VERZOETING VAN DE GREVELINGEN DRINGEND GEWENST !

 


| 30-08-2020 |

 

Beschikbaarheid zoet water in Zeeland neemt zienderogen af

Door een zoutlobby werd jarenlang verkondigd dat het zout gehouden Grevelingenmeer zal opleven met een ruime opening naar zee en daardoor kregen de betreffende ministeries slechts opties gepresenteerd op basis van zout en getij. Intussen blijkt het geplande doorlaatmiddel in de Brouwersdam niet klimaatbestendig. Bovendien kunnen in Zeeland het beheer van de grote wateren en de waterhuishouding op het land niet zomaar vrijblijvend worden losgekoppeld. Betere opties voor de beoogde kwaliteitsverbetering, zoals het naar zee hevelen van de jaarlijks optredende zuurstofloze onderlaag en verzoeting, zijn lang buiten beeld gehouden. Het is begrijpelijk dat projectmanagers na ruim 10 jaar voorbereiding graag hun plannen willen doorzetten, maar dit mag nooit ten koste van mens en natuur.

Onderzoek naar de Natura 2000-status
In het Grevelingenmeer wordt een zout milieu in stand gehouden op een locatie die hiervoor ongeschikt en ongunstig is. Er is geen sprake van historisch ‘bewezen natuur’ noch van natuur van groot Europees belang. Het meer voldoet daarmee niet aan de basiseisen voor plaatsing op de Natura 2000-lijst. Die onterechte status houdt bovendien de eerder geplande verzoeting tegen. Minister Schouten wil weer investeren in de natuur en heeft een werkgroep ingesteld voor het nalopen van alle Natura 2000 aanwijzingsbesluiten en wijzigingsbesluiten op doelen die niet direct voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en overwegingen met betrekking tot het mogelijk opschonen van deze doelen. Ook moet de werkgroep bekijken welke Natura 2000-gebieden door hun omvang en ligging structureel zwak zijn en blijven, en wat de mogelijkheden zijn voor het aanpassen van de beschermende status van deze gebieden. De in het land gelegen zoute meren en zeegaten vormen geen bijdrage aan de algehele biodiversiteit, maar zijn slechts meer van hetzelfde. Ook de vogelrijkdom hangt niet af van zout of zoet. Pogingen tot het vasthouden van zoutwatermilieus zijn tegengesteld aan de voortdurende veranderingen in de delta, waarbij de natuur zichzelf continu aanpassend wijzigt.

Naar een omslag van watersysteem
Decennia lang is er in zuidwest Nederland een verziltingbeleid gevoerd op basis van regionale wensen met een benauwend klein zicht op het grote geheel. Een meer gesloten kustlijn biedt Nederland bescherming tegen de zee. Bij extreem hoge rivierafvoeren en aanhoudend hoog zeepeil, is aan de andere zijde van de nationale noodopvang Volkerak-Zoommeer al na zo’n 7 uur vol. Aangezien er met een stormopzet van enkele tientallen uren rekening moet worden gehouden, wordt extra berging achter de primaire deltadammen, zoals in een zoet Grevelingen, zonder meer noodzaak.

“Om Nederland beter weerbaar te maken tegen droogte zullen we een omslag moeten maken naar een watersysteem dat op alle niveaus veel beter in staat zal zijn om water vast te houden.”, aldus minister van Nieuwenhuizen.

Van alle water op aarde is 97% zout. Zout water is niet uniek. Zoet water is uiterst schaars. Daarvan is slechts 0,25% vrij oppervlaktewater in de vorm van rivieren en meren. Met de opeenvolgende droge zomers neemt de beschikbaarheid van zoet water zienderogen af. Hoewel door ons land veel van dat schaarse water stroomt hebben we duidelijk problemen om bij groot aanbod dat zoete water goed vast te houden, te bergen en het grondwater aan te vullen. Ook in Vlaanderen zijn de ogen geopend en gaat men droogte en wateroverlast op een structurele manier aanpakken.

Bij elke ingreep werd Zeeland zouter
Zoete Zeeuwse meren vormden de gouden belofte van het Deltaplan voor de zoetwatervoorziening van zuidwest Nederland. Dat de Oosterschelde en de Grevelingen nog altijd zout worden gehouden heeft direct gevolgen voor het grondwater van de eilanden, waar het zoute water het zoete water wegdrukt. De Zeeuwse wateren, die altijd zoete rivieraanvoer met voedingsstoffen en sediment hebben gekend, zijn zouter dan ooit. Het afgraven van laag gelegen gronden vermindert eveneens de weerstand tegen verzilting. Dit wordt nog eens extra versterkt door het afgraven van boven de zeespiegel gelegen gronden. Juist deze hogere gronden zorgen door druk van boven voor inzijging en berging van zoet water dieper in de bodem, dat tegenstand biedt aan binnendringend zout water.

illustratie hieronder: van het principe van het Deltaplan is voor, tijdens en na de Deltawerken behoorlijk afgeweken. Illustraties: Adviesgroep Borm & Huijgens

De Grevelingen heeft geen waterkwaliteitsprobleem
Zoals elk diep meer bouwt het Grevelingenmeer in het voorjaar een gelaagdheid op, waarbij onder een spronglaag de koude en zuurstofloze onderlaag in de nazomer haar maximum bereikt van zo’n 15% van de bodemoppervlakte. Na de herfstomkering wordt deze onderlaag weer opgeruimd. Om dit natuurlijke fenomeen te beperken ligt er momenteel een plan voor een 10x zo groot doorlaatmiddel als de bestaande sluis in het noordelijk deel van de Brouwersdam. De hiermee beoogde menging door het getij zal alleen optreden in de directe omgeving van het doorlaatmiddel. Dit nieuwe doorlaatmiddel is berekend op 40 cm getij in het meer, waarbij nog deze eeuw het zeeniveau wel een meter kan stijgen en de verziltingsdruk toeneemt. Het in de toekomst bij eb wegpompen van het vloedwater wordt daarbij een heel energieverslindende handeling. Het project is waterbeheerkundig onnodig , ongewenst, uiterst kostbaar en vooral niet duurzaam (bron: ir. W.Lases en prof. L. Rydberg). Voor de zogenaamde kwaliteitsverbetering kan men beter terugvallen op de winteropening en circulatie met drijvende windmolens. Beide zonder CO2-uitstoot of energieverbruik.

