DROOGTE EN (DRINK)WATER


 

Het jaar 2020 lijkt net als de voorgaande twee jaren een relatief droog jaar te worden. Er wordt veel over geschreven en gesproken in de media. Zelfs wordt de ‘noodklok’ geluid over ons drinkwater. Als liefhebber van alles wat met water te maken heeft, vind ik dat terecht, vermakelijk, heel goed en soms ergerlijk. Wat mij keer op keer opvalt is het chronische gebrek aan kennis. Zelfs zich meteoroloog noemende televisiefiguren en de ‘serieuze’ schrijvende media zoals de Volkskrant of de NRC geven blijken niet verder te kunnen kijken dan wat Google hun presenteert. Wat niet op internet eenvoudig toegankelijk is, lijkt niet te bestaan. Of komt het dat het de gewoonte is geworden nieuws te framen? Bijvoorbeeld om klimaatontkenners de wind uit de zeilen te nemen. Ik ben overigens geen klimaatontkenner; ik weet heel goed dat het klimaat verandert door menselijk ingrijpen.

Alexander von Humboldt verbond voor het eerst in 1800, tijdens zijn reis door Zuid-Amerika het menselijk handelen met veranderingen in de natuur en de mogelijke invloed op de atmosfeer en daarmee op het klimaat door ontbossingen. In 1831, na zijn reis door Rusland en Siberië, stelde hij dat de door de mensheid veroorzaakte vernietiging van de bossen lange termijneffecten veroorzaakt op het klimaat. Hij verwees daarbij niet alleen naar ontbossingen, maar ook naar grootschalige irrigaties en naar de grote hoeveelheden stoom en gas, geproduceerd in industriële complexen. Alexander von Humboldt was zijn tijd ver vooruit. Des te verbijsterender is het dat er heden ten dage nog politici zijn die de mede door de mens veroorzaakte klimaatveranderingen ontkennen.

Onkunde, gemakzucht of framing het mag niet zo zijn dat het publiek feiten onthouden worden. Het lijkt wel of journalisten in Nederland allemaal gebruik maken van dezelfde foute bronnen of gegevens en deze van elkaar – zonder controle op juistheid – overnemen. Een steeds terugkerende ‘misser’ is dat 1976 als recordjaar wordt aangeduid, als het over droogte in Nederland gaat. 1976 was met een gemiddelde neerslag in Nederland van 536,3 mm een stevig droog jaar. Maar 1921 was met een gemiddelde neerslag in Nederland van 387,3 mm ruim 27 % droger. Ook de periode januari t/m mei was 1921 aanzienlijk droger dan 1976. Hoezo 1976 een recordjaar?

Het klimaat kent veel variaties. Helder is dat het klimaat aan het veranderen is, als je naar de trends kijkt. Framing om dat bewustzijn er bij serieuze politici in te krijgen is niet nodig. De feiten spreken voor zich.

Wat we nu waarnemen aan klimaatveranderingen is reeds vele jaren geleden voorspeld. Niet alleen door Alexander von Humboldt maar ook door Nederlandse onderzoekers die in opdracht van de regeringen van toen onderzoek deden en rapporten schreven waar de politiek van toen echter geen boodschap aan had. Waarom zou je ook beleid maken dat 100 jaar vooruit dacht?

Nu wordt de schuld van de verdroging en verzilting gegeven aan zaken die we niet of nauwelijks kunnen beïnvloeden zoals de klimaatverandering en de stijgende zeespiegel. Maar is dat het werkelijke of hele verhaal? Ik weet zeker van niet! Reeds in de rapporten: “De toekomstige drinkwatervoorziening van Nederland van de centrale commissie voor drinkwatervoorziening 1965” en “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968, wordt nadrukkelijk een andere oorzaak van verdroging en verzilting in beeld gebracht. Enerzijds logisch, want de klimaatverandering en de zeespiegelstijging waren nog niet politiek aan de orde laat staan de tunnelvisie op dit punt. Natuurlijk spelen de klimaatverandering en de zeespiegelstijging een rol maar als de grootste oorzaak toen werd een andere schuldige aan gewezen: de veranderingen rond de Nieuwe Waterweg! En daarmee de toename van het aantal kubieke meters zoetwater dat per seconde ongebruikt in zee stroomt tot wel 800 m3 toe.

