogelijk en het vernietigt het de zoetwatervoorraad. Omdat het zoute en brakke water veel invloed krijgt in de Zuidwestelijke Delta is het behoud van de zoetwatervoorraden Volkerak-Zoommeer en Haringvliet van groot belang.

De Haakse Zeedijk
Met de aanleg van de Haakse Zeedijk wordt een nieuwe kustlijn gedefinieerd die vijfentwintig kilometer westelijk ligt van de huidige kust. Deze kustlijn zonder uitstulpingen is geschikt voor natuurlijke zandaanlanding en duinontwikkeling. Met dwarsdijken naar de huidige kust ontstaan er drie kustbekkens.
De aanleg van de Haakse Zeedijk is van belang voor een klimaatbestendig Nederland. De kustbekkens zijn primair gericht op waterveiligheid en vervolgens op estuariene dynamiek (Zuidbekken), noodberging (Zuid- en Midbekken) en zoetwaterbuffering (Noordbekken).
Het Midbekken en het Noordbekken zijn na aanleg meteen gesloten en blijven beneden gemiddeld zeepeil. Samen beschermen ze de Hollandse kust en gaan ze zoute kwel tegen.

klimaatbestendig Nederland 6

Afb. 5: Een gecombineerd toekomstbeeld

Een laag peil in het Midbekken betekent dat bij hoge afvoeren ook de Nieuwe Waterweg het overtollig rivierwater kan spuien. Een gesloten Rijnmond kan onder alle omstandigheden hier haar water lozen.

Vervolgens gaat de aandacht naar energievoorziening, infrastructuur, recreatie en woningbouw. Het totaalplaatje van de diverse inrichtingen met onder meer een luchthaven, een uitbreiding van de Maasvlakte, windmolenparken, energiecentrales, woonkernen, wegen en havens, recreatiegebieden en natuur behoort nog nader uitgewerkt te worden. Inrichtingssuggesties en voorlopige berekeningen zijn voorhanden.

Een gezamenlijke delta
De aanleg van een Zuidbekken vergroot de delta en is een logisch vervolg op de genoemde routeverlenging naar zee. Met een hoge dijk om de Voordelta vanaf Walcheren tot aan de Europoort ontstaat een lagune. In de openingen naar zee kunnen, tegen de tijd dat de stormvloedkering Oosterschelde is afgeschreven, brede stormvloedkeringen worden aangebracht. Zo wordt de estuariummonding langer en vergroot. In deze lagune is sprake van estuariene dynamiek. Ze fungeert als kraamkamer voor de zee en als verbindingszone met de grote rivieren. Ze omvat de gezamenlijke monding van Rijn, Maas en wellicht ook Schelde.

Het is mogelijk dat in de toekomst, na een afsluiting van de Westerschelde met zeesluizen, er een open verbinding via de Oosterschelde gecreëerd gaat worden. Dan is de getijdenslag bij Antwerpen heel wat minder.
Bij tijdelijke afsluiting van het Zuidbekken met de keringen wordt de totale noodopvang voor rivierwater meer dan verdubbeld en is Nederland op extreem hoge rivierafvoeren voorbereid.

Regelbare afvoeren
Een doorvoerkanaal van zoet water vanaf het IJsselmeer kan het Noordbekken van zoet water voorzien. De IJssel dient dan ook een groot deel van het jaar van voldoende aanvoer gegarandeerd te worden, om de noordelijke zoetwatervoorraad aan te vullen en het IJsselmeer zoet te houden. Een te reguleren doorvoer van Rijnwater bij Pannerden is hiervoor vereist (Plan Beaufort). Bij hoge afvoeren zal de Gelderse IJssel maar 10% van het totaal kunnen verwerken en stijgt het peil vooral in de zuidwestelijke waterberging.

