FORS MAATREGELENPAKKET NODIG VOOR WETTERSKIP FRYSLAN


FORS MAATREGELENPAKKET NODIG VOOR WETTERSKIP FRYSLAN 

Het Wetterskip Fryslân ontkomt ook niet aan de bezuinigingstaakstelling die bij de overheid wordt ingezet. Landelijk is er sprake van dat de overheid ergens tussen de 35-40 miljard gaat bezuinigen. Ook lagere overheden zoals gemeenten, provincie en waterschappen zullen de broekriem moeten aanhalen.

Welke mogelijkheden zijn er voor het wetterskip? En hoe kan een bezuiniging ook tegelijk een verbetering zijn? Waterschappen kampen met verschillende problemen: onvoldoende zichtbaar voor de gemeenschap, intern (vaak te technisch) gericht, een besloten bestuurscultuur, kostenbeheersing niet altijd op orde, complex en gebrek aan cohesie tussen onderdelen. Dat terwijl er nieuwe taken en belangen zich aandienen (stedelijk water, natuur, landschapsbeheer, recreatie). Wijziging van klimaat en intensiever gebruik van bodem (ontginningen) vereisen een steviger takeninhoud.
Een wijziging van de koers van het wetterskip is dan ook nodig. Niet alleen de landbouw verwacht wat van het Wetterskip, maar ook de burger en de bedrijven. Een heroriëntatie op het peilbeheer staat centraal. Door de klimaatverandering zullen er meer plaatselijk buien vallen. Niet alleen de grote afvoer voor heel Fryslân moet dan in orde zijn, maar ook de lokale situatie. Door meer waterberging in de bemalinggebieden te creëren. 3-5% van het oppervlak voor de landbouw in de polders moet bestemd worden voor waterberging. Nu is dat in de gehele provincie slechts 2%. Om sommige plaatsen maar 1%. Er zijn plannen om dit in de boezem te compenseren, op kosten van het waterschap, lees gemeenschap. Dure plannen, terwijl de gebieden vaak op afstand liggen. Er kan daardoor plaatselijk wateroverlast ontstaan. Beter is dicht bij huis de bemalinggebieden (peilvakken) niet te klein te maken en de wateropvang zelf in de polders plaats te laten vinden. In bebouwde gebieden kunnen de percentages voor waterberging wel 11% zijn. Gemeenten moeten dit in hun bestemmingsplannen meenemen. In veenweidegebieden is er sprake van een voortdurende daling van het maaiveld. Het Wetterskip moet steeds lager het water uit de polder halen. Woningen krijgen last van paalverrotting. Voor deze gebieden moet het wetterskip om meer schade te voorkomen een regime van “peil bepaalt functie” invoeren. In samenspraak met de provincie moet er snel een schaderegeling komen voor al bestaande schade. In bepaalde gebieden zal het peil zelfs omhoog moeten. Dit zou voor 17 % van het gebied van Wetterskip Fryslân gelden. Dit luidt het einde van dure projecten waardoor om de 10 jaar de kaden omhoog moeten, om het (relatief slechte) landbouwgebied te beschermen.
Bij de zuiveringstaken moet er een brede samenwerking tussen de gemeenten komen met het wetterskip om een gezamenlijk riool/zuiveringsbeheer te voeren. Op plaatsen waar het kan, moer er afkoppeling komen van het regenwater. In het landelijk gebied zal dit gemakkelijker gaan dan het stedelijk gebied, maar hierin kan Fryslân volop profiteren. Intern zal er ook nog een en ander moeten verbeteren bij het Wetterskip. Een meer open bestuurscultuur met directe contacten tussen bestuursleden en organisatie. Meer verband tussen de onderdelen, waarbij de geografische indeling leidend is. Ook moet worden nagedacht over een samenwerking met de provincie.
In totaal verwacht ik dat er op een begrotingstotaal een bezuiniging van 110 miljoen een bezuiniging van 17 miljoen haalbaar moet zijn. Met halve maatregelen kom je er niet. Daarvoor moeten ook de doelen van het wetterskip worden bijgesteld en daarvoor is toestemming van en soms samenwerking met de provincie nodig, maar ook noodzakelijk voor het waterschap om nieuwe wettelijke taken op zich te nemen en de kwaliteit van de doe-organisatie te verbeteren. Dat is een forse ingreep, maar nodig.