Beter meteen verzoeten
Men realiseert zich inmiddels dat de zoetwatervoorziening in het zuidwesten in de problemen zit en denkt de consequenties tijdelijk te kunnen ontlopen met een gekunsteld ‘deltaplan zoetwater’, waarbij de eilanden via pijpleidingen aan het zoetwaterinfuus komen te liggen. Zo valt de provincie Zeeland met de te verwachten zeespiegelstijging langzaam in eigen zwaard. Wil de mens in Zeeland blijven wonen, dan moet er zeewaarts verdedigd worden. Een zoet Grevelingenmeer zal de verzilting van het grondwater van de omringende eilanden stoppen, zorgt voor een enorme buffer tegen de toenemende verziltingsdruk vanuit zee en biedt een zeer duurzame bescherming aan het grondwater van het achterland, met name Noord-Brabant. Er is al veel tijd verloren gegaan. Met voortgang van het huidige beleid kost het minstens een generatie voordat we er achter komen dat het ‘deltaplan zoetwater’ en een forse doorlaat naar zee niet werken. Laat het geen dilemma meer zijn, zout of zoet. Een zoet meer is effectiever en
duurzamer voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Ontzilten met het getij
Het Grevelingenmeer is effectief te ontzilten met een ‘dichtheidsscherm’, geplaatst voor de Brouwerssluis. Bijna vijftig jaar geleden is hier gedegen studie naar gedaan. De locatie en grootte van
de Brouwerssluis zijn daarop gebaseerd. Een dichtheidsscherm is een lange tot op de bodem gesloten dubbele schermconstructie vanuit weerszijden van de sluis naar het diepste deel. Aan de einden van deze twee zijschermen bij het diepste gedeelte zijn deze met een dwars scherm verbonden, met vanaf de bodem een drie meter hoge opening. Op natuurlijke wijze wordt het zwaardere zoute water dat op de bodem ligt, tijdens de laagwaterperiode op zee, selectief onttrokken en naar zee afgevoerd, zonder aanvullende energiekosten. Het meer kan zo in een beperkt aantal maanden ontzilt worden. Het scherm blijft daarna op gezette tijden beschikbaar voor het zoetwaterbeheer. Tijdens een langdurige droge periode zal de aanvoer van zoet water beperkt zijn of stagneren. Door verdamping en de vraag naar zoet water voor de eilanden kan het laagst toegestane peil bereikt worden. Dan kan zeewater in het diepste deel tijdelijk toegestaan worden om het peil te verhogen. Zodra het aanbod van zoetwater het toelaat wordt dit zoute water weer effectief op de Voordelta geloosd.

Illustratie hieronder: het ontzilten van een meer met behulp van getij, een kokersluis en een dichtheidsscherm (rood). Ir. W.Lases.

Sinds vijftig jaar is er geen noemenswaardige verandering gekomen in de jaarlijkse totale hoeveelheden neerslag en water aangevoerd door de rivieren. Ook al fluctueren deze gedurende het jaar sterker, zoet water is nog altijd voldoende beschikbaar.

Wie neemt het initiatief?
Al binnen een jaar nadat is afgezien van de verzilting van het Volkerak-Zoommeer organiseert het samenwerkingsverband Zuidwestelijke Delta een praktijkproef om te achterhalen hoe effectief de maatregel ‘Peilopzet’ in het zoete meer is bij extreme droogte. Een initiatief dat navolging verdient. Rijkswaterstaat is waterkwaliteitsbeheerder en het Deltaprogramma gaat over waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Spoedige afstemming tussen beiden over het Grevelingenmeer is van belang. Het klinkt allemaal als vanzelfsprekend. Niets lijkt verzoeting nog in de weg te staan, behalve stapels rapporten, plannen, bestemmingen, projecten en afspraken. Maar (water)nood breekt wet. Lopende overheidstrajecten zijn moeilijk om te buigen, tenzij de overheid met de kennis van nu hiertoe zelf het initiatief neemt.

 

Wil Borm
Adviesgroep Borm & Huijgens – integraal waterbeheer
.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER VIII

 


| 29-08-2020 |

 