Vanaf eind vijftiger jaren van de vorige eeuw tot 1968 zijn er belangrijke ontwikkelingen geweest die de zoetwatervraag om de verzilting via de Nieuwe waterweg tegen te gaan hebben doen toenemen van circa 300 m3/s naar circa 700/800 m3/s. De uitbreiding van het havenareaal (Europoort, Botlekhavens, Eemhaven) en de verdieping van de vaarweg naar deze havens, alsmede de verdieping van de oliegeul vanuit zee naar de monding van de Nieuwe Waterweg hebben het vloedvolume toen enorm doen toenemen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de rivier zich aangepast heeft aan het toegenomen getijvolume op het traject van de rivier tussen de mond en de desbetreffende havens. Hierdoor ontstond een verdieping van de rivier in de periode 1958/1964 van circa 2 meter door een proces van terug schrijdende erosie op het traject Hoek van Holland – Maassluis. De verwachting in 1968 was dat dit proces voort zou gaan. Als aanpassing op dit proces werd de norm van het chloridegehalte ter hoogte van de Parkhaven (300mg/l) losgelaten en de toetsingsplek werd verlegd naar de mond van de Hollandsche IJssel en het advies gegeven: “de bodem van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg te verhogen en vast te leggen.” (Bron: “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968).

Wie zijn de slachtoffers van deze zoetwaterhonger van de Nieuwe Waterweg. De boeren en tuinders van Zuid-Holland, Zeeland en West-Brabant en de drinkwaterleidingbedrijven in laag Nederland en daarmee alle consumenten van dat drinkwater. Zij lijden de schades veroorzaakt door de verzilting in de vorm van mindere opbrengsten en hogere kosten. Natuurlijk erken ik dat Rotterdam en zijn havens voor de BV Nederland van onschatbare waarde zijn. Maar het jaar na jaar afwentelen van de verziltingproblemen op boeren, tuinders en drinkwaterbedrijven en het laten verzilten van zoete natuurgebieden zoals laagveenmoerassen kan niet blijven voortduren. Het gat dat de Nieuwe Waterweg heet, moet vergaand gedicht worden. Door sluizen die, als er gebrek is aan zoet water, geschut kunnen worden en door maatregelen, die al in 1965 en 1968 werden genoemd als alternatieven, zoals het verhogen/vastleggen van de bodem van de Nieuwe Waterweg eventueel met een drempel en luchtbellenschermen, die nu nog steeds als innovatief door Rijkswaterstaat worden betiteld maar in 1968 al in de grote schutsluizen te IJmuiden werden gebruikt (bron: pagina 33 “De waterhuishouding van Nederland”).

Ons Water heeft al jaren de wens te komen tot een sluizencomplex in de Nieuwe Waterweg. Zo schreef Ons Water in april 2009 een brief aan de Tweede Kamer met onder andere de tekst: “Geachte volksvertegenwoordigers, bezint eer gij begint met maatregelen die grote, niet te overziene gevolgen hebben voor onze land- en tuinbouw, drinkwatervoorziening en industrie en daarmee voor het economisch fundament van onze samenleving. Bekijk of andere meer duurzame oplossingen geen alternatieven bieden en tegelijkertijd de zoetwatervoorziening voor alle belanghebbenden zeker stellen. Geen uitvoering van het Kierbesluit en geen verzilting van het Volkerak-Zoommeer. Pak het ‘lek’ op de Nieuwe Waterweg aan. Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen.”

Maar er zijn ook waarschuwingen van latere datum. Na de hoge waterstanden in de jaren negentig is er een commissie aan de slag gegaan om integraal het gewenste waterbeheer voor de 21e eeuw in beeld te brengen, te weten de commissie Tielrooij, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen. In een betoog, dat ik als statenlid in 2003 hield, ging ik in op de rapportage van de commissie Tielrooij

De rapportage van die commissie “waterbeheer voor de 21e eeuw (WB21)” (.pdf) gaat niet alleen over een teveel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water. Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij. Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur. Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen. De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw. De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

WB21 gaf duidelijk aan dat er zoetwater tekort dreigde voor grote delen van het beneden rivierengebied. “De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat. Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletsjers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer. Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, Overijssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, waarop we als drie provincies geen invloed hebben, maar die wel duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.” Aldus mijn betoog in 2003.

