HET KANAAL DAT ER NOOIT KWAM


| 30-06-2022 |

 

Afgelopen maand ben ik naar een bijeenkomst van de Zuidwestelijke delta geweest over de mogelijke gevolgen van de zeespiegelstijging. Wat kan er en wat kan er niet en wat zijn de mogelijke belemmeringen?

Ik ben een soort van somberman als ik kijk naar de belemmeringen in de kustverdediging en in het bijzonder de Westerschelde in relatie met het op 19 april 1839 gesloten traktaat (het scheidingsverdrag). Inhoudende o.a. dat de scheepvaart op de stromen en bevaarbare rivieren, die het Belgische en Nederlandse grondgebied scheiden of gelijkelijk doorlopen, vrij zijn. Nederland nam bovendien de verplichting op zich “indien natuurlijke gebeurtenissen of werken van kunst de in het tegenwoordige artikel aangewezen voor de scheepvaart voor het vervolg onbruikbaar mochten maken… aan de Belgische scheepvaart ter vervanging der gezegde onbruikbaar geworden wegen voor de scheepvaart, andere zodanige wegen, die even veilig en even goed en gemakkelijk zijn, aan te wijzen.” Dit verdrag heeft de afgelopen 180 jaar keer op keer in de weggezeten om tot goede en blijvend veilige afspraken met de Belgen te komen.

De toegenomen gewenste doorvaartdiepten in verhouding tot de veiligheid van onze kusten langs de Westerschelde vragen steeds meer aandacht en kans op onvoldoende vooroever om dijkvallen te voorkomen nemen dan ook toe. De combinatie van vaargeuldiepte en stijgende zeespiegel zal tot een herziening van het traktaat moeten leiden. De geschiedenis van de Antwerpen-Rijnverbinding is het bestuderen waard om een idee te hebben wat ons de komende vijftig tot honderd jaar te wachten staat. In dat kader las ik: “Het Nederlands-Belgische waterwegenvraagstuk; publicatie uitgegeven door het Nederlands comité waterwegen, 1952” en de geschiedenis van dit waterwegenvraagstuk.

De plannen tot afdamming van het Kreekrak en Sloe en het graven van het Kanaal door Zuid-Beveland en het Kanaal door Walcheren waren voor België aanleiding tot heftige protesten. De eerste commissie welke 20 december 1849 plaatshad leverde al veel stof tot ergernissen op. De volgende twee (1860 en 1865) waren niet anders. De Belgen bleven dwarsliggen. Pas de inbreng van een commissie van Franse, Pruisische en Engelse deskundigen leverde op dat de Belgen uiteindelijk deden beseften dat deze ‘tussen’ wateren voldoende diep, breed en veilig zouden zijn.

België voelde zich altijd benadeeld. Zo eiste op 11 februari 1919 de Belgische Minister van Buitenlandse zaken op de vergadering van de Opperste Raad der Geallieerden te Parijs aanpassing van het Scheidingsverdrag. Zij eisten de komst van een rechtstreeks Kanaal tussen Antwerpen en Moerdijk. Nog in 1919 ging een commissie aan de slag en werd er op 3 april 1925 een overeenkomst getekend. De Nederlandse media (Het Algemeen Handelsblad, de Nieuwe Rotterdamse Courant en De Tijd vonden de overeenkomst te éénzijdig en voorzagen onevenredige offers van Nederland en vermoede een ernstige concurrentie van Amsterdam en Rotterdam. Er kwam zelfs een Nationaal Comité van Actie (31 oktober 1925). De Eerste Kamer gaf gehoor aan het allerwege weerklinkende protest en verwierp het wetsontwerp tot aanleg van het Kanaal Antwerpen-Moerdijk op 24 maart 1927 met 33 tegen 17 stemmen!

In 1928 begonnen nieuwe onderhandelingen met nota uitwisselingen. Deze liepen vast en werden in 1932 opgeschort. De internationale crises en spanningen liepen daarna op en de Tweede Wereldoorlog kwam. In de eerste na-oorlogsjaren kwam met de Benelux-gedachte ook de ‘waterwegenkwestie’ weer tot leven. Er werden in korte tijd tal van varianten van het Kanaal Antwerpen-Moerdijk uitgewerkt. Op 16 mei 1951 verschenen deze zelfs in de Belgische couranten, zie foto.

Met als gevolg dat op 7 juni 1951 naar goed Hollands gebruik het Comité ter Behartiging van de Nederlandse Belangen bij de Rijn-Schelde-verbinding werd opgericht. Kortheidshalve genoemd Nederlands Comité Waterwegen. In 1975 kwam de Rijn-Schelde verbinding tot stand en in 1986 werd deze na de bouw van de Oesterdam zelfs getijdenvrij en zoet.

Soms, heel soms vraag ik mij af waarom iets 50, 60 jaar moet duren voordat het tot stand komt. En waarom iets, wat in eerst instantie een Kanaal zou worden tussen Antwerpen en Moerdijk (dus een kanaal door Westelijk Noord-Brabant) uiteindelijk een vaarweg werd op de grens van Noord-Brabant en Zeeland? Overwegend op Zeeuws territoir!

Het is maar een gedachte van iemand die wel vaker de gedachte heeft geuit dat ons mooie Brabant nog altijd een Generaliteitsland is of zeker in de jaren vijftig nog was. Die rooms-katholieken dienden immers vast het Belgische belang! Zo werd gedacht.

Ik heb zomaar een ‘rare’ gedachte. Misschien kwam dat wel omdat de beslissers en voorbereiders van de relevante beslissingen niet uit Noord-Brabant kwamen! De zeven leden van het Dagelijks Bestuur van het Nederlands Comité Waterwegen kwamen allemaal uit Amsterdam en Rotterdam. Van de 50 overige leden van het Nederlands Comité Waterwegen kwamen er 16 uit Amsterdam, 12 uit Rotterdam, 9 uit overig Zuid-Holland, 4 uit Zeeland en 9 uit de rest van Nederland. Geen van de leden van het Nederlands Comité Waterwegen, die het Nederlands-Belgische waterwegenvraagstuk bestudeerde, kwamen uit Noord-Brabant of Limburg!!!!! Bijna 60 mannen praten/denken over de Nederlands-Belgische waterwegen zonder een Noord-Brabantse en Limburgse inbreng, hopelijk zijn ze in Den Haag nu wel bereid onze belangen mee te wegen.

Hoe zou West-Brabant eruitgezien hebben als het anders was gelopen en hoe had de West-Brabantse economie er uit gezien? Dan waren we zeker nog meer dan nu de logistieke hotspot geweest!

 

 

Louis van der Kallen.

