Aan het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Brabantse Delta
Per e-mail
BETREFT: ’T OUDE MAASJE, KENMERK W20003
Geacht Dagelijks bestuur,
Bij een werkbezoek aan Raamsdonksveer hebben onderstaande leden van de fractie Ons Water /Waterbreed moeten constateren dat het waterschapdeel van het haventje waarin zich het waterschapvaartuig ’t Oude Maasje bevindt er matig onderhouden bij ligt.
Veel opschietend onkruid en in vergelijking met het havendeel dat in bezit van een derde is veel slib op de bodem van het haventje. Beide constateringen getuigen niet van een goed nabuurschap! Van een overheid mag verwacht worden dat de staat van onderhoud van haar eigendommen geen overlast bij derden veroorzaakt.
Graag actie op dit punt.
Een tweede punt waar de fractie aandacht voor vraagt is het vaartuig ’t Oude Maasje zelf . Op ons ter hand gestelde foto’s is te zien dat het vaartuig bij hoogwater deels klem heeft gezeten onder de betonnen rand van de damwand waarbij mogelijk de loopbrug vervormd is. Ook de staat van onderhoud van het vaartuig is geen reclame meer voor een overheidsorganisatie. Een omwonende verklaarde dat het vaartuig de afgelopen jaren slechts éénmaal van zijn plek is geweest.
Bij een dergelijk marginaal gebruik is verkoop van het vaartuig en het havendeel mogelijk een te overwegen optie. Mocht u dit niet van plan zijn, dan is onderhoud geboden.
In het kader van klimaatverandering en zeespiegelstijging is het dringend gewenst om zoet water zo lang mogelijk vast te houden en om de zoutwatergrens zo dicht mogelijk bij de kust te brengen. De verzilting van het land wordt zo maximaal tegengegaan. De verdroging neemt steeds verder toe en zo ook de piekbehoefte aan zoet water. Er is een grote inhaalslag te behalen in het zoetwaterbeleid en de klimaatbestendigheid van Zeeland door het Grevelingenmeer zoet te maken, wat ook de oorspronkelijke bedoeling van dit meer is.
Na de ramp van 1953 besefte men hoe naast waterveiligheid de zoetwatervoorziening essentieel is voor onze toekomst. Dat vertaalde zich in het authentieke Deltaplan met de afsluiting van zeegaten en de aanleg van zoete Zeeuwse meren.
Het besef van deze noodzaak raakte in de zeventiger jaren op de achtergrond en onder invloed van een behoudende milieubeweging is te snel besloten om de Oosterschelde onder nieuwe omstandigheden puur zout te houden, evenals de toen reeds afgesloten wateren, waaronder de Grevelingen en het Veerse Meer. De Westerschelde is en wordt uitgebreid met zout watermilieu ten koste van zoet landmilieu.
Na een halve eeuw verziltingbeleid heeft de natuur zich niet naar wens ontwikkeld en zijn de Zeeuwse wateren extreem verzilt. Het veroorzaakt een steeds grotere verzilting van het grondwater, die nog generaties doorzet. De uit dit verziltingbeleid voortvloeiende rapporten, zoals het Uitvoeringsprogramma ZWD en de Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak –Zoommeer, leidden tot plannen, die zo de problemen voor mens en natuur vergroten. Bij de Grevelingen blijken bovendien de voorgestelde investeringen in maatregelen door middel van een nieuwe grote opening in de Brouwersdam niet bij te dragen aan de beoogde menging van het water.
De gevolgen van verzouten worden steeds meer zichtbaar. De zoetwatervoorziening komt steeds verder in de knel en de verzilting gaat door. Met de startnota Zeeuwse Deltaplan Zoet Water geeft de provincie aan dit te onderkennen, maar ze zal het met alleen symptoombestrijding op het land niet kunnen redden, maar denkt toch met het verziltingbeleid door te kunnen gaan. De voorgestelde kunstmatige aanvoer van zoet water is heel begrensd, lokaal en van beperkte duur. Dit in tegenstelling tot natuurlijke rivieraanvoer. Bestrijding van de oorzaak, het te hoge zoutgehalte van de wateren, zou voorop moeten staan. In Zeeland, waar water en land elkaar afwisselen, is het waterbeheer van beide niet te scheiden.
Juist nu is het van groot belang dat het provinciebestuur de principiële kwestie van een zoet Grevelingenmeer op de agenda plaatst en er uitgebreid de tijd neemt, om vervolgens fundamentele beslissingen van algemeen belang voor de verdere toekomst te nemen.
Van alle water op aarde is 97% zout. Zoet oppervlakte water is uiterst schaars, minder dan een tienduizendste van al het water. Van dit schaarse en kostbare water stoomt er relatief veel door Nederland, een land met een waterhuishouding die er nog altijd niet in slaagt om voldoende zoet water vast te houden. Het meeste stroomt ongebruikt naar zee. Eind 2021 moeten alle EU-lidstaten hun nationale stroomgebiedbeheerplannen voor de laatste periode van de Kaderrichtlijn Water-0peratie (2022-2027) bij Brussel indienen. Het is nu moment om bij te sturen.
