KRW MAAS – 0006

 


 

Bergen op Zoom, 4 juli 2005

 

Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

per e-mail

Geacht Bestuur,

Recent is verschenen de karakterisering Nederlands Maasstroomgebied. Dit stuk leidt voor ondergetekende tot een aantal vragen/bemerkingen, te weten:

Verschillende methoden/normen

 

Pagina 67 – hoofdrapport

“De begrenzing (grondwaterlichamen) is in Duitsland en België anders aangepakt dan in Nederland. Hierover wordt bilateraal overleg gevoerd.”

“In Duitsland is een andere begrenzingsmethodiek gehanteerd.”

Pagina 69 – hoofdrapport

“Ook over de begrenzing van grondwaterlichamen ten westen van Maastricht (daar is de aansluiting tussen Nederlandse, drie Vlaamse en een Waals grondwaterlichaam onduidelijk) is afstemming noodzakelijk.”

Pagina 137 – hoofdrapport

“Nederland en België gaan verschillend te werk bij het opnemen van grondwaterlichamen voor menselijke consumptie in het register. In Nederland zijn alle grondwaterbeschermingsgebieden (per definitie) opgenomen in het register. In België is slechts een deel van de gebieden die in het nationale beleid beschermd worden, in het register opgenomen. Dit geeft verschillen aan de grens.”

De feitelijke verschillen (o.a. pag. 174 – hoofdrapport)

 

NederlandVlaanderenNordrhein-Westfalen
Waterlichamen55 typen9 typen23 typen
Grondwater-lichamengrotere, geen onderscheid in lagenkleinere, alleen voor onttrekkingen menselijke consumptiekleiner dan Nederland, groter dan Nordrhein-Westfalen, deels verticaalkleine lichamenonderscheid
prioritairestoffentoetsen aan EC-voorstellen Fraunhofer Instituuttoetsen aan nationale normen en Fraunhofer normen als vastgesteldtoetsen aan nationale normen

Verder zijn er verschillen op: politieke aandachtspunten, het implementatieproces, het ambitieniveau, de risicoanalyse en de publieke participatie.

Wat gebeurt er of is er gebeurd

Pagina 13 – samenvatting

“Duitsland en België hebben grondwaterlichamen op een andere manier ingedeeld. In België is het grondwaterlichaam Zand in de verticaal onderverdeeld. In Duitsland zijn veel kleinere grondwaterlichamen onderscheiden. In een procedure van wederzijdse afstemming met de buurlanden is aan de Duitse grens een aantal (kleine) grensoverschrijdende grondwaterlichamen aangewezen, terwijl aan de Belgische grens rekening is gehouden met de verticale verdeling.”

Het is in de ogen van de tekstschrijvers geen groot probleem. Maar in de ogen van de ambtenaren en bestuurders die ik sprak, is er in ieder geval wel een probleem met de typologie-indelingen.
Nederland is voor de realisering van de doelen in 2015 en/of later, gezien de herkomst van het grootste deel van de vervuiling, grotendeels afhankelijk van de aanpak van de problemen bovenstrooms.

Op pagina 20 van de samenvatting en op pagina 113 van het hoofdrapport is te lezen dat één de uitgangspunten van de risicoanalyse is: “voor een realistische inschatting is aangenomen dat de belasting vanuit het buitenland niet merkbaar zal verminderen in de periode tot 2015.”

Het gebruik van andere typologieën, methoden en normen kan er toe leiden dat men ideale excuses en vertragingstactieken kan ontwikkelen om vooral niet of niet volledig te komen tot een effectieve aanpak van de problemen. Wij (Nederland) blijven dan als afvoerputje mooi zitten met de vuiligheid in onze wateren!

Pagina 9 – hoofdrapport

“De internationale coördinatie van een rapportage door de Internationale Maas Commissie richt zich op de grotere onderwerpen die relevant zijn voor het gehele internationale stroomgebied. Daarom is er aanvullend de noodzaak van bilaterale afstemming met direkt aangrenzende buurlanden. Het maasstroomgebied grenst aan de zuidkant aan Vlaanderen, in het uiterste zuidoosten aan Wallonië en in het oosten aan Nordrhein-Westfalen. Met uitzondering van Wallonië, heeft met deze partijen bilateraal overleg plaatsgevonden over de gehanteerde methoden.”

Pagina 67 – hoofdrapport

“De begrenzing van het diepgelegen grondwaterlichaam voor menselijke consumptie is al aangepast aan de Belgische indeling.”

Pagina 41 – hoofdrapport

“Het wordt niet als een groot probleem ervaren dat er verschillen in de typologie zijn.”

VRAGEN

  1. Worden voornoemde verschillen bestuurlijk of ambtelijk als een probleem ervaren?
  2. Hoe vindt de afstemming van methoden/normen/typenindeling met onze zuiderburen plaats?
  3. “Voor een realistische inschatting is aangenomen dat de belasting vanuit het buitenland niet merkbaar zal verminderen in de periode tot 2015”. Doen zij niets?

Pagina 28 – samenvatting:

“Vanwege de benedenstroomse ligging is het bereiken van een goede ecologische toestand in de Nederlandse Maaswateren mede afhankelijk van de inspanningen die de bovenstrooms gelegen landen leveren om lozingen te verminderen en de waterkwaliteit te verbeteren.

Inzicht in die effectiviteit van maatregelen in Nederland en in de bovenstroomse landen is een nadrukkelijk punt van aandacht”.

Pagina 51 – hoofdrapport

“Uit de brede screenings blijkt ook dat het aantal meetlocaties waar diuron de MTR overschreed, in 2003 met ongeveer 60 % afgenomen was ten opzichte van 2000. Sinds 1999 is er in Nederland een verbod op het gebruik van dit middel. In enkele gebieden is het goed mogelijk dat het middel uit België afkomstig is, waar gebruik toegestaan is.”

Pagina 87 – hoofdrapport

“Diuron is veel gebruikt op verharde terreinen, maar is in Nederland inmiddels verboden.”

VRAAG

  • Een groot deel van de probleemstoffen in onze wateren komen uit het buitenland. Op welke wijze worden de verschillen in wetgeving benaderd? Welke concrete stappen en door wie worden gezet om bijvoorbeeld de wetgeving rond het gebruik/verbod van Diuron te harmoniseren?

Pagina 33 – hoofdrapport

“Ook gemeenten hebben een taak in het waterbeheer. Zij zijn verantwoordelijk voor de detailontwatering in bebouwd gebied, de opvang en afvoer van regenwater en de inzameling van communaal afvalwater. Daarnaast spelen gemeenten een belangrijke rol in de lokale ruimtelijke ordening en de uitvoering van het milieubeleid”.

VRAAG

  • Op welke wijze betrekt het waterschap de inliggende gemeenten bij de uitwerking/realisering van de doelen en opgaven die de KRW stelt?

