JAN SLENDERS OVER DE OVERDIEPSEPOLDER

 


| jaar 2 | nr. 042 | 15-03-2019 |

| JAN SLENDERS OVER DE OVERDIEPSEPOLDER | 

[fbvideo link=”https://www.facebook.com/onswater/videos/2238270073061140/” width=”640″ height=”480″ onlyvideo=”1″]

(geluid aanzetten in video).

De Overdiepsepolder, een Ruimte voor de Rivier project dat het waterschap heeft uitgevoerd. Steeds is het Dagelijks Bestuurslid van Ons Water voor de uitvoering verantwoordelijk geweest. Circa 7 jaar Louis van der Kallen en ruim 15 maanden Jan Slenders.

 


 

 

OVER WATER – 149: GEZIEN EN GELEZEN

 

| 11-08-2018 | 10.00 uur |


 

OVER WATER – 149: GEZIEN EN GELEZEN

 

Een zomer als die van 2018 laat zich, zonder het begrip klimaatverandering, moeilijk verklaren. Niet alleen in Nederland en Europa is de zomer uitzonderlijk, maar ook elders in de wereld worden hitte- en droogterecords gebroken.

Voor steeds meer gebieden komt de vraag op: zijn deze nu en op termijn nog bewoonbaar of geschikt voor landbouw.  Zelf volg ik al jaren de websites die ik informatief vind inzake het onderwerp klimaatverandering zoals:  https://www.nature.com/nclimate/ deze website geeft een ruim aanbod van artikelen/boeken over dit onderwerp.

In Over Water 145 schreef ik o.a. over het boek “drawdown” dat tal van oplossingsrichtingen geeft om het CO2 probleem aan te pakken. Een CO2 ‘oplossing’ waarover steeds vaker wordt geschreven is het mineraal olivijn, een magnesium-ijzersilicaat. Olivijn reageert snel met het CO2 in de atmosfeer. De eindproducten van de reactie zijn, afhankelijk van de samenstelling van het olivijn, magnesiumcarbonaat, siliciumoxide (zand) en ijzeroxide. Door olivijn te vermalen en dan eenvoudig uit te strooien, bijvoorbeeld over ons zandpad in de tuin, kunnen wij zelf in de CO2 reductie een bijdrage leveren. Olivijn is in Nederland verkrijgbaar bij GreenSand.

GELEZEN

“Nederland, een natte geschiedenis”, uitgegeven in 2006, geschreven door Art de Vos. Van de eerste watermanagers tot het ‘van land weer water maken’ in het Ruimte voor de rivier programma. Ik heb het boekwerk met veel plezier en herkenning gelezen. Een prachtig stuk waterschapgeschiedenis van Nederland. Het lezen waard.

Louis van der Kallen

 


AFSCHEID, MAAR GEEN SLOTWOORD

 

| 27-01-2018 | 10.00 uur |


 

AFSCHEID, MAAR GEEN SLOTWOORD

 

De afgelopen maanden heb ik afscheid genomen van het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta. Ik blijf wel lid van het algemeen bestuur en blijf daarin de belangen van de ingezetenen en bedrijven behartigen. Sinds 2009, met een onderbreking van 15 maanden, heb ik deel uit mogen maken van het dagelijks bestuur. Voor mij was deze periode een voorlopig hoogtepunt in mijn politiek/bestuurlijke werk.

muraltmuur en havenhoofd, zeezijde

Sinds mijn tienerjaren was ik een bewonderaar van mooi dijkwerk. Ik schreef er over in Over Water 83. Ik ben dan ook vanaf 1993 bestuurlijk actief in waterschappen. Een aantal jaren was ik bij meerdere waterschappen tegelijk bestuurlijk betrokken. Op enig moment over de volle breedte van het land. Van Domburg tot Winterswijk. Dat was voor mij een prachtige tijd, waarin ik tal van ervaringen op deed en wat ik bij het ene waterschap leerde in praktijk kon brengen bij een ander waterschap. Daar kwam een einde aan door een wetswijziging waardoor alleen ingezetenen van een waterschap nog verkozen konden worden. Ik heb nog meer veranderingen door wetswijzigingen moeten ervaren.

Ik vind het jammer dat het waterschap ‘politiek’ is geworden met de invoering in 2009 van het lijstenstelsel, waardoor politieke partijen hun intrede deden in het waterschapsbestuur. Tot dat moment waren  waterschapsbesturen gekozen met een personenstelsel en werden dus individuen op eigen titel gekozen. Het waren stuk voor stuk bestuurders die zich betrokken voelden bij het waterbeheer. Veelal boeren of landeigenaren. In die wereld was ik een buitenbeentje. Een stedeling, zonder boerenwortels en zonder direct waterbelang. Zeker in de waterschappen buiten mijn eigen woonplaats was ik een buitenbeentje, waar men in het begin een beetje raar tegen mij aankeek. “Wat kom jij hier doen?” werd mij menigmaal gevraagd. Toch wenden de andere bestuurders snel aan dat manneke uit Bergen op Zoom. Ik voelde mij vaak na enkele maanden al geaccepteerd. Ook al kwam ik van buiten en was ik geen landbouwer, ik bracht kennis en liefde mee voor de waterbelangen. De grootste blijk van waardering was voor mij toen het Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch werd opgeheven en er een vertegenwoordiging gekozen moest worden voor het overgangsbestuur van het waterschap Rivierenland. Ik werd als enige met algemene stemmen door het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch gekozen. Een groter compliment heb ik in mijn leven nooit gekregen. Buiten mij zelf kozen 39 AB leden voor een vertegenwoordiger van hen die buiten het eigen gebied kwam! Ik voelde mij vereerd met het vertrouwen dat in mij gesteld werd.

Als DB lid van het waterschap Brabantse Delta had ik primair een gebiedsportefeuille met de gemeenten: Drimmelen, Geertruidenberg, Oosterhout, Waalwijk, Gilze en Rijen, Dongen, Loon op Zand, Tilburg en Goirle. Binnen die gemeenten vielen onder ander projecten als de realisering van waterbergingen en EVZ’s en de doelstellingen van de kaderrichtlijn water onder mijn bestuurlijke verantwoordelijkheid. Verder was ik onder andere belast met archieven, cultuurhistorie en de versterking van de primaire waterkeringen. Ik heb met de ondersteuning van zeer betrokken gebiedsadviseurs en tal van deskundige ambtenaren in ‘mijn’ gemeenten, samen met de wethouders en de waterambtenaren van die gemeenten, tal van mooie projecten mogen helpen realiseren. Mijn inzet was steeds het waterbeheer en hittestress tussen de oren van iedereen te krijgen. Want in mijn visie zijn het op orde krijgen en houden van het waterbeheer en de aanpak van hittestress de beleidsopgaven van waterschappen en gemeenten voor de komende tientallen jaren. We kunnen het alleen samen! De klimaatverandering dwingt ons daar toe. Menigmaal schreef ik over hittestress en het feit dat gemeenten daar nog lang niet altijd aandenken bij de aanpak van bijvoorbeeld een weg en de keuze van verhardingen.  

Bij mijn afscheid als dagelijks bestuurder heb ik mij afgevraagd waar heb ik echt het verschil gemaakt? Dat is een vraag die moeilijk objectief is te beantwoorden. Voor mijn gevoel zijn er echter drie projecten die er dan uitspringen. Dat zijn de aanpak van de archieven, de Overdiepse Polder en het dijkversterkingsproject Geertruidenberg/Amertak.

Toen ik aantrad waren onze archieven verspreid over een fors aantal locaties en was er een forse achterstand bij de archieven. In een tijdperk dat opschaling van de archieven de mantra van de dag was, was mijn stelling: onze archieven zijn onze geschiedenis en die van onze meer dan 200 rechtsvoorgangers, die horen thuis in ons gebied, in ons huis en in ons hart. Het eindresultaat was dat de achterstand vrijwel is ingelopen en dat al onze archieven nu ook in ons gebouw zijn opgeslagen in een opslag die voldoet aan alle eisen en beschikbaar zijn voor het publiek. Tevens werd  een besparing in de exploitatie op jaarbasis gerealiseerd van enkele tonnen.

Het ruimte voor de rivierproject Overdiepse Polder was een project naar mijn hart. Dit project was één van de twee projecten in het kader van ruimte voor de rivier (RVR). Een ander project in ons gebied en onder mijn verantwoordelijkheid was de dijkverbetering Amer/Donge te Raamsdonksveer. De Overdiepse Polder was een project waarin ik de eerste jaren meer dan 40 % van mijn tijd stak. Een groot project waar ik als bestuurder te maken had met 15 gezinnen wiens leven en werken door dit project op zijn kop werd gezet. Ik voelde mij betrokken met ieder van hen en ik heb alle jaren, dat het project liep, getracht met hen contact te maken en te houden en voor hen altijd bereikbaar en beschikbaar te zijn. Inclusief het brengen en planten van een fruitboom als ze elders in Nederland een nieuwe plek hadden gevonden. Vertrekkers en blijvers waren mij even lief. Bij de voorbereiding van het project heb ik een aantal stevige discussies met de programmadirectie van RvR gevoerd over de risico’s van het project. Kern daarvan was: dit is een project in een gebied waar zwaar en langdurig gevochten is. De slag om Kapelscheveer. De werkers zouden bommen, granaten maar ook stoffelijke resten tegen kunnen komen en de omgang daarmee, was mijn uitgangspunt, moet veilig, zorgvuldig en met respect.
Nergens anders bij de RvR projecten was de kans op oorlogsrelicten zo groot als in het gebied van de Overdiepse Polder. Bij de besprekingen over de vraag of het waterschap dit project in opdracht van Rijkswaterstaat wel uit zou gaan voeren en de daarbij beschikbare budgetten en verantwoordelijkheidsverdeling, was mijn inbreng dat er een stevig budget moest komen voor ‘bommen en granaten’ en voor de juiste berging en identificatie van eventueel te vinden stoffelijke resten. Ik wist dat er in dit gebied nog veel vermisten waren als gevolg van de slag om Kapelsche Veer. Uiteindelijk kreeg ik van de programmadirectie mijn zin en werden er budgetten gereserveerd voor deze mogelijk oorlogsrelicten. Geld en/of vertragingen mochten geen rol spelen als er bijvoorbeeld stoffelijke resten gevonden zouden worden.
Er werden stoffelijke resten gevonden, waaronder een Canadees soldaat. Toen dan ook op 29 september 2015 soldaat Albert Laubenstein, na meer dan 70 jaar op het Canadese militaire ereveld bij Bergen op Zoom ten ruste werd gedragen, door militairen van nu van zijn regiment, en met alle militaire eer in aanwezigheid van zijn familieleden begraven bij zijn regimentswapenbroeders, had ik een goed gevoel dat de werkzaamheden in de Overdiepse Polder en mijn bescheiden bijdrage daarbij er toe hadden geleid dat Albert Laubenstein van een anoniem veldgraf zijn herkenbare plek kreeg bij zijn kameraden. Ik heb in de Overdiepse Polder veel bezoekers uit binnen- en buitenland mogen ontvangen en rond mogen leiden en ik kon met deze bezoekers altijd terecht bij één van de boeren, Nol Hooijmaijers. Een fijn mens waarmee het geweldig was om samen te werken en het project, waar hij één van de vormgevers van was, tot stand te brengen.

Tot slot het dijkverbeteringsproject Geertruidenberg/Amertak. Een project waarbij een intensief participatie traject werd gevolgd met de gemeente, omwonenden, belangroepen zoals milieuorganisaties, de provincie enzovoort. Een dergelijk participatie traject lijkt het karakter te hebben van een synchrone besluitvorming in een netwerk. Althans zo werd het ervaren door de participanten. Dat gevoel werd in het proces versterkt, omdat gedurende dit proces keer op keer het waterschap tegemoet kwam aan de wensen van veel van de participanten. Des te groter was de schok bij die participanten toen er dan door het DB, voor hun gevoel ineens een, voor hen, onwelgevallig besluit werd genomen. In maart/april 2017 toen er steeds meer rapporten ter voorbereiding van de trajecten gereed kwamen ontstond er in mijn geest een dilemma.

Slikpolder

Het dilemma, was enerzijds een keuze te maken die recht doet aan ieders inbreng en anderzijds de taak van het waterschap om binnen de mogelijkheden de beste route te kiezen naar de hoogst haalbare veiligheid van alle inwoners van dijkkring 34A Geertruidenberg. Ik schreef uitgebreid over mijn dilemma in Over Water 86. In de BSD nieuwsbrief van 16 april 2017 schreef ik mijn frustratie weg in het stukje “pasen”. Ter voorbereiding van de DB vergadering heb ik mijn motivatie op papier gezet om niet akkoord te gaan met het voorstel aan het DB inzake het voorkeursalternatief Slikpolder. Uiteindelijk volgde het DB op basis hiervan mijn redenering en besloot, bij de keuze van het voorkeursalternatief, Slikpolder te kiezen voor een dijkverlegging.

Ondertussen heb ik mij verdiept in het proces van participatieve besluitvorming door onder andere het lezen van het boek “Synchrone besluitvorming” (2017) een boek van onderzoeker Jitske van Popering-Verkerk. Naar aanleiding van dit boek heb ik ook gelezen “Management in netwerken” (2007) geschreven door Max Herold. Het onderstaande citaat van Max Herold laat de andere kant zien van de netwerkbenadering.

“Daarbij sluiten ook twee bezwaren tegen een netwerkbenadering aan: Bij besluitvorming in netwerken is het proces en het spel belangrijker dan de inhoud: feiten en causaliteiten zijn immers ‘slechts’  sociale constructies en onderhandelbaar. Wanneer inhoud sterk wordt gebagatelliseerd, lijkt het spel van de besluitvorming alleen nog maar door macht te worden bepaald. Het laatste argument kan men natuurlijk ook omdraaien: een netwerkbenadering gaat uit van de gedachte dat iedere partij in een netwerk een eigen perspectief op de werkelijkheid heeft en dus ook gerechtvaardigde belangen heeft.” Voor mij als waterschapbestuurder een schrikbeeld!

Door het lezen van beide boeken is mijn inzicht in dit soort processen wel gegroeid. Maar of ik en/of mijn opvolgers als bestuurders, met als opdracht dijken te versterken en die dijken ook voor te bereiden op een duurzame veilige toekomst, er echt iets aan hebben waag ik te betwijfelen. Voor waterschapbestuurders die net als ik gevormd zijn in niet politieke waterschappen rest straks alleen de herinnering aan een tijd dat het nog ging om de inhoud en de toekomst van de generaties na ons. Politiek blijkt een systeem dat gericht is op de korte termijn, terwijl waterbeheersing en waterveiligheid, naar mijn gevoel, gericht dienen te zijn op de lange termijn, tot honderden jaren toe. Maar ik blijk niet alleen. In het “projectenboek 2018” van Rijkswaterstaat blijkt dat er meer mensen zijn die vraagtekens zetten bij vergaande (burger)participatie bij dijkversterkingsprojecten. Eén van de stellingen uit het dijkwerkerspanel luidde: “In 2050 worden alle dijken door de omgeving ontworpen.”. Slechts 14 % onderschreef deze stelling! ‘Dijkwerkers’, zoals ik, hopen of denken dat in het jaar 2050 de rede, de wijsheid, het vakmanschap, de (toekomstige) veiligheid nog steeds de belangrijkste elementen zijn die de besluitvorming rond dijkversterkingsprojecten zullen bepalen. Ik help het ze hopen.