De bedachte sluis in de Hompelgeul werkt tegen een klimaatbestendig zoetwaterbeleid, het algemeen belang, en zorgt voor een toenemend zoutwaterpeil op het meer tot de Grevelingendam i.p.v. niet verder dan de Voordelta. De eerste tijd zal het zoute meer wel op het beoogde peil van NAP -0.30 m te houden zijn, maar dat is eindig. Naarmate de zeespiegelstijging sneller gaat, zal het moment eerder komen, dat de sluis dicht gezet moet worden om te voorkomen dat de eilanden overspoeld raken met zout water. Overigens constateerden Wattel (1996) en Hoekesema (2002), dat er zich diverse situaties zich op het meer voordoen waarom de sluis tijdelijk gesloten moet zijn, zoals door hydrologische omstandigheden, visserij en broedende vogels. Daarnaast zal de sluis frequenter gesloten moeten worden vanwege minder hoge vloeden dan alleen stormvloed. Wat dragen deze verstoringen in combinatie met het beoogde zeer beperkte getij bij aan een nu nog stabiel ecosysteem?
De gedachte om in de toekomst met pompen de waterspiegel op een maximaal toelaatbaar peil te kunnen handhaven, kan men vergeten. Dat kost een vermogen aan energie. Het zal de energieopbrengst van een waterkrachtproject in de sluis overtreffen. Bovendien is het ook niet de bedoeling van zo’n waterkrachtproject om het daarvoor te gebruiken.
In het noordwestelijk gebied voor de Brouwersdam wordt gestaag een kustfundament door de zee opgebouwd tegen de dam. Een enorme vooroever, die de bescherming sterk verhoogd en veel body geeft aan de dam. Een natuurlijk aan- en opzandingsproces. Dat gebied zorgt voor een grote ecologische ontwikkeling. Het is volstrekt tegennatuurlijk om dit proces deels ongedaan te willen maken en te verstoren met een toegangsgeul voor een sluis, die moet gaan voorzien in aanvullende biologische wensen op het kunstmatige meer. Het is momenteel een groot gebied voor vrije recreatie. De toegangsgeul zorgt voor zeer gevaarlijke situaties en maakt vrije recreatie over grote lengte onmogelijk.
Wat is nu eigenlijk de betekenis van die Flakkeese spuisluis voor het waterbeheer in combinatie met de geplande sluis? Het idee is, dat zo doorspoeling gerealiseerd wordt en het meer ververst. Helaas, werkt dat niet. We kennen dit soort plannen al vanuit de 15e eeuw om de verzanding van het Zwin tegen te gaan. We hebben dus ervaring en kennis waarom het niet zo werkt. (Doorspoeling en verversing is alleen te bereiken met rivierwater.) Via de Oosterschelde loopt de getijgolf richting Zijpe en vlak erna ook via het Brouwersdam richting Grevelingendam. Ergens in die omgeving botsen de twee getijgolven en ontstaat er wantij, dat een beetje heen en weer slingert. De stroming stagneert daar, maar dat wisten we al, want daarom is de Grevelingendam juist in het wantijgebied aangelegd. Ook de Flakkeese spuisluis, als deze werkt, zorgt lokaal voor en achter de sluis voor een beperkte uitwisseling door heen weer stromen door de sluis onder invloed van het restantje getij. De wind kan helpen, die uitwisseling iets uit te breiden. Net zoals tussen Voordelta en Grevelingenmeer, zal door die uitwisseling nog sterker tussen Grevelingenmeer en Zijpe een vereffening van het water aan weerszijden plaatsvinden en neemt het effect af. Deze spuisluis heeft voor het waterbeheer zo weinig zin. Hooguit lokaal iets. Overigens heeft sinds de opening in 2017 deze sluis maar enige maanden gewerkt. De invloed van de sluis is echter nooit helder bekeken. Het kan juist zo zijn, dat door een lager zoutgehalte in het Zijpe de gelaagdheid op het meer versterkt wordt.
Plan nieuwe sluis in de Brouwersdam in de Hompelgeul.
De minister van I&M heeft 30 november 2019 groen licht gegeven voor de planontwikkelingsfase van een sluis die zou moeten resulteren in een substantiële verbetering van de waterkwaliteit en de onderwaternatuur van het Grevelingenmeer. Tevens wil men zo 600 ha. nieuw intergetijdengebied maken. Hierbij is (nog) geen rekening gehouden met andere waterloopkundige inzichten.
Eerder is betoogd dat deze sluis eigenlijk niets voor het (vermeende) waterkwaliteitsprobleem van het meer kan betekenen. Verder speelt de aantasting van de natuurlijke opbouw van het kustfundament aan de zeezijde van de dam en de verstoring van de vrije recreatie aan die zijde. Een forse opening in deze klimaatbestendige dam en primaire waterkering zorgt voor een kwetsbare plek en verder oplopende verziltingsdruk door de stijgende zeespiegel in het meer.
Het enige doel van de sluis lijkt het maken van intergetijdengebied op het meer. Door deze 10x zo grote sluis als de Brouwerssluis ontstaat een weinig opvallend tijverschil van ca. 40 cm (slechts 15% van het vroegere tijverschil), dat weinig zegt over de getijstroming in het meer. Als er van deze sluis gebruikt gemaakt wordt om met turbines elektriciteit (waterkracht) op te wekken, moet bedacht worden dat de hiervoor gebruikte getijdenenergie niet meer beschikbaar is voor het getij op het meer.