Stapsgewijze aanpak
Elke stap van een deltaprogramma dient genomen te worden in samenhang en gericht op de lange termijn. Het heeft de voorkeur dat elk project een afgerond en rendabel geheel is.
Er is in november 2009 gestart met de herijking van de landelijke zoetwaterverdeling en deze wordt in 2015 voltooid. In deze periode is het van belang om de met de herijking samenhangende zaken voor te bereiden. De hoogste prioriteit, in verband met waterveiligheid en zoetwaterverlies, heeft de aanleg van zeesluizen voor de Nieuwe Waterweg. De beslissing hierover dient spoedig genomen te worden, zodat de voorbereidingen kunnen starten. Dit geeft zekerheid voor de zoetwaterverdeling in combinatie met de herinrichting van de Zuidwestelijke Delta, het IJsselmeer en alle overige deelplannen. Verder in de tijd wordt het, gezien de klimatologische onzekerheden, moeilijker om aan te geven wanneer bepalende maatregelen genomen moeten worden. Deze maatregelen zijn vaak tijdgebonden, afhankelijk van een volgorde of van nog onzekere ontwikkelingen zoals de mate van zeespiegelstijging.

Een streefbeeld als basis
Deze bijdrage beslaat slechts enkele pagina´s. Voor een nadere uitwerking zal nog zeer veel moeten gebeuren. Het geschetste toekomstbeeld kan mogelijk als uitgangspunt fungeren voor een plan voor een klimaatbestendig Nederland. Het zou een basis kunnen vormen voor combinaties met relevante visies. Een streefbeeld zoals de commissie Veerman voor ogen had en van waaruit een samenhangende invulling voor het deltaprogramma ontwikkeld kan worden.

Voor meer informatie: De herijking van de landelijke zoetwaterverdeling, H2O december 2009
Adviesgroep Borm & Huijgens:
Adviesgroep Haak & Stokman:
Website: www.haaksezeedijk.nl

Gerelateerde en te combineren planvorming:
Mooiste en Veiligste Delta 2010 – 2100, RWS – Deltares, 2007
Afsluitbaar-Open Rijnmond, T. Rijcken, 2008
Plan Beaufort, G. Beaufort, januari 2010


PLANVORMING VOOR ESTUARIENE DYNAMIEK


PLANVORMING VOOR ESTUARIENE DYNAMIEK

Het Nationaal Waterplan kiest voor estuariene dynamiek als belangrijkste ecologische doelstelling. Kan een Nationaal Deltaprogramma 2015-2100 dit realiseren en zijn de lopende projecten voor de zuidwestelijke delta hier al op gericht?
Deze analyse geeft aan dat realisatie mogelijk is, hoe beperkt de keuzemogelijkheden zijn en schetst de randvoorwaarden.

Het veranderend estuarium
Estuaria, brede rivieruitmondingen in zee, zijn kenmerkend voor de lage landen. De zuidwestelijke delta veranderde echter door de Deltawerken in een verzameling van door dammen van elkaar gescheiden bekkens. Alleen de Westerschelde bleef open. Door deze compartimentering kreeg ieder deltawater haar aandachtspunten van zorg, zoals eutrofiëring, zuurstofloosheid, milieuwisselingen en zandhonger. Oevers en schorren gingen eroderen, platen en slikken verdwenen. Op diverse plaatsen is sprake van een harde milieuovergang. Dammen en sluizen vormen er barrières voor migrerende organismen. Het gebrek aan ruimtelijke samenhang tussen de bekkens leidde tot ecologische en economische problemen.
De Deltawerken waren puur gericht op waterveiligheid. Inmiddels heeft er een kentering in denken plaatsgevonden gericht op integraal waterbeheer, waarbij het veiligheidsaspect primair aanwezig blijft. Een zoete doorstroom kan de huidige stilstaande, zieltogende deltameren weer tot leven brengen.

Estuaria vormen een overgang tussen rivieren en zee. Een geleidelijke overgang van zoet naar zout is een randvoorwaarde voor verbetering van de migratiemogelijkheden en de verhoging van de natuurkwaliteit. Dit is alleen mogelijk door het verbinden van de grote wateren met zowel de Noordzee en als met de rivieren, waarna de rivieren weer vrijelijk kunnen afstromen.

Bruinvis. Stompe Toren.02-03-08.Cor Huijgens.