Ik heb in het DB een geweldige tijd gehad met fijne collega’s (ook op Unie niveau) en met ondersteuning van vele deskundige ambtenaren, die zelfs met die eigenwijze bestuurder om konden gaan en uiteindelijk loyaal omgingen met de besluiten. Bij mijn afscheid heb ik vele mooie woorden mogen ontvangen van collega bestuurders en van veel ambtenaren. Voor mij het mooist was het lied  wat gezongen werd door de het team dat betrokken is bij het dijkverbeteringsproject Geertruidenberg/Amertak. De tranen prikten in mijn ogen. Juist degenen die ik het werken met het DB besluit rond de Slikpolder zo moeilijk had gemaakt, gaven mij een goed en dankbaar gevoel.

In het AB blijf ik betrokken bij het ‘werken aan water’ in het mooie werkgebied van het waterschap Brabantse Delta. Ze zijn nog niet van mij af!   

Louis van der Kallen

 


NATTE VOETEN

 

| 10-01-2018 | 12.30 uur |


 

NATTE VOETEN

 

Vandaag, in het weekeinde en de afgelopen weken nam het hoge water in de media een prominente plaats in. Voor het eerst waren alle stormvloedkeringen gesloten en werden ook de gerealiseerde maatregelen in het kader van het hoogwaterbeschermingsprogramma en het ruimte voor de rivierprogramma  grotendeels benut.

In de Volkskrant van zaterdag 6 januari viel zelfs de kop te lezen “Natte voeten blijft een reële dreiging”. Hoogleraar Bas Jonkman stelde in die krant “2 meter stijging van de zeespiegel kan het systeem niet aan”. Nu zijn weinig mensen bang voor natte voeten. Dat zijn ze onder de douche wel gewend. Maar het is slechts een eufemisme om iets beangstigend als overstroming niet hard op uit te spreken.    

Als waterschapsbestuurder kijk ik altijd uit naar het jaarboek van de dijk. Het projectenboek 2018 leverde voor mij wel een aantal verrassingen op zoals twee impressiekaarten “Nederland Oostwaarts 2100” en “Nederland Omhoog 2100”.

Voor mijn gevoel is er voor het eerst het besef dat scenario’s mogelijk werkelijkheid kunnen worden die nu nog niet als reëel worden aanvaard. Voor het eerst zie ik in een Rijksdocument dit soort kaarten verschijnen. Ik ben er blij mee. Nu nog het besef dat dit bij het denken over de toekomst van Nederland een gevolg zou moeten hebben. Moet er geen verschuiving gaan komen over waar accenten moeten worden gelegd bij publieke investeringen in bijvoorbeeld infrastructuur? En hoe die uitgevoerd moeten worden? 

Voor mij andere opvallen de zaken waren:

  • “We willen niet alleen een veilige dijk, maar ook een duurzame dijk.”
  • Deal GWW versie 2.0 beloven de Dijkwerkers van Rijkswaterstaat en de waterschappen dat “duurzaamheid in 2020 een integraal onderdeel vormt van alle dijkversterkingsprojecten, vanaf de verkenning”.
  • Uit de stellingen uit het dijkwerkerspanel: “In 2050 worden alle dijken door de omgeving ontworpen.” Slechts 14 % onderschreef deze stelling!
  • In de top 40 van de meest gefotografeerde dijken en dijklocaties van Nederland komt West-Brabant niet voor!
  • “In haar rol als assetmanager kijkt ze verder dan het beheer van de huidige dijk, maar naar de gehele levensduur van de kering.”, aldus Claudia van Ackooij van waterschap de Stichtse Rijnlanden.
  • In het werkgebied van Brabantse Delta het Drongelens kanaal: “De planstudie en voorbereiding op de realisatie is voorzien in 2018 en 2019. De realisatie vindt in 2020 plaats.”
  • In het werkgebied van Brabantse Delta Geertruidenberg en Amertak: “In 2018 start de planuitwerkingsfase. Hierbij wordt met name voor de Slikpolder nauw samengewerkt met de gemeente Geertruidenberg. Voor wat betreft de Amertak is de pipingproblematiek overheersend. Hiervoor wordt verbinding gezocht met de projectoverstijgende verkenning Piping (POV-P).”

Dit jaarboek laat zien dat men steeds toekomst gerichter aan de slag gaat. Niet meer alleen het hier en nu, maar ook steeds meer: wat betekent dit voor de toekomst van de dijk en het achterland?

Louis van der Kallen

 


OVER WATER 11

 

| 26-09-2015 | 16:15 uur |


 

14 september
In de middag een PHO (portefeuillehouderoverleg) ter voor bereiding van het bestuurlijk overleg met de gemeente Oosterhout.

15 september
noordschansDe morgen was geheel gevuld met de vergadering van het DB (dagelijks bestuur) waarin de voorbereiding van de diverse vergaderingen op Unie niveau een belangrijk onderdeel waren. Maar ook onderwerpen als: het projectplan Keenehaven 2 (een ecologische verbindingszone, EVZ), de legger oppervlaktewaterlichamen in de gemeente Halderberge, diverse uitvoeringskredieten en het projectplan zomerkade langs het Hollands Diep tussen Willemstad en Noordschans.
In de avond een vergadering met de werkgroep cultuur van het Algemeen Bestuur van het waterschap. Langzaam maar zeker ontwikkelen we voorstellen tot systeem/procedurewijzigingen voor het bestuur.

16 september
In de avond de vergadering van het AB (algemeen bestuur) met helaas geen onderwerpen uit mijn portefeuille op de agenda.

17 september
De hele middag Hart van Brabant overleg met onder andere het ROV (regionaal overleg Hart van Brabant Ruimtelijke ordening en Volkshuisvesting & Economische Zaken, Recreatie en Toerisme). Mijn inbreng in dit soort overleg is vooral de rol om water in de ruimtelijke ordening bij de aanwezige wethouders in beeld te brengen en te kijken hoe gemeentelijke taken te combineren zijn met die van het waterschap.

18 september
Weer eens naar Amersfoort naar de Commissie Waterkeringen van de Unie van Waterschappen met onderwerpen als o.a.: de toetsing primaire waterkeringen (dijken), het positionpaper MIRT (het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport), de nieuwe normeringen waterveiligheid en de prioriteringslijst  programma 2017-2022. Dat laatste is voor ieder waterschap belangrijk omdat iedereen zijn dijkverbeteringsprogramma voor de jaren tot 2050 zo hoog mogelijk op de lijst wil hebben. Des te eerder zijn er de centen voor dat programma en des te eerder is de veiligheid in hun werkgebied zo optimaal mogelijk. Voor ons waterschap gaat het om de dijkverbeteringsprojecten: Geertruidenberg/Amertak, de Noordschans en een damwand Buitenpand Wilhelminakanaal (nabij Oosterhout).

21 september
Twee PHO’s ter voorbereiding van de bestuurlijke overleggen met de gemeenten Loon op Zand en Geertruidenberg. Met op de agenda wat er op watergebied allemaal speelt bij deze gemeenten.

23 september
In de morgen ben ik naar de nationale groendag bijeenkomst geweest. Ik kan er lopend naar toe. Het was in de Maagd en Bergen op Zoom. Een interessante spreker: Shyam Khandekar, afkomstig uit India maar al 40 jaar werkend en wonend en Nederland. De architect Khandekar liet met tal van voorbeelden zien hoe stedenbouw op tal van plaatsen in de wereld vorm wordt gegeven met als belangrijke elementen de combinatie met groen, water en landschapsarchitectuur. Voor de gelegenheid was ik in het groen gegaan. Maar groen bleek zeker geen mode kleur! Wat mij opviel was de totale afwezigheid van waterschappers.  De voornaamste spreker noemde als voorbeelden, waar Nederland nog ambities lijkt te hebben als het gaat over kwaliteit, programma’s zoals Ruimte voor de Rivier (hij noemde de Overdiepse Polder en de ontwikkelingen in de rivier bij Nijmegen) en het nieuwe Hoogwater Beschermingsprogramma. Ook opvallend was dat op de uitgebreide lijst van sponsors de Unie van Waterschappen  ontbrak. Het was puur een gemeentelijk feestje, omlijst met vele ingenieurs/architectenbureaus en adviesorganisaties. Ik was duidelijk een vreemde eend in de bijt! Ik was toch blij er geweest te zijn. Zo leer je toch iedere dag weer.
In de middag de stuurgroep vergadering Overdiepse Polder. Bij afwezigheid van de gedeputeerde mocht ik de symbolische voorzittershamer hanteren. Het was leuk te zien dat in mijn afwezigheid er weinig veranderd was. De veelal afrondende besluiten werden in een goede sfeer afgehandeld. In de eerste helft van volgend jaar komen we in deze samenstelling nog éénmaal bij elkaar om het hele proces van dit prachtige project te evalueren en te kijken wat we bij de komende projecten anders en beter kunnen doen.  

Louis van der Kallen

 


WELKE GARANTIE GEEFT HET DELTAPROGRAMMA?


WELKE GARANTIE GEEFT HET DELTAPROGRAMMA?
Door:  W. Borm, adviesgroepbormenhuijgens.nl

De overheid was genoeg gewaarschuwd, maar na de Watersnoodramp mocht niemand zich afvragen wie er verantwoordelijk was voor de zwakke dijken en voor het gebrek aan coördinatie. Noodhulp moest op gang komen. Niet zeuren, eerst de dijken dicht en de rest kwam later wel. Maar er kwam geen vervolgonderzoek meer, niet in het parlement, niet bij Rijkswaterstaat, niet bij de waterschappen, noch bij de pers. Inmiddels zijn de waterschappen gefuseerd, is er een Unie van Waterschappen en een Adviescommissie Water, beschikken we over het Deltafonds en staat de Deltacommissaris aan het roer. Dat zou een veilig gevoel moeten geven, maar willen we het hoofd boven water houden, dan zou men volgens de Adviesgroep Borm & Huijgens (B&H) bij het Deltaprogramma toch nog van koers moeten veranderen.   

Net de dans ontsprongen
De Sinterklaasstorm toonde de kwetsbaarheid van zandsuppleties voor de kust en rivieroverstromingen, als gevolg van zware regenval, komen in West-Europa steeds meer voor. Puur toeval dat ons nog niets is overkomen. Meer gewaarschuwd kunnen we niet worden en toch lijkt het bijna of men alsnog op een ramp wacht. De landelijke Stuurgroep Deltaprogramma is bij de verzending van de stuurgroepstukken van 4 juni 2014 hierop geattendeerd, maar het blijft de vraag of deze waarschuwing wordt meegenomen. Er is wel wat moed voor nodig om op basis van nieuwe inzichten de planvorming over een andere boeg te gooien.

Averechtse planvorming
Een afsluitbare kustlijn is een eerste prioriteit, maar nog altijd kiest het Deltaprogramma niet voor afronding van de door de Zuiderzeewerken en de Deltawerken ingezette kustlijnverkorting. En dat terwijl bij de komende Schelde Delta Expo van 2 oktober 2014 de Westerscheldepoort een prominente plaats inneemt.

Bij de kustbescherming is niet gekozen voor een duurzame en effectieve methode, maar maakt men, tegen de natuurlijke processen in, gebruik van culminerende en relatief dure zandsuppletie. Een estuarium, waarmee we voldoen aan de internationale afspraken over vismigratie, komt er voorlopig niet. Het tegengaan van verzilting valt niet te rijmen met het binnenhalen van zout en zee-invloed. In een tijd van mondiale zoetwaterschaarste laat men de zoetwatervoorraden slinken, inlaatpunten worden verlegd en het merendeel van het zoete water stroomt blijvend ongebruikt in zee via een open gebleven Nieuwe Waterweg. Zeeuwse eilanden worden hierdoor aan het zoetwaterinfuus gelegd, terwijl men er juist droogte en verzilting dient te voorkomen.

De herijking van de landelijke zoetwaterverdeling (2009-2015) heeft voor zover we weten niet plaatsgevonden. De oude meerlaagsveiligheid is zo goed als verdwenen en een nieuwe bestaat vooral op papier. Tel daar nog eens bij op dat de dijken voor een derde niet eens voldoen aan de verouderde normen van 1960 en u krijgt een beeld van de situatie waarin we ons bevinden.

Snel en ondoordacht
Begin 2009, nog voor de aanvang van de tweede Werkconferentie Zuidwestelijke Delta (ZWD), werd een convenant gesloten om het Volkerak-Zoommeer te verzilten. Dit voornemen heeft vervolgens velen op het verkeerde been gezet en tot op nationaal niveau de gang van zaken beïnvloed. De stuurgroep ZWD besteedde haar planvorming uit aan een landschapsarchitectenbureau, dat een regionaal plan maakte gebaseerd op ‘samenhang per bekken’. Als gevolg van dit al te voortvarend handelen, kwam er het Uitvoeringsprogramma ZWD, dat niet eens bijdraagt aan waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Het is eerder een ecologisch en waterloopkundig schrikbeeld dan toekomstmuziek. Toch meldt de uitnodiging voor de Conferentie ZWD van 19 juni 2014 het volgende: “De afgelopen vijf jaar heeft de stuurgroep, samen met overheden, ondernemers en maatschappelijke partijen, hard gewerkt aan een strategie die moet zorgen voor een klimaatbestendig veilige, economisch vitale en ecologisch veerkrachtige delta, nu en in de toekomst.”

Dordrecht en Randstad in gevarenzone
Bij hoge rivieraanvoeren wordt het water nog eens versneld doorgevoerd als gevolg van de maatregelen van Ruimte voor de Rivier, zonder dat er voldoende noodberging voorhanden is. De berging die alsnog ingezet gaat worden, het Volkerak-Zoommeer, is marginaal en kwetsbaar. En dat terwijl het mogelijk is om een complete deltaberging te maken in de relicten van de voormalige zeegaten. Deze kunnen omgevormd worden tot een volwaardig estuarium, waarbij doorstroming het milieu verbetert en de zoutgrens verder zeewaarts komt te liggen.

Juist voor Dordrecht en omgeving is het van levensbelang dat zee en rivieren niet in dit stedelijk gebied elkaar ontmoeten, maar dat het omslagpunt opschuift naar de Grevelingen. Met een estuarium kan de situatie uit het oogpunt van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ecologie aanzienlijk verbeteren. 

Gebrek aan participatie
Wanneer we voorlopig de balans opmaken mogen we constateren dat het Deltaprogramma ons landvoor een groot deel verder in de problemen brengt. We vragen ons af waarom de landelijke stuurgroep niet beter anticipeert op de huidige situatie, maar kunnen daar geen eenduidig antwoord op geven. Is er sprake van een gebrek aan zelfreflectie, te weinig koppeling aan een lange termijn visie, wordt er te weinig geadviseerd en onderzocht door deskundigen, kabbelt alles nu eenmaal voort op basis van consensus en draagvlak, is het korte termijn politiek of zijn het persoonlijke belangen die boven het landsbelang gesteld worden?

Door het Directoraat Generaal Ruimte en Water werd in november 2013 het overleg over het gepresenteerde raamwerk voor een tweede Deltaplan eenvoudig afgesloten met de opmerking dat het niet past in het huidige Deltaprogramma en er nauwelijks draagvlak voor is. En daarmee was de kous af; geen onderzoek, geen feiten en geen toetsing aan de wettelijke doelen, waterveiligheid en zoetwatervoorziening. En dat terwijl de gecombineerde visies van meerdere deskundigen meer dan de moeite waard zijn om nader te bestuderen.