De geconcentreerde stroming door de sluis zorgt voor de jetstroming, die binnen enkele honderden meters in de omgeving van de sluis vertraagt door menging met het daar aanwezige water. De beschikbare getijenergie wordt hier verbruikt in nagenoeg puur in horizontale richting en vermindert de gelaagdheid niet. Buiten deze mengzone zoekt het water het eigen dichtheidsniveau op. Van reanimatie van het meer als zodanig isgeen sprake, integendeel.
Dat een 10x zo grote sluis de gelaagdheid zal verminderen en leidt tot het vergroten van de verticale menging, zoals door de overheid wordt gedacht, is onjuist. Het ontwikkelen van gelaagdheid zal doorgaan en de stikstofbelasting vanuit de Voordelta op het meer zal ca. 5x zo groot worden. (Rydberg & Lases) Bovendien is de plaats van de sluis in de Hompelgeul, de ondiepste oude zeegeul, onlogisch. Daar ligt het waterkwaliteitsprobleem niet. Dat probleem doet zich juist in de zomer voor in de oude diepe zeegeul, het Browershavense Gat.
De gebruikte berekeningsmethodiek is gebaseerd op getijdenenergie, een veel te algemeen begrip om de effecten in het meer te voorspellen door nieuwe infrastructurele maatregelen. De waterbewegingsprocessen (zie VII) in het meer en hun effecten, zoals interne golven, kunnen door deze methodiek niet in beeld gebracht worden en is daarom ongeschikt voor het beoordelen van de waterkwaliteitsproblematiek.
Momenteel mist de overheid nog waterloopkundig inzicht en kennis op het gebied van mengingsverschijnselen en dichtheidsstroming om tot een goed oordeel te kunnen komen.
Gestreefd zal worden naar een gemiddeld peil van NAP-0,30m. Hoe lager, hoe beter i.v.m. het verziltingseffect. Hoe lang kan men dit volhouden? Wat is de toegevoegde ecologische waarde van dit kunstmatig zo zout mogelijk gehouden meer in relatie tot een wereld waarin 97% van alle water echte zoutwater natuur is?
Beschikbaarheid zoet water in Zeeland neemt zienderogen af
Door een zoutlobby werd jarenlang verkondigd dat het zout gehouden Grevelingenmeer zal opleven met een ruime opening naar zee en daardoor kregen de betreffende ministeries slechts opties gepresenteerd op basis van zout en getij. Intussen blijkt het geplande doorlaatmiddel in de Brouwersdam niet klimaatbestendig. Bovendien kunnen in Zeeland het beheer van de grote wateren en de waterhuishouding op het land niet zomaar vrijblijvend worden losgekoppeld. Betere opties voor de beoogde kwaliteitsverbetering, zoals het naar zee hevelen van de jaarlijks optredende zuurstofloze onderlaag en verzoeting, zijn lang buiten beeld gehouden. Het is begrijpelijk dat projectmanagers na ruim 10 jaar voorbereiding graag hun plannen willen doorzetten, maar dit mag nooit ten koste van mens en natuur.
Onderzoek naar de Natura 2000-status In het Grevelingenmeer wordt een zout milieu in stand gehouden op een locatie die hiervoor ongeschikt en ongunstig is. Er is geen sprake van historisch ‘bewezen natuur’ noch van natuur van groot Europees belang. Het meer voldoet daarmee niet aan de basiseisen voor plaatsing op de Natura 2000-lijst. Die onterechte status houdt bovendien de eerder geplande verzoeting tegen. Minister Schouten wil weer investeren in de natuur en heeft een werkgroep ingesteld voor het nalopen van alle Natura 2000 aanwijzingsbesluiten en wijzigingsbesluiten op doelen die niet direct voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en overwegingen met betrekking tot het mogelijk opschonen van deze doelen. Ook moet de werkgroep bekijken welke Natura 2000-gebieden door hun omvang en ligging structureel zwak zijn en blijven, en wat de mogelijkheden zijn voor het aanpassen van de beschermende status van deze gebieden. De in het land gelegen zoute meren en zeegaten vormen geen bijdrage aan de algehele biodiversiteit, maar zijn slechts meer van hetzelfde. Ook de vogelrijkdom hangt niet af van zout of zoet. Pogingen tot het vasthouden van zoutwatermilieus zijn tegengesteld aan de voortdurende veranderingen in de delta, waarbij de natuur zichzelf continu aanpassend wijzigt.
Naar een omslag van watersysteem Decennia lang is er in zuidwest Nederland een verziltingbeleid gevoerd op basis van regionale wensen met een benauwend klein zicht op het grote geheel. Een meer gesloten kustlijn biedt Nederland bescherming tegen de zee. Bij extreem hoge rivierafvoeren en aanhoudend hoog zeepeil, is aan de andere zijde van de nationale noodopvang Volkerak-Zoommeer al na zo’n 7 uur vol. Aangezien er met een stormopzet van enkele tientallen uren rekening moet worden gehouden, wordt extra berging achter de primaire deltadammen, zoals in een zoet Grevelingen, zonder meer noodzaak.
“Om Nederland beter weerbaar te maken tegen droogte zullen we een omslag moeten maken naar een watersysteem dat op alle niveaus veel beter in staat zal zijn om water vast te houden.”, aldus minister van Nieuwenhuizen.