Pagina 39 – hoofdrapport

“Beschermde gebieden kunnen andere doelstellingen krijgen en de doelstellingen dienen in 2015 gehaald te zijn; uitstel met tweemaal zes jaar is voor deze gebieden niet mogelijk”.

“Tot de beschermde gebieden behoren onder andere de Europese Vogel- of Habitatrichtlijngebieden. Van die wateren die binnen deze gebieden liggen, is in Nederland besloten dat zij aparte waterlichamen vormen”.

VRAAG

  • Wat is het praktische nut of realiteitswaarde van deze aparte waterlichamen, indien zij hydrologisch één geheel vormen met een ander lichaam?

Pagina 47 – hoofdrapport

“De KRW eist formeel dat over de referenties van alle watertypen wordt gerapporteerd. Het is praktisch gezien niet mogelijk om nu al invulling te geven aan het MEP van sterk veranderde en kunstmatige wateren. De toekenning van de status sterk veranderd en het MEP zullen in de periode 2004 tot 2009 nauwgezet onderbouwd worden. Pas dan vindt de afweging plaats of hydromorfologische aanpassingen vanwege economische of maatschappelijke belangen omkeerbaar zijn of niet”.

VRAAG

  • Bij het voorgaande lijkt het er op dat de tijd tot 2009 qua het nemen van maatregelen verloren gaat. Er is toch op voorhand voor veel wateren wel een inschatting te maken? Bij het stellen van bijvoorbeeld prioriteiten kan hierdoor rekening gehouden worden met de te formuleren doelstellingen en de te behalen kwaliteitsverbeteringen

Pagina 55 – hoofdrapport

“In bijna alle rijkswateren, inclusief de kustzone, overschrijden PCB’s meer dan vijf keer de norm (gemeten in zwevend stof). In figuur 3.9 is te zien dat dit nog geen vijf procent van het aantal waterlichamen betreft. PCB’s worden nauwelijks in regionale wateren gemeten”.

PCB’s zijn grotendeels afkomstig uit afvalverbranding en komen via atmosferische depositie in de waterbodem (zie pagina 86).

VRAAG

  • Hoe worden deze vervuilers aangesproken en de kosten verhaald?

Pagina 65 – hoofdrapport

“Delen van de diepe pakketten zijn door de provincies Noord-Brabant en Limburg aangemerkt als strategische voorraad, gereserveerd voor winningen ten behoeve van menselijke consumptie”.

VRAAG

  • Betekent dit dat winningen uit die pakketten en gebieden niet meer voor andere doeleinden gebruikt mogen worden? Hoe worden deze watervoorraden feitelijk beschermd

Pagina 69 – hoofdrapport

“Omdat de diepgelegen grondwaterlichamen voor menselijke consumptie onder een dikke scheidende laag liggen, is verondersteld dat er een verwaarloosbare interactie is met ecosystemen”.

Pagina 73 – hoofdrapport

“Hoewel van de diepgelegen grondwaterlichamen voor menselijke consumptie verondersteld is dat er geen relatie met ecosystemen aan het maaiveld is, is een aandachtspunt dat dit geldt bij de huidige onttrekkingshoeveelheden. Het betekent niet dat er onbeperkt onttrokken kan worden zonder dat er effecten zullen optreden”.

“Net als voor oppervlaktewater, geldt voor de terrestrische ecosystemen ook, dat er geen relatie wordt verondersteld met de diepgelegen grondwaterlichamen voor menselijke consumptie”.

VRAGEN

  • Is er voor deze veronderstellingen enige proefondervindelijke onderbouwing voor handen?
  • In het recente verleden is er bij het stoppen van een aantal diepere winningen grondwateroverlast ontstaan die er voorheen niet was! Hoe is dit te rijmen met de voorgaande veronderstellingen?

Pagina 79 – hoofdrapport

Ten aanzien van bestrijdingsmiddelen blijkt dat er niet of nauwelijks gemeten wordt in de landelijke meetnetten.

VRAAG

  • Wat wordt de inspanning van het waterschap op dit punt? Op welke termijn komt er duidelijkheid omtrent het voorkomen van welke bestrijdingsmiddelen in welke concentraties in onze wateren?

Pagina 81 – hoofdrapport

“Wegens een tekort aan informatie, is ten aanzien van bestrijdingsmiddelen geconstateerd dat bijna 90 % van de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie mogelijk slecht van kwaliteit is”.

“Op grondwaterlichaam Kalksteen na, die door hoge nitraatwaardes een slechte toestand heeft, en de diepgelegen grondwaterlichamen voor menselijke consumptie, die zowel een goede kwalitatieve als kwantitatieve toestand kennen, hebben mogelijk alle grondwaterlichamen een slechte kwaliteit”.

Hoewel het waterschap op het gebied van grondwater niet de primaire verantwoordelijkheid heeft, meen ik, gezien de relatie met de verontreinigende stoffen die mogelijk komen vanuit het oppervlaktewater, de vragen over grondwater toch te moeten stellen in de hoop en het vertrouwen dat de antwoorden door het waterschap mede te verkrijgen zouden moeten zijn bij de provincie.

VRAAG

  • De cijfers zijn zeer verontrustend. Wie is verantwoordelijk voor welke te nemen beschermingsmaatregelen en het verkrijgen van de noodzakelijke meetgegevens?

Pagina 83 – hoofdrapport

VRAAG

  • Is het juist dat waar in de tweede alinea “industriële winningen” staat bedoeld is “industriële lozingen?

Pagina 85 – hoofdrapport

“Ook riooloverstorten worden tot de diffuse bronnen gerekend”.

VRAAG

  • Waarom wordt een welbekende puntbron tot de diffuse bronnen gerekend?

Pagina 86 – hoofdrapport

Uit de tabel 4.3 blijkt dat het Mark-Vliet-systeem verhoudingsgewijs veel (14) directe industriële lozers op oppervlaktewater kent, die verhoudingsgewijs er veel verkeerde stoffen lozen (o.a. veel fosfor).

VRAGEN

  • Is dit toeval of is onze houding c.q. ons beleid ten aanzien van industriële lozers op oppervlaktewater anders (lankmoediger) dan van de andere kwaliteitsbeheerders? Mocht onze industriële bedrijfssamenstelling significant afwijken, dan graag een cijfermatige onderbouwing.
  • Wat is de verklaring van de zeer slechte cijfers van het Mark-Vliet-systeem qua vrachten naar het oppervlaktewater van de diffuse bronnen (o.a. cadmium, nikkel, koper, fosfor)?

Pagina 89 – hoofdrapport

“De grootste bron van uitgespoeld nikkel is de oxidatie van pyriet en mobilisatie van nikkel door verzuring”.