De samenstellers van het Deltaprogramma mogen er eens bij stilstaan dat het zelf gecreëerde draagvlak geen garantie biedt tot welslagen.


VERZILTING VOLKERAK-ZOOMMEER NIET MEER NODIG

| 11-01-2012 | 08:30 uur |


VERZILTING VOLKERAK-ZOOMMEER NIET MEER NODIG
Door: adviesgroepbormenhuijgens.nl   

Toename van voedselrijkdom en een gebrek aan doorstroming veroorzaakten tezamen in het Volkerak-Zoommeer overlast van blauwalgen. Op basis van een planstudie waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer werd een symptoombestrijding voorgesteld, die waarschijnlijk de blauwalgen doet verdwijnen: het inlaten van zout water en een beperkt getijde. Een voorstel met veel haken en ogen. Het behoud van een zoet Volkerak-Zoommeer geeft daarentegen vele voordelen. Er komt geen getijde en het waterpeil blijft beheersbaar. Het peil kan worden aangepast aan de scheepvaart, aan de afwateringsbehoefte van het Waterschap Brabantse Delta en aan de vraag naar zoet water. De zoete variant, in combinatie met de bestrijding van beide oorzaken van blauwalgen, had altijd al de voorkeur, maar leek indertijd niet mogelijk. In de jaren na de planstudie zijn de kansen voor deze oplossing aanzienlijk toegenomen.

locatie VZM

Overzichtskaart uit Gevoeligheidsanalyse Waterberging Zuidwestelijke Delta

Volkerak-Zoommeer als noodberging voor waterveiligheid

Door versnelde rivierafvoeren zijn er wereldwijd steeds vaker watersnoden in de delta´s. Nederland is een extreem lage delta en ligt zelfs grotendeels beneden de zeespiegel. De genomen maatregelen van Ruimte voor de Rivier zorgen hier nog eens voor een extra versnelde doorvoer van het rivierwater. Bij piekafvoeren krijgt de Zuidwestelijke Delta alles voor haar kiezen. Dit gebied is daar nog lang niet voor ingericht. Het water zal dan ook ophopen in Haringvliet en Biesbosch.

kaart Dongemond

In de startnotitie Waterberging Volkerak-Zoommeer zijn de mogelijkheden van waterberging in Grevelingen en Oosterschelde niet nader onderzocht. Toch is het aannemelijk dat beide aan de noodberging worden toegevoegd (aanbeveling 8 Deltacommissie). Bij een verzilt Volkerak-Zoommeer zou iedere noodberging van zoet water op zout water leiden tot een vernietiging van het aanwezige ecosysteem. Bij een zoet Volkerak-Zoommeer is dat niet het geval en kan het meer, als laatst in te zetten bekken, ook een kombergingsfunctie vervullen. De bergingscapaciteit is hierbij te vergroten door van tevoren het peil te verlagen met voorspuien.

Zoetwatervoorziening en verzilting
We beschermen ons land tegen stormvloed, de stijgende zeespiegel en piekafvoeren van de rivieren. Gelijktijdig proberen we genoeg zoet water vast te houden voor de zoetwatervoorziening en het tegengaan van verzilting. Tot nu toe ging de strijd hoofdzakelijk tegen overstromingen, maar een tekort aan zoet water kan zeker zo desastreus zijn.

verzilting brabant

Potentieel verziltingsgebied West/Brabant, BN/DeStem

Verzilting is niet alleen slecht voor de landbouw, het zout tast ook de funderingen van gebouwen en kunstwerken aan en zelfs brak water is al niet meer bruikbaar in de industrie. Op het industriegebied Moerdijk heeft men al een paar keer de inname van koel- en proceswater uit het Hollandsch Diep stil moeten leggen omdat het zoutgehalte te hoog was. Verzilting van het Volkerak-Zoommeer heeft verregaande consequenties voor de wijde omgeving wat betreft zoetwatervoorziening en bodemverzilting. In het advies “Zoet water Zuidwestelijke Delta” worden compenserende maatregelen voorgesteld om via een pijpleiding onder het Schelde-Rijnkanaal zoet water vanuit West-Brabant naar Tholen te transporteren, om extra zoet water vanuit het Hollandsch Diep in de Roode Vaart te pompen en vanuit de Bergse Maas in het Wilhelminakanaal. Dat deze alternatieve zoetwatervoorzieningen hoge en blijvende kosten met zich meebrengen laat zich raden. Verder worden de sluizen van de Steenbergsche Vliet en de Dintel permanent gesloten om zoutindringing tegen te gaan. Gezien de beperkte schutcapaciteit dienen deze sluizen ook nog te worden vervangen. De aanleg van een inlaatsluis naast de Krammersluizen is nodig, evenals aanpassingen aan de Volkeraksluizen in verband met zoutindringing in het Haringvliet. Ook aanpassingen aan sluizen en inlaten is gewenst in verband met de dreigende verzilting van West-Brabant en het zoete milieu van het Markiezaatsmeer. De Gevoeligheidsanalyse Waterberging Zuidwestelijke Delta uit 2010 (rapport Bulthuis) geeft aan dat na al deze compenserende maatregelen er bij lage zomerafvoeren toch nog tekorten aan zoet water zullen optreden en er alsnog behoefte komt aan ruimte voor extra voorraadvorming. Ook zijn de maatregelen onvoldoende om in te spelen op een toekomstige groeiende regionale behoefte aan zoet water.

volkerakzoommeer

Aanpassingen als gevolg van de verzilting Volkerak-Zoommeer in kaart, BN/DeStem

Zoet water is niet alleen nodig voor drinkwatervoorziening in de regio, maar ook voor hoogwaardige landbouw, glastuinbouw, industrie en natuur. Daarnaast behoort het zoute zeewater tegen te worden gehouden om externe verzilting te voorkomen. Met de huidige rivierafvoeren kunnen we het zout nog net buiten de deur kunnen houden. De afgelopen jaren zijn er perioden van droogte geweest waarbij er zout water ver naar binnen kwam, met name via de Nieuwe Waterweg. Daar zijn beperkte maatregelen tegen genomen, maar ondanks dat gaat de verzilting steeds verder. Geen van de op 8 december 2011 bij de Seminar Beperking Zoutindringing gepresenteerde opties voor beperking verzilting Rijnmond blijkt succesvol. Er werd door de onderzoekers nog wel gesuggereerd dat met een bellenscherm wellicht wat tijd gewonnen zou kunnen worden, voordat er een structurele en duurzame oplossing komt. De werking van een bellenscherm lijkt hier echter niet aannemelijk door het aanwezige getijde. Alleen een duurzame oplossing, zoals zeesluizen, lost het verziltingprobleem op en garandeert voldoende zoet water voor de gestelde landelijke wateropgaven, inclusief het gezond maken van de deltawateren. Het rapport Bulthuis geeft aan dat de veiligheid van de Nieuwe Waterweg niet is gewaarborgd. In het kader van veiligheid en zoetwatervoorziening zijn sluizen de enige oplossing. Via de Nieuwe Waterweg gaat momenteel 1500m³ zoet water per seconde verloren. Wanneer dit water onder meer beschikbaar komt voor het doorstromen van de Zuidwestelijke Delta dan liggen de kaarten heel anders geschud.

Extra investeringen nodig bij verzilting
Voor het inlaten van zout in het Volkerak-Zoommeer zijn forse investeringen nodig. In het geval van verzilting zijn aanpassingen aan dijken en kunstwerken noodzakelijk. Het blijkt dat de dijken van het Volkerak-Zoommeer dan aan een enorme kostbare opknapbeurt toe zijn. Verder dient er gezocht te worden naar mogelijkheden tot het verleggen van inlaatpunten voor waterinname en naar alternatieve zoetwatervoorzieningen. Hoe ingewikkelder of kunstmatiger de zoetwatervoorziening en de waterhuishouding gaan worden, des te duurder en minder duurzaam ze doorgaans zijn. Aan zowel het verzilten en het tegengaan van overlast door zoutlek als aan het realiseren van een gewijzigde zoetwatervoorziening, hangt een kostenplaatje. Verder dient er een beeld te komen van de blijvende kosten die dit alles met zich meebrengt.Methoden dienen nader uitgewerkt te worden om belasting van Hollandsch Diep, Dintel en Steenbergse Vliet, met zout water uit een verzilt Volkerak-Zoommeer zo veel mogelijk te beperken; De kosten van de verzilting worden voorlopig geschat op een kwart miljard euro. De vraag of het sop de kool waard is, wordt steeds vaker gesteld.

Waterkwaliteit
De oorzaken van het blauwalgenprobleem zijn de toegenomen voedselrijkdom en een gebrek aan doorstroming. De afgelopen 40 jaar, de periode dat er sprake is van een Volkerak-Zoommeer, is de waterkwaliteit in Nederland vrijwel overal verbeterd en dat geldt ongetwijfeld ook voor Mark en Dintel en de Steenbergsche Vliet. Tijdens de warme zomer van 2009 was er nog maar drie weken sprake van overlast van blauwalgen. Onderstaande grafiek geeft aan dat het chlorofylgehalte in het Volkerak-Zoommeer de laatste jaren flink is afgenomen, omdat de landbouw veel minder kunstmest is gaan gebruiken wat leidde tot verminderde toevoer van fosfaat.

grafiek chlorofyl

Overzicht vanaf 1987 van het chlorofylgehalte in het water van het Volkerak-Zoommeer. Bij hoge temperatuur vormt dit de voedingsbodem voor blauwalgen. Na 2002 is duidelijk een afname waarneembaar

De basis van verzilting als middel tegen blauwalgen, stoelt nog altijd op de verkenning uit 2002 en 2003 en gaat uit van een ongewijzigd zoetwateraanbod. Er blijven bij de zilte variant onzekerheden over de wijze waarop de gevolgen van een eventueel resterende zoutbelasting op de omliggende wateren zijn weg te nemen, over de optimale getijdendynamiek voor een gezond watersysteem, rekening houdend met de gebruiksfuncties (zoals scheepvaart, afwatering) en over haalbare alternatieven voor de zoetwatervoorziening voor de landbouw . Een oplossing langs de geijkte weg ligt intussen meer voor de hand. Waterkwaliteitsverbetering door afname van de aanvoer van fosfaat en nitraat én doorstroming met zoet water, nemen de oorzaak weg en zijn beduidend goedkoper.

Vergelijking zilte en zoete variant Volkerak-Zoommeer

 Zilte variant Volkerak-Zoommeer  Zoete variant Volkerak-Zoommeer
Totale milieuwisseling bij realisatie Géén milieuwisseling, doorspoelen met zoet water blijft mogelijk
                                                       Aanleg alternatieve zoetwatervoorziening Aanpassingen aan gemalen, duikers en watergangen. Nieuwe leidingen en pompstations Zoetwatervoorziening regio ongewijzigd
                                             Aanpassingen Volkeraksluizen i.v.m. zoutindringing Haringvliet Geen aanpassingen Volkeraksluizen
                                          Verziltinggevaar regio neemt toe Geen toename verzilting regio
                                                    Beperkte getijden in dode hoeken: cumulatieve opslibbing Geen getijden maar zoete doorstroming Peilbeheer blijft mogelijk
Sluizen West-Brabant vervangen en deze gesloten houden Nieuwe sluizen West-Brabant overbodig, sluisdeuren meestal open
                                                           VZM wordt als eerste noodberging ingezet voordat het merendeel van de deltawateren als berging fungeert Functie als komberging op kritieke momenten als laatste nog inzetbaar  Voorspuien hierbij mogelijk
                                                              Bij elke berging zoet op zout geeft milieuwisseling met ecologische ramp Géén milieuwisseling bij berging, mag ook bij minder urgentie gebruikt worden
                                                  Aantasting zoet Markiezaatsmeer Behoud zoet Markiezaatsmeer
                                                         Harde scheiding zoet-zout bij Volkeraksluizen blokkeert estuariene dynamiek Geen harde scheiding zoet-zout Estuariene dynamiek via herinrichting Zuidwestelijke Delta blijft mogelijk

Toekomst Volkerak-Zoommeer in nationaal kader
Zolang de samenhang met een centrale nationale regie nog ontbreekt, is het verstandig om geen overhaaste beslissingen te nemen. De onomkeerbaarheid van de verzilting van een van de grootste zoetwaterbuffers van Nederland en de inrichting van de Zuidwestelijke Delta als onderdeel van het komend integraal landelijk waterbeheer vragen om zorgvuldig afgewogen besluiten. Elke planvorming dient geanalyseerd te worden op de doelen van het Nationaal Waterplan, waaronder waterveiligheid, zoetwatervoorziening en estuariene dynamiek. Hieraan levert de verzilting VZM geen bijdrage. De voorgestelde verzilting veroorzaakt massale sterfte en vervolgens staat het zoute water diverse inrichtingsmogelijkheden voor de delta in de weg. Het Volkerak-Zoommeer zal op zijn vroegst in 2016 verzilt zijn. Nog vóór de voltooiing van de verzilting, geeft de herziene zoetwaterverdeling in Nederland aan of deze ingreep wel nodig is. Bij voorbarige doorgang van de verzilting heeft de milieuwisseling er haar overlast al veroorzaakt en kunnen gedane investeringen onnodig blijken. De Stuurgroep ZWD dringt er momenteel bij staatsecretaris Atsma op aan om op korte termijn een integraal besluit te nemen over de toekomst van het Volkerak-Zoommeer en het Grevelingenmeer. Het ontbreken van de kennis of een dergelijk besluit voor de lange termijn effectief is, maakt een definitief besluit in 2012 veel te riskant. Het ligt voor de hand dat straks het Deltaprogramma andere prioriteiten stelt en daarmee deze verzilting totaal overbodig maakt.

(integraal waterbeheer januari 2012)


DE HERIJKING VAN DE LANDELIJKE ZOETWATERVERDELING

 


 

DE HERIJKING VAN DE LANDELIJKE ZOETWATERVERDELING

_________________________________________________

Een analyse van het huidige zoetwaterbeheer en een inrichtingsvoorstel voor integrale waterhuishouding.

Adviesgroep Borm & Huijgens, oktober 2009

 

INLEIDING
Tientallen wateropgaven zijn dankzij het advies van de Commissie Veerman1 en het ontwerp Nationaal Waterplan2 in beeld gebracht. Het zijn waterprobleemoplossende taken voor de komende deelprogramma´s. Deze deelprogramma´s worden onderdeel van één integraal totaalplan, één duurzaam evoluerende inrichting van de kust-, delta- en riviergebieden.

De herijking van de zoetwaterverdeling over het hoofdwatersysteem start in 2009 en is in 2015 afgerond. Dit wordt het fundament van het Nationaal Waterplan en van een klimaatbestendig Nederland. In dit op te stellen plan prevaleren de doelen waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Daarnaast krijgen het gezond maken van de deltawateren en het ontwikkelen van estuariene dynamiek de aandacht.

NOODZAAK VAN CENTRALE REGIE
Op de nationale bijeenkomst Deltaprogramma van 10 juni 2009 sprak prof. dr. C.P. Veerman de wens uit dat lopende waterprojecten onverminderd doorgaan en dat de komst van een Nationaal Waterplan niet als zand in de motor mag werken. Echter, indien projecten afhankelijk zijn van een nog nader te bepalen inrichting, dan ligt een pas op de plaats voor de hand.