Het wordt tijd dat de landelijke politiek zijn werk gaat doen en door krijgt dat vanaf eind jaren vijftig van de vorige eeuw de rest van Nederland gebruikt wordt als zoetwaterleverancier voor de eeuwig hongerige Nieuwe Waterweg. Rotterdam moet ophouden de problemen die haar havenactiviteiten veroorzaken af te wentelen op de rest van Nederland.

Eerder schreef ik het artikel “de honger naar zoet water” met daarin een advies uit 1968: “de bodem van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg te verhogen en vast te leggen.”

En dan liggen er nog de motie Geurts uit november 2014 en de brief van de deskundigen: Ir. F. Spaargaren, Prof. Ir. K. d’Angremond, Ir. A.J. Hoekstra, Ir. J.H. van Oorschot, Ing. C.J. Vroege en Prof. Drs. Ir. H. Vrijling, met een helder advies: “Wij zijn van oordeel dat voor het verzekeren van de gewenste veiligheid, een robuuste zoetwatervoorziening en het tegengaan van verdere verzilting, de sluizen in 2050 dienen te zijn gerealiseerd. Gezien de lange procedure tijd en de bouwtijd moet ons inziens rond 2020 een principe beslissing worden genomen.”

De laatste twee zomers en mogelijk vele toekomstige zullen steeds meer gaan lijken op De hondsdagen van 1976“. Tevens wordt duidelijk dat het verzilten van het Volkerak-Zoommeer systeem het domste is wat denkbaar is. Nu kan dit zoete water nog gebruikt worden door de landbouw in grote delen van West-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland. Wel dient dan de sluipende verzilting snel gestopt te worden door doorspoelen en door het reeds decennia uitgestelde onderhoud aan de sluizen omgaand ter hand te nemen, zodat deze rijke bron van zoete welvaart behouden blijft. De droogte laat ook zien dat het gat, dat Nieuwe Waterweg heet en circa 800 kubieke meter zoet water per seconde verspilt, gedicht moet worden. De honger naar zoet water moet gestild worden door nu eindelijk te gaan werken aan sluizen in de Nieuwe Waterweg die bij een oplopend tekort aan zoet water gedicht kunnen worden.

De droogte van nu is niet uitzonderlijk en is reeds vele jaren voorspeld. Alleen de politiek kiest er al jaren voor niet te luisteren naar de deskundigen die al jaren aan geven wat zou moeten gebeuren. Dat kan en moet veranderen!

 

Louis van der Kallen

 


PLANVORMING VOOR ESTUARIENE DYNAMIEK


PLANVORMING VOOR ESTUARIENE DYNAMIEK

Het Nationaal Waterplan kiest voor estuariene dynamiek als belangrijkste ecologische doelstelling. Kan een Nationaal Deltaprogramma 2015-2100 dit realiseren en zijn de lopende projecten voor de zuidwestelijke delta hier al op gericht?
Deze analyse geeft aan dat realisatie mogelijk is, hoe beperkt de keuzemogelijkheden zijn en schetst de randvoorwaarden.

Het veranderend estuarium
Estuaria, brede rivieruitmondingen in zee, zijn kenmerkend voor de lage landen. De zuidwestelijke delta veranderde echter door de Deltawerken in een verzameling van door dammen van elkaar gescheiden bekkens. Alleen de Westerschelde bleef open. Door deze compartimentering kreeg ieder deltawater haar aandachtspunten van zorg, zoals eutrofiëring, zuurstofloosheid, milieuwisselingen en zandhonger. Oevers en schorren gingen eroderen, platen en slikken verdwenen. Op diverse plaatsen is sprake van een harde milieuovergang. Dammen en sluizen vormen er barrières voor migrerende organismen. Het gebrek aan ruimtelijke samenhang tussen de bekkens leidde tot ecologische en economische problemen.
De Deltawerken waren puur gericht op waterveiligheid. Inmiddels heeft er een kentering in denken plaatsgevonden gericht op integraal waterbeheer, waarbij het veiligheidsaspect primair aanwezig blijft. Een zoete doorstroom kan de huidige stilstaande, zieltogende deltameren weer tot leven brengen.

Estuaria vormen een overgang tussen rivieren en zee. Een geleidelijke overgang van zoet naar zout is een randvoorwaarde voor verbetering van de migratiemogelijkheden en de verhoging van de natuurkwaliteit. Dit is alleen mogelijk door het verbinden van de grote wateren met zowel de Noordzee en als met de rivieren, waarna de rivieren weer vrijelijk kunnen afstromen.