 


DE PRIJS VAN DECENNIA WANBELEID


| 14-06-2022 |

 

De titel had ook kunnen luiden: De prijs van decennia niets of te weinig doen/grenzeloos optimisme/welbeloven maar niet leveren/vooruitschuiven/onhaalbare verplichtingen aangaan/achteloosheid/politieke schijnheiligheid/kiezersbedrog.

De Vogelrichtlijn stamt uit 1979. De Habitatrichtlijn uit 1992. Deze richtlijnen bestaan uit twee delen: soortenbescherming en gebiedsbescherming. Alle EU-lidstaten hadden de plicht ZELF beschermde gebieden aan te wijzen voor specifieke (leefgebieden van) (vogel-)soorten. De, door de overheden, onder beide richtlijnen aangewezen beschermde gebieden vormden het Natura 2000-netwerk.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijk voor het aanwijzen van een Natura 2000-gebied en doet dat via een aanwijzingsbesluit.

In zo’n ministerieel besluit staat:

  • Wat beschermd wordt (welke habitattypen en plant- en diersoorten en hun leefgebieden);

  • Welke doelen gerealiseerd moeten worden (behoud, verbetering, uitbreiding);

  • De exacte begrenzing van het te beschermen gebied.

Dit alles gelet op de artikelen 10a en 15 van de Natuurbeschermingswet 1998;

De Nederlandse bijdrage aan het Europese netwerk van beschermde natuurgebieden (Natura 2000) bestaat uit 162 gebieden. Deze gebieden liggen zowel op het land als op zee. De meeste gebieden zijn inmiddels definitief aangewezen.

De referentiedatum is de datum waarop het Natura 2000-gebied onder de bescherming van de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) is gekomen. Dit geldt ook voor gebieden die op grond van de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) zijn aangewezen. Voor bijna alle Nederlandse Natura 2000 gebieden zijn de peildata vastgesteld in de periode 1994/2004. In de provinciale beleidsregels (intern en extern salderen) wordt de link gelegd met de referentiedatum. Overheden en andere belanghebbenden zoals landgebruikers en bedrijven weten dus vaak al 20 jaar wat de doelstellingen zijn!

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een andere tak van decennia wanbeleid.

De KRW is opgesteld om de waterkwaliteit in Europa te verbeteren. De richtlijn is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken (die we als Nederland ZELF hebben opgesteld) die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is. Oorspronkelijk was de doelstelling van de KRW-realisatie in 2015. Toen dat niet haalbaar bleek is derogatie (met toestemming van de EU af te wijken van een algemeen vastgestelde norm) oftewel uitstel tot 2027 verleend! Het wordt steeds duidelijker dat de doelen grotendeels niet gehaald zullen worden, deels omdat ze onhaalbaar zijn.

De titel boven dit artikel en alle gegeven titelalternatieven gelden evenzeer voor de KRW-doelstellingen als voor de Natura 2000 doelstellingen.

In oktober 1897 werd er bij besluit van de Koningin-regentes een Staatscommissie ingesteld met de opdracht “te onderzoeken, welke maatregelen behooren te worden genomen ter voorkoming van, voor de volksgezondheid schadelijke, verontreiniging der openbare wateren en van dit onderzoek aan Hoogst Derzelve verslag uit te brengen, eventueel onder bijvoeging van één of meer wetsontwerpen”.

Bij de installatie van de commissie in de Trèves-zaal zei de minister van Binnenlandse Zaken onder meer: ”Alleen de samenwerking van mannen van wetenschap en praktijk op verschillend gebied kan leiden tot de oplossing van het hoogst moeilijk vraagstuk, dat aan Uw onderzoek is onderworpen.” en verder: ”Door dit onderzoek hoopt de Regeering U te zien komen tot de kennis van de eischen, die, ter voorkoming van eene voor de volksgezondheid schadelijke verontreiniging van openbare wateren, behooren gesteld te worden aan allen, maar inzonderheid aan openbare besturen of bijzondere inrichtingen, die zoodanige verontreiniging toelaten of veroorzaken. Deze eischen behooren geformuleerd te worden in wettelijke voorschriften, die tevens de noodige bepalingen moeten bevatten om de uitvoering te verzekeren en aangaande de voorziening tegen eventueel daaruit voortkomende moeilijkheden en geschillen.”

De voorzitter van de commissie van Lynden antwoordde de minister met o.m. de volgende uitspraken: “Al moge tot nog toe weinig zijn gebleken van de wetenschappelijke vaststelling van de schadelijkheid van in het water verspreid vuil van organischen oorsprong, geen wetenschappelijk man zal de ontkenning dier schadelijkheid voor zijn rekening willen nemen. Wie zal willen ontkennen, dat, onder den invloed van zoodanig water opstijgende giftige dampen, van menig leven de kracht en de energie gedoofd of het weerstandsvermogen gebroken en vooral menig kinderlijk leven, dat vreugde en licht in een huisgezin had kunnen brengen, geknakt werd?” en verder: “Zou Nederland, trotsch op zijnen wateren en op de macht waarmede het deze bedwingt, onmachtig blijken die wateren zuiver te houden in het belang van de bewoners des lands? Neen. Wij geloven met Uwe Excellentiën aan eene bevredigende oplossing.”

De commissie stelde vijf subcommissies in die elk een belangrijk aspect moesten onderzoeken en daarover moesten rapporteren. Op 29 juni 1901 werd een lijvig en degelijk rapport van ruim 200 pagina’s uitgebracht met als bijlagen onder meer de rapporten van de subcommissies.

Het geheel was “getuigend van inzicht en een ver vooruitziende blik.” Het bijgevoegde wetsontwerp, afgestemd op het ontwerp Gezondheidswet, werd in 1903/04 ingediend, maar nimmer behandeld en is in 1905 ingetrokken. Toen begonnen we reeds met achter de feiten aan blijven lopen. Wel plannen maken maar die slechts deels uitvoeren.

100 jaar vrouwelijke staatshoofden en een waterprins en koning hebben er niets aan veranderd. Men onderzoekt, stelt rapporten op, formuleert een wetgeving en doet vervolgens niet datgene wat nodig is. Uitstellen, uitstellen, uitstellen lijkt de mantra. Totdat er iemand komt, die onder druk van de rechter wel tot daden probeert te komen. Dan is de wereld te klein.

Meer dan 120 jaar wanbeleid op het vlak van water en natuur. Letterlijk komen we al 120 jaar om in de stront. Alleen noemen we het nu stikstofverbindingen! Steeds onder druk van de (politieke) actualiteit maken we plannen en wetten om er vervolgens te weinig inhoud aan te geven. Wetenschappers (bèta’s) schrijven de rapporten, alfa’s (politici) doen de onrealistische beloften en burgers, de natuur en ondernemers lijden! Als er de afgelopen 120 jaar inhoud was gegeven aan wet- en regelgeving was ‘Leiden’ niet in last en hoefden er geen ‘barbertjes’ te hangen. Welke politici hebben er werkelijk nog schone handen? Ze zijn al te vaak in onschuld gewassen!