Een voorbeeld hiervan is de verzilting van het Volkerak-Zoommeer. Dit lopend gebiedsproces kan de gang naar estuariene dynamiek of waterveiligheid frustreren en zou daarom beter even kunnen wachten. Mocht er bij de landelijke herverdeling voldoende zoet water voor doorstroming ter beschikking komen dan vervalt de noodzaak van dit verziltingproject. De onomkeerbaarheid van de verzilting van één van de grootste zoetwaterbuffers van Nederland, evenals de inrichting van de Zuidwestelijke Delta, zijn cruciaal voor het komend integraal landelijk waterbeheer en vragen om zorgvuldig afgewogen besluiten.
De reeks aan innovatieve ideeën van de afgelopen jaren maakt dat men zich gemakkelijk laat afleiden door spectaculaire nevendoelen, die echter voor de hoofddoelen geen zoden aan de dijk zetten. Een centrale regie met een algemene visie maakt een eind aan de verbrokkeling van waterstaatkundige plannen. Voor regionale stuurgroepen is het pas mogelijk om definitieve deelprogramma´s samen te stellen als er sprake is van landelijke samenhang. Alle gebieden krijgen daarom een opdracht van de Ministeriele Stuurgroep Deltaprogramma (MSD). De kern van de opdracht is het op een zodanige wijze borgen van de lange termijn waterveiligheid en klimaatbestendigheid en het scheppen van de randvoorwaarden voor duurzame zoetwatervoorziening, dat dit op een integrale wijze bijdraagt aan een ecologische en economische versterking.3 Per deelprogramma zijn daarnaast de beschikbare middelen (geld, diensten en watergaranties) van belang. Bij de verdeling van zoetwateraanvoer kan men per deelgebied zowel aandacht schenken
aan de optimale aanvoer, als aan de maximaal en minimaal toelaatbare aanvoeren. Vervolgens kan met de uitwerking van samenhangende regionale deelplannen begonnen worden. Grote noodzakelijke beslissingen mogen niet langer vooruit worden geschoven4, zodat alle gebieden waar maatregelen genomen moeten worden in een keer goed aangepakt worden.

MAATREGELEN TEGEN HET OPKOMENDE WATER
Toen de mens invloed kreeg op het Nederlandse landschap werden de wordingsprocessen, sedimentatie en veenvorming, aan banden gelegd en daalde het oppervlak door exploitatie van veen en ontwatering. Laag Nederland is hierdoor geen lage delta, maar een veel te lage delta. Met de verwachte zeespiegelstijging en de sterk wisselende rivierafvoeren nemen de kansen op overstroming toe.

De goedkoopste en meest beproefde manier om de strijd tegen het wassende water te voeren, is nog altijd het ophogen van de dijken.5 Goede dijken in combinatie met degelijke keringen en sluizen geven de beste bescherming aan Nederland. De tweede veiligheidstoetsing primaire waterkeringen heeft in 2006 plaatsgevonden. Op het verbeteren en verhogen van de dijken mag men niet bezuinigen. Eerst moet nog het achterstallig onderhoud moet worden verricht. Dijkverhoging geeft niet alleen meer veiligheid, maar vergroot ook de afvoercapaciteit van rivieren.
Een watersnood kan nog altijd een ramp veroorzaken en tegelijk het zorgvuldig opgebouwde image van Nederland op waterstaatkundig gebied wegvagen. De Randstad loopt hierbij een groot risico. Nederland ligt voor meer dan de helft beneden de zeespiegel en heeft te kampen met onder meer de gevolgen van de aanleg van de Nieuwe Waterweg. Bij de werking van de Maeslantkering is de huidige faalkans van 1/100 weliswaar op dit moment voldoende, maar de marges zijn verdwenen. Met een rijzende zeespiegel, toenemende rivierafvoer en de onzekerheid of
deze faalkans ook in de toekomst haalbaar blijft, is het moment dat de voornaamste schakel in de beveiliging van west Nederland niet meer voldoet, niet ver af. Goede evacuatie lijkt in dit dichtbevolkt gebied onmogelijk en watersnood in de Randstad kan onze economie voor lange tijd ontwrichten. De gevolgen kunnen aanzienlijk groter zijn dan die van de Watersnoodramp van 1953.6

Het grootste gevaar komt uit zee en heeft een voorspeltijd van slechts ca. 24 uur. Elke investering in de veiligheid van de voordeur, de afsluiting van de Nieuwe Waterweg, betaalt zich dubbel en dwars uit. Een echt substantiële verbetering vindt plaats door de kering in de Nieuwe Waterweg dubbel uit te voeren. Een goed uitgevoerde zeesluis met twee onafhankelijk werkende deuren zou zonder problemen de vereiste faalkans kunnen opleveren.

Langzamerhand dringt eveneens het besef door dat men niet ongelimiteerd estuariummondingen kan blijven uitdiepen ten behoeve van de steeds grotere zeeschepen. De toegankelijkheid is ook op andere wijzen op te lossen, zoals gebeurt door de zeewaartse accentverschuiving naar onder meer de Europoort en de Maasvlakte. Stadshavens en oude haventerreinen veranderen in jachthavens met woonwijken.

Over de wijze waarop de Nieuwe Waterweg wordt afgesloten en de precieze locatie zal nog gediscussieerd worden, maar de principiële beslissing dat dit gaat gebeuren dient spoedig genomen te worden voor een tijdige realisatie.

ZOETWATERVOORZIENING
Met het oog op een toekomstig tekort aan zoet water is er alvast een Nationale Verdringingsreeks 2 in vier categorieën opgesteld. Wie heeft bij schaarste het meeste recht op zoet water? Op de vierde en laatste plaats staan scheepvaart, landbouw, natuur, industrie, waterrecreatie en binnenvisserij. Zij zullen bij lage rivierafvoeren als eerste moeten inleveren.

Het ontwerp Nationaal Waterplan 2 kiest voor het langer vasthouden en benutten van het zoete water. Van de totale rivierwateraanvoeren van Rijn en Maas wordt momenteel 40% gebruikt voor het terugdringen van het zout in de Nieuwe Waterweg. De overheid kan het goede voorbeeld geven in het zuinig en efficiënt omgaan met zoet water door “het lek van Holland” te dichten met sluizen in de Nieuwe Waterweg.7

De huidige zomerafvoer van de Rijn van 1700 m3/sec kan deze eeuw afnemen naar 700 m3/sec. Van een vrije doorstroom door de Nieuwe Waterweg is dan absoluut geen sprake meer.8 Ondanks de huidige voorkeursbehandeling van de Nieuwe Waterweg bij de zoetwateraanvoer, is zelfs nu achterwaartse verzilting van het Haringvliet niet altijd te voorkomen. Zodra de Rijnmond gesloten wordt, komt er zoet water beschikbaar voor het gezond maken van de Nederlandse waterhuishouding en voor de in het ontwerp Nationaal Waterplan gestelde wateropgaven. De sleutel voor een herverdeling van de zoetwateraanvoer ligt dan ook in eerste instantie bij het beperken van het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg. Als tussentijdse oplossing zijn stroomopwaarts riviersluizen aan te leggen, om alvast het zoete water te behouden voor efficiënt gebruik.

Naast het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg wordt nog eens 40% van de rivierwateraanvoeren verbruikt voor het zoetspoelen van verzilte poldersloten in (te) lage landbouwgebieden.

Wanneer voor deze gebieden de werkelijke kosten worden doorberekend voor de continue ontwatering en het periodiek zoetspoelen, dan ligt veelal de keuze voor onder water zetten voor de hand. Deze besparing levert voorraadvorming van zoet water op en deze toplaag van zoet water geeft tegendruk aan zoute kwel en gaat hierdoor verzilting tegen.9
Het ontwerp Nationaal Waterplan vermeldt dat de klimaatverandering vraagt om een heroverweging van de huidige strategie voor (zoet)watervoorziening en verziltingbestrijding. Beide hiervoor genoemde situaties van grootschalige zoetwaterverspilling zijn nog maar nauwelijks in stand te houden en op termijn niet te handhaven. Maatregelen tegen zoetwaterverlies dienen dan ook hier genomen te worden. Het is verbazingwekkend dat men met het resterende zoete water tot nu toe redelijk aan de vraag kan voldoen. Na een herijking van de zoetwateraanvoer hoeft zoetwatertekort in Nederland geen probleem meer te zijn.

AFVOER RIVIERWATER
De maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier hebben als uitwerking dat het rivierwater sneller richting zee wordt afgevoerd. De problemen voor tijdelijke wateropvang en waterdoorvoer komen vervolgens nog meer op het bordje van de Zuidwestelijke Delta. De Rijnmond heeft geen bergend vermogen en is hierdoor als permanente afvoerroute ongeschikt. Voor tijdelijke berging en noodafvoer worden daarom de voormalige zeegaten van de Zuidwestelijke Delta ingezet.

Bij normale en geringe afvoeren wordt zo´n 70 tot 80 % van al het rivierwater naar de Nieuwe Waterweg geleid.1 De Haringvlietsluizen worden zodanig bediend dat de Nieuwe Waterweg zo lang mogelijk 1500 m³ zoet water per seconde kan lozen. Jaarlijks gaan zo enkele tientallen km³ zoet water verloren. Intussen neemt de rivieropwaartse invloed van de zee ons in de tang en dringt via het zuidwesten en het noorden steeds verder door.
De onderhandelingen tussen verschillende sectoren in de delta worden vaak gedicteerd door de scheepvaartbelangen. Behoud van een open verbinding met zee lijkt op korte termijn voor Rotterdam economisch aantrekkelijk. Er zitten voor Rotterdam en omgeving veel voordelen aan zeesluizen; binnenhavens zonder getij, behoud van zoet water, geen milieuwisselingen, meer stabiliteit voor de dijken rond het Rijnmondgebied, de Volkeraksluizen worden wellicht overbodig en de bereikbaarheid van het achterland blijft langer intact. Daarbij kan de Rijn-Schelde corridor zoet blijven en worden er de huidige milieuproblemen, zoals blauwalgen, met doorstroming opgelost. Het Volkerak-Zoommeer hoeft niet meer te verzilten en de zoetwatervoorziening voor Zuidwest Nederland is veilig gesteld. Zo´n herziene inrichting maakt tevens een einde aan de instabiliteit van de dijken langs het Spui, de Dordtsche Kil en de Oude Maas vanwege de hier na 1970 sterk toegenomen stroomsnelheden. Ook achterwaartse verzilting van het Haringvliet via het Spui wordt hiermee voorkomen.

Bij zeer hoge rivierafvoeren en tijden waarop men niet in zee kan spuien, zoals bij stormvloed, adviseert de Deltacommissie om het Rijnmondgebied tijdelijk af te sluiten. Dit is voorgesteld in de vorm van een Afsluitbaar Open Rijnmond (AOR).10 Al het water aangevoerd door Lek, Waal en Maas wordt dan richting Biesbosch en Haringvliet geleid (zie figuur 1). Nu is het Haringvliet voor tijdelijke wateropvang in de Zuidwestelijke Delta onvoldoende. Stagnatie van doorstroming in het Hollandsch Diep vergroot bij hoge rivierafvoeren het overstromingsrisico in de hele regio. Het water kan bij de weergegeven afsluiting alleen maar stijgen tussen de in de afbeelding met geel aangegeven aangepaste en nieuwe dijken.

Om de maatgevende afvoer van 16.000 m3/sec van het huidige rivierverruimingsprogramma te kunnen opvangen is voldoende noodberging, het behoud van verval en doorstroming en tenslotte meer spuicapaciteit naar zee nodig. Alleen een maximale berging zal de stijging van het water in de delta bij tijdelijk gesloten riviermonden aanzienlijk verminderen. De Deltacommissie adviseert om Volkerak-Zoommeer, Grevelingen en eventueel de Oosterschelde in te zetten voor tijdelijke noodberging.1
Een verbeterde doorvoer via het Hollandsch Diep dankzij trajectverlenging van de afvoerroute naar zee valt mee te nemen in de afwegingen bij het onderzoek naar een Afsluitbaar Open
Rijnmond. Met zeesluizen hoeven de nieuwe beweegbare hoogwaterkeringen van een AOR, op de afbeelding in rood, minder vaak dicht, omdat het zeewater het rivierwater niet zal opstuwen, en met een meanderende afvoer door de delta hoeven de dijken minder rigoureus aangepast te worden. De dijken in Zeeland zijn immers van oorsprong zeewerend.

afsluitbaar toekomst

Figuur 1: ‘Afsluitbaar Open Rijnmond´, T. Rijcken, TU Delft 2008

Voorspellingen over de gevolgen van de klimaatverandering hebben een hoge mate van onzekerheid. Met een inrichting waarbij men veranderingen stapsgewijs kan bijhouden en gefaseerd kan sturen, neemt men geen maatregelen die later overbodig blijken en kan het voortschrijdend inzicht het vervolgtraject bepalen. Om kosteneffectief te werken, dient elke stap op zich een rendabel en afgerond geheel te zijn, passend in de visie voor de langere termijn. De Deltacommissie wil waterproblemen voorkomen of ongedaan maken. Oplossingen die samengaan met landschapsvormende processen zijn op termijn stabieler en goedkoper en hebben de voorkeur boven technische oplossingen. Hoe kunstmatiger de te nemen maatregelen zijn, des te hoger zijn doorgaans de investeringen en des te meer de blijvende kosten.11 Zo is natuurlijke afvloeiing te prefereren boven het oppompen van water. Aansluiting bij de voortgaande natuurlijke processen draagt bij aan de kwaliteit en duurzaamheid. Het wordt geen strijd tegen het water, maar een samenwerking met het water voor een klimaatbestendig Nederland.

ECOLOGISCHE VERBETERING IN DELTA EN RIVIEREN

De Afsluitdijk betekende in 1932 een enorm verlies aan trekvissen. Deze afsluiting maakte het voor veel vissen vrijwel onmogelijk om hier vanuit zee de rivieren te bereiken. Met de aanleg van de Deltawerken volgde later een tweede klap. Door de Afsluitdijk en de Deltawerken zijn verbindingen verbroken en is vervolgens de kwaliteit van diverse geïsoleerde wateren gedaald.12 Vanwege de ecologische gevolgen is het voor de Nederlandse trekvis inmiddels vijf voor twaalf. In de komende planvorming vereisen de implementatie van de EU-Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Natura 2000-beleid maatregelen om het estuariene karakter van de deltawateren te herstellen.
Het ‘oorspronkelijke’ estuariene karakter zal echter niet op dezelfde locaties terugkeren, omdat zowel de natuur als de inrichting van Nederland continue veranderen. Zo komt het einde in zicht van de zoetwatergetijdengebieden langs de Oude Maas en in de Sliedrechtse Biesbosch, die na de Deltawerken konden voortbestaan vanwege het restgetij via de Nieuwe Waterweg. Met de afsluiting van de Nieuwe Waterweg verdwijnen eveneens de enorme zoetwaterbellen die tweemaal daags in de Noordzee stromen en die tot ver in de Waddenzee waarneembaar zijn.
Met een herziening van de zoetwaterverdeling doet zich een unieke kans voor om met continue open verbindingen de ecologische relaties tussen zee en rivieren blijvend te herstellen.

Om hierbij de rivieropwaartse invloed vanuit zee terug te dringen is verlenging van de afvoerroutes van het rivierwater naar zee of in zee gewenst.