Van alle water op aarde is 97% zout. Zout water is niet uniek. Zoet water is uiterst schaars. Daarvan is slechts 0,25% vrij oppervlaktewater in de vorm van rivieren en meren. Met de opeenvolgende droge zomers neemt de beschikbaarheid van zoet water zienderogen af. Hoewel door ons land veel van dat schaarse water stroomt hebben we duidelijk problemen om bij groot aanbod dat zoete water goed vast te houden, te bergen en het grondwater aan te vullen. Ook in Vlaanderen zijn de ogen geopend en gaat men droogte en wateroverlast op een structurele manier aanpakken.
Bij elke ingreep werd Zeeland zouter Zoete Zeeuwse meren vormden de gouden belofte van het Deltaplan voor de zoetwatervoorziening van zuidwest Nederland. Dat de Oosterschelde en de Grevelingen nog altijd zout worden gehouden heeft direct gevolgen voor het grondwater van de eilanden, waar het zoute water het zoete water wegdrukt. De Zeeuwse wateren, die altijd zoete rivieraanvoer met voedingsstoffen en sediment hebben gekend, zijn zouter dan ooit. Het afgraven van laag gelegen gronden vermindert eveneens de weerstand tegen verzilting. Dit wordt nog eens extra versterkt door het afgraven van boven de zeespiegel gelegen gronden. Juist deze hogere gronden zorgen door druk van boven voor inzijging en berging van zoet water dieper in de bodem, dat tegenstand biedt aan binnendringend zout water.
illustratie hieronder: van het principe van het Deltaplan is voor, tijdens en na de Deltawerken behoorlijk afgeweken. Illustraties: Adviesgroep Borm & Huijgens
De Grevelingen heeft geen waterkwaliteitsprobleem Zoals elk diep meer bouwt het Grevelingenmeer in het voorjaar een gelaagdheid op, waarbij onder een spronglaag de koude en zuurstofloze onderlaag in de nazomer haar maximum bereikt van zo’n 15% van de bodemoppervlakte. Na de herfstomkering wordt deze onderlaag weer opgeruimd. Om dit natuurlijke fenomeen te beperken ligt er momenteel een plan voor een 10x zo groot doorlaatmiddel als de bestaande sluis in het noordelijk deel van de Brouwersdam. De hiermee beoogde menging door het getij zal alleen optreden in de directe omgeving van het doorlaatmiddel. Dit nieuwe doorlaatmiddel is berekend op 40 cm getij in het meer, waarbij nog deze eeuw het zeeniveau wel een meter kan stijgen en de verziltingsdruk toeneemt. Het in de toekomst bij eb wegpompen van het vloedwater wordt daarbij een heel energieverslindende handeling. Het project is waterbeheerkundig onnodig , ongewenst, uiterst kostbaar en vooral niet duurzaam (bron: ir. W.Lases en prof. L. Rydberg). Voor de zogenaamde kwaliteitsverbetering kan men beter terugvallen op de winteropening en circulatie met drijvende windmolens. Beide zonder CO2-uitstoot of energieverbruik.
Beter meteen verzoeten Men realiseert zich inmiddels dat de zoetwatervoorziening in het zuidwesten in de problemen zit en denkt de consequenties tijdelijk te kunnen ontlopen met een gekunsteld ‘deltaplan zoetwater’, waarbij de eilanden via pijpleidingen aan het zoetwaterinfuus komen te liggen. Zo valt de provincie Zeeland met de te verwachten zeespiegelstijging langzaam in eigen zwaard. Wil de mens in Zeeland blijven wonen, dan moet er zeewaarts verdedigd worden. Een zoet Grevelingenmeer zal de verzilting van het grondwater van de omringende eilanden stoppen, zorgt voor een enorme buffer tegen de toenemende verziltingsdruk vanuit zee en biedt een zeer duurzame bescherming aan het grondwater van het achterland, met name Noord-Brabant. Er is al veel tijd verloren gegaan. Met voortgang van het huidige beleid kost het minstens een generatie voordat we er achter komen dat het ‘deltaplan zoetwater’ en een forse doorlaat naar zee niet werken. Laat het geen dilemma meer zijn, zout of zoet. Een zoet meer is effectiever en duurzamer voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Ontzilten met het getij Het Grevelingenmeer is effectief te ontzilten met een ‘dichtheidsscherm’, geplaatst voor de Brouwerssluis. Bijna vijftig jaar geleden is hier gedegen studie naar gedaan. De locatie en grootte van de Brouwerssluis zijn daarop gebaseerd. Een dichtheidsscherm is een lange tot op de bodem gesloten dubbele schermconstructie vanuit weerszijden van de sluis naar het diepste deel. Aan de einden van deze twee zijschermen bij het diepste gedeelte zijn deze met een dwars scherm verbonden, met vanaf de bodem een drie meter hoge opening. Op natuurlijke wijze wordt het zwaardere zoute water dat op de bodem ligt, tijdens de laagwaterperiode op zee, selectief onttrokken en naar zee afgevoerd, zonder aanvullende energiekosten. Het meer kan zo in een beperkt aantal maanden ontzilt worden. Het scherm blijft daarna op gezette tijden beschikbaar voor het zoetwaterbeheer. Tijdens een langdurige droge periode zal de aanvoer van zoet water beperkt zijn of stagneren. Door verdamping en de vraag naar zoet water voor de eilanden kan het laagst toegestane peil bereikt worden. Dan kan zeewater in het diepste deel tijdelijk toegestaan worden om het peil te verhogen. Zodra het aanbod van zoetwater het toelaat wordt dit zoute water weer effectief op de Voordelta geloosd.