Bruinvis. Stompe Toren.02-03-08.Cor Huijgens.

Bruinvissen bezoeken estuaria vanwege de visrijkdom, ontstaan door voedselaanbod en milieuovergangen. Foto: C. Huijgens

De Griekse letter delta is het wiskundig symbool voor verandering. Delta’s zijn steeds onderhevig aan verandering. Niets blijft hetzelfde onder invloed van estuariene dynamiek. De delta zoals wij die kennen is slechts een momentopname. Het is een illusie te denken dat de oude delta, de situatie zoals voor de Deltawerken, kan worden hersteld. Plannen om het Land van Saeftinghe af te plaggen, om geulen in hun ´oorspronkelijke´ loop uit te graven, om verdwenen zoetwatergetijdengebieden te herstellen, om zeldzame pioniersvegetaties te behouden en ook de instandhoudingsdoelen van Natura 2000 zijn doorgaans strijdig met de voortgaande natuurlijke processen.
Herstel van estuariene dynamiek klinkt dan ook vreemd in de oren. Zodra estuariene dynamiek weer een kans krijgt, zullen de processen verder gaan. Van natuurbehoud en natuurherstel is in een delta nauwelijks sprake. De morfologische processen dient men vervolgens grotendeels aan de natuur zelf over te laten. Deze hebben een positief effect op de biodiversiteit, het ecologisch systeem, de waterkwaliteit en de economie. Aanpassing van de Natura 2000 doelen aan estuariene dynamiek is dan ook gewenst.

De keuze voor estuariene dynamiek
Estuariene dynamiek is op de lange termijn de meest natuurlijke en duurzame oplossingsrichting.
Het Nationaal Waterplan kiest dan ook voor estuariene dynamiek. Dit vanwege de zeldzaamheid van dit milieu, de unieke locatie van de delta en de sleutelpositie tussen zee en rivieren. Estuariene dynamiek ontstaat door een open verbinding van de zee met de rivieren. Deze verbetert de kwaliteit van de delta en de stroomgebieden van Rijn en Maas en geeft een enorme impuls aan de West Europese natuur.
Hoe indrukwekkend het resultaat ook moge zijn, men mag de dijken niet doorsteken en half Nederland onder water zetten. Maar kan estuariene dynamiek wel de ruimte krijgen zonder afbreuk te doen aan de waterveiligheid die de Deltawerken ons bieden? De vraag is inmiddels nog veeleisender: Kan in samengaan met estuariene dynamiek de waterveiligheid ten opzichte van de huidige situatie sterk worden verbeterd? Zeespiegelstijging en veranderend riviergedrag vragen immers om ingrijpende maatregelen. De estuariene dynamiek dient samen te gaan met de eisen voor waterveiligheid, zoals een korte lengte aan primaire zeewering, maximale noodberging en spuimogelijkheden.

Blokkade door regionale planvorming
Het besef dat de estuariene dynamiek moet terugkeren is inmiddels algemeen aanvaard. Toch worden door regionale planvorming blokkades opgeworpen. Het experiment de Kier is het langst lopende voorbeeld. Vanwege de wisselende rivierafvoer, de zeespiegelstijging en het behoud van het Haringvliet als zoetwatervoorraad, zal deze maatregel vanaf het begin disfunctioneren en uiteindelijk verdwijnen. Een verzilting van het Volkerak-Zoommeer betekent niet alleen dat deze zoetwatervoorraad verdwijnt, maar er ontstaat tevens een harde grens tussen zout en zoet. Hierdoor moeten de Volkeraksluizen voor altijd gehandhaafd blijven om verzilting van het Haringvliet te voorkomen. Daarentegen maakt doorstroming met zoet water van het Volkerak-Zoommeer wel een open verbinding met het Hollandsch Diep mogelijk. Zowel het milieu als de scheepvaart hebben veel baat bij een getijloze en zoete Rijn-Schelde corridor, zonder Volkeraksluizen.
Plannen waarbij de Oosterschelde en de Grevelingen als gescheiden en eenzijdig geopende zee-inhammen worden ingericht, sluiten bij voorbaat het merendeel van de deltawateren uit van estuariene dynamiek.
Elk van de hier genoemde planvorming is in beginsel bedoeld als een eerste stap in de richting van estuariene dynamiek, maar biedt geen uitzicht op een vervolgstap. Bij nadere beschouwing blijken de plannen tegengesteld aan de vermeende doelstelling. Het uitvoeringsprogramma voor de korte termijn opgaven, behoort dan ook gewijzigd en afgestemd te worden op het plan van aanpak voor de lange termijn.