Bruinvissen bezoeken estuaria vanwege de visrijkdom, ontstaan door voedselaanbod en milieuovergangen. Foto: C. Huijgens

De Griekse letter delta is het wiskundig symbool voor verandering. Delta’s zijn steeds onderhevig aan verandering. Niets blijft hetzelfde onder invloed van estuariene dynamiek. De delta zoals wij die kennen is slechts een momentopname. Het is een illusie te denken dat de oude delta, de situatie zoals voor de Deltawerken, kan worden hersteld. Plannen om het Land van Saeftinghe af te plaggen, om geulen in hun ´oorspronkelijke´ loop uit te graven, om verdwenen zoetwatergetijdengebieden te herstellen, om zeldzame pioniersvegetaties te behouden en ook de instandhoudingsdoelen van Natura 2000 zijn doorgaans strijdig met de voortgaande natuurlijke processen.
Herstel van estuariene dynamiek klinkt dan ook vreemd in de oren. Zodra estuariene dynamiek weer een kans krijgt, zullen de processen verder gaan. Van natuurbehoud en natuurherstel is in een delta nauwelijks sprake. De morfologische processen dient men vervolgens grotendeels aan de natuur zelf over te laten. Deze hebben een positief effect op de biodiversiteit, het ecologisch systeem, de waterkwaliteit en de economie. Aanpassing van de Natura 2000 doelen aan estuariene dynamiek is dan ook gewenst.

De keuze voor estuariene dynamiek
Estuariene dynamiek is op de lange termijn de meest natuurlijke en duurzame oplossingsrichting.
Het Nationaal Waterplan kiest dan ook voor estuariene dynamiek. Dit vanwege de zeldzaamheid van dit milieu, de unieke locatie van de delta en de sleutelpositie tussen zee en rivieren. Estuariene dynamiek ontstaat door een open verbinding van de zee met de rivieren. Deze verbetert de kwaliteit van de delta en de stroomgebieden van Rijn en Maas en geeft een enorme impuls aan de West Europese natuur.
Hoe indrukwekkend het resultaat ook moge zijn, men mag de dijken niet doorsteken en half Nederland onder water zetten. Maar kan estuariene dynamiek wel de ruimte krijgen zonder afbreuk te doen aan de waterveiligheid die de Deltawerken ons bieden? De vraag is inmiddels nog veeleisender: Kan in samengaan met estuariene dynamiek de waterveiligheid ten opzichte van de huidige situatie sterk worden verbeterd? Zeespiegelstijging en veranderend riviergedrag vragen immers om ingrijpende maatregelen. De estuariene dynamiek dient samen te gaan met de eisen voor waterveiligheid, zoals een korte lengte aan primaire zeewering, maximale noodberging en spuimogelijkheden.

Blokkade door regionale planvorming
Het besef dat de estuariene dynamiek moet terugkeren is inmiddels algemeen aanvaard. Toch worden door regionale planvorming blokkades opgeworpen. Het experiment de Kier is het langst lopende voorbeeld. Vanwege de wisselende rivierafvoer, de zeespiegelstijging en het behoud van het Haringvliet als zoetwatervoorraad, zal deze maatregel vanaf het begin disfunctioneren en uiteindelijk verdwijnen. Een verzilting van het Volkerak-Zoommeer betekent niet alleen dat deze zoetwatervoorraad verdwijnt, maar er ontstaat tevens een harde grens tussen zout en zoet. Hierdoor moeten de Volkeraksluizen voor altijd gehandhaafd blijven om verzilting van het Haringvliet te voorkomen. Daarentegen maakt doorstroming met zoet water van het Volkerak-Zoommeer wel een open verbinding met het Hollandsch Diep mogelijk. Zowel het milieu als de scheepvaart hebben veel baat bij een getijloze en zoete Rijn-Schelde corridor, zonder Volkeraksluizen.
Plannen waarbij de Oosterschelde en de Grevelingen als gescheiden en eenzijdig geopende zee-inhammen worden ingericht, sluiten bij voorbaat het merendeel van de deltawateren uit van estuariene dynamiek.
Elk van de hier genoemde planvorming is in beginsel bedoeld als een eerste stap in de richting van estuariene dynamiek, maar biedt geen uitzicht op een vervolgstap. Bij nadere beschouwing blijken de plannen tegengesteld aan de vermeende doelstelling. Het uitvoeringsprogramma voor de korte termijn opgaven, behoort dan ook gewijzigd en afgestemd te worden op het plan van aanpak voor de lange termijn.