Pagina 97 – hoofdrapport

“Een ander punt van aandacht is de uitloging van van nature aanwezige zware metalen, zoals nikkel. Het vrijkomen van deze stoffen kan overigens wel door actueel menselijk handelen, zoals peilbeheer, worden veroorzaakt. Deze vormen van belasting vereisen een andere benadering dan het aanpakken van huidige belastende activiteiten”.

VRAGEN

  • Hier wordt peilbeheer nadrukkelijk als mogelijke oorzaak genoemd! Is de aanpak van deze belastende stoffen mogelijk via de keur en/of peilbeheer?
  • Uit figuur 4.10 blijkt dat bij cadmium, nikkel, koper en fosfor de RWZI’s een voorname bron zijn! Hoe is aanpak mogelijk?

Pagina 95 – hoofdrapport

“Op landelijk niveau en op het niveau van stroomgebieden zijn emissie-analyses uitgevoerd (RIZA 2003). De modelberekeningen laten zien dat nutriënten en zware metalen (met name koper) in de Maas sterk afnemen als gevolg van bovenstroomse emissiereductie (waarbij op de grenzen aan de norm wordt voldaan)”.

Uit figuur en tabel 4.6 blijkt dat er nog al veel stoffen voor meer dan 90 % van de totale belasting in het stroomgebied uit het buitenland komt. Voorbeelden zijn: benzo(k)fluorantheen, koper en PCB’s

Pagina 113 – hoofdrapport

“Voor een realistische inschatting is aangenomen dat de belasting vanuit het buitenland niet merkbaar zal verminderen in de periode tot 2015”.

VRAAG

  • Als enerzijds een gegeven is dat het buitenland de verantwoordelijke is voor grote delen van de vuillast en uit onderzoek van het RIZA blijkt dat reductie kan, waarom gaat men er dan van uit dat reductie van de belasting vanuit het buitenland in de periode tot 2015 niet realistisch zou zijn?

Pagina 103 – hoofdrapport

“Geconcludeerd mag worden dat KWO’s nog geen bedreiging vormen voor het grondwater in het stroomgebied. Bij een verwachte groei is het echter van belang de richtlijnen voor deze systemen verder uit te werken”.

VRAAG

  • Wiens taak is het eventueel uitwerken van richtlijnen voor KWO?

Pagina 105 – hoofdrapport

“NITG-TNO (1991) heeft onderzoek gedaan naar het effect van de bruinkoolwinning op het grondwater in Nederland, met name in de Centrale Slenk. Daaruit blijkt dat de grondwaterstanden in diepe aquifers onder Nederland, die in direct contact staan met de lagen waaruit bruinkool wordt gewonnen, enkele meters zijn gedaald. Deze daling gaat nog altijd door”.

“De dalingen in de stijghoogte onder de Boomse klei zijn fors, en de mogelijke doorwerking naar het maaiveld (bijvoorbeeld verticaal langs breukvlakken) moet een onderwerp voor verder onderzoek zijn”.

“Duidelijk is dat de bruinkoolwinning een enorme grondwateronttrekking is voor de regio, en ook grensoverschrijdende effecten heeft op het grondwater”.

VRAAG

  • Welke instanties zijn bevoegd om enerzijds nader onderzoek te doen/gelasten naar de effecten van de bruinkoolwinning en welke mogelijkheden/verplichtingen biedt de KRW in deze?

Pagina 106 – hoofdrapport

“Een voorlopige inschatting doet vermoeden dat negatieve effecten van economische groei, de positieve effecten van het waterkwaliteitsbeleid en technologische ontwikkelingen te niet zullen doen”.

Pagina 113 – hoofdrapport)

“De toename van economische activiteiten leidt tot meer emissies. Deze toename wordt gecompenseerd door de effecten van het huidige waterbeleid. De verwachting is dat voortzetting van het huidige beleid zal leiden tot geringe afname van de belasting van het oppervlaktewater in het stroomgebied Maas met nutriënten, zware metalen en de meeste organische microverontreinigingen”.

VRAAG

  • De citaten op pagina 106 en 113 lijken in tegenspraak! Welk citaat is juist?

Pagina 107 – hoofdrapport

“De mate waarin de natuurlijke situatie door hydromorfologische ingrepen is aangepast, en de mogelijke omkeerbaarheid daarvan, bepaalt of een waterlichaam de status ‘sterk veranderd’ krijgt. Alleen als de aanpassing als onomkeerbaar wordt ingeschat, vanwege economische of maatschappelijke belangen, is een waterlichaam sterk veranderd”.

VRAAG

  • Dit lijkt op een opgeven van waterlichamen met de status ‘sterk veranderd’! Wat zijn de economische kwantificeerbare criteria op basis waarvan men tot de voorlopige conclusie komt van onomkeerbaar?

Uit tabel 5.2 blijkt hoe slecht het deelgebied Mark-Vliet eruit springt, zowel op het gebied van bestrijdingsmiddelen als op het gebied van zware metalen.

VRAGEN

  • Is er een verband met het gegeven uit tabel 4.3 (het aantal industriële lozers)?
  • Kloppen de kleuren van zink in tabel 5.3?

Pagina 129 – hoofdrapport

“Door de relatie tussen watergebruiken en kosten in beeld te brengen is het mogelijk ‘prijsprikkels’ in te voeren”.

VRAAG

  • Als enerzijds de terugwinning van de kosten voor waterdiensten dient plaats te vinden en er een prijsprikkel dient te zijn om de watervoorraden efficiënt te benutten, wat betekent dit anderzijds dan voor het terugwinpercentage (100%+)?

Pagina 129 – hoofdrapport

“De waterdiensten zijn ingedeeld in de volgende categorieën; drinkwatervoorziening, riolering, afvalwaterzuivering, grondwaterbeheer en het beheer van regionale watersystemen”.

Pagina 3 – samenvatting

“Lidstaten hebben ervoor te zorgen dat watergebruikers de kosten voor hun rekening nemen”.

Pagina 8 – samenvatting

“De kaderrichtlijn Water heeft het principe ‘de vervuiler betaalt’ uitgebreid naar het meer algemene ‘de gebruiker betaalt'”

VRAGEN

  • Hoe zit het met het bevaarbaar houden van de vaarwegen en de door de scheepvaart veroorzaakte verontreiniging? Is dat geen waterdienst, waarop terugwinning van de kosten moet plaatsvinden?
  • In tabel 6.7 lijkt de landbouw te ontbreken in de kolommen voor ‘zelfgewonnen oppervlaktewater’ en ‘zelfgewonnen grondwater’! Waarom ontbreekt hier het watergebruik van de landbouw?

Pagina 139 – hoofdrapport

“Het stroomgebied Maas telt 136 zwemwaterlocaties (kaart 19b). De zwemwateren zijn niet als aparte waterlichamen begrensd”.