Sjerp de Jong
Bestuurder Wetterskip Fryslân

zie ook: Lagere lasten burger


VOORSTEL TOT LANDELIJK INTEGRAAL WATERBEHEER


VOORSTEL TOT LANDELIJK INTEGRAAL WATERBEHEER

Door: W. Borm en C. Huijgens

Inleiding
Bij hoge rivierafvoeren ligt de Biesbosch op de overgang van doorvoer naar noodberging. Stagnatie van doorstroming in het Hollandsch Diep vergroot op zo´n tijdstip het overstromingsrisico in de regio ten oosten van Moerdijk. Met een andere inrichting van de Zeeuwse Delta is dit te voorkomen.
De wisselende beschikbaarheid van zoet water blijkt voor herinrichting een beperkende factor. Daarom hebben we de samenhang tussen de zoetwaterafvoeren van de Zeeuwse Delta, het IJsselmeer en de Nieuwe Waterweg in onderstaand advies betrokken.

Een sluis in de Nieuwe Waterweg
Om de indring van zout tegen te gaan leiden we momenteel het meeste rivierwater door de Nieuwe Waterweg naar zee. Gigantische hoeveelheden zoet water raken we zo kwijt. Doen we dat niet, dan gaan diverse zoetwaterinnamepunten verloren. Met de stijging van het zeeniveau wordt het op termijn voor de veiligheid van de Rijnmond en de Drechtsteden onvermijdelijk dat er sluizen in de Nieuwe Waterweg komen. Waarom, met dat toekomstbeeld, nu al niet het besluit genomen die sluizen aan te brengen?

Wanneer de Maeslantkering niet goed functioneert zijn de gevolgen voor het achterland desastreus. Een sluizencomplex in de Nieuwe Waterweg betekent extra beveiliging. Door “het lek van Holland” te dichten vormt de beschikbaarheid van zoet water geen beperkende factor meer voor landelijke integrale waterhuishouding. Hoewel de scheepvaartsector niet zit te wachten op een extra hindernis, komt er spoedig een onderzoek naar een `afsluitbaar open´ Rijnmond. Zodra er sluizen komen is er zoet water voorhanden om de delta gezond te maken, kan men onder meer de verzilting van de landbouwgronden in Zuid-Holland tegengaan en is er genoeg voorraad om aan de vraag naar zoet water te voldoen. De aanleg van de zeesluizen is een kostbare, maar effectieve investering om Nederland klimaatbestendig te maken. Hiermee krijgt men de veiligheid én het waterbeheer van Nederland op orde.
Uit ecologisch oogpunt zijn permanente en geleidelijke overgangen van zout naar zoet belangrijk. Voor de veiligheid, landbouw en economie speelt het terugdringen van de toenemende rivieropwaartse invloed van de zee een rol. Beide zijn haalbaar door verlenging van de routes naar zee.

Een gezonde Zeeuwse Delta
Drie zaken die van belang zijn om in de Zuidwestelijke Delta de veiligheid te waarborgen en de maatregelen van Ruimte voor de Rivier te laten werken zijn:
– het gebruik van de voormalige zeegaten als noodberging voor het rivierwater,
– het behoud van verval en doorstroming bij hoge rivierafvoeren en
– meer spuimogelijkheden naar zee.
Daar is weinig twijfel over, maar hoe zit het met natuur en milieu?

De weg naar een gezonde delta
Met de Deltawerken bleef het zoute getijdenmilieu in de Oosterschelde behouden. Het rivierwater wordt door de Nieuwe Waterweg en het Haringvliet naar zee afgevoerd en de voormalige zeegaten zijn van elkaar gescheiden. De Zeeuwse oppervlaktewateren werden kwalitatief minder en scoren intussen op veel punten ‘slecht ‘ of ‘ontoereikend’. De Tweede Kamer wil voortvarend werken aan het gezond maken van de Zuidwestelijke Delta in combinatie met de bijstelling van de veiligheidsnormen voor hoogwater.
Doorstroming is meestal de oplossing voor de ontstane problemen als vermesting, blauwalgen, wisselingen en abrupte overgangen van milieu, zuurstofloosheid en zandhonger. Doorstroming middels rivierwaterafvoer en getijden.
Het zoete rivierwater dat nu via de kortste weg wordt geloosd, dient zoveel mogelijk door de wateren van de delta te gaan, zich te mengen met het zoute water onder invloed van getijdendynamiek en pas bij de stormvloedkering in zee te stromen. Zo wordt de Oosterschelde de levensader van een duurzame en gezonde delta.