In de stroomgebieden van Rijn en Maas is tientallen jaren gewerkt aan onder meer beekherstel, vispassages, natuurvriendelijke oevers en vloeiweiden. Deze maatregelen worden pas echt effectief bij een blijvende overgang van zout naar zoet. Als de natuurlijke relatie tussen rivieren en zee zich kan herstellen, dan kunnen de rivieren de ruggengraat gaan vormen van de natte component van de Ecologische Hoofdstructuur, het netwerk van de Nederlandse natuur.

De komende waterverdeling bepaalt de mogelijkheden voor inrichting. Men kan zich afvragen of hierbij gespecificeerde formuleringen van natuurdoelstellingen niet overbodig zijn, aangezien de morfologische voorspellingen, die de basis vormen voor de effectvoorspelling voor de natuur, met relatief grote onzekerheden zijn omgeven. Dit geldt in sterke mate voor de betrokken Natura 2000-gebieden.

Waardevolle natuurgebieden zullen van karakter veranderen, maar het verlies van biotopen wordt ruimschoots gecompenseerd door inrichtingen die op termijn het beste zijn voor het milieu en het ontstaan van nieuwe natuurgebieden. Hierbij valt te denken aan het gezond maken van geïsoleerde deltawateren middels doorstroming, de uitbreiding van de voorkust en de verlenging van de estuariene overgangsgebieden naar zee. Het is vervolgens aan de natuur om aan duurzame, kwalitatieve en voortgaande processen verdere invulling te geven. De mens wordt eerder toeschouwer dan spelbepaler en aanschouwt waar en in welke vorm de estuariene dynamiek ontstaat.

De baten van de natuur worden vaak onderschat. Onze economie heeft behoefte aan een ecologisch fundament, aangezien een gezonde delta voorwaarde is voor een gezonde economie.13 Hiervoor is een integrale watersysteembenadering noodzakelijk. Recreatie, landbouw, scheepvaart, industrie, visserij, schelpdiercultuur, natuur en milieu varen er wel bij.

Het illustratief maken, het vergelijken en het combineren van landelijke integrale inrichtingsvoorstellen dragen bij tot de beeldvorming van een klimaatbestendig Nederland.

INRICHTINGSVOORSTEL
De Adviesgroep Borm & Huijgens heeft begin 2009 een inrichtingsvoorstel tot integraal landelijk waterbeheer gepresenteerd, gebaseerd op voorgaande analyse. Door het zoete water langer vast te houden en dit water meanderend te laten afstromen via de Zuidwestelijke Delta en langs de Afsluitdijk, kunnen naar alle waarschijnlijkheid de zoetwatervoorraden behouden blijven. Ook worden de ecologische relaties tussen zee en rivieren blijvend hersteld, wordt de waterveiligheid vergroot en neemt de landinwaartse invloed van de zee af.

Voor beide regio´s met een grote meervoudige wateropgave1, de Zuidwestelijke Delta en het IJsselmeergebied, worden hier globale inrichtingssuggesties gepresenteerd.

EEN GEZONDE ZUIDWESTELIJKE DELTA
Met de Deltawerken is het zoute getijdenmilieu in de Oosterschelde behouden gebleven. Het meeste rivierwater wordt door de Nieuwe Waterweg naar zee afgevoerd en de voormalige zeegaten zijn van elkaar gescheiden. De Zeeuwse oppervlaktewateren zijn kwalitatief minder geworden en scoren intussen op veel punten ‘slecht’ of ‘ontoereikend’.14 De ontstane problemen als vermesting, blauwalgen, wisselingen en abrupte overgangen van milieu en zuurstofgebrek kunnen opgelost worden met doorstroming van rivierwater en middels getijden. Het zoete rivierwater dat nu via een korte weg in zee wordt geloosd, mag zoveel mogelijk door de wateren van de delta stromen, zich te mengen met het zoute water onder invloed van getijdendynamiek en pas bij de stormvloedkering in zee te stromen. Zo wordt de Oosterschelde de levensader van een duurzame delta en kan een open estuarium gecombineerd worden met een korte kustlijn. Ecologie en veiligheid gaan samen.15

Zeeland.Oosterschelde.12-01-08.Cor Huijgens.

Foto 1: Wordt de Oosterschelde de levensader van de Zuidwestelijke Delta? Foto: C. Huijgens

Het deltamilieu is gebaat met doorstroming bij het oplossen van de huidige problemen. De hiervoor te nemen maatregelen zijn onder meer een forse doorsteek door Goeree-Overflakkee en een open verbinding van de Grevelingen met de Oosterschelde. Vervolgens kan het water meanderen, zonder hinder voor de scheepvaart. Het rivierwater zal dan met een grote S-bocht naar zee stromen (figuur 2). Het water zal kronkelend wegstromen via de voormalige zeegaten, waardoor de zee relatief verder weg komt te liggen en stroomsnelheden nemen af. Het achterland is hierdoor beter beschermd tegen hoge zeewaterstanden en opwaaiende westenwind. Deze inrichting vermindert de gevreesde landinwaartse invloed van zee, als gevolg van zeespiegelstijging of lage zomerafvoeren, en maakt tevens een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet mogelijk.

Bruinvis. Stompe Toren.02-03-08.Cor Huijgens.

Foto 2: Bruinvissen zwemmen met regelmaat het estuarium binnen. Foto: C. Huijgens

Het Haringvliet blijft zoet, de Grevelingen krijgt doorstroming met gereduceerd getij en de Oosterschelde wordt weer een estuariummonding.16 De draagkracht van de Oosterschelde, die was afgenomen door het verdwijnen van de aanvoer van rivierwater en het verdwijnen van het brakke water, kan zich herstellen. De stroomsnelheid zal toenemen zodra de ´verstopte ader´ is genezen. Het huidige zoute en stilstaande milieu in de Grevelingen, vaak met zuurstofgebrek voor het bodemleven, ondergaat de grootste veranderingen. Deze zal veranderen in een dynamisch duurzaam systeem, een getijdengebied met doorstroming en overgangen van brak naar zout.17

doorstroming

Figuur 2: Schets inrichtingsvoorstel Zuidwestelijke Delta

Inzet van de Grevelingen is nodig als noodberging, voor de verlenging van de afvoerroute van rivierwater met een overgang van zoet naar zout en voor het terugdringen van de landinwaartse invloed

van de zee. Gefaseerd kan eerst de verbinding met de Oosterschelde tot stand gebracht komen, gevolgd door een geleidelijke toename van zoetwateraanvoer vanuit het westelijk Haringvliet.

Bij extreem hoge rivierafvoeren wordt voor de veiligheid van tevoren vanuit Haringvliet, Grevelingen en Oosterschelde in zee gespuid, waarna de op dat moment maximaal haalbare bergingscapaciteit gebruikt kan worden. Dit garandeert langer de vrije afwatering van onder meer het gebied van het Waterschap de Brabantse Delta. Het water van het Hollandsch Diep kan op zo´n tijdstip blijven doorstromen, zodat stagnatie van doorstroming met de gevreesde peilverhoging in de Biesboschregio uitblijft en de kans op overstroming in het Rijnmondgebied vermindert.

De Oosterschelde blijft onder alle omstandigheden zout. Doorstroming en getijden zijn gunstig voor schelpdierculturen. Nu de kwaliteit van Rijn en Maas is verbeterd, kunnen de visgronden van de Noordzee en de delta weer profiteren van de door de rivieren meegevoerde voedingsstoffen. Het aangevoerde sediment kan op de lange termijn de onbalans die zandhonger veroorzaakt herstellen. Bij hoge rivierenafvoeren spuien de Haringvlietsluizen, en zo nodig extra spuisluizen in de Brouwersdam, alvast het overtollige rivierwater om verzoeting van de Oosterschelde te voorkomen.

Momenteel wordt nog overwogen om het Zoommeer-Volkerak zout te maken om de symptomen van overmatige bemesting te bestrijden. Bij voldoende beschikbaarheid van zoet water, kan dit zoete water ook door de randmeren stromen om deze te reinigen en te verversen. Zoet water in de randmeren gaat de verzilting tegen. Tholen, West-Brabant en de Hoekse Waard komen niet in de problemen zoals dat bij verzilting zou zijn. De binnenvaartroute van de Rijn-Schelde Corridor blijft hierbij zoet en getijloos.

Voor recreatievaart vormen de rondvaartmogelijkheden en de toename van kwaliteit en belevingswaarden een grote stimulans.

EEN VEILIG EN DUURZAAM SYSTEEM ROND DE AFSLUITDIJK
De huidige Afsluitdijk voldoet niet meer aan de veiligheidseisen.18

De veiligheid waarborgen is van nationaal belang, maar daarnaast spelen milieu en buffering van zoet water een grote rol. De voorkeur gaat naar een duurzame inrichting, aansluitend bij de natuurlijke processen. Behoud van een natuurlijk verval van IJssel tot Waddenzee is van belang voor een goede afvloeiing.

Het veiligstellen van de zoetwatervoorraden van het IJsselmeer en de Zuidwestelijke Delta voorkomt zoetwaterschaarste. Daarnaast behoren beide regio´s bij hoge afvoeren het teveel aan water tijdelijk te kunnen bergen. In de Zeeuwse Delta, waar het meeste rivierwater heengaat, kan de waterberging aanzienlijk worden vergroot. Slechts 15% van het rivierwater stroomt naar het noorden en kan opgevangen worden door een spontane en tijdelijke verhoging van het IJsselmeer.

Een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet draagt ertoe bij dat de IJssel weer in het natuurlijke systeem terugkeert. Hierbij dienen milieuwisselingen, zoetwaterschokken en abrupte overgangen voorkomen te worden. Tevens moet het IJsselmeer onder alle omstandigheden zoet blijven. Dit vraagt om een te reguleren verbinding van het IJsselmeer met de Waddenzeedynamiek.
Een combinatie van een voordijk en een natuurdijk, aansluitend op het verhoogde Makkummerzand, wordt voorgesteld (zie figuur 3). De aanleg kan samengaan met baggerwerkzaamheden elders. Op deze wijze ontstaat een meegroeiende voorzeewering met vooroevers. In de vorm van een voordijk met golfbrekers kan deze de Afsluitdijk tegen het zeewater beschermen en tevens een ecologische meerwaarde geven aan de Waddenzee. Een natuurdijk aan de binnenzijde van de afsluitdijk staat garant voor de opvang van zilte overslag en opwaaiing.
De dijken kunnen op ondiepten gesitueerd worden en mogen lager blijven dan de Afsluitdijk. De vorm van figuur 3 voor doorstroming is dan ook slechts schematisch. Op deze wijze ontstaat een lus van vele tientallen kilometers, waarlangs het rivierwater wordt afgevoerd via een open verbinding met zee, zonder dat er van indring van zout in het IJsselmeer sprake is. Met afwisselende kribben gaat het water meanderen, waardoor de af te leggen weg naar de Waddenzee nog eens aanzienlijk wordt vergroot en de stroomsnelheid afneemt.

afsluitdijk

Figuur 3: Schets inrichtingsvoorstel Afsluitdijk

Voor noodsituaties is aanvullend een stormvloedkering (SVK) gewenst. Bij hoge rivierafvoeren kan de bestaande spuisluis aan de Friese kant worden ingezet. De bodem en het waterpeil van het IJsselmeer mogen, net zoals bij de Waddenzee, geleidelijk meegroeien met de zeespiegelstijging.

De gemotoriseerde scheepvaart blijft gebruik maken van de aanwezige schutsluizen. In het nieuwe estuariene gebied naast de Afsluitdijk komen ongekende mogelijkheden voor natuurgerichte recreatie en ongemotoriseerd verkeer.

Een open verbinding naar zee herstelt de visrijkdom met trekvissen die hier oorspronkelijk via de Zuiderzee onze zoete wateren opzochten.

CONCLUSIE
De hiervoor genoemde inrichtingsuggesties zijn beide landelijk samenhangend, gebaseerd op voorgaande analyse en sluiten aan bij de natuurlijke processen. Verder is het opgesteld met inachtneming van de verschillende belangen. Het beperken van het zoetwaterverlies door de Nieuwe Waterweg is als belangrijkste randvoorwaarde genomen, omdat anders de vraag blijft of na maatregelen voor efficiënt gebruik van zoet water de minimumafvoeren van de rivieren in de zomer voldoende zullen zijn voor beide inrichtingen.

Bij deze suggesties is vooral gekeken naar het gezond maken en verbinden van de geïsoleerd geraakte deltawateren. Andere mogelijkheden liggen in het zeewaarts verlengen van de estuariene overgangsgebieden, in combinatie met de uitbreiding van de “voorkust”.19 In de luwte van de Deltawerken en de Maasvlakte legde de natuur de voordelta aan.

Professor H.L.F. Saeijs noemt de natuur de beste ingenieur.

Wie wil daar niet mee samenwerken?!

__________________________________________________

1 Veerman C. et al ,’Samen werken met water’
Bevindingen van de Deltacommissie, Den Haag [2008]

2 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, ‘Ontwerp Nationaal Waterplan’ Den Haag [2008]

3 Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, ‘Nieuwsbrief nr.4’ Uitgave september [2009]

4 Nijhof A. , ‘Een veilig en leefbaar Nederland’ Uitgave Waterstand 8 [2009]

5 Rooijendijk C., ‘Waterwolven, een geschiedenis van stormvloeden, dijkenbouwers en droogmakers’ Uitgeverij Atlas Amsterdam/Antwerpen [2009]

6 Tongeren van & Ven van de, ‘De Nationale Balans en de Overheidsbalans’ Centraal Bureau voor de Statistieken [1997]

7 Saeijs H.L.F., ‘Omgaan met een wereld watercrisis’ Gezondheidsraadlezing [1998]

8 Alphen van J., ‘De Rijnmond in de toekomst: open, dicht of afsluitbaar?’ Rijkswaterstaat Waterdienst [2009]

9 Vries A. de & Vries I. de, ‘Verzilting intern, extern, en regionale gevolgen: wat weten we ervan?’ Presentatie Zoet-Zout Platformdag [2009]

10 Rijcken T., ‘Afsluitbaar-open variant van het Rijnmondgebied’ TU-Delft [2008]

11 Saeijs H.L.F., Flameling J.A. & Adriaanse L.A., ‘Eco-pragmatisme, Omgaan met rivieren, delta´s, kust en zee in de 21e eeuw’ De Staat van Water [1999]

12 Cock Buning T. et al, ‘Op weg naar een Rijke Delta’ InnovatieNetwerk [2008]

13 Saeijs H.L.F., ‘Levens water, goud waard’ Symposium Het Verborgen Vermogen [1999] Presentatie Zoet-Zout Platformdag [2009]

14 Boo M. de, ‘Stagnatie in de Delta’ NRC. Handelsblad, 9 november, p. 35 [2002]

15 Lammers H., ‘De voordelta en zijn bijdrage aan de rest van de delta’ Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]

16 Adriaanse L. & Saeijs H.L.F. ‘Zandhonger in de Oosterschelde’ Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]

17 Langerak L., ‘Ontwikkeling van het Grevelingenmeer’ Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]

18 Adviescommissie Nijpels ‘Toekomst Afsluitdijk’ Rijkswaterstaat, Provincies Friesland en Noord-Holland [2008]

19 Haak R. van den & Stokman P.G., ‘De Haakse Zeedijk´ Integraal inrichtingsvoorstel [2009]

 


INSPRAAKPUNT ONTWERP NATIONAAL WATERPLAN INZ. INSPRAAKREACTIE ONW – A025

 


 

Bergen op Zoom, 11 mei 2009

 

Inspraakpunt

Ontwerp Nationaal Waterplan

Postbus 30316

2500 GH Den Haag

 

Geachte heer/mevrouw,

Ons Water/West-Brabant Waterbreed, een onafhankelijk samenwerkingsverband dat opkomt voor het kwalitatieve behoud en de toekomst van de Nederlandse wateren en een goed en efficiënt beheer daarvan, wenst via dit schrijven een inspraakreactie te geven op het ontwerp Nationaal Waterplan (ONW). Ter illustratie zal soms verwezen worden naar andere documenten, omdat deze ook mede onderleggers c.q. bouwstenen zijn van het ontwerp Nationaal Waterplan.