VRAAG

  • Betekent dit dat het gehele betrokken waterlichaam onder de richtlijn 76/160/EEG valt?

Pagina 139 – hoofdrapport (pagina 30 – samenvatting)

“Nutriëntgevoelige gebieden, die op grond van de nitraatrichtlijn (91/676/EEG) als bedreigde zone, of op grond van de Stedelijk Afvalwaterrichtlijn (91/271/EEG) als kwetsbare gebieden zijn aangewezen, moeten in het Register van beschermde gebieden worden opgenomen. Nederland is echter van deze verplichting ontheven, omdat de regering aan de Europese Commissie heeft toegezegd maatregelen te zullen treffen die op grond van beide richtlijnen zijn vereist”.

VRAAG

  • Waaruit bestaan die toegezegde maatregelen?

Pagina 141 – hoofdrapport

“De KRW geeft niet duidelijk aan of ook deze natuurgebieden (EHS en natuurmonumenten) in het register moeten worden opgenomen. Bovendien is niet duidelijk wat het opnemen voor gevolgen heeft. Daarom is besloten deze gebieden (nog) niet in het register op te nemen”.

VRAAG

  • Wat is de planning van opneming van deze gebieden in het register?

Bijlagen

VRAGEN

  • In bijlage 8 pagina 185 is onder nr. NB 41 Nedalco opgenomen als een winning voor menselijke consumptie! Is dit juist?
  • Uit kaart 10 blijkt dat er in het werkgebied van de Brabantse Delta onevenredig veel industriële en andere lozingen (excl. RWZI’s) zijn! Is het beleid ten aanzien van industriële en andere lozers anders dan bij de andere waterschappen?
  • Uit kaart 129 blijkt dat de emissie van Diuron in kg/ha in het gebied van de gemeente Moerdijk relatief hoog is! Is daar een oorzaak aanwijsbaar?
  • Diuron is sinds 1999 verboden in ons land. Hoe is het mogelijk dat in de risico-analyse 2015 Diuron zelfs in 2015 in het gehele werkgebied van Brabantse Delta in de 76 – 100 % klasse zit (kaart 17A)

Hopende op een spoedige beantwoording,

met vriendelijke groet,

L.H. van der Kallen

 


PARLEMENTARIËRS INZ. KRW – A005

 


 

Bergen op Zoom, 9 juni 2005

 

Aan Parlementsleden

 

Geachte Parlementsleden,

Ondergetekende is bestuurlijk betrokken bij vier waterschappen (Zeeuwse Eilanden, Brabantse Delta, Rivierenland en Rijn en IJssel).

Op dit moment staat de Kaderrichtlijn Water bestuurlijk in de belangstelling.

Nederland maakt deel uit van vier grote Europese stroomgebieden (Schelde, Maas, Rijn en Eems). Tot op heden heb ik de Karakteriseringen van de Nederlandse stroomgebieden van Schelde en Maas gelezen en een poging gedaan me te verdiepen in de stukken en informatie over de betrokken stroomgebieden en België en Duitsland. Daar wordt je niet vrolijk van!

Door de verschillende systematieken, methoden en normen is vergelijken/afstemmen lastig. Toch is het Nederlandse belang in deze erg groot.

Middels citaten en verwijzingen naar teksten uit de Karakterisering van het Nederlandse Maasstroomgebied zal ik één en ander trachten te verduidelijken c.q. het belang van vergaande afstemming c.q. gelijkschakeling aan te tonen.

Omgang met verontreinigende stoffen
Op pagina 28 van de samenvatting laat figuur 18 zien dat bij de acht probleemstoffen in onze wateren veruit het grootste deel afkomstig is uit het buitenland:

zink ca. 80 %

fosfor ca. 70 %

stikstof ca. 70 %

koper meer dan 80 %

nikkel ca. 70 %

cadmium meer dan 90 %

benzo(k)fluorantheen ca. 95 %

PCB’s nagenoeg 100 %

Pagina 28 – samenvatting:

“Vanwege de benedenstroomse ligging is het bereiken van een goede ecologische toestand in de Nederlandse Maaswateren mede afhankelijk van de inspanningen die de bovenstrooms gelegen landen leveren om lozingen te verminderen en de waterkwaliteit te verbeteren.

Inzicht in die effectiviteit van maatregelen in Nederland en in de bovenstroomse landen is een nadrukkelijk punt van aandacht”.

Pagina 51 – hoofdrapport

“Uit de brede screenings blijkt ook dat het aantal meetlocaties waar diuron de MTR overschreed, in 2003 met ongeveer 60 % afgenomen was ten opzichte van 2000. Sinds 1999 is er in Nederland een verbod op het gebruik van dit middel. In enkele gebieden is het goed mogelijk dat het middel uit België afkomstig is, waar gebruik toegestaan is.”

Pagina 87 – hoofdrapport

“Diuron is veel gebruikt op verharde terreinen, maar is in Nederland inmiddels verboden.”

Verschillende methoden/normen
Pagina 67 – hoofdrapport

“De begrenzing (grondwaterlichamen) is in Duitsland en België anders aangepakt dan in Nederland. Hierover wordt bilateraal overleg gevoerd.”

“In Duitsland is een andere begrenzingsmethodiek gehanteerd.”

Pagina 69 – hoofdrapport

“Ook over de begrenzing van grondwaterlichamen ten westen van Maastricht (daar is de aansluiting tussen Nederlandse, drie Vlaamse en een Waals grondwaterlichaam onduidelijk) is afstemming noodzakelijk.”

Pagina 137 – hoofdrapport

“Nederland en België gaan verschillend te werk bij het opnemen van grondwaterlichamen voor menselijke consumptie in het register. In Nederland zijn alle grondwaterbeschermingsgebieden (per definitie) opgenomen in het register. In België is slechts een deel van de gebieden die in het nationale beleid beschermd worden, in het register opgenomen. Dit geeft verschillen aan de grens.”

De feitelijke verschillen (o.a. pag. 174 – hoofdrapport)

NederlandVlaanderenNordrhein-Westfalen
Waterlichamen55 typen9 typen23 typen
Grondwater-lichamengrotere, geen onderscheid in lagenkleinere, alleen voor onttrekkingen menselijke consumptiekleiner dan Nederland, groter dan Nordrhein-Westfalen, deels verticaalkleine lichamenonderscheid
prioritairestoffentoetsen aan EC-voorstellen Fraunhofer Instituuttoetsen aan nationale normen en Fraunhofer normen als vastgesteldtoetsen aan nationale normen

Verder zijn er verschillen op: politieke aandachtspunten, het implementatieproces, het ambitieniveau, de risicoanalyse en de publieke participatie.