 

 

Louis van der Kallen


DE KOMENDE TRANSPORTCATASTROFE


| 29-05-2022 |

 

De afgelopen maanden was de ‘droogte’ veel in het nieuws. Dat is terecht maar tegelijkertijd zit er in dat nieuws foute en onvolledige informatie. Wat ik jammer vind is dat al jaren 1976 wordt genoemd als het recordjaar. Dat is een fout die al jaren wordt gemaakt en alle media papegaaien elkaar na. Wat ik ook doe, een mail richting die media en de scribenten van de berichten, de fout blijft. 1921 kenden ruim 27 % minder neerslag dan 1976. 

Over de droogte van 1920-1921 heeft Ad Vermaas in 1996 in de Weerspiegel (het blad van de Vereniging voor Weerkunde en Klimatologie) een buitengewoon goed leesbaar stuk geschreven, dat nog steeds actueel is.

Als je een integraal idee wil hebben van de gevolgen van droogte en een idee moet hebben welke variaties het klimaat kent dan is het van belang de data op orde te hebben. Het is duidelijk dat het klimaat veranderd. De dertigjaargemiddelden van temperatuur en neerslag variaties spreken boekdelen. Maar bij het veranderen van het klimaat is droogte effecten op de landbouw niet het enige waarmee we rekening zouden moeten houden bij het uitdenken, formuleren en vaststellen van nieuwbeleid. 1920/1921 kende een extreme droogteperiode van ZESTIEN MAANDEN. Met in die periode een gemiddelde neerslag van nog geen 50 % van de gewoonlijke neerslag. Met enorme gevolgen. Niet alleen voor de landbouw en de drinkwatervoorziening maar door extreem lage rivierstanden ook voor de scheepvaart op onze rivieren

Ook in Nederland worden de schaderisico’s voor vastgoed (bodemdaling), landbouw, natuur, arbeidsprestaties en transport steeds duidelijker. In onze delta blijkt de kans op extreem laagwater op onze rivieren – onze transportassen – snel toe te nemen en dit met enorme gevolgen. De Rijn was vroeger een echte smeltrivier waar regenwater zeker in de zomer een ondergeschikte rol speelde. Met het smelten van de gletsjers wordt in de zomer voor de bevaarbaarheid van de Rijn het regenwater steeds belangrijker. 

De afgelopen jaren was de Rijn steeds vaker beperkt bevaarbaar met alle gevolgen voor het goederentransport over het Rijn-Waal systeem. In de droge zomer van 2018 leden Duitse industriële bedrijven zoals Thyssen-Krupp en BASF, die voor hun grondstoffen en halffabricaten in hoge mate van vervoer over water afhankelijk zijn, grote schades. Voor de Europese en Nederlandse economie zou dit moeten betekenen dat we gaan nadenken over de toekomst van het vervoer over water en met name hoe de bevaarbaarheid van het Rijn-Waal systeem ook in de zomer kan worden geborgd. Als kanalisatie en stuwing van ons riviersysteem een reële optie wordt voor de toekomst moeten onze bestuurders wel in de juiste mindset komen. Dat wil allereerst zeggen: de juiste informatie krijgen.

Leverden de lage waterstanden van 2018 forse problemen op voor de scheepvaart. De waterstanden in 1949 en 1921 waren nog veel lager!!!!

In 1920/1921 lag de Duitse industrie in het Ruhrgebied op zijn gat. De Duitse economie maakte een crises door en de geallieerde (Frankrijk en Engeland) hadden in het kader van ‘herstelbetalingen’ het Ruhrgebied grotendeels ontdaan van zijn industrieel vermogen.  

Op in 1949 was het transport over water naar het Ruhrgebied niet wat het nu is. Het platgebombardeerde Ruhrgebied had zich nog niet hersteld van de vernietiging van het industriële vermogen en was het transport over water een schim van wat het nu is. 

Als de lage waterstanden van 1921 of 1949 zich nu zouden voordoen. Komt het transport over water vanaf Rotterdam over de Rijn in hele grote problemen en daarmee kan de economische motor van Rotterdam en haar achterland vrijwel stil komen te vallen. De Betuwelijn is dan niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat! 

De Maas was altijd al een echte regenrivier. Daarom is al meer dan honderd jaar geleden die problematiek opgepakt om de scheepvaart en de continuïteit van het goederentransport op de Maas te borgen door kanalisatie. Het wordt tijd dat er echt over de mogelijke gevolgen van de ‘droogte’ op het transport over water wordt nagedacht. Waarbij kanalisering van de Rijn en de mogelijkheid van afsluiten van de Nieuwe Waterweg middels sluizen bij de scenario’s betrokken zouden moeten worden.  

 

Louis van der Kallen


DIJKVERBETERINGEN


| 17-04-2022 |

 

Afgelopen week voor het eerst in jaren weer een echte vergadering van de commissie Veiligheid van het waterschap Brabantse Delta. Met gelijk een aantal grote dijkverbeteringsprojecten. De aanpak van onze zwakste schakel, de Standhazensedijk (ten westen van de Dongemond), het traject Moerdijk – Drimmelen en Willemstad-Noordschans.

Dijkverbeteringen en aanleg hebben al vele jaren mijn grote belangstellingen. Het gaat immers over iets wat voor het laaggelegen deltaland Nederland van immense betekenis is. Onze veiligheid tegen de oerkrachten van het water. In de ontwerp Deltawet stuknummer 4167 die in november 1955 naar de Tweede Kamer werd gestuurd. Kwamen deze trajecten ook voor. Samen met enkele andere verbeteringstrajecten in het werkgebied van wat nu het waterschap Brabantse Delta is. Zoals Noordschans-Willemstad (toen was de naam omgekeerd), Dongemond-Drimmelen (waar de Standhazensedijk deel van uit maakt) en de trajecten; Vegetaspolder (ten oosten van Geertruidenberg), Willemstad – Fort Sabina en Fort Sabina – Dintelsas. Zie bijgevoegde foto’s.

Bijna 70 jaar na dato is het best interessant te bekijken wat er toen gerealiseerd is en wat moet er nu waarom gebeuren. Mijn bijzonder aandacht gaat dan altijd uit naar de vraag; wat is nu het probleem dat aangepakt moet worden en hoe is dat ontstaan?