Illustratie hieronder: het ontzilten van een meer met behulp van getij, een kokersluis en een dichtheidsscherm (rood). Ir. W.Lases.
Sinds vijftig jaar is er geen noemenswaardige verandering gekomen in de jaarlijkse totale hoeveelheden neerslag en water aangevoerd door de rivieren. Ook al fluctueren deze gedurende het jaar sterker, zoet water is nog altijd voldoende beschikbaar.
Wie neemt het initiatief? Al binnen een jaar nadat is afgezien van de verzilting van het Volkerak-Zoommeer organiseert het samenwerkingsverband Zuidwestelijke Delta een praktijkproef om te achterhalen hoe effectief de maatregel ‘Peilopzet’ in het zoete meer is bij extreme droogte. Een initiatief dat navolging verdient. Rijkswaterstaat is waterkwaliteitsbeheerder en het Deltaprogramma gaat over waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Spoedige afstemming tussen beiden over het Grevelingenmeer is van belang. Het klinkt allemaal als vanzelfsprekend. Niets lijkt verzoeting nog in de weg te staan, behalve stapels rapporten, plannen, bestemmingen, projecten en afspraken. Maar (water)nood breekt wet. Lopende overheidstrajecten zijn moeilijk om te buigen, tenzij de overheid met de kennis van nu hiertoe zelf het initiatief neemt.
Uit het voorgaande is gebleken dat een nieuwe zeer grote sluis niet nodig is voor het gevoelde waterkwaliteitsprobleem. Als het al een beetje werkt dan is het nog schieten met een olifant op een mug. Het probleem wordt slechts lokaal op het meer ervaren. Tijdelijk max. 15% van de bodemoppervlakte in de onderlaag tussen juni en september, oftewel zo’n 5% van de inhoud van het meer. Dit probleem moet niet verder opgeblazen worden dan het is. Het heeft niets uitstaande met het begrip ‘reanimatie van het meer’. Er zijn andere wensen in het spel. Allereerst is het goed, dat er een nadere analyse komt over de handhaafbaarheid van de Natura2000 aanwijzing van het kunstmatige Grevelingenmeer, een regionaal aquarium. De plannen voor de nieuwe sluis en de Flakkeese spuisluis zijn in strijd met de beginselen van Natura-2000. Ze brengen grote veranderingen aan in de situatie na de aanwijzing in 2013. Een aanwijzing voor een recent bestaand meer, 40 jaar, is op zich al niet logisch. Het moet zich als natuur van groot Europees belang bewezen hebben. Gedurende die periode is het beleid t.a.v. het beheer van het meer verschillende malen ingrijpend veranderd: de realisatie van de Brouwerssluis en de winter- resp. voljaarsopening van de sluis. Men was volledig vertrouwd geraakt met het fenomeen van het optreden van een zuurstofloze onderlaag, een natuurlijke eigenschap van dit meer. Een eigen bekende natuurvorm met een eigen nuttige functie, maar voor die enkele recreatieduiker, die daar speciaal naar toe wil, niet aaibaar. Dat is geen natuurbelang. In de natuur hoort aaibaar en niet aaibaar bij elkaar. Het is inclusief. Met de ervaring, die met het meer was opgedaan, is het meer zoals het functioneerde aanvaard. De ‘waarde’ werd door onze natuurambtenaren zo hogelijk gewaardeerd, dat men er een Europees belang van maakte door de aanwijzing Natura-2000. Men was zich zeer bewust, dat de doelstelling van een zoet meer geblokkeerd werd. Dan moet men dat ook zo in zijn waarde laten. Om daar nu zeer kostbare forse veranderingen in aan te brengen om andere biologische wensen te verwezenlijken, is hiermee in strijd en salami tactiek. Het is nu een vorm van elitair handelen geworden. Aan die aanwijzing zijn doelstellingen toegevoegd in de vorm van habitats en streefaantallen voor bepaalde soorten watervogels. Het is de vraag of die aangeven wat de soortenrijkdom was die voorkwam, of een streven om het nog veel mooier te maken dan dat de natuur zelf heeft bewezen wat natuurlijk is. Laat de natuur dat nu lekker zelf bepalen. Geen menselijk gedram. De hele Natura-2000 aanwijzing blijkt te wringen en wordt te pas en te onpas gebruikt. Het is de hoogste tijd om de oneigenlijke aanwijzing ongedaan te maken. Dan kunnen het eigenbelang van de zoutlobby en het algemeen belang beter afgewogen worden. Voorts is er de kaderrichtlijn water met een eigen toepassing voor dit meer. Wat mensen voelen al een waterkwaliteitsprobleem, krijgt zo zijn eigen juridische dynamiek. Ook dit botst met de instandhoudingdoelstelling van Natura-2000.