Wat gebeurt er of is er gebeurd
Pagina 13 – samenvatting

“Duitsland en België hebben grondwaterlichamen op een andere manier ingedeeld. In België is het grondwaterlichaam Zand in de verticaal onderverdeeld. In Duitsland zijn veel kleinere grondwaterlichamen onderscheiden. In een procedure van wederzijdse afstemming met de buurlanden is aan de Duitse grens een aantal (kleine) grensoverschrijdende grondwaterlichamen aangewezen, terwijl aan de Belgische grens rekening is gehouden met de verticale verdeling.”

Het is in de ogen van de tekstschrijvers geen groot probleem. Maar in de ogen van de ambtenaren en bestuurders die ik sprak, is er in ieder geval wel een probleem met de typologie-indelingen.

Nederland is voor de realisering van de doelen in 2015 en/of later, gezien de herkomst van het grootste deel van de vervuiling, grotendeels afhankelijk van de aanpak van de problemen bovenstrooms.

Op pagina 20 van de samenvatting en op pagina 113 van het hoofdrapport is te lezen dat één de uitgangspunten van de risicoanalyse is: “voor een realistische inschatting is aangenomen dat de belasting vanuit het buitenland niet merkbaar zal verminderen in de periode tot 2015.”

Het gebruik van andere typologieën, methoden en normen kan er toe leiden dat men ideale excuses en vertragingstactieken kan ontwikkelen om vooral niet of niet volledig te komen tot een effectieve aanpak van de problemen. Wij (Nederland) blijven dan als afvoerputje mooi zitten met de vuiligheid in onze wateren!

Pagina 9 – hoofdrapport

“De internationale coördinatie van een rapportage door de Internationale Maas Commissie richt zich op de grotere onderwerpen die relevant zijn voor het gehele internationale stroomgebied. Daarom is er aanvullend de noodzaak van bilaterale afstemming met direkt aangrenzende buurlanden. Het maasstroomgebied grenst aan de zuidkant aan Vlaanderen, in het uiterste zuidoosten aan Wallonië en in het oosten aan Nordrhein-Westfalen. Met uitzondering van Wallonië, heeft met deze partijen bilateraal overleg plaatsgevonden over de gehanteerde methoden.”

Pagina 67 – hoofdrapport

“De begrenzing van het diepgelegen grondwaterlichaam voor menselijke consumptie is al aangepast aan de Belgische indeling.”

Constateringen – conclusies

Pagina 41 – hoofdrapport

“Het wordt niet als een groot probleem ervaren dat er verschillen in de typologie zijn.”

VERZOEK

Ondergetekende verzoekt U parlementsleden alles te doen wat in Uw vermogen ligt om te komen tot een Europese invulling van de Kaderrichtlijn Water, zodat typologieën, normen en methoden afgestemd worden c.q. gelijk zijn.

Dan ontstaat de situatie dat dit kostbare, maar noodzakelijke proces om te komen tot gezonder water voor mens, dier en plant tot een succesvol einde wordt gebracht.

Maar wat bijna nog belangrijker is: het proces wordt transparant en afrekenbaar.

Als bestuurder en als burger zou ik dit graag zien.

Uw handelen afwachtend,

hoogachtend,

L.H. van der Kallen

 


KRW SCHELDE – BERGSE HAVEN – 0004

 


 

Bergen op Zoom, 14 mei 2005

 

Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

per e-mail

 

Geacht Bestuur,

Recent zijn een aantal stukken verschenen die van belang zijn voor het waterbeleid.

Een aantal van die stukken leiden voor ondergetekende tot een aantal vragen/bemerkingen, te weten:

  1. Karakterisering Stroomgebied Schelde
  2. Aspectenstudie water en bodem Bergse Haven

Ad A Karakterisering Stroomgebied Schelde

Dit stuk leidt tot een groot aantal vragen/bemerkingen. Voor de overzichtelijkheid zal ondergetekende daar paginagewijs doorheen gaan.

Wat op kaart 6 (beschermde gebieden zwemwater) opvalt is het ontbreken van de Binnenschelde.

Vragen:

  • Is het ontbreken van de Binnenschelde op de lijst van zwemwaterbeschermde gebieden juist?

Pagina 23 – paragraaf 3.2.4 Indeling van beschermde gebieden

“In het stroomgebied Schelde zijn geen afzonderlijke beschermde gebieden aangewezen op grond van de Nitraatrichtlijn of de Richtlijn over Wateronttrekking voor menselijke consumptie”.

Vragen:

  • Is dit juist gezien de onttrekkingen van drinkwater op het Bergse dekzandsysteem?
  • Op kaart 9 staat de vermoedelijke Nedalco-onttrekking aangegeven als voor menselijke consumptie. Op kaart 22 als een industriële winning!

Pagina 41 – paragraaf 5.1.1 Lozingen van puntbronnen

“De lozingen van industrieën en RWZI’s belasten de oppervlaktewateren ook met stoffen waarover nog niet veel gegevens beschikbaar zijn, zoals gebromeerde vlamvertragers, weekmakers en andere hormoonverstorende stoffen”

Vraag:

  • Wordt er door de waterschappen in het stroomgebied De Schelde op korte termijn begonnen met de inventarisatie van dit soort stoffen? Zeker als het op onze eigen lozingen vanuit de RWZI’s

Pagina 43 – paragraaf 5.1.2 Lozingen van diffuse bronnen

“De rijkswateren ontvangen via poldergemalen verontreinigingen uit de regionale wateren (doorbelasting). De poldergemalen vormen vooral een bron van nutriënten”

Gezien de algenproblematiek van het Volkerak/Eendracht/Zoommeer-systeem zou een onderzoek naar de milieu minstbelastende locaties van uitslaande poldergemalen een goede zaak kunnen zijn. Dan zouden in de toekomst bij heroverwegingen inzake bemalingen niet alleen op kwantitatieve gronden in dit kader de beslissingen genomen kunnen worden.

In dit kader een citaat uit het boek “Van Rumoirt tot Razernij”, de geschiedenis van het Waterschap Tholen 1959 – 1995 (pagina 100):

Lopende deze ontwikkelingen bleek een alternatief plan van Rijkswaterstaat (1994) ook een reële mogelijkheid te worden; een nieuw gemaal in de Schakeloopolder in plaats van De Eendracht. Het polderwater zou dan niet meer op het Zoommeer maar op de Oosterschelde geloost worden, zodat men een verlaging van de fosfaatuitstoot op het zoete Zoommeer bereikte waardoor de algengroei geremd zou worden. Op het zoute Oosterscheldewater kon het fosfaatrijke polderwater de voedselsituatie juist positief beïnvloeden.

Het was een mooi plan, maar omdat Rijkswaterstaat op korte termijn geen garanties kon bieden over de financiële haalbaarheid ging het niet door. Een voorbeeld van tweezijdige kortzichtigheid met alleen oog voor het eigen (beperkte) belang!