Kijkende naar het mogelijke faalmechanisme piping, wat een probleem is bij de Standhazensedijk, dan is een mogelijke (deel) oorzaak de gegraven plassen aan de voet van de dijk (zie foto). Maar mogelijk zijn er meer oorzaken zoals de ondergrond. Mijn ervaring is dat bestudering van wat onze voorgangers deden vaak aanwijzingen geeft voor mogelijke oplossingen nu. Veel technici weten veel van wat de computers hen aanbieden en soms slechts beperkt van wat in de papieren archieven te vinden is. Ze vertrouwen veel op modellen als kennisbron voor de opbouw van kennis. Ook de ‘kennisinstituten’ werken veel met modelberekeningen en nog slechts zelden met feitelijk onderzoek. Soms ook omdat veldonderzoek naar bijvoorbeeld de kwaliteit van de grasbekleding van dijken decennia kan duren. Men heeft haast en geloven dat modellen die kennis ook kunnen bieden. Als oud-onderzoeker heb ik vaker dan zij, mijn twijfels en hecht ik aan het doorneuzen van archieven.

Tijdens de commissie heb ik bepleit goed te kijken naar de grasbekleding en de mogelijkheden die grasmengsels bieden om middels een betere beworteling te komen tot een grasbekleding die beter bestand is tegen overspoeling en langdurige golfslagbelasting. Daarbij bloemrijke/kruidenrijke soorten mengsels te betrekken om deze grasbekleding meer insect- en vogelvriendelijk te maken. Hoe vinden we het optimum; veilig en flora en fauna vriendelijk?

Ik heb ook gevraagd om vast na te denken over hoe met kunst en informatie over wat we gaan doen of straks gedaan hebben om te gaan, zoals bij het verstrekken van de informatie over al het moois wat staat te gebeuren. Waarbij ik verwezen heb naar het kunstwerk De Wachter wat herinnerd aan de vorige ronde van dijkverbeteringen (zie foto).

Net als de meeste mensen heb ik soms de neiging de geesten wakker te maken met een woord dat mensen doet afvragen: waar heeft hij het nu weer over? Dit keer was het ‘suatiesluis’! Voor de echte liefhebbers een suatiesluis in werking op Ameland.

 

Louis van der Kallen


DE MYTHE VAN ZOUT


| 22-02-2022 |

 

Het testcentrum voor getijdenenergie bij de Flakkeese Spuisluis is mislukt. Het geplande vervolg hierop is een grote doorlaat in de noordelijke Brouwersdam, zo mogelijk gecombineerd met een getijdencentrale. Dit project genaamd ‘Getij Grevelingen’ kost honderden miljoenen, maar zorgt helaas niet voor de beoogde menging van het water en een centrale is onrendabel. Niet doen dus! Nu wil men zout water door de Flakkeese Spuisluis heen en weer laten stromen om het zuurstofgehalte van de Grevelingen te verhogen. Dit geeft hoogstens ter plekke enig effect. Een zuurstofrijk zout meer is wel te realiseren door een scherm te plaatsen tussen de stroomgeleidingswanden van de Brouwerssluis. Via een opening aan de bodem wordt dan de zware zuurstofloze onderlaag vanaf een diepte van 25 à 30 meter naar zee geheveld. Voorlopig zou dit kunnen, maar is het langer zout houden met de huidige zoetwatertekorten wel verantwoord?

Detail kaart 11 ‘Het wordt zouter’, Nationaal Waterplan 2009-2015

De wateropgaven voor klimaatbestendigheid
Waterveiligheid en zoetwatervoorziening, de hoofddoelen van de Zuiderzeewerken en de Deltawerken, zijn ook de hoofddoelen van het huidige Deltaprogramma. Ir. Johan van Veen voorzag het Deltaplan daarom van zeewerende dammen aan de kust voor de waterveiligheid en van zoete wateren voor de zoetwatervoorziening. Dat het laatste niet volgens plan is uitgevoerd, blijkt een grove misrekening. Het zoutgehalte in de wateren steeg in 40 jaar tijd zo sterk dat Zeeland zouter werd dan ooit. De bodemverzilting noodzaakt de overheid om te zoeken naar maatregelen voor de zoetwatervoorziening, waarbij men ook aanvoer van buiten de provincie overweegt. Het meest effectief is het om de oorzaak van de verzilting aan te pakken en de wateren te verzoeten. De Staten van Zeeland hebben mede daarom eind 2021 met een ruime meerderheid een amendement aangenomen om alle toekomstige opties voor zoetwatervoorziening open te houden.

Mythe versus realiteit
Met veel propaganda overvleugelde het sprookje van een zout natuureldorado de werkelijkheid. Zolang de Zeeuwse wateren zout blijven en de kwaliteit ervan sterk achteruit gaat, zal men keer op keer pogen de milieuproblemen met getijden op te lossen. Het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta 2010-2015+ heeft namelijk in dit deel van voormalig zoet laag Nederland nog altijd een sterke invloed op onder meer de Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050, het Zeeuws Deltaplan Zoet Water en tal van projecten en experimenten.pdf met zout en getijden. Zolang een sturende regie vanuit de overheid ontbreekt, verandert er weinig aan deze situatie.

Locaties van bestaande, geplande en wenselijke doorlaten

Plannen voor een open Haringvliet en een doorlaat in de Brouwersdam naar de Grevelingen halen zee en zout binnen, verlengen de kwetsbare kustlijn, bevorderen de verzilting, verkleinen de noodbergingscapaciteit en stuwen het rivierwater in het binnenland op tot gevaarlijke hoogten. Waarom zou het benedenrivierengebied moeten verzilten en het zeewater ver landinwaarts tegen de Grevelingendam en de Oesterdam moeten klotsen? Hoe absurd is het dat langs de Westerschelde natuurlijke hoge gronden, veel ouder dan de zeegaten, worden afgegraven waarna ze vervolgens dagelijks met zwaar verontreinigd zout water overstromen? Zoute getijdenwateren stijgen mee met de zeespiegel en verhogen zowel het overstromingsgevaar als de zoute kweldruk. Dus niets ‘Veilig Veerkrachtig Vitaal’. In plaats van robuustheid veroorzaken open verbindingen met de zee een toenemende kwetsbaarheid. Vol ongeloof zal men zich later afvragen wat die Nederlanders toch bezielden om dergelijke loze plannen te realiseren. Laten we bij alles vooruit denken, voorwaarts naar klimaatbestendigheid.

Cultuur en natuur
Alle Nederlandse landschappen zijn cultuurgebieden. Cultuur en natuur zijn er onafscheidelijk en water is daarbij het verbindend element. Bodemdaling tot beneden zeeniveau, als gevolg van ontwatering en winning van veen, noodzaakt tot een technisch gereguleerd watersysteem van polderlandschappen. Door verwaarlozing van dijkonderhoud en militaire inundaties konden stormen en watersnoodrampen veel van het lage land veranderen in wadden en zeegaten. Moeten we de extreem zoute situatie van Zeeland nu als een voldongen feit gaan beschouwen? Gaan we vanuit de ontstane achterstandspositie het schaarse zoete water met kunst en vliegwerk benutten of kiezen we in de beperkte tijd die nog rest voor klimaatbestendige oplossingen? Aan ons is de keuze zout of zoet.