Uit het voorgaande is gebleken dat een nieuwe zeer grote sluis niet nodig is voor het gevoelde waterkwaliteitsprobleem. Als het al een beetje werkt dan is het nog schieten met een olifant op een mug. Het probleem wordt slechts lokaal op het meer ervaren. Tijdelijk max. 15% van de bodemoppervlakte in de onderlaag tussen juni en september, oftewel zo’n 5% van de inhoud van het meer. Dit probleem moet niet verder opgeblazen worden dan het is. Het heeft niets uitstaande met het begrip ‘reanimatie van het meer’. Er zijn andere wensen in het spel. Allereerst is het goed, dat er een nadere analyse komt over de handhaafbaarheid van de Natura2000 aanwijzing van het kunstmatige Grevelingenmeer, een regionaal aquarium. De plannen voor de nieuwe sluis en de Flakkeese spuisluis zijn in strijd met de beginselen van Natura-2000. Ze brengen grote veranderingen aan in de situatie na de aanwijzing in 2013. Een aanwijzing voor een recent bestaand meer, 40 jaar, is op zich al niet logisch. Het moet zich als natuur van groot Europees belang bewezen hebben. Gedurende die periode is het beleid t.a.v. het beheer van het meer verschillende malen ingrijpend veranderd: de realisatie van de Brouwerssluis en de winter- resp. voljaarsopening van de sluis. Men was volledig vertrouwd geraakt met het fenomeen van het optreden van een zuurstofloze onderlaag, een natuurlijke eigenschap van dit meer. Een eigen bekende natuurvorm met een eigen nuttige functie, maar voor die enkele recreatieduiker, die daar speciaal naar toe wil, niet aaibaar. Dat is geen natuurbelang. In de natuur hoort aaibaar en niet aaibaar bij elkaar. Het is inclusief. Met de ervaring, die met het meer was opgedaan, is het meer zoals het functioneerde aanvaard. De ‘waarde’ werd door onze natuurambtenaren zo hogelijk gewaardeerd, dat men er een Europees belang van maakte door de aanwijzing Natura-2000. Men was zich zeer bewust, dat de doelstelling van een zoet meer geblokkeerd werd. Dan moet men dat ook zo in zijn waarde laten. Om daar nu zeer kostbare forse veranderingen in aan te brengen om andere biologische wensen te verwezenlijken, is hiermee in strijd en salami tactiek. Het is nu een vorm van elitair handelen geworden. Aan die aanwijzing zijn doelstellingen toegevoegd in de vorm van habitats en streefaantallen voor bepaalde soorten watervogels. Het is de vraag of die aangeven wat de soortenrijkdom was die voorkwam, of een streven om het nog veel mooier te maken dan dat de natuur zelf heeft bewezen wat natuurlijk is. Laat de natuur dat nu lekker zelf bepalen. Geen menselijk gedram. De hele Natura-2000 aanwijzing blijkt te wringen en wordt te pas en te onpas gebruikt. Het is de hoogste tijd om de oneigenlijke aanwijzing ongedaan te maken. Dan kunnen het eigenbelang van de zoutlobby en het algemeen belang beter afgewogen worden. Voorts is er de kaderrichtlijn water met een eigen toepassing voor dit meer. Wat mensen voelen al een waterkwaliteitsprobleem, krijgt zo zijn eigen juridische dynamiek. Ook dit botst met de instandhoudingdoelstelling van Natura-2000.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER VII

 


| 28-08-2020 |

 

Waterkwaliteitsprobleem. Na de realisatie van het meer in 1971 werd het meer wat minder zout (ruim 1‰ oftewel 700 mg Cl’/l per jaar) door de neerslag minus verdamping en afvloeiing van zoet en brak water van de eilanden (bij elkaar ca. 2 m 3/sec). In deze periode voor de realisatie van de Brouwerssluis, 7 jaar, is het zoutgehalte van het meer met ca. 5000 mg Cl’/l gedaald. Voor de invloed op de verzilting naar het grondwater natuurlijk een verbetering. Het zoutgehalte zakte op het meer van 30 naar 22‰ tot de opening van de Brouwerssluis in juli 1978, waarna vanuit de Voordelta water met zoutgehaltes tussen 27 en 33‰ op het meer kwam. Er ontstond een sterke gelaagdheid met een laag zoutgehalte in de bovenlaag. Het zwaardere binnenkomende water stroomde in de onderlaag en ontwikkelde zuurstofgebrek met massale sterfte van flora en fauna. De grenslaag steeg tot 8 meter onder de waterspiegel in sept. 1979. Besloten werd om de sluis alleen nog in het winterhalfjaar open te houden. Een periode ook waarin de Voordelta het minst onder invloed staat van de rivierafvoeren via het Haringvliet. In die eerste 20 jaar voldeed het meer aan de waterkwaliteitsdoelstelling. In de 90’er jaren was de jaarlijks optredende zuurstofloze onderlaag ca.3% en lag beneden de grensdoelstelling van 5% van de bodemoppervlakte en het fosfaatgehalte ging omlaag. In 1999 werd evenwel weer overgegaan tot een opening het gehele jaar door.

In deze eeuw groeide door deze voljaarsopening van de Brouwerssluis de bodemoppervlakte aan zuurstofloze onderlaag gestaag tot ca. 15%. In de eerste 10 jaar snel naar 10%. Er wordt meer zout water aan de diepe wateren toegevoegd, waardoor een spronglaag ontstaat, die in de zomer soms tot 8 à 12 m onder de waterspiegel reikt. We worden geconfronteerd met een sterke toename in volume en oppervlakte met een gebrek aan zuurstof (3-5x zo groot Rydberg & Lases, dec. 2019). Het
meer voldoet door deze openingsstrategie niet meer aan de waterkwaliteitsdoelstelling. De oplossing van het probleem is in feite eenvoudig. Terugkeren naar alleen een geopende sluis in het winterhalfjaar. Het kost niets.

Echter de projectgroep geeft er om biologische redenen de voorkeur aan de sluis het hele jaar geopend te houden. Maar ook bij een voljaarsopening kan met beperkte middelen aan de waterkwaliteitsdoelstelling voldaan worden. Op enkele diepe punten is een mechanische verticale beluchting via een pijp middels een pompsysteem te realiseren. Heel effectief, omdat menging wordt geforceerd door zuurstofrijk lichter oppervlaktewater in diep zuurstofarm zwaar bodemwater te pompen. In een soortgelijke geometrische situatie in Zweden herstelde de bodem flora en fauna zich binnen twee jaar. De benodigde energie wordt geschat op een paar honderd kWh/dag. Daar zijn geen grote infrastructurele maatregelen voor nodig.

Via de Brouwerssluis vindt onder invloed van het getij een uitwisseling plaats tussen water uit een beperkt gebied voor en achter de sluis. Verdere beïnvloeding van het water op het meer vindt plaats onder invloed van de wind en door verschil in dichtheid (zwaarte) van lichter warm en zwaarder koud water en door lichter water met lager zoutgehalte en zwaarder water met hoger zoutgehalte. Het is een ingewikkelde mix van diverse waterbewegingen met vorming van tussenlagen en verschillen in zuurstofgehalte.