Alle beschikbare ruimte is nodig
Een delta is groots. Voor een geleidelijke overgang van zout naar zoet is lengte en ruimte nodig. De voortgang van morfologische processen in de komende eeuwen vraagt nog eens om extra reservering van ruimte. Ook de waterveiligheid claimt ruimte. Hoe groter de tijdelijke waterberging voor rivierwater, des te hoger de veiligheid. Een maximale waterberging kan voorkomen dat het bedreigende rivierwater bij hoge afvoeren niet ophoopt in Haringvliet, Hollandsch Diep en Biesbosch. Daarnaast is er de steeds sterker wisselende rivierafvoer. Hoe blijft het mogelijk om onder alle omstandigheden een aanvaardbare stabiele estuariene dynamiek te behouden? De marges zijn klein en dat beperkt de keuzemogelijkheden.

Om zowel de toenemende rivieropwaartse invloed van de zee terug te dringen en tevens een blijvende estuariene dynamiek mogelijk te maken is een lange stroomroute voor het rivierwater naar zee noodzakelijk. Hiervoor bestaan twee mogelijkheden: het rivierwater laten meanderen in de bestaande deltawateren en de route verlengen met een lagune in zee.

doorstroming ZWD 4

Inrichtingsvoorstel zuidwestelijke delta Adviesgroep Borm & Huijgens, oktober 2008

Middels een brede doorsteek bij de kop van Goeree kan het rivierwater via een grote S-bocht door de Grevelingen en de Oosterschelde naar zee stromen. Zo wordt het stroomtraject aanzienlijk verlengd. Na de noodzakelijke en hopelijk spoedig gerealiseerde afsluiting van de Nieuwe Waterweg stroomt het merendeel van het rivierwater straks door de zuidwestelijke delta. Hierdoor kan de estuariene dynamiek volledig terugkeren. Het ontstane estuarium fungeert als kraamkamer voor vis en verhoogt de productie van schelpdieren. Dit in combinatie met het behoud van de zoetwatervoorraden van het Haringvliet en het Volkerak-Zoommeer. Bij wisselende afvoeren kunnen onder meer de Haringvlietsluizen regulerend werken ten gunste van ecologie en veiligheid. Op het overzichtskaartje is de reguliere stroming in blauw aangegeven en met rood de noodafvoer bij extreem hoge rivierafvoeren. De noodberging omvat hierbij alle deltawateren, behalve de Westerschelde.

De vraag naar een integraal en nationaal programma
“Een bestuurlijke verkenning door het VU Athena Instituut bracht aan het licht dat bestaande initiatieven die gericht zijn op het (gedeeltelijke) herstel van de estuariene dynamiek, zoals het programma ‘Delta in Zicht’ en pilots rond het Volkerak-Zoommeer, onvoldoende van de grond komen omdat zij een nationale context missen over zoet- en zoutwaterbeheer. Het procesdeel van het concept is primair bedoeld om een impuls te geven aan het afstemmen van locale initiatieven met het regionale en landelijke beleid. Voorgesteld wordt om een integraal en nationaal georiënteerd programma in te richten dat zich richt op de interactie tussen zoet en zout water(beheer), waarbij betrokken partijen samenwerken en waardoor de regionale visies en lokale projecten commitment, sturing en een meerjarenperspectief krijgen.” (bron: InnovatieNetwerk, Werkprogramma 2009)

Het streven is dat de zuidwestelijke delta zich op termijn ontwikkelt tot een natuurlijk veerkrachtig watersysteem, dat tevens extreme waterstanden weet op te vangen. De herinrichting van de zuidwestelijke delta speelt een cruciale rol bij de landelijke waterveiligheid en het ecologisch herstel van de internationale stroomgebieden. Dit overschrijdt in hoge mate het aandachtsgebied van de betreffende regionale stuurgroep.
Nadere invulling is gewenst. Er is een grote behoefte aan een integrale visie op de zoetwaterverdeling van heel Nederland ter ondersteuning en sturing van de regionale projecten. De korte termijn maatregelen en de lange termijn visie kunnen niet los van elkaar worden gezien.