Waterkwaliteitsprobleem. Na de realisatie van het meer in 1971 werd het meer wat minder zout (ruim 1‰ oftewel 700 mg Cl’/l per jaar) door de neerslag minus verdamping en afvloeiing van zoet en brak water van de eilanden (bij elkaar ca. 2 m 3/sec). In deze periode voor de realisatie van de Brouwerssluis, 7 jaar, is het zoutgehalte van het meer met ca. 5000 mg Cl’/l gedaald. Voor de invloed op de verzilting naar het grondwater natuurlijk een verbetering. Het zoutgehalte zakte op het meer van 30 naar 22‰ tot de opening van de Brouwerssluis in juli 1978, waarna vanuit de Voordelta water met zoutgehaltes tussen 27 en 33‰ op het meer kwam. Er ontstond een sterke gelaagdheid met een laag zoutgehalte in de bovenlaag. Het zwaardere binnenkomende water stroomde in de onderlaag en ontwikkelde zuurstofgebrek met massale sterfte van flora en fauna. De grenslaag steeg tot 8 meter onder de waterspiegel in sept. 1979. Besloten werd om de sluis alleen nog in het winterhalfjaar open te houden. Een periode ook waarin de Voordelta het minst onder invloed staat van de rivierafvoeren via het Haringvliet. In die eerste 20 jaar voldeed het meer aan de waterkwaliteitsdoelstelling. In de 90’er jaren was de jaarlijks optredende zuurstofloze onderlaag ca.3% en lag beneden de grensdoelstelling van 5% van de bodemoppervlakte en het fosfaatgehalte ging omlaag. In 1999 werd evenwel weer overgegaan tot een opening het gehele jaar door.
In deze eeuw groeide door deze voljaarsopening van de Brouwerssluis de bodemoppervlakte aan zuurstofloze onderlaag gestaag tot ca. 15%. In de eerste 10 jaar snel naar 10%. Er wordt meer zout water aan de diepe wateren toegevoegd, waardoor een spronglaag ontstaat, die in de zomer soms tot 8 à 12 m onder de waterspiegel reikt. We worden geconfronteerd met een sterke toename in volume en oppervlakte met een gebrek aan zuurstof (3-5x zo groot Rydberg & Lases, dec. 2019). Het meer voldoet door deze openingsstrategie niet meer aan de waterkwaliteitsdoelstelling. De oplossing van het probleem is in feite eenvoudig. Terugkeren naar alleen een geopende sluis in het winterhalfjaar. Het kost niets.
Echter de projectgroep geeft er om biologische redenen de voorkeur aan de sluis het hele jaar geopend te houden. Maar ook bij een voljaarsopening kan met beperkte middelen aan de waterkwaliteitsdoelstelling voldaan worden. Op enkele diepe punten is een mechanische verticale beluchting via een pijp middels een pompsysteem te realiseren. Heel effectief, omdat menging wordt geforceerd door zuurstofrijk lichter oppervlaktewater in diep zuurstofarm zwaar bodemwater te pompen. In een soortgelijke geometrische situatie in Zweden herstelde de bodem flora en fauna zich binnen twee jaar. De benodigde energie wordt geschat op een paar honderd kWh/dag. Daar zijn geen grote infrastructurele maatregelen voor nodig.
Via de Brouwerssluis vindt onder invloed van het getij een uitwisseling plaats tussen water uit een beperkt gebied voor en achter de sluis. Verdere beïnvloeding van het water op het meer vindt plaats onder invloed van de wind en door verschil in dichtheid (zwaarte) van lichter warm en zwaarder koud water en door lichter water met lager zoutgehalte en zwaarder water met hoger zoutgehalte. Het is een ingewikkelde mix van diverse waterbewegingen met vorming van tussenlagen en verschillen in zuurstofgehalte.
Het water in de Voordelta wordt gedurende het jaar meer of minder beïnvloed door de zoetwaterafvoer door de Haringvlietsluizen. Bij hoge afvoer vermindert het zoutgehalte in de Voordelta en de voedingsstoffen nemen toe. Men name in het voorjaar. Dan kan het zoutgehalte zelfs iets onder dat van het meer komen, zodat de uitwisseling een ander karakter heeft. Zo kunnen ook variabele verschillen in temperatuur tussen Voordelta en meer optreden. In het voorjaar en de zomer is het stikstofgehalte in de Voordelta beduidend hoger dan in het meer en zorgt voor een stikstofbelasting op het meer. Aan de andere kant zorgt in het meer de zich opbouwende zuurstofloze onderlaag voor afbraak van de stikstof, dat als gas ontwijkt. Zo vermindert het stikstofgehalte weer. Maar toename en afbraak van het stikstofgehalte is op het meer verschillend. In die zuurstofloze onderlaag vindt teruglevering van fosfaat uit de bodem plaats en is er een netto afvoer van fosfaat naar de Voordelta. Een grondige analyse van die processen is gedaan door em. prof. Lars Rydberg, oceanograaf, die grote expertise heeft op dit gebied in baaien in Scandinavië. Het levert aanvullende kennis op het werk dat door de projectgroep is gedaan en leidt tot een bijgestelde kijk.
N.B. . Een leuke gebeurtenis is b.v. dat de zeehond in de zomer een kijkje is komen nemen op het meer. Zowaar werd bij de uitbreiding van de Natura-2000 aanwijzing in 2017 de habitat zeehond toegevoegd. Kennelijk wordt het van groot Europees belang gevonden om deze recreant hier te houden.
De laatste jaren is er steeds meer te doen over het natuurlijk gedrag van dit meer, terwijl het toch als zodanig onder Natura 2000 is gebracht. Het natuurlijk fenomeen van de jaarlijkse opbouw en afbraak van een zuurstofloze onderlaag in een beperkt deel van het meer wordt als een waterkwaliteitsprobleem ervaren. Doordat de Brouwerssluis het hele jaar geopend is, blijkt dat de maximale zuurstofloze bodemoppervlakte aangroeit tot ca. 15%. Als ‘waterkwaliteitsdoelstelling’ is een maximale bodemoppervlakte van 5% gesteld. Daarnaast zijn er extra wensen van biologen om veel meer getij op het meer te realiseren. Er vindt een ware propagandaslag in de media plaats om een 10x zo grote sluis in de Brouwersdam te kunnen realiseren. Dit op basis van beweringen dat de Grevelingen een dood en stilstaand meer zou zijn en deze sluis de oplossing van het probleem. Het zou ook nog klimaatbestendig zijn. Niet dus. De gebezigde begrippen, zijn onwaar, dan wel grotendeels onwaar.