Het water in de Voordelta wordt gedurende het jaar meer of minder beïnvloed door de zoetwaterafvoer door de Haringvlietsluizen. Bij hoge afvoer vermindert het zoutgehalte in de Voordelta en de voedingsstoffen nemen toe. Men name in het voorjaar. Dan kan het zoutgehalte zelfs iets onder dat van het meer komen, zodat de uitwisseling een ander karakter heeft. Zo kunnen ook variabele verschillen in temperatuur tussen Voordelta en meer optreden. In het voorjaar en de zomer is het stikstofgehalte in de Voordelta beduidend hoger dan in het meer en zorgt voor een stikstofbelasting op het meer. Aan de andere kant zorgt in het meer de zich opbouwende zuurstofloze onderlaag voor afbraak van de stikstof, dat als gas ontwijkt. Zo vermindert het stikstofgehalte weer. Maar toename en afbraak van het stikstofgehalte is op het meer verschillend. In die zuurstofloze onderlaag vindt teruglevering van fosfaat uit de bodem plaats en is er een netto afvoer van fosfaat naar de Voordelta. Een grondige analyse van die processen is gedaan door em. prof. Lars Rydberg, oceanograaf, die grote expertise heeft op dit gebied in baaien in Scandinavië. Het levert aanvullende kennis op het werk dat door de projectgroep is gedaan en leidt tot een bijgestelde kijk.

N.B. . Een leuke gebeurtenis is b.v. dat de zeehond in de zomer een kijkje is komen nemen op het meer. Zowaar werd bij de uitbreiding van de Natura-2000 aanwijzing in 2017 de habitat zeehond toegevoegd. Kennelijk wordt het van groot Europees belang gevonden om deze recreant hier te houden.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER VI

 


| 27-08-2020 |

 

De laatste jaren is er steeds meer te doen over het natuurlijk gedrag van dit meer, terwijl het toch als zodanig onder Natura 2000 is gebracht. Het natuurlijk fenomeen van de jaarlijkse opbouw en afbraak van een zuurstofloze onderlaag in een beperkt deel van het meer wordt als een waterkwaliteitsprobleem ervaren. Doordat de Brouwerssluis het hele jaar geopend is, blijkt dat de maximale zuurstofloze bodemoppervlakte aangroeit tot ca. 15%. Als ‘waterkwaliteitsdoelstelling’ is een maximale bodemoppervlakte van 5% gesteld. Daarnaast zijn er extra wensen van biologen om veel meer getij op het meer te realiseren. Er vindt een ware propagandaslag in de media plaats om een 10x zo grote sluis in de Brouwersdam te kunnen realiseren. Dit op basis van beweringen dat de Grevelingen een dood en stilstaand meer zou zijn en deze sluis de oplossing van het probleem. Het zou ook nog klimaatbestendig zijn. Niet dus. De gebezigde begrippen, zijn onwaar, dan wel grotendeels onwaar.

In het begin van de zeventiger jaren werd studie gedaan naar het zoete Grevelingenmeer. Niet alleen naar ontzilting, maar naar bepaalde problemen, die zich in het meer kunnen voordoen. Het voorkomen in diepere meren van een zuurstofloze onderlaag was bekend. Uit de praktijk bleek dat met de wind, zoals die in Nederland voor kwam, het water tot zo’n 15 m diep kon doormengen. In de zomer ontstond dan een lichtere warmere bovenlaag en een zwaardere koudere onderlaag. De bovenlaag werd van zuurstof voorzien, de onderlaag niet. Daar werd de zuurstof verbruikt. Ook toen was de vraag, wat doen we er mee. Als oplossing werd toen bedacht om met mechanische beluchting op enkele diepe punten tijdelijk een verticale stroming te veroorzaken. (Deze eeuw is deze methode door Stigebrandt in Zweden in een (zoute) baai met succes toegepast.) Echter de discussie werd toen principiëler gevoerd. Ook al was die bacterienatuur in de onderlaag niet aantrekkelijk, het had zijn eigen functie. De conclusie was toen, dat elke natuurvorm evenveel recht had om te bestaan. De situatie van een tijdelijke, beperkte zuurstofloze laag werd geaccepteerd, zoals ook in de andere meren daar geen actie op ondernomen werd.

In een zout meer ligt het gecompliceerder. Daar komen ook verschillen in zoutgehalten door de neerslag en het afvloeien van zoet en brak water van de eilanden. Aan de oppervlakte is het zoutgehalte wat lager en het water lichter van gewicht dan dieper in het meer. Het versterkt het effect en de zuurstofloze laag aan de bodem kan hoger komen.

Er is geen sprake van een dood meer. Ook de zuurstofloze onderlaag is levende natuur. Alleen geen ‘aaibare’, waarmee men wil scoren. Het is ook geen getijloos en stilstaand meer. Via de Brouwerssluis is uitwisseling met de Voordelta onder invloed van het getij. Er is in de bovenlagen altijd stroming als gevolg van de wind. Onderin zijn er waterbewegingen onder invloed van verschillen in dichtheid (gewicht). Daar bouwt o.a. de zuurstofloze onderlaag zich op en wordt ook jaarlijks weer afgebroken.

Het Grevelingenmeer zal door die 10x zo grote sluis als zodanig niet reanimeren. Het water dat vanuit de Voordelta het meer binnenkomt zal in een beperkt gebied direct achter de sluis vertragen. Daar vindt ook de menging plaats. Het is in oppervlakte en diepte beperkt. De opbouw en afbraak van de zuurstofloze onderlaag heeft plaats in de diepe zuidelijke geul. De extra menging door de nieuwe sluis vindt in de bovenlagen van de noordwestelijke hoek van het meer plaats. Een positieve invloed op het waterkwaliteitsaspect van de optredende zuurstofloze onderlaag mag niet verwacht worden. De nieuwe sluis zal alleen kunnen voorzien in de aanvullende wensen van sommige biologen, niet in de waterkwaliteitsdoelstelling.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER V

 


| 26-08-2020 |

 

Uit de startnota blijkt dat de beschikbaarheid van zoet water in de provincie heel erg in de knel is gekomen en naar de toekomst toe alleen maar erger wordt. De bewustwording dat dit in belangrijke mate te wijten is aan het gevoerde en nog steeds vigerend verziltingbeleid staat nog in de kinderschoenen en vergt door ingesleten belangenposities kostbare tijd. Er zijn al twee generaties verloren gegaan. Het bewustzijn dat de beschikbaarheid van zoet water van primair en algemeen belang is voor de mens en dat andere belangen van een andere orde zijn. Politici zullen meer oog moeten krijgen voor de toekomstige generaties, waarbij zoetwaterbeleid spoedig leidend dient te worden. De discussie over een zoet Grevelingenmeer zal op korte termijn gedegen gevoerd moeten worden, zodat grote projecten met een ander oogmerk, die in dit verband niet zinvol zijn, kunnen worden voorkomen.