Adviesgroep Borm & Huijgens, maart 2010


REDE L. VAN DER KALLEN TEGEN INTEGRALE VISIE DELTAWATEREN

 

| 23-06-2003 | 22.00 uur |


 

 

REDE L. VAN DER KALLEN TEGEN INTEGRALE VISIE DELTAWATEREN

Voorzitter, geachte collega’s,

Geheel in tegenstelling tot mijn gewoonte, heb ik de woorden, die ik ten aanzien van de Integrale Visie Deltawateren tot U wil richten, op papier gezet. Niet omdat ik bij deze laatste inhoudelijke statenvergadering van deze periode van stijl verander, maar omdat ik bij dit statenvoorstel U geen enkel argument of overweging van mij wil onthouden.

Voorzitter, mijn fractie bestrijdt niet dat er in het Krammer/Volkerak/Zoommeer systeemproblemen zijn met de waterkwaliteit en dat blauwalgen een rem zijn op de huidige en toekomstige ontwikkelingen van natuurwaarden en de recreatieve ontwikkelingen in dit gebied. Ook Leefbaar Brabant/BOF ziet de blauwalgproblematiek als iets wat aanpak vereist. We moeten het zoetwaterecosysteem helpen op orde te komen. Maar anderzijds moet men zich realiseren dat het ontstaan van een stabiel ecosysteem ter plaatse langere tijd zal vergen.

Vijftig jaar gelegen ontwikkelde men, na de grootste natuurramp in onze moderne geschiedenis, het Deltaplan. Veiligheid stond daarin terecht centraal. Wat gebeurd was mocht nooit meer gebeuren. De mens greep radicaal in in de natuurlijke systemen. Met kolossale gevolgen. Voor de natuur speelden wij voor God. We beschikten over de dood van miljarden levensvormen. Gebieden die duizenden jaren zout waren geweest, werden door menselijk ingrijpen veroordeeld tot een zoete toekomst. De verwachting was, naar nu gebleken is onterecht, dat wij met technische ingrepen dit wel even zouden regelen. Nu blijkt dat de transitie van zout naar zoet veel problematischer is dan men toen bevroedde.

En nu blijkt uit de nu te bespreken “Integrale Visie Deltawateren” dat we weer voor God gaan spelen. Weer zal, als deze plannen doorgaan, het ecosysteem radicaal op de schop worden genomen met als gevolg de vernietiging van vrijwel alles wat leeft in de betrokken wateren. Het is naar ons gevoelen vergaande arrogantie te denken dat het nu wel even zal lukken. De mensheid blijft, ondanks dat de natuur ons keer op keer op de feiten drukt, geloven in de eigen bedachte technische oplossingen.

Onze fractie wenst wel te leren van de fouten uit het verleden. Tevens accepteert onze fractie dat natuurlijke processen langer duren dan voor onze genoegens wenselijk wordt geacht.

Voor mijn gevoel gaan we weer soortgelijke fouten maken als in het verleden, maar nu is de druk van toen (veiligheid creëren voor de bevolking) niet aanwezig.

Water staat mondiaal en nationaal volop in de belangstelling. Na de hoge waterstanden in de jaren negentig is er een commissie aan de slag gegaan om integraal het gewenste waterbeheer voor de 21e eeuw in beeld te brengen, te weten de commissie Tielrooij, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen.

De verwachting van onze fractie was dan ook dat bij de ontwikkeling van de “Integrale Visie Deltawateren “met de inhoud van de rapportage Waterbeheer 21e eeuw rekening zou worden gehouden. Ik kan niet anders dan constateren dat dit niet het geval is. Op twee belangrijke punten wijkt de visie fundamenteel af van WB21, te weten:

  • afwenteling en
  • de beschikbaarheid van zoet water

Ad 1 op pagina 41 WB21 van het advies is te vinden onder de uitgangspunten voor een taakstellend waterbeleid: “Voor het watersysteem; betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar, water als bondgenoot, geen afwenteling van problemen”.

De estuariene dynamiek en de afgeleide door Rijkswaterstaat gewenste rivierdynamiek leidt voor West Brabant tot geweldige afwateringsproblemen. Zorg delen, aandacht hebben voor of schenken aan c.q. het zoeken naar oplossingen voor deze problematiek is aardig, maar het is simpel afschuiven van immense problemen. Waar het op neer komt is niet het bemalen van een poldertje, maar het afwateren van grote delen West Brabant en delen van België.