Strategie – visie
Nederland krijgt in toenemende mate problemen met het waterbeheer. De bodem daalt in het westelijk deel. De grond klinkt bij een fors aantal bemalen percelen in. Als gevolg van klimaatveranderingen stijgt de zeespiegel en nemen neerslaghoeveelheden en neerslagintensiteiten toe. De bodemdaling is een geologisch proces dat grotendeels tot stand komt zonder menselijk ingrijpen.

De inklinking van de bemalen gronden is een proces van honderden jaren, dat mede door het peilbeheer de laatste honderd jaar is versneld. Steeds vaker zijn gronden in gebruik genomen die voor dit gebruik niet of minder geschikt waren. Dit proces gaat nog steeds door.

Het Nationaal Waterplan gaat uit van de KNMI 2006 scenario’s en de verwachtingen van de Deltacommissie voor de plausibele bovengrens op de lange termijn. Dit wordt vertaald in een Rijnafvoer van 18.000 m3/s en een Maasafvoer van 4.600 m3/s en een zeespiegelstijging tot maximaal 130 cm tot 2100.

Wat op valt is dat, ondanks de andere benadering van het klimaatscenario dan bij de PKB/MER Ruimte voor de Rivier, de maximaal gehanteerde rivierafvoeren gelijk zijn gebleven. De onderbouwing hiervan is niet gegeven.

Er is nagedacht over de toekomst en de houdbaarheid van het totale Nederlandse watersysteem in relatie met het huidige en toekomstige gebruik van gronden. Er is de erkenning dat de verdediging van de dijkringen 13 en 14 (grote delen van Zuid- en Noord-Holland en Utrecht) op langere termijn, bij voortzetting van het huidige beleid, moeilijker zo niet onmogelijk wordt. De risico’s nemen toe. In het besef dat de Nederlandse economie een plotseling en onvoorzien verlies van de dijkringen 13 en 14 (belangrijke economische dragers) moeilijk zo niet onmogelijk te boven kan komen, zou het voorzorgprincipe moeten leiden tot een ander beleid. Bijvoorbeeld ten aanzien van investeringen in infrastructuur en economie. Dit Nationaal Waterplan zou in deze bredere, economische, context geplaatst moeten worden. Dit is helaas niet het geval!

Plangebied
Beperkt zich tot Nederland. Uit de tekst blijkt op geen enkele wijze hoe de Nederlandse maatregelen ter voorkoming van overstromingen aansluiten bij die van onze buurlanden.

Ter illustratie:

Bij overstroming vanuit de Rijn in Duitsland is het zeer wel mogelijk dat het water aan de verkeerde kant van de waterkering ons land binnen komt en grote delen van het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel inundeert (tot enkele meters toe). Het betrokken waterschap beschikt over inundatie scenario’s die laten zien wat er gebeurt als Duitsland haar hoogwaterbeschermingsbeleid niet op orde zou brengen. Ook als waterkeringen in België het begeven, kunnen grote delen van Zeeuws Vlaanderen via de ‘achterdeur’ overstroomd raken. Het Nationaal Waterplan heeft de pretentie, na uitvoering, Nederland en haar bevolking tot in lengte van jaren te beschermen tegen overstromingen. Gezien het voorgaande is dit voor genoemde delen van het land, zonder afstemming en zekerstelling met België en Duitsland, niet het geval.

Afwentelen
Bij Ons Water/West-Brabant Waterbreed ontstaat bij het lezen van het ontwerp Nationaal Waterplan het gevoel dat het principe/beginsel van ‘niet afwentelen’ verlaten is of in de onderste lade van het bureau van de opstellers is verdwenen.

Reeds in de Vierde Nota waterhuishouding (1998) was er sprake van het oog hebben voor ‘afwentelen’. Als één van de criteria voor de aanpak van emissies in die Nota geldt het voorkomen van afwenteling. Dit betekent dat “behalve met de kwaliteitseisen in het eigen gebied tenminste rekening wordt gehouden met benedenstrooms gelegen watersystemen.”

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw van professor Tielrooij (2000) schreef, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen, in haar advies de volgende uitgangspunten: “Het watersysteem moet betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar zijn. Water moet ook worden gezien als bondgenoot. Problemen mogen niet worden afgewenteld. Voortdurend moet de afweging worden gemaakt tussen vasthouden, bergen en afvoeren van water. En tenslotte moet water meer ruimte krijgen…. Het huidige systeem van waterbeheer kent vele mogelijkheden tot afwenteling. Te vaak leggen burgers en overheden hun problemen op het bord van de ander of sluiten de ogen voor de toekomst. De Commissie meent dat het uitgangspunt ‘niet afwentelen’ moet gelden voor het watersysteem zelf, voor de bestuurlijke verantwoordelijkheden en voor de kosten.”

Ook in de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG) was sprake van aandacht voor de risico’s van afwentelingsgedrag. Zo luidt artikel 4 lid 8: “Bij toepassing van de leden 3, 4, 5, 6 en 7 dragen de lidstaten er zorg voor dat zulks het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn in andere waterlichamen in hetzelfde stroomgebieddistrict niet blijvend verhindert of in gevaar brengt”

In bijlage 1 van het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW) ondertekend op 2 juli 2003, herbevestigd in het NBW-actueel is te lezen: “Het waterbeleid van de 21e eeuw is gebaseerd op het principe van niet-afwentelen (bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd en op elk schaalniveau).”

In de hoogwaterrichtlijn (Richtlijn 2007/60/EG) luidt artikel 7.4: “In het belang van de solidariteit mogen overstromingsrisicobeheerplannen die in een lidstaat worden opgesteld geen maatregelen omvatten die door hun omvang en gevolgen leiden tot een aanzienlijke toename van het overstromingsrisico in stroomopwaarts of stroomafwaarts gelegen andere landen in hetzelfde stroomgebied of deelstroomgebied, tenzij deze maatregelen gecoördineerd werden en door de betrokken lidstaten in het kader van artikel 8 een overeengekomen oplossing bereikt werd.”

Het beginsel van ‘niet afwentelen’ van waterproblemen is nationaal en internationaal op veel manieren vastgelegd. Toch moet Ons Water/West-Brabant Waterbreed constateren dat in het voorliggende ontwerp Nationaal Waterplan afwentelen vaak ‘de oplossing’ is van vele problemen.

Van Dale verstaat onder afwentelen (in figuurlijke betekenis): “een last overdragen op anderen”.

In een artikel in H2O (17-2006) gebruikte de auteurs (Paul Baan en Frans Klijn) de volgende werkdefinitie: “Het veroorzaken of verergeren van problemen in andere waterbeheersgebieden door activiteiten in het eigen watergebied.” Ons Water/West-Brabant Waterbreed vindt dit een bruikbare werkdefinitie. Wij vinden, in dit kader aanvullend, dat het opzettelijk niet ontwikkelen van eigen oplossingen voor eigen problemen ook onder het begrip afwentelen gevat kan worden.

Voorbeeld IJsselmeer e.o.
Wat zijn de gevolgen voor andere gebieden door de volgende voornemens?

– Pagina 7/8 (ONW): “In het Markermeer-IJmeer biedt dit ook mogelijkheden voor beperkte buitendijkse bebouwingruimte….. Het verlies aan waterbergingscapaciteit als gevolg van de buitendijkse ontwikkelingen hoeft niet te worden gecompenseerd.”

– Pagina 159 (ONW): “Als uitzondering op wat is vastgelegd in de Nota Ruimte hoeft voor deze beschikbaar gestelde ruimte (buitendijkse ontwikkelingen in het IJsselmeergebied) het verlies aan waterbergend vermogen niet te worden gecompenseerd.”

– Pagina 159 (ONW): “Ook neemt het kabinet een principebesluit over grootschalige buitendijkse ontwikkeling bij Almere.”

– Pagina 162 (ONW): “Grootschalige buitendijkse bebouwing is alleen mogelijk in het zuidelijk deel van het IJsselmeergebied, in de gemeenten Amsterdam, Almere en Lelystad. Deze gemeenten krijgen respectievelijk 350 ha, 700 ha en 150 ha ruimte voor nieuwe buitendijkse bebouwing.”

Om het bovenstaande mogelijk te maken en Noord en West Nederland van zoet water te voorzien worden onder andere het Markermeer-IJmeer en de Veluwerandmeren losgekoppeld van het IJsselmeer. Dit betekent dat om dezelfde hoeveelheid zoet water te bergen, als zomervoorraad voor de droogtebestrijding, het peil op het IJsselmeer niet met circa 1,1 meter maar met circa 1,5 meter uiteindelijk verhoogd moet worden (zie ook pagina 27, Ontwerp Beleidsnota IJsselmeergebied (OBIJ)).

Ondanks aanbeveling 2 van de Deltacommissie (“De keuze van wel of geen nieuwbouw op fysisch ongunstige locaties moet gebaseerd zijn op een kosten-batenanalyse. Hierin moeten huidige en toekomstige kosten voor alle partijen zijn berekend. De kosten als gevolg van lokale besluiten moeten niet op een andere bestuurslaag of de samenleving als geheel worden afgewenteld, maar gedragen worden door degenen die ervan profiteren.”) gaan Amsterdam, Almere en Lelystad niet de extra kosten door de extra verhoging van het IJsselmeer dragen. Noch gaan ze, als in de toekomst blijkt dat ook de waterbergingscapaciteit van het Markermeer-IJmeer alsnog nodig is, die kosten dragen.

Dat de totale samenleving de kosten gaat dragen van de initiële verhoging van het IJsselmeer ten behoeve van de zoetwatervoorziening is logisch. Het meerdere is een subsidie van het Rijk en de andere overheden aan de drie genoemde gemeenten.

Voorbeeld Rijnmond e.o.
Wat zijn de gevolgen voor andere gebieden door de volgende voornemens?

– Pagina 29 (ONW): “De combinatie van zeespiegelstijging en toename in de piekafvoeren van de grote rivieren in het benedenrivierengebied wordt het hoofd geboden met een ‘afsluitbaar open’ Rijnmond en het afvoeren van piekafvoeren van de Rijn en Maas via de Zuidwestelijke Delta.”

– Pagina 149 (ONW); Het rijk zal, in navolging van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie, samen met andere overheden onderzoek doen naar een ‘afsluitbaar open’ Rijnmond, waarbij voor- en nadelen zorgvuldig in beeld worden gebracht. Deze keringen kunnen zowel open als dicht staan en zullen het Rijnmondgebied bij hoogwater kunnen afsluiten en de zouttong in de Nieuwe Waterweg terugdringen. Zo kan het Rijnmondgebied veiligheid worden geboden en tegelijk een aantrekkelijk stadsfront en natuurontwikkeling worden gerealiseerd.” Geen woord over waar het water dan naar toe gaat en de gevolgen daarvan. Ook in het artikel over dit onderzoek in het magazine “De Water”, (maart 2009) uitgegeven door het Directoraat-generaal Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat in samenwerking met de

– uitvoeringsorganisatie NBW, wordt wel gerept over de wijze van afvoer maar niet dat het onderzoek de gevolgen op de ontvangende wateren gaat onderzoeken.

– Pagina 71 (ONW): “Urban Flood Management Dordrecht….Aantrekkelijk buitendijks woongebied…. De gemeente Dordrecht is voornemens om op deze wijze zo’n 1000 woningen buitendijks te gaan ontwikkelen.”

Hoe logisch zijn deze plannen rond Dordrecht en Rotterdam? Een aantal citaten uit de notitie “Van Lobith en Eijsden naar zee” van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat wil Ons Water/West-Brabant Waterbreed in dit kader memoreren:

– “Om de waterstand daarbij op hetzelfde niveau te houden en dus van dijkverhoging af te kunnen zien zal het rivierbed verruimd moeten worden, door bijvoorbeeld uiterwaarden te verlagen of dijken te verleggen.”

– “Tekort aan ruimte is vooral op de Waal en Merwede’s te verwachten.”

– “In de PKB is, zowel voor de korte als lange termijn, er voor gekozen om met rivierverruiming de afvoer richting Nieuwe Merwede (‘naar het zuiden’) te stimuleren. De Beneden Merwede wordt ontzien om de omgeving van Dordrecht, waar de situatie al kritiek is, niet onnodig te belasten.”

– “Dit betekent dat op de lange termijn zomerbedverdieping op de Boven en Nieuwe Merwede toch aan het PKB maatregelenpakket moet worden toegevoegd.”

– “Ruimte voor andere ontwikkelingen zoals in de ruimtelijke ordening (woningbouw) lijkt moeilijk in het rivierengebied te vinden.”

Ondanks de (bergings)problemen met water bouwen Rotterdam en Dordrecht al jaren buitendijks en gaan er gewoon mee door. Daarmee anderen belastend met hun waterproblemen. Het verleden neemt geen keer, maar de toekomst kan gekeerd worden!

Als voorbeeld de Dordtse besluiten.
Dordrecht heeft mooie ‘Dordtse’ plannen “de nieuwe Dordtse Biesbosch” in de Dordtse buitendijkse gebieden. Door middel van een presentatie van een medewerkerster van Dordrecht op een bijeenkomst in Goes, op 13 maart 2009, werd de inhoud van de ‘Dordtse’ plannen uit de doeken gedaan. ‘De nieuwe bouwlocaties aan de rivier konden zorgen voor een stevige verhoging van de WOZ waarden! Bouwen in mooi gebied was goed voor het vestigingsimago! Net als voor Rotterdam was bouwen in het buitendijkse gebied, bouwen voor de bovenkant van de markt! De relatie met de rivier voegt gevraagde kwaliteit toe! Dit waren o.a. de stellingen. Bouwen buitendijks was veiliger dan bouwen binnendijks! Buitendijks zou het water bij hoog water hooguit tot je knieën komen. Binnendijks was het risico groot dat je tot boven je kruin in het water kwam te staan. Vreemd genoeg niets over het bergen van het water. Een meestromende nevengeul, in het kader van Ruimte voor de Rivier, was zelfs geschrapt. 35 miljoen rijksgeld voor Dordtse buitendijks plannen. Rijksgeld voor beleid dat in strijd is met het formele rijksbeleid! Kan Dordrecht dan geen water bergen? Zeker wel. Maar zij leggen liever een 1200 hectaren grote bouwlocatie annex recreatieterrein aan dan deze gebieden te gebruiken om rivierwater te bergen. Makkelijker is het grote delen van West-Brabant onder water te zetten als het water geborgen wordt in het Volkerak-Zoommeer. Iedere hydroloog weet te vertellen dat, als je het waterpeil ter plaatse wilt verlagen, je in de buurt dan het water moet bergen. Dit zou heel goed in grote delen van de Sliedrechtse, Dordtse en Hollandse Biesbosch met meer effect kunnen. Maar Dordrecht kiest daar niet voor. Iedere gemeente mag binnen haar eigen autonomie haar eigen keuzen maken. Maar hadden we in het Nationaal Bestuursakkoord nu niet afgesproken dat we niet af zouden wentelen?