De rivieren als ruggengraat van de EHS
In de stroomgebieden van de rivieren is tientallen jaren gewerkt aan onder meer beekherstel, vispassages, natuurvriendelijke oevers en vloeiweiden. Deze maatregelen worden pas echt effectief bij een blijvende overgang van zout naar zoet. De natuurlijke relatie tussen rivieren en zee kan zich dan herstellen en de rivieren kunnen de ruggengraat gaan vormen van de Ecologische Hoofdstructuur, het netwerk van de Nederlandse natuur.

De Kier en wisselende milieuomstandigheden
Het complex van de Haringvlietsluizen vormt vanaf 1970 de regelkraan van de Nederlandse rivierwaterhuishouding. Door alleen te spuien, lozen we er zoetwatervis in zee en kunnen trekvissen onze rivieren niet bereiken. Het plan ontstond om enkele sluisdeuren de klok rond op een kier te zetten, maar door lage rivierafvoeren in de zomer en door sluitingen als gevolg van hoge zeewaterstanden kan de Kier maar 6 tot 8 maanden per jaar werken. Het Kierproject is veel te rooskleurig voorgespiegeld. Het zout mag niet verder dan 8 km ten oosten van de sluizen binnendringen. Met zo´n beperking is ecologisch weinig winst te behalen. Milieuwisselingen, abrupte overgangen en zoetwaterschokken staan haaks op het streven naar gezonde deltawateren. Op 1 januari 2009 zijn de sluizen op een kier gezet. Het komend jaar zal een beeld geven van de gevolgen. Spoedig is een heldere afweging mogelijk.

Toelichting bij de schets voor doorstroming
Het deltamilieu is gebaat met doorstroming voor het oplossen van de huidige problemen. Dit kan door te meanderen, zonder hinder voor de scheepvaart. Het rivierwater gaat daarom in de schets met een S-bocht naar zee.
De zee komt relatief verder weg te liggen en stroomsnelheden nemen af. Hierdoor is het achterland beter beschermd tegen hoge zeewaterstanden en opwaaiende westenwind.

Schets voor doorstroming:

doorstroming delta2

Dit vermindert de gevreesde landinwaartse invloed van zee, als gevolg van zeespiegelstijging of lage zomerafvoeren, en maakt tevens een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet mogelijk. Het Haringvliet blijft zoet, de Grevelingen krijgt doorstroming met gereduceerd getij en de Oosterschelde wordt weer een estuariummonding. Het huidige zoute en stilstaande milieu in de Grevelingen ondergaat de grootste veranderingen. Dit verandert in een getijdengebied met doorstroming en overgangen van brak naar zout. Bij extreem hoge rivierafvoeren wordt van tevoren op drie plaatsen gespuid en kan de op dat moment maximaal haalbare bergingscapaciteit gebruikt worden. Dit garandeert de afwatering van onder meer het gebied van het Waterschap de Brabantse Delta. Het water van het Hollandsch Diep kan blijven doorstromen, zodat stagnatie met de gevreesde peilverhoging in de Biesboschregio uitblijft en de kans op overstroming in het Rijnmondgebied vermindert. De Oosterschelde blijft onder alle omstandigheden zout. Doorstroming en getijden zijn gunstig voor schelpdierculturen en het aangevoerde sediment kan op de lange termijn de onbalans die zandhonger veroorzaakt herstellen. Bij hoge rivierenafvoeren spuien de Haringvlietsluizen tijdig het overtollige rivierwater lozen om tijdelijke verzoeting van de Oosterschelde voorkomen. De te nemen maatregelen spreken voor zich: een doorsteek tussen Stellendam en Melissant, er komen extra spuimogelijkheden in de Brouwersdam en ga zo maar door.

Integrale planvorming
Nu de kwaliteit van Rijn en Maas is verbeterd, wordt het tijd om de visgronden van de Noordzee en de delta weer te voeden met de door de rivieren meegevoerde voedingsstoffen. Stabilisering van het zoete milieu in het Haringvliet zal een positieve invloed hebben op aangrenzende natuurgebieden. Dit is ook economisch van belang en voorkomt verdere verzilting van het grondwater. Momenteel wordt nog overwogen om de randmeren tegen Brabant zout te maken om de symptomen van overmatige bemesting te bestrijden. Bij voldoende beschikbaarheid van zoet water, kan dit door de randmeren stromen om deze te reinigen en het water te verversen. Zoet water in de randmeren gaat de verzilting van West-Brabant tegen. De scheepvaart door het Zoommeer heeft hierbij geen getijden.
Een gezonde delta is op termijn goed voor recreatie, landbouw, scheepvaart, industrie, visserij, schelpdiercultuur, natuur en milieu. Langs de rivieren wordt inmiddels gericht gewerkt volgens de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier. Aansluitend is de delta aan zet.