Zware verzilting, toenemende onveiligheid en een natuurillusie.
Illustratie: Uitvoeringsprogramma ZWD ‘Veilig Veerkrachtig Vitaal’

Kijk niet weg van de ernst van de situatie
Nu de mens klimaatverandering en zeespiegelstijging veroorzaakt, gaat hij ook daar de gevolgen van ondervinden. Het beeld van verdrinkend Nederland wordt dan wel benadrukt omdat de klimaatdoelen de hoogste prioriteit dienen te krijgen, maar gelijkertijd moeten we het watersysteem tijdig aanpassen aan een versnelde zeespiegelstijging die er zonder twijfel aankomt. Gezien de ernst van de situatie mogen we niet een andere kant uitkijken.Door nader onderzoek kan men, aansluitend bij het verleden, de veranderingen op langere termijn in ogenschouw nemen en voortgaande keuzes maken. We hebben meer invloed dan ooit. Alleen ontbreekt het soms aan inzicht. “Voor willen komt weten” (Jan Terlouw).

Natuur lift mee met klimaatmaatregelen
Nieuwe estuariene natuur ontstaat door aanwas in de Voordelta, een proces dat we met golfbreektechnieken en het manipuleren van stromingen kunnen stimuleren.pdf. Het benutten van natuurlijke processen is duurzamer dan suppleren. Aanleg van migratierivieren op de aanslibbende platen in zee maken vispassage mogelijk zonder dat Nederland verzilt. De natuur past zich al duizenden jaren aan bij de gevolgen van het menselijk handelen en doet dat ook bij klimaatverandering en zeespiegelstijging. Meebewegen met de maatregelen voor klimaatbestendigheid betekent voor de natuurbeweging het deels herzien van vele in het verleden bevochten verworvenheden, zoals de natuurwetgeving, statussen en instandhoudingsdoelen, om ruimte te geven aan een natuur- en milieubeleid dat open staat voor transformatie en herbestemming.

Door nijpende zoetwatertekorten groeit de behoefte aan een zuidwestelijke zoetwatervoorraad. We zien steeds meer het belang van het vasthouden van zoet water. Zoetwatermilieus zijn een kostbaar goed en mondiaal zeer zeldzaam. Ze zijn van levensbelang voor de mens en dragen in hoge mate bij aan de biodiversiteit. Zo kunnen zoete meren een kraamkamer vormen voor al die trekvissen die hun eerste levensfase in zoet water doorbrengen.

Een stap voorwaarts
We kennen de oorzaken en bedreigingen. Laten we tijdig voorkomen dat de zoetwatervoorziening en de natuurbelangen in een achterhoedegevecht geraken. Dit door de wateren te verzoeten voordat de milieukwaliteit van de tot nu toe zout gehouden wateren nog verder achteruit gaat. Verzoeting van de Grevelingen is een relatief eenvoudige eerste maatregel. Door de Deltadienst is begin zeventiger jaren onderzocht hoe het Grevelingenmeer op de meest milieuvriendelijk wijze kan verzoeten.pdf met behulp van een dichtheidsscherm voor de Brouwerssluis.
Eenmaal in enkele maanden tijd verzoet, of desgewenst wat langer, heeft Zeeland een forse stap gezet naar een klimaatbestendige regio.

Wil Borm
Adviesgroep Borm & Huijgens

Dick Butijn
De Haakse Zeedijk

Deelnemers aan het Kennisprogramma Zeespiegelstijging van het Deltaprogramma


ONTPOLDEREN MET OF ZONDER GEVAARLIJKE CHEMICALIEN?


| 15-02-2022 |

 


De projectontwikkeling Hedwigepolder en PFAS problematiek.

Oftewel, hoe is het gesteld met de zorgplicht van onze betrokken overheden?


 

Het is ook vreemd, dat als men niet weet wat ons boven het hoofd hangt en gewaarschuwd is voor de gevaren, men toch door wil gaan met graafwerkzaamheden aan de zeedijk van de Hedwigepolder in het gesloten seizoen voor dijkwerkzaamheden. De Hedwigepolder loopt niet weg. Er is echt geen vluchtgevaar. Laat eerst alle overheden op het PFAS-terrein hun werk doen en dan kijken of er groen licht gegeven kan worden. Overheden zijn heel traag als ze met een echt probleem zitten, maar dat is dan een feit. Het kan toch niet zo zijn, dat zonder dat de gemeente Hulst geïnformeerd was, men stilletjes maar met dat afgraven begonnen is, terwijl het eerst voor dit najaar op de agenda stond. Opvallend is, dat het waterschap een uitzondering heeft gemaakt om toch een vergunning te geven, terwijl de nieuwe inlands gelegen zeedijk nog niet is goedgekeurd. Bovendien wil men alle schorren aan de voet van de zeedijk afgraven, terwijl juist voor het wegzakken van ondiepe estuariene natuur door de verdieping van de zeevaartgeul natuurcompensatie werd geëist. Heel opmerkelijk en nergens voor nodig.

Er is op dit moment volstrekt onvoldoende kennis op welke wijze en in welke mate de PFAS-verontreiniging in de Hedwigepolder plaats zal vinden. Gezien de aard van de verontreiniging met zijn gevaren voor de voedselketen is zorgvuldigheid geboden. Toch wilde gedeputeerde Pijpelink en de projectontwikkelaar snel doorgaan met wat men propageert als zijnde ‘natuurherstel’, ondertussen de daarmee gepaard gaande PFAS-verontreiniging monitoren en dan wel zien wat de gevolgen zijn. Dat is onverantwoord. De zorgplicht van de overheid is in het geding. Gelukkig onderkenden de leden van provinciale staten dat wel: een pas op de plaats. Het biedt zo ook de mogelijkheid tot een nadere bezinning.

Een moment van herbezinning is altijd goed. Zeker als zich geregeld zaken voordoen, die afwijken van wat de Raad van State voorgehouden is. Het doel van dit project heiligt niet alle natuurvernietiging, die daar al plaats vindt. Opvallend is dat de gedeputeerde en diverse statenleden steeds de propagandaleus ‘natuurherstel’ gebruiken. Waar het om ging was natuurcompensatie van ondiepe estuariene natuur, die diepere estuariene natuur was geworden als gevolg van het extreem verstoren van de evenwichtsdiepte c.q. evenwichtsprofielen van de Westerschelde door de 2e verdiepingsronde. Er is namelijk geen estuariene natuur als geheel verloren gegaan. De term natuurcompensatie kwam, vond men, in de propaganda niet krachtig genoeg over en men ging het natuurherstel noemen. Die compensatie kun je alleen maar vinden in de Westerschelde zelf. Daar heeft het waterschap uitstekende overvloedige mogelijkheden voor aangedragen. Zelf heb ik zandsuppleties op platen in de verschillende morfologische eenheden voorgesteld (tegenwoordig zandmotors genoemd). Maar dat was niet in het eigen belang van de natuurinstituties. Reden waarom de haven een duivels akkoord kon sluiten met de instituties door ze weg te laten kijken van wat er met de Westerschelde verder gebeurt in ruil voor eigen zingeving om van hooggelegen poldergronden zee te kunnen maken.