“In de rijkswateren veroorzaken beroep- en recreatievaart diffuse verontreinigingen met zware metalen, PAK’s en aangroeiwerende middelen zoals TBT en koper”

“Het principe ‘de vervuiler betaalt’ heeft een centrale plaats in de kaderrichtlijn” (pagina 65)

Vragen:

  • Hoe vindt de terugwinning van de kosten plaats van de door de scheepvaart veroorzaakte vervuiling?
  • De KRW gaat uit van minimaal het stand-still principe! Kan de mogelijk diffuse verontreiniging van de recreatievaart een beperking opleveren voor bijvoorbeeld de recreatieve ontwikkelingen rond de Bergse Haven?

Pagina 45 – paragraaf 5.1.2

‘In de regionale wateren speelt voorbelasting vooral een rol in o.a. de Zoom’

“Deze waterlichamen ontvangen water uit Vlaanderen dat onder meer belast is met stikstof en fosfor”

In dit kader verwijst ondergetekende ook naar kaart 20 AB, waaruit blijkt dat bij de Zoom de belasting met PCB’s de norm (vanuit Vlaanderen) meer dan 5 x overschreden wordt.

Vraag:

  • De Zoom heeft grote ecologische waarden, maar is ook ernstig vervuild. Zijn status (sterk veranderd) leidt tot scherpere eisen. De inzet van het water van de Zoom kan bij verdere planontwikkelingen rond de Bergse Haven van belang zijn. In hoeverre wordt er gewerkt aan de concrete aanpak van de waterkwaliteit van de Zoom en in hoeverre worden de Vlaamse waterbeheerders daarop aangesproken en desnoods via juridische procedures gedwongen tot een terugbrenging van de belasting met nitraten, fosfaten en PCB’s?

Pagina 65 – paragraaf 6.2 Terugwinning van kosten voor waterdiensten

“De prijs voor de waterdiensten moet bovendien voldoende prikkels geven om de watervoorraden efficiënt te benutten”

Vraag:

  • Als enerzijds de terugwinning van de kosten voor waterdiensten dient plaats te vinden en bovendien er een prijsrpikkel dient te zijn om de watervoorraden efficiënt te benutten, wat betekent dit dan voor het terugwinpercentage (100 % + bovendien)?

“Nederland onderscheidt vijf waterdiensten, conform de definitie in de Kaderrichtlijn Water:

– productie en levering van water

– inzameling en afvoer van hemelwater en afvalwater

– zuivering van afvalwater

– grondwaterbeheer

– regionaal watersysteembeheer”

Vraag:

  • Hoe zit het met het bevaarbaar houden van de vaarwegen en de door de scheepvaart veroorzaakte verontreiniging? Is dat geen waterdienst, waarop terugwinning van de kosten heeft plaats te vinden?

Pagina 81 – paragraaf 7.1 Uitgangspunten voor de risicoanalyse

“Voor een realistische inschatting is aangenomen dat de belasting vanuit het buitenland niet merkbaar zal verminderen in de periode tot 2015”

Vraag:

  • Dit heb ik met verbazing gelezen. Is het realistisch te veronderstellen dat het buitenland (lees: België en voor de Schelde ook Frankrijk) niets doen! Zijn wij Nederlanders dan gek of het zoetste jongetje van de klas? Wat veronderstelt onze landsregering in deze en wat doet zij er aan om het buitenland tot opvolging van de KRW te bewegen c.q. te dwingen?

Pagina 85 – paragraaf 7.2.1 Chemische toestand

“Hoge gehalten aan PAK’s worden veroorzaakt door scheepvaart”

“Het verboden antifouling middel TBT afkomstig uit de scheepvaart, overschrijdt nog steeds de norm in de Westerschelde, het Veerse Meer, de Oosterschelde en de Kanalen”

“In de meeste waterlichamen zijn scheepvaart en atmosferische depositie (met als achterliggende bron vooral de industrie) de belangrijkste bronnen van koper (pagina 91 – paragraaf 7.2.2)

Redenen te over om de scheepvaart zowel financieel als met voorschriften, normen en handhaving aan te spreken op wat zij aan vervuilen veroorzaken.

Pagina 87 – paragraaf 7.2.1. Chemische toestand

“Uit de analyse blijkt dat ook in 2015 alle oppervlaktelichamen ‘at risk’ zijn, ondanks de lichte verbeteringen die zullen optreden door de uitvoering van het huidige beleid”

“Door meer auto’s op meer wegen zullen de emissies van PAK’s, lood en nikkel toenemen”

Vraag:

  • Zou het kunnen dat, net als bij de Europese luchteisen, de KRW leidt tot belemmeringen bij de realisering van plannen zoals bijvoorbeeld de Bergse Haven?

Pagina 90 Huidige toestand oppervlaktewateren Scheldestroomgebied, ecologische toestand

Ook in deze tabel zijn een fors aantal stoffen niet meegenomen bij het Zoommeer/Eendracht-systeem.

Ondergetekende verzoekt Uw DB bij de bevoegde autoriteiten/beheerders aan te dringen op een spoedige aanvulling van dit soort tabellen!

Pagina 91 – paragraaf 7.2.2 Ecologische toestand

“De PCB’s zijn afkomstig uit afvalverbranding en komen via atmosferische depositie in de waterbodem”

Vraag:

  • Hoe worden deze vervuilers aangesproken en de kosten verhaald?

Pagina 93 – paragraaf 7.2.2. Ecologische toestand

“In Zeeland veroorzaakt bovendien zoute kwel een voortdurende aanvoer van meststoffen vanuit het grondwater naar het polderwater. Het zoute water brengt in de bodem een chemische reactie teweeg waarbij meststoffen vrijkomen. Via de kwelstroom komen die vervolgens in het oppervlaktewater terecht”

Het voorgaande citaat laat zien wat er kan gebeuren als bijvoorbeeld het Zoommeer/

Eendracht/Volkerak-systeem zou verzilten. De zoute kwel die dan zou kunnen ontstaan in de kleipolders kan dan daar kwaliteitsproblemen doen ontstaan!

Kaart 9

Op kaart 9 is de Binnenschelde ingekleurd als overig natuurgebied.

Vraag:

  • Is dit de juiste status van de Binnenschelde?

Kaart 16AB

Wat opvalt op deze kaart is dat de fosforconcentratie in de Binnenschelde minder slecht is dan in de Oosterschelde of het Zoommeer/Eendracht-systeem!

Kaart 23

Geen toetsing prioritaire stoffen in de Binnenschelde!

Ad B Aspectenstudie water en bodem Bergse Haven

Pagina 1

Bij de eerste vraag wordt gesproken over “een zoute situatie”.

Vraag:

  • Wat is de definitie van “een zoute situatie” in meer dan …. Cl mg/l ?

Pagina 4

Op het kaartje staan de locaties van 5 peilbuizen. In tabel 2.3 worden slechts de analyseresultaten vermeld van de peilbuizen 1, 2 en 3.