Een veilig en duurzaam systeem rond de Afsluitdijk
De huidige Afsluitdijk voldoet niet meer aan de eisen. In augustus 2008 verscheen dan ook het rapport “Toekomst Afsluitdijk, acht integrale visies”. De veiligheid waarborgen is van nationaal belang, maar daarnaast spelen natuur en milieu een grote rol. De voorkeur heeft een duurzame vorm van rivierwaterafvoer met herstel van de ecologische relaties in combinatie met maximale veiligheid.

De samenhang van de Zuidwestelijke Delta en het IJsselmeer
In het rapport “Samen werken met water” van de Deltacommissie wordt voorgesteld het waterpeil van het IJsselmeer op termijn te verhogen. Dit advies stuit op praktische problemen. Het voorstel vereist hoge investeringen en aanpassingen die niet in een kort tijdsbestek gerealiseerd kunnen worden en het verkleint de kansen voor herstel van een natuurlijke overgang van zout naar zoet. Voor de zoetwatervoorraad van Nederland is het eenvoudiger om het zoete oppervlak in het IJsselmeer veilig te stellen, in combinatie met het behoud van de zoetwatervoorraden in de Zuidwestelijke Delta. In de Zeeuwse Delta kan bovendien de waterberging bij hoge rivierafvoeren zodanig worden vergroot, dat rivierwateropvang in het IJsselmeer minder urgent is.

Bouwen met de natuur
Er is in de verkenning “Toekomst Afsluitdijk” voorgesteld om het voorland in te zetten voor de veiligheid door ondiepten te verhogen. Op deze wijze ontstaat een meegroeiende voorzeewering met vooroevers. In de vorm van een voordijk met golfbrekers kan deze de Afsluitdijk tegen het robuuste water beschermen en tevens een ecologische meerwaarde geven aan de Waddenzee. Een tweede voorstel is de aanleg van een natuurdijk aan de binnenzijde van de afsluitdijk voor de opvang van zilte overslag en opwaaiing.

Combineren tot een gezond systeem
Het IJsselmeer moet als zoetwaterreservoir onder alle omstandigheden zoet blijven. Daarnaast wordt het water van West-Nederland via het IJsselmeer afgevoerd. Een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet is ecologisch van belang en draagt ertoe bij dat de IJssel weer in het natuurlijke systeem terugkeert. Hierbij dienen milieuwisselingen, zoetwaterschokken en abrupte overgangen voorkomen te worden. Dit vraagt om een gecontroleerde verbinding met de Waddenzeedynamiek in plaats van zoet water te spuien in zee.

Schets voor doorstroming:

afsluitdijk2

We stellen een combinatie voor van een voordijk en een natuurdijk, aansluitend op het verhoogde Makkummerzand. Wellicht een kostbare aangelegenheid, maar de dijken kunnen op ondiepten gesitueerd worden en mogen lager blijven dan de Afsluitdijk. De aanleg kan samengaan met baggerwerkzaamheden elders.
De vorm van de schets voor doorstroming is schematisch. Op deze wijze ontstaat een lus van vele tientallen kilometers, waarlangs het rivierwater wordt afgevoerd via een open verbinding met zee, zonder dat er van indring van zout in het IJsselmeer sprake is. Met afwisselende kribben gaat het water meanderen, waardoor de af te leggen weg naar de Waddenzee nog eens aanzienlijk wordt vergroot en de stroomsnelheid afneemt.
Voor noodsituaties is een stormvloedkering in de Afsluitdijk aan de zijde van Noord Holland gewenst. Bij hoge rivierafvoeren kan de bestaande spuisluis aan de Friese kant worden ingezet. Met de zeespiegelstijging gaat het peil van het IJsselmeer geleidelijk omhoog en blijft spuien onder vrij verval mogelijk. Scheepvaart, recreatie en visserij
De gemotoriseerde scheepvaart blijft gebruik maken van de aanwezige schutsluizen. Voor het nieuwe estuariene gebied naast de Afsluitdijk komen ongekende mogelijkheden voor natuurgerichte recreatie en ongemotoriseerd verkeer. Een open verbinding naar zee herstelt de visrijkdom met trekvissen die hier oorspronkelijk via de Zuiderzee onze zoete wateren opzochten.