Welk natuurherstel vindt hier dan plaats? Het onnatuurlijk ontworpen inrichtingsplan van de Hedwigepolder is dat niet. De situatie, die ze willen maken heeft nooit bestaan. Bovendien was het gemiddeld zoutgehalte vóór de eerste verdiepingsronde van de zeearm Westerschelde daar nog zeer laag, zoet, nu 4000 mg Cl’/l. Effect bewuste verzilting. Ook het fabeltje dat er zo veel ingepolderd is volstrekt onjuist. Er is juist door de militaire inundaties heel veel polderland in de Westerschelde verloren gegaan. Daarna begon het terug opslibben van het geïnundeerde Land van Saeftinghe door de natuur als herstel van de uit zijn evenwicht geraakte situatie. Vervolgens werd eerst een gedeelte, de Prosperpolder, weer terug bedijkt. Daarna in het begin van de 20e eeuw de Hedwigepolder (in volle glorie ca. NAP + 2m) en de Emmapolder. Dan is het toch van de zotte dat je tegen de natuur in daar een heel sluftergebied gaat ingraven met een diepte van de geul bij de Scheldedijk van NAP – 2m. Alleen maar om meer getijvolume binnen te laten stromen. Dan heb je er als ecologisch ontwerper dus niets van begrepen. Dat slibt weer op en het inrichtingsplan verdwijnt er onder, behalve bij de gaten in de Scheldedijk. Het houdt zichzelf niet in stand.

Wel zal het ontpolderde en afgegraven land zorgen voor het afvangen en bergen van slib voor de haven van Antwerpen. Uiteraard is de haven hier content mee. Het is geen natuurherstel functie.

En wat is het natuurherstel dan voor de Westerschelde? Die gaat gewoon verder achteruit. Door de extreme verstoring van het bodemprofiel door de zeevaartgeul vindt er tegennatuurlijk sedimenttransport over de bodem plaats richting Antwerpen. We verliezen continu grond uit de Westerschelde aan de Zeeschelde als reactie op die verstoring. In dat sedimenttransport (slib en zand) zit ook PFAS. Wat komt daarvan rechtstreeks dan in de afgegraven Hedwigepolder? Voorts hebben we de waterafvoer naar zee ter grootte van de afvoer van de Schelde riviertjes. Dat is dan bezoedeld door o.a. de verontreinigingen van 3M al dan niet gebonden aan het slib in suspensie. Nu stelt die afvoer niets voor t.o.v. het getijvolume bij de Hedwigepolder van ca. 130 miljoen m3, terwijl de gemiddelde Scheldeafvoer ruim 4 miljoen m3 per getijperiode bedraagt. M.a.w. met eb gaat er 65 +2 miljoen m3 stroomafwaarts en met vloed 65-2 miljoen m3 stroomopwaarts. Dat betekent dat een waterpakketje van bovenstrooms eerst een stap stroomafwaarts neemt om vervolgens met vloed ruim 30 stappen terug te doen en met eb ruim 30 stappen +1 stroomafwaarts te doen. Dat pakketje stroomt dus langs die Hedwigepolder zo’n 30 getijden heen en weer alvorens de Hedwigepolder voorbij te kunnen komen. Door het project wordt extra getijvolume gecreëerd. Dat water zal straks ook de Hedwigepolder binnen komen en er tijdelijk verblijven. Door de stroomluwte kan het slib in suspensie met PFAS neerslaan. En juist dat water hoger in de waterkolom draagt verreweg het meest bij aan de komberging/lediging. Het zou onverantwoord zijn de Scheldedijken van de Hedwigepolder door te steken zonder gedegen onderzoek van tevoren. Het feit dat de provinciale overheid toch nog met die gedachte speelt om dat gewoon te laten gebeuren, als dit project onder het misleidende motto van ‘natuurherstel’ maar kost wat kost snel door kan gaan, kan er bij mij niet bij. Dat past toch niet bij een zorgvuldig opererende overheid. Men denkt kennelijk nog dat er land te veel is en zee te weinig. Het is geen ruimte voor de rivier, zoals door biologen wel beweerd wordt!

Het zou goed zijn ook pas op de plaats te maken met verdere vergravingen in de diepte van dit polderland. Het draagt niet bij aan een natuurlijk gebruik.

 

Ir. W.B.P.M. Lases

15 februari 2022

 


WAT IS ER FOUT GEGAAN?


| 08-02-2022 |

 

Soms vraag ik mij af; hoe kan het dat overheden van hun handhaving en het beschermen van hun taken en bezittingen zo’n potje maken?

Recent ben ik uitgenodigd door een boer in Klaaswaal, in de Hoeksche Waard gelegen in het Waterschap Hollandse Delta. Hij heeft een conflict met het waterschap en het waterschap had hem, naar zijn mening volstrekt onterecht, een dwangsom opgelegd. Bij dit soort zaken ga ik ter plaatse kijken en probeer ik te doorgronden wat er ‘fout’ is gegaan. Een gesprek aan de keukentafel, wat stukken bekijken, bestudering van kaarten, een wandeling door het gebied en het bekijken van ergernissen geven een indruk van wat er ’fout’ is gegaan.

In 1976 was alles rond de gronden van de boer en Klaaswaal goed geregeld. De ruilverkaveling was na vele jaren praten tot besluitvorming gekomen. Landbouwkundig en qua waterbeheer was het gebied optimaal ingericht. De eigendommen van wegbeheerders, gemeenten, waterschappen, burgers en bedrijven waren goed en volledig kadastraal vastgelegd en het gebruik in bestemmingsplannen tot op de laatste centimeters geregeld. Kortom er was een schone lei!

Daarna begon de verwaarlozing van die prachtige schone lei. Deels omdat overheden keer op keer met zichzelf bezig waren, de gemeentelijke en waterschapopschaling was in volle gang. Waren er in 1950 nog 1015 gemeenten nu nog 342. Waren er in 1950 nog 2647 waterschappen nu nog slechts 21.