Wanneer prioriteit zal worden gegeven aan een zoet Grevelingenmeer zal dat het pijnlijkst zijn voor de oesterteelt. De mossel- en oesterteelt is evenals de landbouw diep geworteld in de Zeeuwse samenleving.

In de Grevelingen was voor de Deltawerken al oesterteelt. Alleen niet van die omvang als nu mogelijk is in dit beschutte meer zonder de getijstromen en stormvloeden van toen. Na de strenge winter van 1963/1964 en de zeer hoge rivierafvoeren van 1966, die grote schade aan de mossel- en oesterteelt veroorzaakten, heeft de bedrijfstak het Rijk gevraagd om vervroegd via het Deltaschadefonds uitgekocht te kunnen worden. Immers het gehele Zeeuwse meer incl. Grevelingenmeer zou zoet worden. Daarna zijn er weer bedrijven begonnen voor eigen risico. De oesterteelt op het Grevelingenmeer is florerend. Het noodgedwongen opgeven van deze teelt in het meer zal veel zorg en begeleiding eisen.

Een belangrijk knelpunt is ook de omstreden Natura 2000-aanwijzing van het Grevelingenmeer. Het kunstmatige meer is in overdrachtelijke zin een aquarium en onderhevig aan regionale wensen van biologen. Doelstellingen zijn niet eigen aan het meer dat in ontwikkeling is en zich weer moet aanpassen aan nieuwe ‘apparatuur’, zoals sluizen, en beleidswijzigingen. Er is met dit kunstmatige meer geen Europees belang gemoeid. Zodoende is er geen basis voor de Natura 2000-aanwijzing. De aanwijzing in 2013 is door Nederlandse natuurambtenaren opgesteld. De situatie van die tijd dient dan gehandhaafd te worden. Daarin past geen Flakkeese spuisluis of een nieuwe zeer grote sluis in de Brouwersdam. Deze sluizen voegen, afwijkend van de beginselen van Natura 2000, nieuwe functies toe aan het meer. De aanwijzing zorgt tevens voor een barrière om tot een zoet meer te kunnen komen.

Een belangrijk aspect in de aanwijzing vormden de watervogels. Deze zijn echter niet aan het gebied gebonden en komen in geheel noordwest Europa voor. Zij zijn onderhevig aan invloeden elders. Watervogels zullen er altijd in grote aantallen komen ook al is het water zoet of brak.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER IV

 


| 25-08-2020 |

 

Het streven van de provincie is volgens de startnotitie van het Zeeuwse Deltaplan Zoet Water om Zeeland in 2050 te voorzien van een robuust zoetwatersysteem, zodat men zelf weerbaar is. Enerzijds door het maken van zoetwaterbergingen (natuurlijke bergingen prima), anderzijds door de aanvoer van zoetwater via pijpleidingen. Is het verwachtingspatroon van dit streven niet erg optimistisch? De verziltingsdruk op het grondwater blijft verder toenemen. Met kunstmatige maatregelen zullen de gevolgen van het verziltingsbeleid verzacht worden en zal er een vorm van beperkte weerbaarheid ontstaan. Het blijft een soort pijnstilling zonder de oorzaak van die toenemende verzilting aan te pakken waar dat kan. De term robuust is in dit verband moeilijk te begrijpen. De vraag naar aanvoer via die leidingen zal almaar verder toenemen. Het zal steeds meer energie vergen. Kan deze niet natuurlijke aanvoer steeds gegarandeerd worden met de benodigde energie?

Wat is nu die veel grotere meerwaarde van een zoet Grevelingenmeer. Door een zoet meer wordt de grens van de verziltingsdruk teruggebracht van de Grevelingendam naar de kust (Brouwersdam). Het zal als buffer functioneren tegen de toenemende verziltingsdruk vanuit zee. Het zoete meer stopt de huidige verziltingsinvloed van het meer op het grondwater van Schouwen-Duiveland en Goeree Overflakkee en natuurlijke afname van de verzilting van het grondwater wordt in gang gezet. Het biedt een optimale bescherming tegen verzilting van het aanliggende land en het achterland. Het is van cruciaal belang voor Schouwen-Duiveland. Het kan vanuit het zoete meer een flexibel en heel duurzaam zoetwaterbeleid voeren met als basis de huidige infrastructuur. Tot op heden nog onmogelijk. Tevens stopt de zoutbelasting vanuit het Grevelingenmeer naar het Volkerak-Zoommeer. Voor de Brouwerssluis zal een zgn. dichtheidsscherm gebouwd moeten worden om eerst het meer te ontzilten (in een aantal maanden) en om later op gezette tijden bij te dragen aan een optimaal zoetwaterbeheer. Er is nog lang nalevering van zoute kwel naar het meer. Het dichtheidsscherm is vanwege de geometrie van het meer een redelijk omvangrijke constructie. Het zorgt er voor om selectief het water aan de bodem van het meer naar de voordelta af te voeren. Als zich later voor de Brouwerssluis aan de bodem zouter water verzamelt, omdat het zwaarder is, zal dat als eerste worden afgevoerd.