Alle beschikbare ruimte is nodig
Een delta is groots. Voor een geleidelijke overgang van zout naar zoet is lengte en ruimte nodig. De voortgang van morfologische processen in de komende eeuwen vraagt nog eens om extra reservering van ruimte. Ook de waterveiligheid claimt ruimte. Hoe groter de tijdelijke waterberging voor rivierwater, des te hoger de veiligheid. Een maximale waterberging kan voorkomen dat het bedreigende rivierwater bij hoge afvoeren niet ophoopt in Haringvliet, Hollandsch Diep en Biesbosch. Daarnaast is er de steeds sterker wisselende rivierafvoer. Hoe blijft het mogelijk om onder alle omstandigheden een aanvaardbare stabiele estuariene dynamiek te behouden? De marges zijn klein en dat beperkt de keuzemogelijkheden.

Om zowel de toenemende rivieropwaartse invloed van de zee terug te dringen en tevens een blijvende estuariene dynamiek mogelijk te maken is een lange stroomroute voor het rivierwater naar zee noodzakelijk. Hiervoor bestaan twee mogelijkheden: het rivierwater laten meanderen in de bestaande deltawateren en de route verlengen met een lagune in zee.

doorstroming ZWD 4

Inrichtingsvoorstel zuidwestelijke delta Adviesgroep Borm & Huijgens, oktober 2008

Middels een brede doorsteek bij de kop van Goeree kan het rivierwater via een grote S-bocht door de Grevelingen en de Oosterschelde naar zee stromen. Zo wordt het stroomtraject aanzienlijk verlengd. Na de noodzakelijke en hopelijk spoedig gerealiseerde afsluiting van de Nieuwe Waterweg stroomt het merendeel van het rivierwater straks door de zuidwestelijke delta. Hierdoor kan de estuariene dynamiek volledig terugkeren. Het ontstane estuarium fungeert als kraamkamer voor vis en verhoogt de productie van schelpdieren. Dit in combinatie met het behoud van de zoetwatervoorraden van het Haringvliet en het Volkerak-Zoommeer. Bij wisselende afvoeren kunnen onder meer de Haringvlietsluizen regulerend werken ten gunste van ecologie en veiligheid. Op het overzichtskaartje is de reguliere stroming in blauw aangegeven en met rood de noodafvoer bij extreem hoge rivierafvoeren. De noodberging omvat hierbij alle deltawateren, behalve de Westerschelde.

De vraag naar een integraal en nationaal programma
“Een bestuurlijke verkenning door het VU Athena Instituut bracht aan het licht dat bestaande initiatieven die gericht zijn op het (gedeeltelijke) herstel van de estuariene dynamiek, zoals het programma ‘Delta in Zicht’ en pilots rond het Volkerak-Zoommeer, onvoldoende van de grond komen omdat zij een nationale context missen over zoet- en zoutwaterbeheer. Het procesdeel van het concept is primair bedoeld om een impuls te geven aan het afstemmen van locale initiatieven met het regionale en landelijke beleid. Voorgesteld wordt om een integraal en nationaal georiënteerd programma in te richten dat zich richt op de interactie tussen zoet en zout water(beheer), waarbij betrokken partijen samenwerken en waardoor de regionale visies en lokale projecten commitment, sturing en een meerjarenperspectief krijgen.” (bron: InnovatieNetwerk, Werkprogramma 2009)

Het streven is dat de zuidwestelijke delta zich op termijn ontwikkelt tot een natuurlijk veerkrachtig watersysteem, dat tevens extreme waterstanden weet op te vangen. De herinrichting van de zuidwestelijke delta speelt een cruciale rol bij de landelijke waterveiligheid en het ecologisch herstel van de internationale stroomgebieden. Dit overschrijdt in hoge mate het aandachtsgebied van de betreffende regionale stuurgroep.
Nadere invulling is gewenst. Er is een grote behoefte aan een integrale visie op de zoetwaterverdeling van heel Nederland ter ondersteuning en sturing van de regionale projecten. De korte termijn maatregelen en de lange termijn visie kunnen niet los van elkaar worden gezien.

Adviesgroep Borm & Huijgens, maart 2010