Mijn eigen waterschap Brabantse Delta telde meer dan 230 rechtsvoorgangers (zie haar stamboom). Het gevolg van al dat opschalen was dat ambtenaren van waterschappen en gemeenten steeds meer op kantoren ver weg van waar het gebeurde kwamen te zitten. Ook hun bestuurders kwamen van steeds verder en kenden hun werkgebieden steeds minder. Ook de samenstelling van de besturen veranderden. Van Boerenrepublieken werden de waterschappen ambtelijke organen die regeert werden door veelal stedelijke burgers. De boerendijkgraven werden vervangen door beroepspolitici die hun sporen vergaard hadden in de landelijke, provinciale of gemeentelijke politiek of soms waren die sporen zoals bij de Hollandse Delta journalistiek!

Maar nog erger waren de veranderingen in het buitengebied waarmee waterschappen rekening gingen houden of misschien beter gezegd die ze gingen faciliteren of domweg lieten gebeuren. In de Zeeuwse en Hollandse waterschappen was het beheer van de agrarische polderwegen, dus buiten de bebouwde kom, traditioneel een taak van het waterschap. Maar het gebruik van die wegen en de aanliggende bebouwing veranderde sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw aanzienlijk. De landarbeidershuisjes werden verkocht aan stedelingen die er stevig aan gingen verbouwen, die ze uitbreidde tot bedrijfjes aan huis en verder. Het werden ‘kasteeltjes’ waarvan de ‘kasteelheren’ parkeerplaatsen gingen eisen op/aan de boerenwegen. Die ‘kasteelheren’ vonden gehoor bij hun stedelijke broeders en zusters die gewend waren het stalen ros voor de deur te parkeren en de boeren die heer en meester waren geweest op hun polderwegen moesten maar zien hoe hun landerijen en hoven bereikbaar bleven voor de machines waar zij hun brood mee verdienden. Langzaam ontstond de wrevel over en weer.

Maar het ging ook op anderen terreinen mis. Boeren snapten waarom sloten en vaarten op diepte en breedte moesten worden gehouden. Voor hun waren dat bijna heilige principes en belangen. Ze hechtten ook meer aan hun grond dan de nieuwkomers. Gronden en percelen die soms al generaties familiebezit waren. De nieuwkomers in het buitengebied keken veelal anders naar hun vastgoedbezit. Dat was een verhandelbaar bezit wat door verbouwen en (mooie) tuin- en hof inrichting meer waard kon worden. Het was hun bezit en waren net als in de steden waarvan ze kwamen gewend die geheel te bebouwen of in te richten. Zoiets als een waterschapkeur was hun niet bekend en al was het wel bekend, in de stad hielden ze zich ook niet aan de regels. Die waren voor de dommen!

Boeren zagen hun wereld veranderen en moesten ervaren dat het onderhoud aan watergangen steeds meer alleen vanaf hun perceel plaatsvond. De burgerbuurman zag zijn perceel groeien want door het wegkrauwen van de grond bij de boer verschoof de watergang. Bekijk eens de bijgevoegde foto van een watergang, een woonperceel groeit duidelijk de watergang in. Een andere foto laat zien wat een er met een andere perceel met daarop een ‘burgerwoning’ is gebeurd. Systematisch is er door een burger ruimte gestolen van de watergang en nu zou de boer de grond moeten leveren voor het in standhouden van de breedte en diepte van de watergang.

En het waterschap liet het gebeuren, net als zoveel andere waterschappen. Het waterschap Brabantse Delta ging het uitzoeken omdat het “sloten, oevers en dijken op orde” houden steeds moeilijker werd. Toen ze het gingen inventariseren bleken er circa 45.000 overtredingen van de keur! Kijk eens naar het filmpje van het waterschap Brabantse Delta. Lees het artikel “Oplossen Keurovertredingen” eens. Het kan en moet anders. Ga praten en pak de overtredingen aan.

Het komt mij raar voor om een boer die zijn land wil behouden dwangsommen op te leggen en een burger die de problemen heeft veroorzaakt te faciliteren. Nu is het de principiële boer versus de pragmatische aanpak van het waterschap. In 1976 was alles op orde! Er was een schone lei. Om daarnaar terug te keren zal je met praten tot oplossingen moeten komen. Tegelijkertijd zal de houding van het waterschap moeten veranderen richting de overtreders. Diefstal mag niet lonen. Ook zal het waterschap goed na moeten denken wat prevaleert bij het wegbeheer. Als de bewoning aan een weg zodanig veranderd dat een polderweg of dijk het karakter krijgt van een bebouwde kom is te overwegen het wegbeheer over te dragen aan de gemeente. Een waterschap dat parkeervakken aanlegt is mijns inziens ver weg van zijn eigenlijke taak.

De manier waarop het waterschap Hollandse Delta het ‘probleem’ aanpakt is niet oplossingsgericht maar zal steeds meer problemen veroorzaken. Neem een voorbeeld aan anderen en ga praten waarbij de boer niet het slachtoffer mag worden van de zonden begaan door een ander. Herstel het vertrouwen als wegbereider voor een oplossing en ga handhaven waar dat nodig is.

 

Louis van der Kallen.


ANDERS KIJKEN 20


| 08-02-2022 |

 

In oktober 2021 is door het KNMI kennis- en datacentrum het Klimaatsignaal 21 uitgegeven hetgeen gebaseerd is op het laatste IPCC-rapport en eigen onderzoek van het KNMI.

Deze rapporten zouden door iedere inwoner, zeker die wonen in laag gelegen gebieden, buitengewoon serieus genomen moeten worden. Als bestuurslid (namens Ons Water) van het waterschap Brabantse Delta zoom ik in dit artikel in op de zeespiegelstijging. Want uiteindelijk moet al ons water afgevoerd worden naar zee en dat kan een toenemend probleem worden als we beseffen dat wateren waarop afgewaterd wordt, bijvoorbeeld het Volkerak/Zoommeer gemiddeld bij de Benedensas Sluis een peil heeft van slechts enkele centimeters boven NAP. Dat laat zien dat de ontwikkeling van de zeespiegelstijging ook van belang is voor een waterschap als de Brabantse Delta.

De toekomstscenario’s voorzien een grotere zeespiegelstijging dan eerder gedacht. Als we de uitstoot van broeikasgassen niet aanzienlijk verminderen kan de zeespiegel voor de Nederlandse kust tegen 2100 1,2 meter stijgen ten opzichte van het jaar 2000. Indien het smelten van de Antarctische IJskap versnelt, wordt de zeespiegelstijging in 2100 zelfs mogelijk circa 2 meter. Dit alles is te lezen in het Klimaatsignaal 21. In 2014 gaf het model van het KNMI nog aan dat in 2100 de maximale stijging 1 meter zou zijn. De modelmatig berekende zeespiegelstijging is nu dus met 20 centimeter omhoog bijgesteld. Het Klimaatsignaal 21 van het KNMI is, in mijn denken, een stevige alarmbel.