Binnen de mogelijke peilvariaties op het meer kan het peil opgezet worden in tijden van hogere afvoeren en gebruikt worden tot het laagst toelaatbare peil in tijden van droogte. Als die droogteperiode langer duurt, kan overwogen worden om dat laagste peil vast te houden door (zout)water uit de voordelta aan de bodem in te laten om zo, binnen grenzen, langer van het zoete water gebruik te kunnen maken. Zodra via hogere afvoeren weer over zoetwateraanvoer beschikt kan worden, wordt als eerste de binnen gelaten zoute onderlaag afgevoerd. Het zoetwaterbeheer van het meer is zo erg flexibel.

Voor die natuurlijke aanvoer van zoetwater naar het meer moet de nog niet aangelegde sluis in het noordelijk deel van de Grevelingendam worden aangelegd. Daarnaast spelen de mogelijke peilvariaties op het zoete Volkerak-Zoommeer een rol en hoe die optimaal te krijgen. Een zoet Grevelingenmeer is de meest duurzame oplossing. Door de toenemende verziltingsdruk uit zee zal het meer op lange termijn vertraagd verzilten met een veel lager zoutgehalte als nu. Zo werkt deze buffer voor de zeer lange termijn ook beschermend voor de Brabantse Delta.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

DE ÉÉN ZIJN DOOD

 


| 25-08-2020 |

 

Als iemand overlijdt, is dat een verlies voor zijn omgeving en een verlies aan alles wat in zijn of haar brein is opgeslagen. Maar het betekent ook vaak dat zijn nalatenschap anderen inspireert. Soms is het omdat in een in memoriam zijn of haar werk weer wordt belicht en soms is het omdat de feitelijke, materiële nalatenschap een ‘nieuw leven’ krijgt. Zo hebben vanuit de nalatenschap van de oud-archivaris van Bergen op Zoom Willem van Ham mij een aantal documenten en boeken bereikt die mij aanzetten tot nader onderzoek en beschouwingen naar de waterschapgeschiedenis van onze West-Brabantse regio.
In de stukken die ik uit de nalatenschap ‘Van Ham’ heb mogen ontvangen zaten twee A’4-tjes, vermoedelijk in de jaren vijftig zestig van de vorige eeuw met de typemachine aan beide zijden beschreven en aangevuld met de vulpen. De A’4-tjes bevatten gegevens omtrent de ontwikkeling van de tarieven van meer dan 150 regionale waterschappen over de periode 1914- 1955.
 
Bij de ruim 150 waterschappen op de “Van Ham A’4-tjes” zaten veel namen die ik niet direct kon thuisbrengen. De tarieven verschilden enorm. In 1955 kwam je tarieven tegen van 54 cent per hectare (Brabantse Biesbosch) tot 65 gulden per hectare (Hogerwaard, op de grens van Noord-Brabant en Zeeland). Ook binnen gemeenten konden de tarieven per hectare enorm verschillen. Als voorbeeld de gemeente Bergen op Zoom. Voor waterschap De Zoom 66 cent, voor waterschap De Augusta 12,88 gulden en voor waterschap De Gertruidapolder 50 gulden per hectare.
 
Niet altijd is nu goed te duiden wat dit soort verschillen veroorzaakte. In 1955 waren de meeste waterschappen echte polders. Het grootste deel van de hoge zandgronden waren nog niet gebracht onder waterschapbeheer.
Wat ook verbaasde, is het verloop van de tarieven tussen 1914 en 1955. We komen stijgingen tegen van circa 2200 procent (van 0,12 naar 2,63 gulden per hectare) bij het waterschap de Bovenmark. Maar ook een prijsdalingen zoals van bijvoorbeeld 10 % bij het waterschap Vliert en Ertveld (van 22,53 naar 20,45 gulden per hectare). In 40 jaar een daling van het tarief.
 
Wat nieuwsgierig maakt, is hoe bij fusies de prijsverschillen werden verwerkt. Wat ik graag zou weten, is hoe dat bijvoorbeeld is gegaan bij de vorming van het waterschap de Agger in 1988 waar 13 waterschappen werden samengevoegd tot één nieuw De Agger. De tarieven verschilden in 1955 nog enorm van 0,66 (de Zoom) en 1,00 gulden ( Noordkil van Ossendrecht) als twee laagste tot de 11 andere waterschappen die tarieven hadden tussen de 12,88 (de Augusta) tot 45,25 gulden per hectare (De Zuidpolder onder Ossendrecht). Natuurlijk waren de tarieven in 1988 tijdens de fusie vast anders dan in 1955. Maar de verschillen zullen in 1988 nog steeds groot geweest zijn.
 
Als raadslid maak ik met regelmaat discussies mee over de verschillende tarieven bij verschillende gemeenten. Zeker als bijvoorbeeld weer een vergelijkend onderzoek de media heeft gehaald. Dan wordt over een verschil van 20 % al politiek kabaal gemaakt. In de wereld van de waterschappen is sinds de jaren vijftig het aantal waterschappen door fusies verminderd van circa 2500 (1950) naar 21 nu. Daarbij halveerden soms de tarieven van samengevoegde waterschappen. De desbetreffende boeren en burgers waren blij, maar tegelijkertijd verveelvoudigden voor anderen bij die fusie de tarieven.
 
Ik denk dat toen het waterschap de Zoom en het waterschap de Noordkil opgingen in De Agger in 1988, de boeren en grondeigenaren in het waterschap de Zoom misschien wel tien keer meer gingen betalen terwijl die van Waterschap de Zuidpolder hun tarieven zagen halveren. Destijds zagen we geen tractors oprukken naar de gemeentehuizen of het provinciehuis.
 