In het begin van de zeventiger jaren werd studie gedaan naar het zoete Grevelingenmeer. Niet alleen naar ontzilting, maar naar bepaalde problemen, die zich in het meer kunnen voordoen. Het voorkomen in diepere meren van een zuurstofloze onderlaag was bekend. Uit de praktijk bleek dat met de wind, zoals die in Nederland voor kwam, het water tot zo’n 15 m diep kon doormengen. In de zomer ontstond dan een lichtere warmere bovenlaag en een zwaardere koudere onderlaag. De bovenlaag werd van zuurstof voorzien, de onderlaag niet. Daar werd de zuurstof verbruikt. Ook toen was de vraag, wat doen we er mee. Als oplossing werd toen bedacht om met mechanische beluchting op enkele diepe punten tijdelijk een verticale stroming te veroorzaken. (Deze eeuw is deze methode door Stigebrandt in Zweden in een (zoute) baai met succes toegepast.) Echter de discussie werd toen principiëler gevoerd. Ook al was die bacterienatuur in de onderlaag niet aantrekkelijk, het had zijn eigen functie. De conclusie was toen, dat elke natuurvorm evenveel recht had om te bestaan. De situatie van een tijdelijke, beperkte zuurstofloze laag werd geaccepteerd, zoals ook in de andere meren daar geen actie op ondernomen werd.
In een zout meer ligt het gecompliceerder. Daar komen ook verschillen in zoutgehalten door de neerslag en het afvloeien van zoet en brak water van de eilanden. Aan de oppervlakte is het zoutgehalte wat lager en het water lichter van gewicht dan dieper in het meer. Het versterkt het effect en de zuurstofloze laag aan de bodem kan hoger komen.
Er is geen sprake van een dood meer. Ook de zuurstofloze onderlaag is levende natuur. Alleen geen ‘aaibare’, waarmee men wil scoren. Het is ook geen getijloos en stilstaand meer. Via de Brouwerssluis is uitwisseling met de Voordelta onder invloed van het getij. Er is in de bovenlagen altijd stroming als gevolg van de wind. Onderin zijn er waterbewegingen onder invloed van verschillen in dichtheid (gewicht). Daar bouwt o.a. de zuurstofloze onderlaag zich op en wordt ook jaarlijks weer afgebroken.
Het Grevelingenmeer zal door die 10x zo grote sluis als zodanig niet reanimeren. Het water dat vanuit de Voordelta het meer binnenkomt zal in een beperkt gebied direct achter de sluis vertragen. Daar vindt ook de menging plaats. Het is in oppervlakte en diepte beperkt. De opbouw en afbraak van de zuurstofloze onderlaag heeft plaats in de diepe zuidelijke geul. De extra menging door de nieuwe sluis vindt in de bovenlagen van de noordwestelijke hoek van het meer plaats. Een positieve invloed op het waterkwaliteitsaspect van de optredende zuurstofloze onderlaag mag niet verwacht worden. De nieuwe sluis zal alleen kunnen voorzien in de aanvullende wensen van sommige biologen, niet in de waterkwaliteitsdoelstelling.
Uit de startnota blijkt dat de beschikbaarheid van zoet water in de provincie heel erg in de knel is gekomen en naar de toekomst toe alleen maar erger wordt. De bewustwording dat dit in belangrijke mate te wijten is aan het gevoerde en nog steeds vigerend verziltingbeleid staat nog in de kinderschoenen en vergt door ingesleten belangenposities kostbare tijd. Er zijn al twee generaties verloren gegaan. Het bewustzijn dat de beschikbaarheid van zoet water van primair en algemeen belang is voor de mens en dat andere belangen van een andere orde zijn. Politici zullen meer oog moeten krijgen voor de toekomstige generaties, waarbij zoetwaterbeleid spoedig leidend dient te worden. De discussie over een zoet Grevelingenmeer zal op korte termijn gedegen gevoerd moeten worden, zodat grote projecten met een ander oogmerk, die in dit verband niet zinvol zijn, kunnen worden voorkomen.
Wanneer prioriteit zal worden gegeven aan een zoet Grevelingenmeer zal dat het pijnlijkst zijn voor de oesterteelt. De mossel- en oesterteelt is evenals de landbouw diep geworteld in de Zeeuwse samenleving.
In de Grevelingen was voor de Deltawerken al oesterteelt. Alleen niet van die omvang als nu mogelijk is in dit beschutte meer zonder de getijstromen en stormvloeden van toen. Na de strenge winter van 1963/1964 en de zeer hoge rivierafvoeren van 1966, die grote schade aan de mossel- en oesterteelt veroorzaakten, heeft de bedrijfstak het Rijk gevraagd om vervroegd via het Deltaschadefonds uitgekocht te kunnen worden. Immers het gehele Zeeuwse meer incl. Grevelingenmeer zou zoet worden. Daarna zijn er weer bedrijven begonnen voor eigen risico. De oesterteelt op het Grevelingenmeer is florerend. Het noodgedwongen opgeven van deze teelt in het meer zal veel zorg en begeleiding eisen.