Zowel voor ons waterbeheer (hoe ons water af te voeren) als voor het dijkbeheer moet deze nieuwe informatie tot herziening leiden van ons beleid. Maar ook voor het ruimtelijkeordeningsbeleid (RO) van provincie en de gemeenten. Als voorbeeld: er moet ruimte zijn en blijven voor toekomstige dijkverbeteringen. Die moet qua RO gereserveerd gaan worden. Want dijkverbeteringen worden heel duur als er weinig ruimte is. Als voorbeeld een dijk die 1 meter verhoogd moet worden wordt ook minimaal 6 meter breder. Dat geld voor zeedijken of dijken langs de grote rivieren maar ook voor dijken langs onze kleinere rivieren zoals het Mark/Dintel/Vliet systeem.

Er is dus werk aan de winkel. Voor het waterschap maar zeker ook voor de gemeenten!

 

Louis van der Kallen.

 


300 MILJOEN VOOR DE REGIONALE KERINGEN VOOR LIMBURG


Bergen op Zoom, 28 januari  2022

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

BETREFT: 300 MILJOEN VOOR DE REGIONALE KERINGEN VOOR LIMBURG, KENMERK W 22001.

 

Geacht Dagelijks bestuur,

 

Ik heb een aantal vragen waarop ik graag een (ambtelijke) toelichting krijg in de commissie waterveiligheid.

Er wordt door de nieuwe coalitie 300 miljoen euro vrijgemaakt voor de aanpak van de zijrivieren van de Maas. Dat staat in het coalitieakkoord van VVD, D66, CDA en de ChristenUnie.

De coalitiepartijen schrijven: “De watersnood in Limburg heeft ons deze zomer opnieuw stevig met de neus op de feiten gedrukt: klimaatverandering is hier en nu en treft ook ons eigen land”, aldus de vier partijen. “We blijven investeren in onze dijken, duinen en dammen. Ook komen er middelen beschikbaar om de beekdalen in onder meer Limburg beter te beschermen.” De partijen willen in 2023, 2024 en 2025 elk jaar 100 miljoen vrijmaken voor de waterveiligheid in de provincie Limburg.

Dit geld is niet bestemd voor dijken langs Rijkswateren (de grote rivieren) maar in feite voor regionale keringen langs beken. De regionale keringen vallen normaliter volledig onder de verantwoordelijkheid, ook de financiële, van de waterschappen.

Het waterschap Brabantse Delta steekt vele tientallen miljoenen in de regionale dijken zonder bijdrage van het Rijk. Dit lijkt op een ongelijke behandeling door het Rijk. Als je vele jaren niets of te weinig doet aan je regionale keringen en je wordt getroffen door wateroverlast worden klaarblijkelijk jouw investeringen in regionale keringen door het Rijk vergoed. Dit kan in mijn ogen niet waar zijn! Slecht presteren, je taken verwaarlozen of, om de tarieven laag te houden, werkzaamheden uitstellen wordt dan beloond. De politieke emoties zijn, gezien de gevolgen van onvoldoende zorg voor de regionale keringen in Limburg, misschien begrijpelijk maar kunnen, naar de inzichten van ondergetekende niet tot effect hebben een rechts- en financiële ongelijkheid in de behandeling van de Nederlandse waterschappen.

Regionale waterkeringen horen sinds jaar en dag tot de verantwoordelijkheden van de waterschappen.

– Hoe kan dat, naar het nu lijkt, niet blijkt te gelden voor het waterschap in Limburg?

– Wat gebeurd hier en hoe wordt dit op Unie niveau uitgelegd en verklaard?

– Als de conclusie van ondergetekende onjuist is, of gebaseerd op onjuiste aannames, graag een reactie en uitleg in de commissie waterveiligheid.

– Indien mijn conclusies c.q. informatie wel juist is wil ondergetekende van uw DB vernemen welke stappen uw DB, wel of niet op Unie niveau, gaat ondernemen om aan deze ongelijke behandeling een einde te maken? Bij voorkeur op een wijze dat het Rijk ook de investeringskosten gaat dragen in onze regionale keringen

In afwachting van uw reactie c.q. een toelichting in de commissie waterveiligheid,

namens de fractie Ons Water/Waterbreed,

hoogachtend,


L.H. van der Kallen.

 


 

ANDERS KIJKEN 18


| 01-12-2021 |

 

Duurzaamheid kent vele vormen. Als je als gemeente werkelijk ‘duurzaam’ wilt gaan werken, moet je bij alles wat je doet of wilt gaan doen denken: hoe kan dit duurzamer? Welk probleem je ook wilt aanpakken, je moet dan kijken naar hoe je met materialen ‘dichter bij huis’ je doelstellingen kan verwezenlijken.

Je kan als gemeente denken “dat zoeken de regelgevers in Den Haag en Brussel maar uit”. Je kan echter ook denken “wat kunnen wij zelf eraan doen?”. Amsterdam doet een proef waarbij de gemeente begint met het planten van een speciale kamperfoelie die de luchtkwaliteit langs de A10 bij de Zuidas kan verbeteren. De plant is extra harig en is speciaal voor het zuiveren van fijnstof gekweekt. Het gaat om een project dat een onderzoeksbudget heeft gekregen van het nieuwe Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Studies.

De Provincie Noord-Brabant is in september gestart met een pilot ‘vergroenen’ van geluidsschermen. De provincie wil testen of het planten van een speciale kamperfoeliesoort tegen geluidsschermen bijdraagt aan een afname van fijnstof langs de weg. Twee voorbeelden van de aanpak van fijnstof.

Daar ben ik blij mee want ook uit oogpunt van biodiversiteit, klimaatadaptatie en goed waterbeheer is met vergroening van geluidschermen milieuwinst te halen. Maar als men in Brabant en Bergen op Zoom met vergroening van betonnen geluidschermen aan de slag gaat, zou ik ook graag zien dat men met het beton zelf aan de slag gaat en niet wacht tot dat anderen dit doen. Lees ter inspiratie het artikel “vergroenen van harde oppervlakken kan”. Te lezen in de BSD-nieuwsbrief van 17 juli 2016.

Ook andere bomen, heesters, mossen en vetplanten hebben de eigenschap dat ze fijnstof uit de lucht vangen en vasthouden. Het fijnstof spoelt daarna bij een regenbui van de planten af en komt zo op de grond terecht. In de bodem wordt het fijnstof dan door micro-organismen afgebroken. Duurzaam is hier: op een andere manier meer integraal naar zaken kijken. Laat ook de afdelingen openbare ruimten/groenvoorzieningen meedenken in oplossingen voor problemen van de gemeente.

 

Louis van der Kallen.