 
Ik ben benieuwd hoe de burgers en bedrijven van Steenbergen en Woensdrecht zullen reageren als er een gemeentelijke herindeling komt waarbij bijvoorbeeld de gemeenten Bergen op Zoom, Steenbergen en Woensdrecht samengevoegd worden en zij de aanslagbiljetten zien van de nieuwe Brabantse Wal-gemeente. Van die van Bergen weet ik het wel. Die trekken dan een fleske open. Boeren en grondeigenaren zijn vermoedelijk anders dan burgers! Of zou het komen dat in 1988 de waterschappen nog boerenrepublieken waren en het bestuur hooguit een enkele politicus zoals ik bevatte? Of waren de boeren van toen solidair met elkaar en zouden burgers daar nog iets van kunnen leren?
 
Interesse in de stamboom (meer dan 230 rechtsvoorgangers) van het waterschap Brabantse Delta er uit zie. Kijk dan eens op: Stamboom
Probeer eens de in dit stuk genoemde waterschappen te lokaliseren. Bij drie gaat dat niet lukken want die liggen buiten het werkgebied van de Brabantse Delta.
 

https://kijkopbergenopzoom.nl/opinie-de-een-zijn-dood/

Louis van der Kallen.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER III

 


| 24-08-2020 |

 

De startnotitie Zeeuwse Deltaplan Zoet Water geeft aan dat in de huidige situatie en met het huidige beleid Zeeland slechts zeer beperkt beschikt over eigen aanvoer van zoet water. Het grote manco van deze nota is juist, dat dit huidige beleid en deze huidige situatie niet ter discussie wordt gesteld, terwijl de nood aan zoet water dit beleid verre overstijgt. Het staat voor de hand liggende fundamentele aanpassingen in de weg.

De provincie heeft zelf steeds de mogelijkheid van aanvoer van zoet afgehouden om het zoutgehalte van de wateren zo hoog mogelijk te krijgen en te houden. Daardoor is in een groter verband een andere verdeling van zoet water afgesproken. De achtergrond van het maximaal houden van het zoutgehalte komt voort uit een wijze van biologisch denken, dat in de zeventiger jaren opgang deed. Basis voor dit denken vormde het onderzoek van de bioloog Remane in de Elbe in 1901. Hij deed onderzoek naar de soortenrijkdom en verwerkte die resultaten in een verband met het zoutgehalte op de Elbe. Het leverde belangrijke tendensen: hoe zoeter het water hoe groter de soortenrijkdom, brakwater heeft de minste soortenrijkdom en hoe zouter het water eveneens des te groter de soortenrijkdom. Bij de zoutgehaltes, die hier voorkomen, ontlopen de maximale soortenrijkdom in zoet en zout water elkaar niet. Men wilde duidelijke keuzes. Brak water was niet interessant, ondanks een andere soortensamenstelling. Bij het zout houden van de wateren werd om deze selectieve reden gekozen voor een beheer, dat zorgde voor zo hoog mogelijke zoutgehaltes. Tot op heden.

De zoutlobby was zo sterk dat de biologische wensen voor zoutwaternatuur boven het primaire levensbelang van zoet water voor de mens gesteld werden, ondanks dat men op de hoogte was van de almaar toenemende verziltingsdruk vanuit zee.

Echter 97% van al het water op aarde is zout. Er is in het geheel geen gebrek aan zoutwaternatuur en de mens kan er niet van leven. Van het weinige zoete water op aarde is slechts 0.25% vrij water beschikbaar in de vorm van rivieren en meren. Het is uiterst schaars en kwetsbaar voor verzilting.

Het totale jaarlijkse aanbod aan zoetwater in de vorm van rivierafvoer en neerslag is sinds de Deltawerken van dezelfde orde van grootte gebleven. Alleen de extremen zijn toegenomen. Er was toen voldoende zoetwater voor een zoet Zeeuws Meer en nu ook. Zeker voor een zoet Grevelingenmeer als er gebruik gemaakt wordt van de hogere afvoeren. Het plan Spaargaren (zeesluizen voor de Nieuwe Waterweg) zou nog veel meer ruimte bieden.

Door Nederland stroomt heel wat van dat schaarse zoete water, dat in de pieken te snel naar zee wordt afgevoerd. Er is grote behoefte aan grootschalige opslag in tijden van overschot om het zoete water zo lang mogelijk vast te houden, te bergen en te benutten als weerstand tegen de verziltingsdruk vanuit zee. Het Grevelingenmeer is hier ideaal voor.

De politieke wil moet er zijn om tot een ander beleid te komen en een aangepaste zoetwaterverdeling.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER II

 


| 23-08-2020 |

 

Het gevoerde verziltingbeleid van de provincie duurt nu twee generaties. Het is geen wonder dat het nog aanwezige zoete water in de provincie steeds verder in het gedrang komt en marginaliseert. Onbegrijpelijkerwijs worden er geen concessies gedaan aan dit beleid en wordt doorgegaan met het blijven blokkeren van de natuurlijke (duurzame) aan- en doorvoer van zoet rivierwater. Voorheen was dat er wel volop bij hoge afvoeren. Zo wordt het zoutgehalte in de wateren gemaximaliseerd. Er worden zoutwaterprojecten uitgevoerd door o.a. hoog gelegen zoetwater bufferende gronden af te graven om aan de zee toe te voegen. Dit gebeurt ook bij laag gelegen gronden. Zo neemt de weerstand tegen verzilting verder af. Hoe hoger het zoutgehalte, hoe sterker de verzilting. Aangezien het grondwater van het aangrenzende land heel traag, maar gestaag hier op reageert, kost het tijd voor dat men de gevolgen significant gaat merken. Dat is nu het geval. Om de gevolgen te beperken is een deltaplan zoetwater opgezet. Het zullen enerzijds stimulerende maatregelen zijn om de berging van zoet water te vergroten, broodnodig, anderzijds kostbare kunstgrepen, die veel energie vergen en niet duurzaam zijn. Het doel is om Zeeland in 2050 weerbaar te maken tegen zoetwatertekorten. Het streven is dit ‘robuust’ te maken.