Dordrecht kan over deze plannen haar eigen keuzen maken, omdat het “Eiland van Dordrecht” ook grotendeels van de gemeente Dordrecht is. Terwijl bijna overal elders de uiterwaarden en buitendijkse gebieden van Rijkswaterstaat zijn of van Staatsbosbeheer. Dat het Rijk hier 35 miljoen aan bijdraagt, maakt eens te meer duidelijk dat Noord-Brabant nog steeds gezien wordt als Generaliteitsland. Dordtse problemen mogen/moeten wij volgens het Rijk oplossen. Dordrecht bouwt liever voor de eigen welvaart en de rijken, dan rekening te houden met haar buren. Die mogen wel via de rijksbelastingen mee betalen aan het veroorzaken van de wateroverlast die hen via de bergingsplannen op het Volkerak-Zoommeer.

Oorspronkelijk wilde Rijkswaterstaat wat anders. Zo is op te maken uit het volgende citaat uit het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010-2015 – ontwerp Programma Zuidwestelijke Delta, pagina 61: “De voorgestelde maatregel om voor de Dordtse Biesbosch en Nieuwe Merwede de vloedvlakte te vergroten (Polder Biesbosch), is afgevallen vanwege significante schade als gevolg van gedwongen functieveranderingen van gronden die geen eigendom zijn van het Rijk of een natuurbeherende organisatie.” Voor de eigen veiligheid had de gemeente Dordrecht het niet over om circa 500 hectare landbouwgrond, die zij in eigendom hebben en verpachten, voor waterberging in te richten. Dat zou Dordrecht inkomsten schelen. Afwentelen was voor Dordrecht goedkoper. Dordts eigen belang honoreert het Rijk met een subsidie van miljoenen en wie draaien er voor de kosten op? Het ergste is dat met dit beleid de bergingsruimte voor de toekomst ook wordt volgebouwd.

In de PKB 1/RvR was de goede oplossing al te lezen: “Een duurzame veiligheid in het dichtbevolkte Rijnmond en het Drechtstedengebied wordt gewaarborgd door het maximaal vergroten van de bergingscapaciteit van het Rijn-Maas-mondingsgebied” (pag. 47 PKB1/RvR).

De gevolgen van een mogelijke berging van 2 meter water in het Volkerak-Zoommeer:

– problemen met de afwatering van de rivieren van West-Brabant

– problemen met de lozingen via de gemalen en de RWZI’s (opvoerhoogte) in West-Brabant, Goeree-Overflakkee, Tholen, Sint Philipsland

– scheepvaartproblemen (doorvaarthoogten Schelde-Rijnverbinding)

– het onderlopen van alle natuurgebieden (verdrinken o.a. van grote zoogdieren)

– onderlopen van huizen op de kade bij Tholen

– belemmeringen uitbreidingsplannen van Bergen op Zoom (Bergse Haven)

– noodzaak tot aanpassing van alle beroeps- en recreatie havens

– mogelijke toename van de kweldruk in West-Brabant en op de Zeeuwse eilanden.

Goeree-Overflakkee, Tholen, Sint Philipsland en West-Brabant krijgen de rekening voor de Rotterdamse en Dordtse bouwdrang in buitendijkse gebieden en het Rijk kijkt er naar en doet niets. Het ONW barst van de goede voornemens tegen buitendijks bouwen en afwenteling.

Een bloemlezing uit het ONW:

– Pagina 14 (aanbeveling Deltacommissie): “Nieuwe ontwikkeling in buitendijkse gebieden mogen niet belemmerend werken voor rivieren en meren. Bewoners/gebruikers zijn zelf verantwoordelijk voor maatregelen die de gevolgen beperken.”

– Pagina 41: “Voor buitendijkse gebieden, als onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur, gelden geen wettelijke normen voor de bescherming tegen water. De gebieden zijn primair bedoeld voor afvoeren en bergen van het water.”

– Pagina 44: “De risico’s en kosten als gevolg van lokale besluiten moeten niet op een andere bestuurslaag worden afgewenteld, maar gedragen worden door diegenen die ervan profiteren.”

– Pagina 66: “De buitendijkse gebieden vervullen primair een afvoer- en bergingsfunctie voor water ten behoeve van de veiligheid van het achterland.”

– Pagina 69: “Om waterkeringen in de toekomst te kunnen versterken, is het kabinet van mening dat er ruimte open gehouden moet worden langs de waterkeringen in de vorm van beschermingszones, zoals vastgelegd in de legger van waterschappen.”

– Pagina 69: “Meerlaagsveiligheid wordt opgebouwd in drie lagen: l Preventie als primaire pijler van beleid; 2 Duurzame ruimtelijke planning; 3 Rampenbeheersing op orde krijgen en houden.”

– Pagina 139: “Uitgangspunt blijft daarbij onverkort het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit voor de rivier.”

– Pagina 141: “Het uitgangspunt is dat de overige extra afvoercapaciteit gerealiseerd kan worden door buitendijkse maatregelen te treffen, zonder deze maatregelen expliciet te benoemen. Om de verwachte hogere afvoeren veilig af te kunnen voeren is echter onder deze voorwaarde vrijwel alle beschikbare buitendijkse ruimte in het bovenrivierengebied nodig voor de veiligheid”

– Pagina 143: “Ruimtelijke ontwikkelingen in het rivierengebied anticiperen daarbij op de lange termijn verwachtingen door projecten in één keer goed te doen en gebiedsontwikkeling te combineren met rivierverruiming voor de lange termijn.”

– Pagina 144: “De benodigde buitendijkse en (eventuele) binnendijkse gronden dienen ruimtelijk te worden gereserveerd en gronden worden zonodig aangekocht.”

– Pagina 160: “In de Nota Ruimte zijn voor de primaire waterkeringen ruime beschermingszones opgenomen.”

– Pagina 37 (OBIJ): “Als voorwaarde voor alle buitendijkse ontwikkelingen geldt dat ze moeten passen binnen de natuurwetgeving en dat het functioneren van watersystemen nu en in de toekomst niet worden belemmerd.”

De bloemlezing laat zien dat er in het ONW en haar bijlagen veel woorden besteed worden aan de noodzaak niet buitendijks te bouwen. Toch staat het rijk keer op keer toe dat gemeenten bouwen op plaatsen die bestemd zouden moeten worden voor ruimte voor de rivier en voor waterberging. Daarmee stellen ze de waterbeheerders voor voldongen feiten en wentelen ze nog steeds kosteloos de lasten en de kosten af op anderen zoals de waterbeheerders, burgers en bedrijven die wonen en werken langs bijvoorbeeld het IJsselmeer en het Volkerak-Zoommeer.

Ons Water/West-Brabant Waterbreed vindt dit geen goede ontwikkeling en een aanslag op de toekomst en de geloofwaardigheid van rijksvoornemens, zoals verwoord in het ONW. Maak het ONW consistent en stop buitendijkse ontwikkelingen.

Zoetwaterverdeling
Op pagina 6 (ONW) is vermeld: “De hoofdsporen van deze nieuwe strategie zijn een grotere regionale zelfvoorzienendheid en een optimalisatie van de zoetwaterverdeling in het hoofdwatersysteem en de regionale systemen.” Dit klinkt Ons Water/West-Brabant Waterbreed als muziek in de oren. Voor ons betekent deze zin dat gekeken gaat worden hoe het gat/lek dat de naam draagt van De Nieuwe Waterweg gedicht gaat worden en wel op de kortst mogelijke termijn. Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen. Overweeg het sluiten van ‘de kier’ in de Haringvlietsluizen en de mogelijkheid van een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee. Dat kan een oplossing zijn en kan in de Grevelingen een estuariene zoet-zout-overgang laten ontstaan. Dan stromen meer wateren door en krijgt de Grevelingen en de Oosterschelde de nutriënten om de kraamkamers te worden en te blijven van de Delta.

‘Afsluitbaar open Rijmond’
Op pagina 7 (ONW) is vermeld: “In navolging van het advies van de Deltacommissie, zal het rijk samen met andere overheden onderzoek doen naar een ‘afsluitbaar open’ Rijnmond.”

Betrek daar ook bij de overheden, die belanghebbend zijn bij de ontvangende benedenstroomse wateren.

Voldoende bergingscapaciteit
Op pagina 8 (ONW) is vermeld: “Het Noordelijk Deltabekken en het Volkerak-Zoommeer zullen voldoende capaciteit voor afvoer en berging moeten bieden om de toename van de afvoer van de grote rivieren te kunnen verwerken.” Koppel het Markermeer-IJmeer niet van het IJsselmeer af. Gebruik het gehele voormalige Zuiderzee systeem voor de waterberging. Dat verdeelt de lasten eerlijker.

Gebruik buiten het Volkerak-Zoommeer systeem ook de Grevelingen voor de berging bij grote afvoeren (zoals aangeven op kaart 23 pagina 179, ONW en in aanbeveling 8 van de Deltacommissie). Dit maakt de problemen voor het Volkerak-Zoommeer aanzienlijk kleiner. Als daarbij een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee wordt gemaakt kunnen meerdere problemen tot een oplossing komen.

Beschermingszones
Op pagina 43 (ONW) is vermeld: “Het huidige juridische instrumentarium (voor het hoofdwatersysteem) biedt voldoende mogelijkheden om ruimtelijke reserveringen voor tien jaar of langer te kunnen maken.” “Voor het kustfundament geldt bijvoorbeeld een beschermingszone voor mogelijke versterkingen in de komende tweehonderd jaar.”

Op pagina 39 (OBIJ) is vermeld: “In de Nota Ruimte is een beleidsuitspraak opgenomen over de 275 meter brede beschermingszone rond primaire waterkeringen – een zone van 100 m landinwaarts en een zone van 175 m buitendijks – waarbinnen in principe geen bebouwing mag plaatsvinden. Deze beschermingszone is ingesteld met het oog op mogelijke toekomstige dijkversterkingen.”

Voor Ons Water/West-Brabant Waterbreed is het van de gekken dat voor buitendijkse gebieden feitelijk gekeken wordt naar de korte termijn (zie de bouwwoede van bijvoorbeeld Rotterdam en Dordrecht) en voor de kust terecht een beschermingszone wordt gehanteerd voor de lange termijn (200 jaar).

Het wordt tijd dat ook voor de bescherming tegen rivierwater op planologische harde wijze ruimte wordt gereserveerd (voorberging en afvoer) gericht op de lange termijn van bijvoorbeeld 200 jaar. Anders blijven gemeenten RWS en waterschappen voor voldongen feiten stellen en feitelijk afwentelen op anderen. Een beleidsuitspraak zonder wettelijke verankering werkt niet, zo blijkt.

Ons Water/West-Brabant Waterbreed heeft met instemming kennis genomen van de aangekondigde verkenning naar de wijze waarop kosten-baten- en risicoanalyses moeten worden uitgevoerd bij nieuwbouwactiviteiten op fysisch ongunstige locaties (pagina 46, ONW). Hierbij vragen wij ook de kosten van anderen, zowel beneden- als bovenstrooms, te betrekken, die zij ook in de verre toekomst moeten maken als gevolg van deze nieuwbouwactiviteiten.

Peilhandhaving Brabantse kanalen/zoetwatervoorziening
Op de kaart afgebeeld op pagina 84 (ONW) is aangegeven dat ‘peilhandhaving op de Brabantse kanalen moeilijk wordt’. Nergens in het ONW is op dit thema en de mogelijke maatregelen ingegaan. Voor Ons Water/West-Brabant Waterbreed is dit een belangrijk thema aangezien bij een mogelijke alternatieve zoetwatervoorziening, bij verzilting van het Volkerak-Zoommeer systeem, deze kanalen een belangrijke leverancier van zoet water zouden moeten zijn.

Met instemming hebben wij op pagina 88 (ONW) kennisgenomen van de tekst: “Ook zal worden bekeken in hoeverre bestaande zoetwaterbekkens in de Zuidwestelijke Delta behouden kunnen worden en hoe de zoetwatervoorziening kan worden gecompenseerd als deze als gevolg van het herstel van de zoet-zoutgradiënt verdwijnen.” Wat ons echter steekt is de tekst op pagina 91 (ONW) met betrekking tot de “Reële prijsbepaling zoetwatervoorziening”. Voor Ons Water/West-Brabant Waterbreed is het uitgangspunt dat diegenen, die besluiten nemen die kosten veroorzaken voor anderen, die door hen veroorzaakte kosten volledig dragen. Ook kan het niet zo zijn dat boeren in Zeeland en West-Brabant voor behoud van bestaande zoetwaterrechten, waarvoor in het verleden door hen is geïnvesteerd, zouden moeten gaan betalen, terwijl boeren elders (de Randstad) voor nieuwe voorzieningen niets hoeven te betalen.

Financiering groenblauwe diensten
Met instemming heeft Ons Water/West-Brabant Waterbreed kennis genomen van het kabinetsstandpunt weergegeven in ‘Health check Gemeenschappelijk Landbouw Beleid’ dat Europese inkomenstoeslagen sterker gekoppeld dienen te worden aan het realiseren van maatschappelijke waarden, zoals het instandhouden van landschap, natuur, een vitaal platteland, duurzaam waterbeheer en de zorg voor milieu en dierenwelzijn (pagina 107, ONW). Hopelijk kan op deze wijze inhoud gegeven worden aan een rechtvaardiger financiering van door boeren geleverde groenblauwe diensten.

Functioneel aanbesteden
Wat is in het kader van de vermelding op pagina 135 (ONW) ” functioneel aanbesteden”?

Ontwerp Beleidsnota Waterveiligheid (OBW)
Met interesse heeft Ons Water/West-Brabant Waterbreed kennis genomen van het kabinetsvoornemen erop in te zetten dat provincies en gemeenten bij de ruimtelijke inrichting expliciet gaan afwegen of het nodig en wenselijk is de gevolgen van een overstroming (aantal slachtoffers, economische schade en ecologische schade) te beperken. Met name met als oogmerk te komen, in gezamenlijkheid met provincies, gemeenten en waterschappen, tot de ontwikkeling van overstromingsrisicozonering (pagina 28 OBW). Wij hopen dat dit zal leiden tot een ander beleid. Zeker als het gaat over: waar willen wij als land nog woningbouw en bedrijfsvestigingen stimuleren en deze met de aanleg van infrastructuur ondersteunen? Er is meer Nederland dan alleen de Randstad!

Verzilting
Ons Water/West-Brabant Waterbreed onderschrijft de stelling op pagina 22 (OBIJ); “Ook het beoogde herstel van de zoet-zout-gradiënt in de Zuid-Westelijke Delta genereert extra vraag naar zoet water.”

Uit het gehele ONW inclusief de bijlagen spreekt een aanvaarding van de verzilting als een feit waaraan niet te ontkomen valt.

Leggen we het hoofd in de schoot en accepteren we de giga economische schades als gevolg van de verzilting of zoeken we naar alternatieven die de beschikbaarheid van voldoende zoet water garanderen? Beseffen we voldoende welke industrieën en land- en tuinbouwgebieden om zeep geholpen worden door de acceptatie van de verzilting.

Bezint eer gij begint met maatregelen die grote, niet te overziene, gevolgen hebben voor onze land- en tuinbouw, drinkwatervoorziening en industrie en daarmee voor het economisch fundament van onze samenleving.