Slot
Tal van innovatieve en prestigieuze plannen bereiken ons via de media. Brainstorming over een toekomst met het water is een goede zaak, zolang we realistisch blijven en de beschikbare middelen zinvol gebruiken. Dat laatste was niet altijd mogelijk. Diverse lopende projecten, bestaande voorzieningen en gebiedsinrichtingen zijn immers gebaseerd op een onzekere toekomst.
Het Nationaal Waterplan geeft zekerheid en kan veel wijzigen. Ten oosten van de Nieuwe Waterweg liggen zoetwatergetijdengebieden die mettertijd zullen verdwijnen. Natuurgebieden die ontstaan zijn na de Deltawerken hebben vaak al een erkende status en hoge waarden, maar sommige zullen sterk veranderen. Plannen in het Haringvliet die rekenen op terugkeer van getijden kunnen weleens niet doorgaan. Daarentegen ontstaan er nieuwe en duurzame getijdengebieden bij het herstel van de estuariene dynamiek.
De komende veranderingen vragen hoe dan ook van velen flexibiliteit om bestaande idealen los te laten en alsnog achter een keuze te gaan staan die op termijn het beste is voor veiligheid, economie en milieu. Zodra het raamwerk voor de totale planvorming is vastgesteld, kan in het verlengde van de PKB Ruimte voor de Rivier effectief gewerkt worden.
Het eindresultaat dient de huidige situatie ruimschoots te verbeteren en de richting te bepalen voor een klimaatbestendig Nederland.


BLEEKLOOP – 0044

 


 

Bergen op Zoom, 10 november 2008

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Tijdens de presentatie van het waterbeheersplan aan de regiocommissies op 6 november j.l., werd door de inleider de indruk gewekt dat afkoppeling van het zuidelijk deel van de Bleekloop op de Zoom een gevolg is van het voorontwerp PWP 2010-2015. Hij verwees in deze ondergetekende naar de provinciale PWP procedure.

Bestudering van het voorontwerp PWP 2010-2015 versie 6 leverde, op dat punt, geen nadere informatie op. In bijlage 3 van het voorontwerp (KRW bijlage waterplan versie 5) komt wel een voorbeeld van een fact-sheet voor. Mogelijk is de kennis van de inleider afkomstig van een fact-sheet die wel bekend is bij de deskundigen van het waterschap, maar nog niet voor het publiek bekend gemaakt.

Indien het waterschap bekend is met de fact-sheets van de Zoom en de Bleekloop, stelt ondergetekende het op prijs kennis te kunnen nemen van deze fact-sheets zodat, in het kader van de vaststelling van het PWP, actie kan worden ondernomen richting GS en PS.

Is het waterschap in het bezit van bedoelde informatie en kan deze aan ondergetekende ter beschikking worden gesteld?

In afwachting van uw beantwoording,

Hoogachtend,

Namens Ons Water

L.H. van der Kallen

 


WATER IN BEELD – 0041

 


 

Bergen op Zoom, 29 september 2008

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Recent hebben de leden van het Algemeen Bestuur de voortgangsrapportage over het waterbeheer in Nederland 2008 “Water in Beeld” mogen ontvangen. Naar aanleiding van dit stuk heeft ondergetekende enkele vragen.

Op pagina 21, paragraaf 3.1.2 onder het kopje Ruimte voor de Rivier is het volgende citaat te vinden: “Ook voor de maatregel ‘berging Volkerak Zoommeer’ is nog in 2007 een overeenkomst gesloten.”

– Met wie heeft, naar ondergetekende veronderstelt, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat een overeenkomst gesloten en is deze overeenkomst voor de leden van het Algemeen Bestuur beschikbaar?

 

Op pagina 24, paragraaf 3.1.10 onder het kopje “Regionale waterkeringen” is het volgende citaat te vinden: “Naast Utrecht hebben nu alleen Noord-Brabant en Limburg nog geen normen voor deze keringen vastgesteld.”

– In de Vierde nota waterhuishouding stond als actiepunt dat in 2006 door alle provincies in overleg met de waterschappen normen moesten zijn vastgesteld voor de regionale waterkeringen. Hoe is het mogelijk dat deze normen in Noord-Brabant niet binnen de gestelde termijn 2006 en zelfs niet in 2007 zijn vastgesteld?

– Is er over deze zaak overleg geweest met de provincie Noord-Brabant en wat was daarvan de inhoud?

– Zijn deze normen tot op heden wel vastgesteld?