Vraag:

  • Wat zijn de analyseresultaten van de peilbuizen 4 en 5 gelokaliseerd op/nabij het Nedalcoterrein?

Pagina 10

“In de waterbodem is fosfaat beschikbaar, waarmee het water belast wordt. In zoete wateren wordt fosfaat in het algemeen gebonden aan ijzer. In de waterbodem van de Binnenschelde gaan zwavel en ijzer verbindingen aan, waardoor fosfaat niet of in beperkte mate gebonden wordt aan het ijzer.

De aanwezigheid van de relatief grote hoeveelheid zwavel wordt verklaard door het feit dat de Binnenschelde een vroegere zeebodem is, waarin meer zwavel aanwezig is dan bij de waterbodem van zoet water. Door de ongunstige verhouding van ijzer, zwavel en fosfaat, houdt de waterbodem fosfaat slechts vast en kan er veel afgifte aan de waterfase plaatsvinden (via chemische en/of biologische routes)”

In dit citaat zit de oplossing van het enige probleem van de Binnenschelde. Zoete oplossingsrichtingen zijn o.a.

– afgraven zwavelhoudende bodemlaag

– afdekken zwavelhoudende bodemlaag

– zwavel/ijzer-concentratie bodem in balans brengen met de fosforconcentratie in het water door ijzer aan de bodem toe te voegen.

Zoete oplossingen zijn denkbaar, zowel voor de Binnenschelde als het Zoommeer/Volkerak-systeem!

Pagina 13 Integrale visie Deltawateren

Onder dit kopje worden woorden als “zal” en “zullen” te vaak en onjuist gebruikt. Het is geen zekerheid dat die visie wordt uitgevoerd! Besluitvorming is zelfs nog niet aan de orde!

Pagina 14 Lange Termijn Visie Geertruidapolder

“de Binnenschelde wordt in verbinding gebracht met het Zoommeer”.

Ook dit citaat is buitengewoon onzeker qua uitvoering.

Pagina 16 Autonome ontwikkeling van de Binnenschelde

“Deze of andere maatregelen zijn ongeacht de ontwikkeling van de Bergse Haven gewenst”.

Vraag:

  • Bedoeld zal toch zijn op zijn minst één der maatregelen? Allebei heeft geen zin

Pagina 23 Toekomstige situatie

“”De scheepvaart zal het watersysteem belasten met stikstof en fosfaat”

Vraag:

  • Gezien het stand-still-principe van de KRW en het feit dat bij de KRW sprake is van een prestatieverplichting, is het dan denkbaar dat de verdere belasting van het watersysteem met stikstof en fosfaat door de scheepvaart een belemmering wordt voor de realisering van de Bergse Haven?

Pagina 24 Toekomstige situatie

Variant III spreekt ondergetekende zeer aan!

Gezien het grote verschil tussen 11 Ha (toen) en 1 Ha (nu) als benodigde oppervlakte van het helofytenfilter komt een nadere toelichting op dit punt ondergetekende als gewenst voor.

Pagina 38 (driehoeksmosselen)

“….. er moet een voldoende harde ondergrond zijn”.

In principe is deze te creëren door bijvoorbeeld deels de bodem te bedekken met puin of steenslag!

Uw reacties tegemoet ziende,

hoogachtend,

L.H. van der Kallen

 


DE DOOS VAN PANDORA

 


 

KRW: een doos van Pandora

Bij de totstandkoming van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft vrijwel iedereen zitten slapen of is door de eigen arrogantie in slaap gewiegd. De Unie heeft onvoldoende in Brussel van zich laten horen en onze Nederlandse europarlementariërs hadden iets van “nu gaat er eindelijk op Europese schaal iets goed gebeuren met de waterkwaliteit”. De gedachte was dat wij Nederlanders, waterbeheerders bij uitstek, het al lang redelijk voor elkaar hadden. Het waren vooral de anderen die nu wel aan de slag zouden moeten. Men heeft zich niet gerealiseerd dat een volgepakt deltagebied als Nederland, waar de Europese vuiligheid zich eeuwen heeft opgestapeld, zich voor een andere taak gesteld ziet dan een leeg land als bijvoorbeeld Frankrijk.

Ons intensief watergebruik door industrie en landbouw, alsmede wat 16 miljoen consumenten en verkeersdeelnemers via overstorten, RWZI’s en vanuit de lucht toevoegen aan ons oppervlaktewater, maakt onze KRW-opdracht onmogelijk.

Als bestuurlijk betrokkene maak ik mij zorgen over de gevolgen. De Nederlandse waterschaptraditie is er één van “we polderen, schuiven voor ons uit en gedogen en de hogere overheden accepteren dit wel”, zo is de ervaring.

Europa is anders! Zij kent een traditie van handhaven! Nederland is reeds voor het Europese Hof van Justitie gedaagd wegens de niet tijdige omzetting van de KRW in nationale wetgeving. Collega-waterschapsbestuurders: maakt uw borst maar nat.

Mijn vrees is dat het op Europees niveau niet gaat over inspanningsverplichting (ons Nederlandse denk- en handelwijze), maar over resultaatverplichting.

Uit rijksstukken blijkt dat het kabinet rekening houdt met een verdubbeling van de zuiveringslasten  tot 2015.

Het CPB heeft in een quick scan aangegeven zelfs niet in ruwe termen iets te kunnen zeggen over de kosten van de KRW. In de Brabantse Delta, één van de waterschappen waarin ik mag figureren, is zelfs aangegeven dat het investeringsvolume tot 2015 als gevolg van de KRW wel eens met 65 – 450 miljoen euro zou kunnen toenemen.

Wat mij verontrust is dat de discussie op landelijk niveau niet mede wordt gevoerd met het bedrijfsleven en dat in die discussie en stukken de economische effect analyse tot op heden ontbreekt. Als we willen komen tot een legale fasering van de maatregelen, dan is deze analyse noodzakelijk. Het wordt tijd dat bij het landelijk bestuurlijk overleg niet alleen betrokken zijn V&W, UvW, IPO en VNG, maar ook het georganiseerde bedrijfsleven.

De landbouw, industrie, investeringsklimaat en werkgelegenheid zijn bedreigd in ons land.

Waterschappen hebben in het verleden de makkelijkste weg gekozen: de aanpak van de puntbronnen. Als dit weer zou gebeuren, omdat de aanpak van de diffuse bronnen moeilijk is, zal ons industriële vestigingsklimaat ernstig ondermijnd worden. Laten de waterschappen van het begin af aan het bedrijfsleven betrekken bij het opstellen van de regionale en stroomgebiedplannen.