Feitelijk kan dit betekenen dat bij hoog water rivieren als De Vliet en het Mark-Dintel-systeem over de dijk geslagen moeten worden met een mogelijke opvoerhoogte van meer dan 2 meter. Dit is in Nederland nog nergens vertoond. Den Haag doet of hun neus bloedt. Geen enkele financiële toezegging, zelfs niet in principe, terwijl het feitelijke principe binnen de huidige waterschapswetgeving en -regelgeving een financiering is door het belanghebbende gebied. West Brabant dus!!! Voor onze fractie volstrekt onacceptabel.

Let wel: voor Rijkswaterstaat is deze afwateringsoptie zeer aantrekkelijk. Tegen geringe kosten is dit de beste oplossing om steden en gebieden zoals Rotterdam en Dordrecht droog te houden en te vrijwaren van wateroverlast en economische schade bij hoog water van de rivieren. Staten/College pas op de West Brabantse zaak!

Statistisch is aantoonbaar dat hoogwaters in het Maas-Waal-Lek-systeem samenvallen met een hoge waterafvoer in de West Brabantse systemen. Dus voor dit West Brabantse statenlid, betrokken bij de waterhuishouding, is dit gebied prioriteit nummer één. 

Ad 2: de beschikbaarheid van zoet water.

WB21 gaat niet alleen over een te veel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water.

Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij.

Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur.

Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen. De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw.

De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

Er dreigt dus een zoetwater tekort voor grote delen van het beneden rivierengebied in de toekomst. De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat.

Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletschers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer.

Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, Overijssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, waarop we als drie provincies geen invloed hebben, maar die wel duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.

Met dit toekomstbeeld gaat desondanks binnenkort het Haringvliet op een kier met als gevolg meer zoet water wat anders dan via de Nieuwe Waterweg naar zee gaat. Als dan ook de sluizen opengaan richting Krammer/Volkerak/Zoommeer met nog meer zoetwaterverlies, denk ik dat het in de toekomst des zomers wel eens goed spaak zou kunnen lopen met grote zoetwater-tekorten en problemen voor de scheepvaart.

Wie, wat wordt dan het slachtoffer? Welke maatregelen zullen dan weggegooid geld blijken?

Beter zou het zijn om het rapport WB21 serieus te nemen.

Wat mij ook bevreemd, is de timing van dit voorstel.

Voorzitter, startpunt van dit voorstel is: we hebben een probleem in het Krammer/Volkerak/Zoommeer-systeem en daar moeten we wat aan doen.

Is dit rapport Delta in Zicht de oplossing of zijn er andere mogelijkheden?

In opdracht van de waterbeheerder Rijkswaterstaat Zeeland is er een werkgroep aan de gang met het project “Verkenning oplossingsrichtingen Volkerak-Zoommeer”. Afstemming met de omgeving gebeurt o.a. met het Bestuurlijk Overleg Krammer-Volkerak, waarin naar alle waarschijnlijkheid ook onze provincie deelneemt.

Volgens het informatiebulletin van deze ‘verkenning oplossingsrichtingen Volkerak-Zoommeer’, wordt de verkenningsfase naar verwachting medio 2003 afgerond.

Oorzaken zijn reeds duidelijk geformuleerd. Volgens het informatiebulletin: “De belangrijkste oorzaak van het blauwalgenprobleem in het Volkerak-Zoommeer is de grote aanvoer van meststoffen vanuit de Brabantse rivieren. De overmaat aan voedingsstoffen in combinatie met de lange verblijftijd van het water in het systeem, vormen samen de ideale omstandigheden waarin een explosieve groei van blauwalgen kan plaatsvinden”.

Een aantal oplossingsrichtingen is ook al aangegeven. In maart 2003 worden deze, mede middels een workshop, nader uitgewerkt om – en ik citeer – een eerste selectie te laten maken van de meest kansrijke oplossingsrichtingen”, einde citaat.

Nog een citaat wil ik uw College niet onthouden: “We moeten voorkomen dat we van de groene soep in de zeesla belanden zoals in het Veerse Meer is gebeurd (Zeesla is een soort wier dat in zout water met veel meststoffen voorkomt. De grote bladeren zijn hinderlijk voor waterrecreatie en kunnen stankoverlast veroorzaken)”. Wat in voedselrijk zout water ook problemen kan veroorzaken zijn groen- en kiezelwieren c.q. algen.