Een belangrijk knelpunt is ook de omstreden Natura 2000-aanwijzing van het Grevelingenmeer. Het kunstmatige meer is in overdrachtelijke zin een aquarium en onderhevig aan regionale wensen van biologen. Doelstellingen zijn niet eigen aan het meer dat in ontwikkeling is en zich weer moet aanpassen aan nieuwe ‘apparatuur’, zoals sluizen, en beleidswijzigingen. Er is met dit kunstmatige meer geen Europees belang gemoeid. Zodoende is er geen basis voor de Natura 2000-aanwijzing. De aanwijzing in 2013 is door Nederlandse natuurambtenaren opgesteld. De situatie van die tijd dient dan gehandhaafd te worden. Daarin past geen Flakkeese spuisluis of een nieuwe zeer grote sluis in de Brouwersdam. Deze sluizen voegen, afwijkend van de beginselen van Natura 2000, nieuwe functies toe aan het meer. De aanwijzing zorgt tevens voor een barrière om tot een zoet meer te kunnen komen.
Een belangrijk aspect in de aanwijzing vormden de watervogels. Deze zijn echter niet aan het gebied gebonden en komen in geheel noordwest Europa voor. Zij zijn onderhevig aan invloeden elders. Watervogels zullen er altijd in grote aantallen komen ook al is het water zoet of brak.
Het streven van de provincie is volgens de startnotitie van het Zeeuwse Deltaplan Zoet Water om Zeeland in 2050 te voorzien van een robuust zoetwatersysteem, zodat men zelf weerbaar is. Enerzijds door het maken van zoetwaterbergingen (natuurlijke bergingen prima), anderzijds door de aanvoer van zoetwater via pijpleidingen. Is het verwachtingspatroon van dit streven niet erg optimistisch? De verziltingsdruk op het grondwater blijft verder toenemen. Met kunstmatige maatregelen zullen de gevolgen van het verziltingsbeleid verzacht worden en zal er een vorm van beperkte weerbaarheid ontstaan. Het blijft een soort pijnstilling zonder de oorzaak van die toenemende verzilting aan te pakken waar dat kan. De term robuust is in dit verband moeilijk te begrijpen. De vraag naar aanvoer via die leidingen zal almaar verder toenemen. Het zal steeds meer energie vergen. Kan deze niet natuurlijke aanvoer steeds gegarandeerd worden met de benodigde energie?
Wat is nu die veel grotere meerwaarde van een zoet Grevelingenmeer. Door een zoet meer wordt de grens van de verziltingsdruk teruggebracht van de Grevelingendam naar de kust (Brouwersdam). Het zal als buffer functioneren tegen de toenemende verziltingsdruk vanuit zee. Het zoete meer stopt de huidige verziltingsinvloed van het meer op het grondwater van Schouwen-Duiveland en Goeree Overflakkee en natuurlijke afname van de verzilting van het grondwater wordt in gang gezet. Het biedt een optimale bescherming tegen verzilting van het aanliggende land en het achterland. Het is van cruciaal belang voor Schouwen-Duiveland. Het kan vanuit het zoete meer een flexibel en heel duurzaam zoetwaterbeleid voeren met als basis de huidige infrastructuur. Tot op heden nog onmogelijk. Tevens stopt de zoutbelasting vanuit het Grevelingenmeer naar het Volkerak-Zoommeer. Voor de Brouwerssluis zal een zgn. dichtheidsscherm gebouwd moeten worden om eerst het meer te ontzilten (in een aantal maanden) en om later op gezette tijden bij te dragen aan een optimaal zoetwaterbeheer. Er is nog lang nalevering van zoute kwel naar het meer. Het dichtheidsscherm is vanwege de geometrie van het meer een redelijk omvangrijke constructie. Het zorgt er voor om selectief het water aan de bodem van het meer naar de voordelta af te voeren. Als zich later voor de Brouwerssluis aan de bodem zouter water verzamelt, omdat het zwaarder is, zal dat als eerste worden afgevoerd.
Binnen de mogelijke peilvariaties op het meer kan het peil opgezet worden in tijden van hogere afvoeren en gebruikt worden tot het laagst toelaatbare peil in tijden van droogte. Als die droogteperiode langer duurt, kan overwogen worden om dat laagste peil vast te houden door (zout)water uit de voordelta aan de bodem in te laten om zo, binnen grenzen, langer van het zoete water gebruik te kunnen maken. Zodra via hogere afvoeren weer over zoetwateraanvoer beschikt kan worden, wordt als eerste de binnen gelaten zoute onderlaag afgevoerd. Het zoetwaterbeheer van het meer is zo erg flexibel.
Voor die natuurlijke aanvoer van zoetwater naar het meer moet de nog niet aangelegde sluis in het noordelijk deel van de Grevelingendam worden aangelegd. Daarnaast spelen de mogelijke peilvariaties op het zoete Volkerak-Zoommeer een rol en hoe die optimaal te krijgen. Een zoet Grevelingenmeer is de meest duurzame oplossing. Door de toenemende verziltingsdruk uit zee zal het meer op lange termijn vertraagd verzilten met een veel lager zoutgehalte als nu. Zo werkt deze buffer voor de zeer lange termijn ook beschermend voor de Brabantse Delta.