Bekijk of andere, meer duurzame, oplossingen alternatieven bieden en tegelijkertijd de zoetwatervoorziening voor alle belanghebbenden zekerstellen.

Geen uitvoering van het Kierbesluit en geen verzilting van huidige zoete deltawateren.

Pak het ‘lek’ op de Nieuwe Waterweg aan.

Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen.

Overweeg of een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee een oplossing kan zijn om in de Grevelingen een estuariene zoet-zout-overgang te laten ontstaan. Dan stromen meer wateren door en krijgt de Grevelingen en de Oosterschelde de nutriënten om de kraamkamers te worden en te blijven van de Delta.

Vertrouwende op een serieuze behandeling van onze reactie.

Hoogachtend,

Namens de fractie Ons Water/West-Brabant Waterbreed

H.J.M. Poppelaars

L.H. van der Kallen

voor nadere informatie 0164-265158

 


VOORSTEL TOT LANDELIJK INTEGRAAL WATERBEHEER


VOORSTEL TOT LANDELIJK INTEGRAAL WATERBEHEER

Door: W. Borm en C. Huijgens

Inleiding
Bij hoge rivierafvoeren ligt de Biesbosch op de overgang van doorvoer naar noodberging. Stagnatie van doorstroming in het Hollandsch Diep vergroot op zo´n tijdstip het overstromingsrisico in de regio ten oosten van Moerdijk. Met een andere inrichting van de Zeeuwse Delta is dit te voorkomen.
De wisselende beschikbaarheid van zoet water blijkt voor herinrichting een beperkende factor. Daarom hebben we de samenhang tussen de zoetwaterafvoeren van de Zeeuwse Delta, het IJsselmeer en de Nieuwe Waterweg in onderstaand advies betrokken.

Een sluis in de Nieuwe Waterweg
Om de indring van zout tegen te gaan leiden we momenteel het meeste rivierwater door de Nieuwe Waterweg naar zee. Gigantische hoeveelheden zoet water raken we zo kwijt. Doen we dat niet, dan gaan diverse zoetwaterinnamepunten verloren. Met de stijging van het zeeniveau wordt het op termijn voor de veiligheid van de Rijnmond en de Drechtsteden onvermijdelijk dat er sluizen in de Nieuwe Waterweg komen. Waarom, met dat toekomstbeeld, nu al niet het besluit genomen die sluizen aan te brengen?

Wanneer de Maeslantkering niet goed functioneert zijn de gevolgen voor het achterland desastreus. Een sluizencomplex in de Nieuwe Waterweg betekent extra beveiliging. Door “het lek van Holland” te dichten vormt de beschikbaarheid van zoet water geen beperkende factor meer voor landelijke integrale waterhuishouding. Hoewel de scheepvaartsector niet zit te wachten op een extra hindernis, komt er spoedig een onderzoek naar een `afsluitbaar open´ Rijnmond. Zodra er sluizen komen is er zoet water voorhanden om de delta gezond te maken, kan men onder meer de verzilting van de landbouwgronden in Zuid-Holland tegengaan en is er genoeg voorraad om aan de vraag naar zoet water te voldoen. De aanleg van de zeesluizen is een kostbare, maar effectieve investering om Nederland klimaatbestendig te maken. Hiermee krijgt men de veiligheid én het waterbeheer van Nederland op orde.
Uit ecologisch oogpunt zijn permanente en geleidelijke overgangen van zout naar zoet belangrijk. Voor de veiligheid, landbouw en economie speelt het terugdringen van de toenemende rivieropwaartse invloed van de zee een rol. Beide zijn haalbaar door verlenging van de routes naar zee.

Een gezonde Zeeuwse Delta
Drie zaken die van belang zijn om in de Zuidwestelijke Delta de veiligheid te waarborgen en de maatregelen van Ruimte voor de Rivier te laten werken zijn:
– het gebruik van de voormalige zeegaten als noodberging voor het rivierwater,
– het behoud van verval en doorstroming bij hoge rivierafvoeren en
– meer spuimogelijkheden naar zee.
Daar is weinig twijfel over, maar hoe zit het met natuur en milieu?

De weg naar een gezonde delta
Met de Deltawerken bleef het zoute getijdenmilieu in de Oosterschelde behouden. Het rivierwater wordt door de Nieuwe Waterweg en het Haringvliet naar zee afgevoerd en de voormalige zeegaten zijn van elkaar gescheiden. De Zeeuwse oppervlaktewateren werden kwalitatief minder en scoren intussen op veel punten ‘slecht ‘ of ‘ontoereikend’. De Tweede Kamer wil voortvarend werken aan het gezond maken van de Zuidwestelijke Delta in combinatie met de bijstelling van de veiligheidsnormen voor hoogwater.
Doorstroming is meestal de oplossing voor de ontstane problemen als vermesting, blauwalgen, wisselingen en abrupte overgangen van milieu, zuurstofloosheid en zandhonger. Doorstroming middels rivierwaterafvoer en getijden.
Het zoete rivierwater dat nu via de kortste weg wordt geloosd, dient zoveel mogelijk door de wateren van de delta te gaan, zich te mengen met het zoute water onder invloed van getijdendynamiek en pas bij de stormvloedkering in zee te stromen. Zo wordt de Oosterschelde de levensader van een duurzame en gezonde delta.

De rivieren als ruggengraat van de EHS
In de stroomgebieden van de rivieren is tientallen jaren gewerkt aan onder meer beekherstel, vispassages, natuurvriendelijke oevers en vloeiweiden. Deze maatregelen worden pas echt effectief bij een blijvende overgang van zout naar zoet. De natuurlijke relatie tussen rivieren en zee kan zich dan herstellen en de rivieren kunnen de ruggengraat gaan vormen van de Ecologische Hoofdstructuur, het netwerk van de Nederlandse natuur.

De Kier en wisselende milieuomstandigheden
Het complex van de Haringvlietsluizen vormt vanaf 1970 de regelkraan van de Nederlandse rivierwaterhuishouding. Door alleen te spuien, lozen we er zoetwatervis in zee en kunnen trekvissen onze rivieren niet bereiken. Het plan ontstond om enkele sluisdeuren de klok rond op een kier te zetten, maar door lage rivierafvoeren in de zomer en door sluitingen als gevolg van hoge zeewaterstanden kan de Kier maar 6 tot 8 maanden per jaar werken. Het Kierproject is veel te rooskleurig voorgespiegeld. Het zout mag niet verder dan 8 km ten oosten van de sluizen binnendringen. Met zo´n beperking is ecologisch weinig winst te behalen. Milieuwisselingen, abrupte overgangen en zoetwaterschokken staan haaks op het streven naar gezonde deltawateren. Op 1 januari 2009 zijn de sluizen op een kier gezet. Het komend jaar zal een beeld geven van de gevolgen. Spoedig is een heldere afweging mogelijk.

Toelichting bij de schets voor doorstroming
Het deltamilieu is gebaat met doorstroming voor het oplossen van de huidige problemen. Dit kan door te meanderen, zonder hinder voor de scheepvaart. Het rivierwater gaat daarom in de schets met een S-bocht naar zee.
De zee komt relatief verder weg te liggen en stroomsnelheden nemen af. Hierdoor is het achterland beter beschermd tegen hoge zeewaterstanden en opwaaiende westenwind.

Schets voor doorstroming:

doorstroming delta2

Dit vermindert de gevreesde landinwaartse invloed van zee, als gevolg van zeespiegelstijging of lage zomerafvoeren, en maakt tevens een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet mogelijk. Het Haringvliet blijft zoet, de Grevelingen krijgt doorstroming met gereduceerd getij en de Oosterschelde wordt weer een estuariummonding. Het huidige zoute en stilstaande milieu in de Grevelingen ondergaat de grootste veranderingen. Dit verandert in een getijdengebied met doorstroming en overgangen van brak naar zout. Bij extreem hoge rivierafvoeren wordt van tevoren op drie plaatsen gespuid en kan de op dat moment maximaal haalbare bergingscapaciteit gebruikt worden. Dit garandeert de afwatering van onder meer het gebied van het Waterschap de Brabantse Delta. Het water van het Hollandsch Diep kan blijven doorstromen, zodat stagnatie met de gevreesde peilverhoging in de Biesboschregio uitblijft en de kans op overstroming in het Rijnmondgebied vermindert. De Oosterschelde blijft onder alle omstandigheden zout. Doorstroming en getijden zijn gunstig voor schelpdierculturen en het aangevoerde sediment kan op de lange termijn de onbalans die zandhonger veroorzaakt herstellen. Bij hoge rivierenafvoeren spuien de Haringvlietsluizen tijdig het overtollige rivierwater lozen om tijdelijke verzoeting van de Oosterschelde voorkomen. De te nemen maatregelen spreken voor zich: een doorsteek tussen Stellendam en Melissant, er komen extra spuimogelijkheden in de Brouwersdam en ga zo maar door.

Integrale planvorming
Nu de kwaliteit van Rijn en Maas is verbeterd, wordt het tijd om de visgronden van de Noordzee en de delta weer te voeden met de door de rivieren meegevoerde voedingsstoffen. Stabilisering van het zoete milieu in het Haringvliet zal een positieve invloed hebben op aangrenzende natuurgebieden. Dit is ook economisch van belang en voorkomt verdere verzilting van het grondwater. Momenteel wordt nog overwogen om de randmeren tegen Brabant zout te maken om de symptomen van overmatige bemesting te bestrijden. Bij voldoende beschikbaarheid van zoet water, kan dit door de randmeren stromen om deze te reinigen en het water te verversen. Zoet water in de randmeren gaat de verzilting van West-Brabant tegen. De scheepvaart door het Zoommeer heeft hierbij geen getijden.
Een gezonde delta is op termijn goed voor recreatie, landbouw, scheepvaart, industrie, visserij, schelpdiercultuur, natuur en milieu. Langs de rivieren wordt inmiddels gericht gewerkt volgens de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier. Aansluitend is de delta aan zet.

Een veilig en duurzaam systeem rond de Afsluitdijk
De huidige Afsluitdijk voldoet niet meer aan de eisen. In augustus 2008 verscheen dan ook het rapport “Toekomst Afsluitdijk, acht integrale visies”. De veiligheid waarborgen is van nationaal belang, maar daarnaast spelen natuur en milieu een grote rol. De voorkeur heeft een duurzame vorm van rivierwaterafvoer met herstel van de ecologische relaties in combinatie met maximale veiligheid.

De samenhang van de Zuidwestelijke Delta en het IJsselmeer
In het rapport “Samen werken met water” van de Deltacommissie wordt voorgesteld het waterpeil van het IJsselmeer op termijn te verhogen. Dit advies stuit op praktische problemen. Het voorstel vereist hoge investeringen en aanpassingen die niet in een kort tijdsbestek gerealiseerd kunnen worden en het verkleint de kansen voor herstel van een natuurlijke overgang van zout naar zoet. Voor de zoetwatervoorraad van Nederland is het eenvoudiger om het zoete oppervlak in het IJsselmeer veilig te stellen, in combinatie met het behoud van de zoetwatervoorraden in de Zuidwestelijke Delta. In de Zeeuwse Delta kan bovendien de waterberging bij hoge rivierafvoeren zodanig worden vergroot, dat rivierwateropvang in het IJsselmeer minder urgent is.

Bouwen met de natuur
Er is in de verkenning “Toekomst Afsluitdijk” voorgesteld om het voorland in te zetten voor de veiligheid door ondiepten te verhogen. Op deze wijze ontstaat een meegroeiende voorzeewering met vooroevers. In de vorm van een voordijk met golfbrekers kan deze de Afsluitdijk tegen het robuuste water beschermen en tevens een ecologische meerwaarde geven aan de Waddenzee. Een tweede voorstel is de aanleg van een natuurdijk aan de binnenzijde van de afsluitdijk voor de opvang van zilte overslag en opwaaiing.

Combineren tot een gezond systeem
Het IJsselmeer moet als zoetwaterreservoir onder alle omstandigheden zoet blijven. Daarnaast wordt het water van West-Nederland via het IJsselmeer afgevoerd. Een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet is ecologisch van belang en draagt ertoe bij dat de IJssel weer in het natuurlijke systeem terugkeert. Hierbij dienen milieuwisselingen, zoetwaterschokken en abrupte overgangen voorkomen te worden. Dit vraagt om een gecontroleerde verbinding met de Waddenzeedynamiek in plaats van zoet water te spuien in zee.

Schets voor doorstroming:

afsluitdijk2

We stellen een combinatie voor van een voordijk en een natuurdijk, aansluitend op het verhoogde Makkummerzand. Wellicht een kostbare aangelegenheid, maar de dijken kunnen op ondiepten gesitueerd worden en mogen lager blijven dan de Afsluitdijk. De aanleg kan samengaan met baggerwerkzaamheden elders.
De vorm van de schets voor doorstroming is schematisch. Op deze wijze ontstaat een lus van vele tientallen kilometers, waarlangs het rivierwater wordt afgevoerd via een open verbinding met zee, zonder dat er van indring van zout in het IJsselmeer sprake is. Met afwisselende kribben gaat het water meanderen, waardoor de af te leggen weg naar de Waddenzee nog eens aanzienlijk wordt vergroot en de stroomsnelheid afneemt.
Voor noodsituaties is een stormvloedkering in de Afsluitdijk aan de zijde van Noord Holland gewenst. Bij hoge rivierafvoeren kan de bestaande spuisluis aan de Friese kant worden ingezet. Met de zeespiegelstijging gaat het peil van het IJsselmeer geleidelijk omhoog en blijft spuien onder vrij verval mogelijk. Scheepvaart, recreatie en visserij
De gemotoriseerde scheepvaart blijft gebruik maken van de aanwezige schutsluizen. Voor het nieuwe estuariene gebied naast de Afsluitdijk komen ongekende mogelijkheden voor natuurgerichte recreatie en ongemotoriseerd verkeer. Een open verbinding naar zee herstelt de visrijkdom met trekvissen die hier oorspronkelijk via de Zuiderzee onze zoete wateren opzochten.

Slot
Tal van innovatieve en prestigieuze plannen bereiken ons via de media. Brainstorming over een toekomst met het water is een goede zaak, zolang we realistisch blijven en de beschikbare middelen zinvol gebruiken. Dat laatste was niet altijd mogelijk. Diverse lopende projecten, bestaande voorzieningen en gebiedsinrichtingen zijn immers gebaseerd op een onzekere toekomst.
Het Nationaal Waterplan geeft zekerheid en kan veel wijzigen. Ten oosten van de Nieuwe Waterweg liggen zoetwatergetijdengebieden die mettertijd zullen verdwijnen. Natuurgebieden die ontstaan zijn na de Deltawerken hebben vaak al een erkende status en hoge waarden, maar sommige zullen sterk veranderen. Plannen in het Haringvliet die rekenen op terugkeer van getijden kunnen weleens niet doorgaan. Daarentegen ontstaan er nieuwe en duurzame getijdengebieden bij het herstel van de estuariene dynamiek.
De komende veranderingen vragen hoe dan ook van velen flexibiliteit om bestaande idealen los te laten en alsnog achter een keuze te gaan staan die op termijn het beste is voor veiligheid, economie en milieu. Zodra het raamwerk voor de totale planvorming is vastgesteld, kan in het verlengde van de PKB Ruimte voor de Rivier effectief gewerkt worden.
Het eindresultaat dient de huidige situatie ruimschoots te verbeteren en de richting te bepalen voor een klimaatbestendig Nederland.