Leefbaar Brabant/BOF gaat altijd voor een aanpak bij de bron: de oorzaak, de overmaat aan voedingsstoffen in onze rivieren, Mark-Dintel- en Vliet-systemen.

 Ter voorkoming dat men zou denken dat ik het allemaal zelf verzin, nog een citaat:

“Harde en snelle aanpak van de watervervuiling door Brabantse boeren is de enige oplossing voor de blauwalgproblemen in de Zeeuwse randmeren Krammer-Volkerak en Zoommeer. In plaats van het mestbeleid te versoepelen, moet ‘Den Haag’ strengere normen toepassen, aldus Luc Absil van de Stichting Reinwater”.

Leefbaar Brabant/BOF staat voor helderheid en een éénduidige boodschap. Wij snappen het dan ook niet, dat een demissionaire staatssecretaris als Schultz van Haegen van Verkeer en Waterstaat zich bezorgd toont over de massale vogelsterfte in de randmeren als gevolg van blauwalg en een collega, Odink van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vrijwel gelijktijdig namens de regering de veroorzakers een soepeler, minder streng mestbeleid aankondigt.

Wat ik ook jammer vind is, dat een STOWA-stuk van enige jaren terug, in opdracht van het IPO tot stand gekomen: “toxische blauwalgen in recreatiewater” niet in de beschouwingen is meegenomen.

Dit stuk bevat veel leermomenten, o.a.

  • blauwalg is er ook als U het niet ziet
  • blauwalg overwintert in de wateren
  • blauwalgproblemen zijn te voorkomen met doorspoelen.

    Voorzitter, ook andere oplossingen zijn mogelijk. Persoonlijk denk ik dat bijvoorbeeld isoleren van het watersysteem door het afleiden van de aanvoer van voedings-/meststoffen (bijvoorbeeld via verlegging van de afwatering Mark-Dintel-Vliet) een reële optie is, die het verdient in ruimte en tijd bekeken te worden en uitgewerkt.  Een ander alternatief is het doorspoelen in de winter, wanneer er meer zoet rivierwater is en het negen van de tien keer ook nog eens van betere kwaliteit is dan in de zomer. Dit roept bij de LB/BOF zelfs de vraag op: waarom is dit nondeju niet gebeurd. Nu kiezen voor een oplossingsrichting acht de LB/BOF-fractie, terwijl de waterbeheerder nog in een proces zit van nadenken en uitwerken, volstrekt voorbarig en onverstandig.

Neem nu geen beslissingen gebaseerd op een onvolledig beeld. Naar mijn gevoelen is de kans groot dat we voor veel geld en moeite het ene probleem inruilen voor het andere, omdat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de mogelijk te beperkte beschikbaarheid van voldoende zoetwater en de andere belanghebbenden/gebruikers daarvan.

Kortom, met betrekking tot dit stuk is samenvattend te stellen:

  • de veiligheid van West Brabant is niet zeker gesteld
  • het is bedreigend voor de zoetwatervoorziening van Zuidwest Nederland
  • het is onvoldoende onderbouwd
  • het is onvoldoende integraal en voorbarig.

Voorzitter, niet alles in dit stuk is fout. De Overschelde is wat mij betreft een goed idee. De dreiging vanuit de Westerschelde kan bij langdurige westenwind met stuwing groot zijn en ook onze polders voor Woensdrecht en Ossendrecht bedreigen. De Overschelde kan daar een werkende oplossing voor zijn.

Tenslotte, dit is een Zeeuws stuk.

In de stuurgroep zaten 4 Brabanders van de 22 tegen 14 Zeeuwen
In de projectgroep zaten 4 Brabanders van de 16 tegen 6 Zeeuwen
In de werkgroep Estuariene dynamiek zaten 2 Brabanders van de 13
In de werkgroep Veiligheid zat 1 Brabander van de 14
In de werkgroep Occupatie zat 1 Brabander van de 16

Hoezo, een Brabants statenstuk! Naar mijn beleving is het Brabantse belang onvoldoende in dit stuk verwerkt.

Het zal duidelijk zijn: ik vraag aantekening tegen dit voorstel en ik vraag de collega’s er nog eens goed over na te denken en te handelen als Brabantse statenleden voor een Brabants belang.

Statenlid Louis van der Kallen voor Leefbaar Brabant / BOF