De helder geschreven startnotitie Zeeuwse Deltaplan Zoet Water is positief van toonzetting. De indruk, die wordt gewekt, is dat er echt werk gemaakt gaat worden van zoetwaterbeleid. Heel duidelijk is, dat er een bewustwordingsproces gaande is dat Zeeland zich steeds verder in de nesten werkt wat de beschikbaarheid van zoet water betreft. Helaas ziet het plan er veel mooier uit dan de werkelijkheid zal zijn. Het verzacht tijdelijk de problematiek. In feite is het flankerend beleid voor het ongewijzigde verziltingbeleid van de wateren in Zeeland. De verziltingproblematiek van het land is een direct gevolg van het maximeren van het zoutgehalte van de Zeeuwse wateren, inclusief het Grevelingenmeer. Het heeft weinig effect als men met oogkleppen op zoetwaterbeleid alleen richt op het land zonder het verziltingbeleid van de wateren aan te pakken. Hoe lager het zoutgehalte van de wateren is, zoveel minder zal de verziltingproblematiek van het land zijn.

De provincie rekent zich hiermee kortstondig rijk. Het duurt één, misschien twee generaties en is er weer kostbare tijd verloren. Zo blijft de provincie in haar eigen zwaard vallen. De tijd is meer dan rijp om tot een fundamenteel ander beleid te komen. Een radicale ommezwaai om weer voluit te kiezen voor een zo natuurlijk mogelijk zoetwaterbeleid. Niet via pijpleidingen, maar via open aanvoer van rivierwater. Geen quasi, maar echt robuust zoetwaterbeheer. Nu de politieke wil en durf. Een uiterst effectieve stap is direct in gang te zetten en ver voor 2050 te realiseren: een zoet Grevelingenmeer. Het huidige zoute, kunstmatige Grevelingenmeer kent sinds 2013 een omstreden Natura 2000-aanwijzing en uit de media blijkt dat biologen en de projectgroep Grevelingenmeer niet tevreden zijn met het huidige zoute meer. Zo wordt door hen een grote, zeer kostbare, ingreep gewenst. Een nieuwe 10x zo grote extra sluis in de Brouwersdam als de huidige Brouwerssluis om de huidige waterkwaliteitsdoelstelling te verwezenlijken. Het kan niet aangetoond worden, dat dit doorlaatwerk een positief effect daar op heeft. Voor een zoet Grevelingenmeer zal voor deBrouwersdam een dichtheidsscherm geplaatst moeten worden en een sluis in het noordelijk deel van de Grevelingendam voor de natuurlijke aanvoer van zoet rivierwater in lijn met de Brouwerssluis. Beide constructies samen zijn veel minder kostbaar dan de gewenste extra, voor het waterbeheer niet zinvolle, sluis in de Brouwersdam voor het zoute meer.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER I

 


| 22-08-2020 |

 

Het Grevelingenmeer is ontstaan door noodzakelijke infrastructurele werken in het kader van het Deltaplan. Het Deltaplan zou zorgen voor optimale veiligheid en zoetwaterbeheer. Deze twee zaken zijn van nature met elkaar verbonden, omdat de mens niet zonder grond onder de voeten en niet zonder zoet water kan leven. Toch worden momenteel deze twee voor de mens primaire belangen gescheiden gehanteerd om ondergeschikte belangen te dienen.

De Grevelingendam, een wantijdam, werd eerst aangelegd om de bouw van de Brouwersdam te vereenvoudigen en kwam in 1965 gereed. In 1971 werd de Brouwersdam afgebouwd. Het meer was steeds bedoeld als zoetwatermeer. Bijna vijftig jaar geleden werd gedegen studie gedaan naar de beschikbaarheid van zoet water en hoe het meer zo effectief mogelijk ontzilt kon worden. Daarvoor moest er een sluis in de Brouwersdam komen. De plaatskeuze en de grootte van de Brouwersluis werden daarop bepaald. De sluis wordt momenteel gebruikt om het meer zo zout mogelijk te houden.

De sluis werd gerealiseerd in een tijd, 1978, dat er volop discussie was rond het meer. Allereerst speelde in die tijd de waterkwaliteit van het rivierwater. Reden om het meer vooralsnog zout te houden. De wet verontreiniging oppervlaktewateren werd in 1971 van kracht. Al geruime tijd voldoet het rivierwater aan de beoogde waterkwaliteit. Voorts was er discussie onderling tussen biologen. In de eerste jaren van het meer was het water heel helder en ontwikkelde het zoute meer qua soorten zich opvallend anders dan de voordelta met b.v. hele kleine vissoorten. Het was qua biodiversiteit een welkome aanvulling. (De intensieve recreatie was er nog niet.) Anderzijds een groep biologen, die graag zoveel mogelijk terug wilden naar het verleden met heus getij. Beiden hadden de bittere noodzaak van het Deltaplan niet begrepen om ons te beschermen tegen de steeds verder uitschurende zeearmen, de toename van het getij annex stormvloeden en de verzilting van de wateren landinwaarts. Het was meedeinen op de opkomende discussie rond een open Oosterschelde. Er ontstond een machtige zoutlobby, die tot nu toe bepalend was voor hetwaterbeleid van de provincie en die van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta.

Nog altijd is er die hang naar een onrealistisch herstel van het verleden, met grote negatieve consequenties, waarbij het ontbreekt aan inzicht in de wezenlijke veranderingen in de nietbiologische (abiotische) natuur, die de grondslag vormt voor de biologische (biotische) natuur. Om ons zo goed mogelijk te verdedigen tegen de toenemende verziltingsdruk vanuit zee, is het voor de toekomstige generaties noodzakelijk om het zoete water zo dicht mogelijk bij de kust te brengen en te houden. Het Grevelingenmeer is daar bij uitstek geschikt voor.

In wezen is het Grevelingenmeer een groot aquarium of het nu zout, brak of zoet is. De abiotische natuur van het meer staat garant voor een rijk watervogelleven, ongeacht de aard van het water.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.