De waterkwaliteiten moeten en kunnen chemisch en ecologisch beter. Maar de KRW is voor Nederland onhaalbaar. Het is straks aan burgers en bedrijfsleven niet uit te leggen, dat ondanks de vele inspanningen en kosten, de doelen niet gehaald worden. En met het systeem ‘één norm fout, alles fout’ gaat dat gebeuren.

Politiek en regelgeving is beïnvloedbaar. Niet berusten maar aan de slag om het watermilieu te verbeteren en de Brusselse politiek ervan te overtuigen dat Europa wel één is, maar niet overal gelijk.
Nederland, het afvoerputje van Europa, met zijn bevolkings-, landbouw- en industriële druk op water en bodem, is niet vergelijkbaar met lege landen zoals Frankrijk of Ierland.
Brussel moet tot dit inzicht komen, zodat wij kunnen blijven bouwen aan de verbetering van onze waterkwaliteit met haalbare doelen en daarmee draagvlak houden voor een gezonde toekomst van ons water

 


ARCHEOLOGIE – 0003

 


 

Bergen op Zoom, 28 maart 2005

 

Aan het Dagelijks Bestuur van

Waterschap Brabantse Delta

per e-mail: [email protected]

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

In “Het Waterschap” van 4 maart j.l. staat een artikel onder de kop “Oogkleppen moeten af – onderzoeker pleit voor samenwerking waterschappen en archeologen”.

Met een zekere regelmaat wordt of is het waterschap betrokken bij verstoringen van het bodemarchief. Ook op de agenda van de komende AV van 6 april staat bijvoorbeeld een kredietaanvraag (realisatie Kruislandse Kreken), waarbij in principe archeologisch onderzoek in het kader van het Verdrag van Valetta vereist is.

Hoe gaat het Waterschap hiermee om?

In ons werkgebied hebben niet alle gemeenten een archeologische dienst. Hoe verloopt de samenwerking met gemeenten met een archeologische dienst (bijvoorbeeld Breda, Bergen op Zoom) en hoe met gemeenten zonder een dergelijke dienst?

Hoe worden archeologische activiteiten ingekocht? Is er een vaste relatie met bijvoorbeeld een commerciële archeologische organisatie of worden de diensten ingekocht bij de gemeenten met een dergelijke activiteit? Kortom: heeft het Waterschap nu archeologische toetsing en, in geval van sporen opgraving geboden is, in deze beleid ontwikkeld?

Uw antwoorden tegemoet ziende,

hoogachtend,

L.H. van der Kallen

 


HANDHAVEN – 0002

 


 

Bergen op Zoom, 14 maart 2005

 

Aan het Dagelijks Bestuur van

Waterschap Brabantse Delta

per e-mail: [email protected]

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Op de agenda van het AB van 6 april a.s. staat de Nota Professioneel Handhaven ter kennisname onder de mededelingen.

De mededelingen worden normaliter in het AB niet uitgebreid behandeld. Gezien het gegeven dat ondergetekende daar toch een aantal bemerkingen op heeft en ik geen deel uitmaak van de commissie bestuur en middelen, neem ik de vrijheid deze schriftelijk onder Uw aandacht te brengen.

In het stuk staat vermeld “de uitgezonden boodschappen dient een eenduidige en consequent te zijn”. Dit onderschrijf ik van harte. Waarom gebeurt dat in dit stuk niet?

Termen als bedrijf, bedrijven, lozers en bedrijven/lozers worden door elkaar gebruikt, terwijl in vermoedelijk alle gevallen de term “lozers” op zijn plaats is of zou moeten zijn, tenzij men bewust “bedrijven” gebruikt om andere overheden buiten de doelgroep te laten vallen, hetgeen ik principieel onjuist zou vinden.

Wat mij ook verbaast en hetgeen ik principieel onjuist vindt, is de aparte positie van de eigen organisatie en andere overheden als het gaat om optreden tegen overtredingen.

Paragraaf 3.3: “Verder heeft het waterschap een regeling voor het optreden tegen overtredingen door de eigen organisatie en andere overheden”.

Overheden, zo wijst recent onderzoek uit, zijn vaak nalatig als het om de eigen vergunningen gaat. Zeker gemeenten zijn bijvoorbeeld ten aanzien van de basisinspanning reeds jaren nalatig inhoud te geven aan de wet- en regelgeving! Wat is de wettelijke basis om overheden anders te behandelen dan andere overtreders, als zij zich schuldig maken aan wetsovertredingen?

Op zich zou er niets tegen zijn om handhavingsactiviteiten en -plannen te communiceren met andere handhavers. Maar wat als die andere handhavers deel uitmaken van een andere overheid die onderdeel is of doel van het te verrichten onderzoek/controle?

De omkaderde omschrijving van het begrip handhaving op pagina 4 is de juiste. Waarom wordt dit in de nota afgezwakt tot het doel “de naleving van de WVO wordt bevorderd”?

Wat merkwaardig overkomt, is het budget voor het toepassen van bestuursdwang. Wanneer in enig jaar het budget half in het jaar verbruikt is, valt dan de feitelijke mogelijkheid van het toepassen van het middel bestuursdwang weg?

Tot slot: de diffuse ongereguleerde bronnen komen er in deze nota maar bekaaid af. Hier zou juist de grotere milieuwinst te behalen moeten zijn. Professioneel lijkt alleen datgene wat direct meetbaar is!

Uw reactie tegemoet ziende,

hoogachtend,

L.H. van der Kallen

 


BEDENKINGEN KEUR – 0001

 


 

Bergen op Zoom, 12 februari 2005

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Postbus 5520

4801 DZ Breda

 

Betreft: Bedenkingen inzake de conceptkeur en het ontheffingen- en vergunningenbeleid

Geacht Bestuur,

Ten aanzien van de keur:

In artikel 3.6 wordt archeologisch onderzoek niet genoemd! De opsomming lijkt limitatief. In dat geval zou archeologisch onderzoek, bijvoorbeeld proefboringen, dus overal mogen.

Ten aanzien van artikele 6.1 en 6.2 rijzen een aantal definitievragen. “Schip” wordt genoemd, maar niet gedefinieerd. “Vaartuig” is wel gedefinieerd. “Vaarevenement/groepsacitiviteit” is slecht tot niet sluitend gedefinieerd. Wanneer is iets een groepsactiviteit? Wanneer is iets een groep? Dit is met name relevant voor bijvoorbeeld het gebruik van (legger)wateren als vaarweg voor en door kano’s. Nu lijkt het kanovaren overal toegestaan! Is dit ook zo?

Met name in wateren c.q. oevers met hoog ecologische waarden kan kanovaart een ernstige bedreiging zijn voor die waarden.

Ten aanzien van het ontheffing- en vergunningenbeleid:

Op pagina 22 ontbreekt wederom het archeologisch onderzoek/proefboringen.

Uw reactie afwachtend,

hoogachtend,

L.H. van der Kallen