– Zo niet. Is er een termijn vastgelegd voor de vaststelling?

– Heeft het waterschap stappen ondernomen om de vaststelling te bespoedigen?

– Zo ja. Welke?

– Zo nee. Waarom niet?

– Op basis van welke criteria, wordt/is bij gebrek aan vastgestelde normen bij de regionale waterkeringen getoetst of zij die veiligheid garanderen die vereist is?

Op pagina 30, paragraaf 4.1.3 onder het kopje “klimaatscenario’s in het waterbeheer” is het volgende citaat te vinden: “Op dit moment zijn er regelmatig watertekorten. Door klimaatverandering nemen die watertekorten de komende eeuw bovendien toe. Uit de analyse in het rapport ‘Investeringsruimte voor toekomstige droogte’ blijkt dat de toename in twee van de vier klimaatscenario’s aanzienlijk forser uitvalt dan in de WB21-scenario’s was aangenomen. De onzekerheid is nog te groot om nu al dure maatregelen te nemen om watertekorten tegen te gaan. De watertekorten lopen echter in twee van de vier scenario’s zodanig op, dat het verstandig is nu alvast te gaan verkennen welke maatregelen kunnen worden genomen als blijkt dat de drogere klimaatscenario’s doorzetten.”

– Is het Dagelijks Bestuur met ondergetekende van mening dat deze veranderende inzichten, inhoudende verslechterende vooruitzichten ten aanzien van de beschikbaarheid van voldoende zoet water, betrokken zouden moeten worden bij de afwegingen, te maken bij de besluitvorming (zoet/zout), over de toekomst van het Krammer/Volkerak/Zoommeer systeem?

In paragraaf 4.2.3 op de pagina’s 31 en 32 wordt geschreven over de waterakkoorden. Voor elf watersystemen heeft de landsregering waterakkoorden tussen de waterschappen en het Rijk verplicht. De paragraaf bevat een aantal teksten die vragen oproepen. O.a. : “Over de kwaliteit van alle waterakkoorden constateert de Inspectie Verkeer en Waterstaat dat heldere afspraken over de waterkwaliteit en over waterkwantiteit – tegen de achtergrond van de trits vasthouden-bergen-afvoeren – niet aan de orde komen.”

– Heeft het waterschap Brabantse Delta één of meerdere waterakkoorden gesloten met het Rijk?

– Zo ja. Welk watersysteem of welke watersystemen betreft het en zijn de akkoorden beschikbaar voor het Algemeen Bestuur en herkent het Dagelijks Bestuur zich in de in “Water in Beeld” vermelde tekst, die feitelijk stelt dat in de akkoorden geen heldere afspraken staan over de waterkwaliteit en waterkwantiteit?

In paragraaf 5.1.1.3 op pagina 42 is de volgende tekst te vinden: “Vooralsnog bestaat er weinig aandacht van gemeenten en waterschappen om naast hemelwater andersoortig verdund rioolvreemd water terug te dringen.”

– Lopen er binnen het werkgebied van het waterschap Brabantse Delta projecten of contacten met gemeenten om ‘andersoortig’ verdund rioolvreemd water terug te dringen?

– Zo ja, kan het Algemeen Bestuur daar een overzicht van ontvangen?

In afwachting van uw beantwoording,

Hoogachtend,

Namens Ons Water

L.H. van der Kallen

 


KRW MAAS – 0042

 


 

Bergen op Zoom, 29 september 2008

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Naar aanleiding van de inhoud van het Basisdocument KRW Maas, Versie 3.1, april 2008 heeft de kiesvereniging Ons Water een aantal vragen.

Op pagina VIII onder de kop: Uitgangspunten en randvoorwaarden is te vinden: “Uitgangspunt voor de doelen is de afspraak dat beheerders geen problemen afwentelen op andere waterlichamen.”

– Wat is de definitie van afwentelen?

– Wat zijn de criteria die afwenteling (zoals het opzetten van maximaal 2 meter water op het Krammer-Volkerak-Zoommeer systeem) wel toelaatbaar maken?

– Wie is bevoegd om besluiten te nemen die feitelijk afwentelen van problemen inhouden?

Op pagina 12 is vermeld: “Binnen het stroomgebied van de Maas is niet-afwentelen vooral van belang voor het behalen van de ecologische doelen in de Noordzee en het Volkerak-Zoommeer. Voor het behalen van het GET voor de Noordzee is een reductie van stikstof-afwenteling noodzakelijk. In het kader van de aanpak van de problematiek op het Volkerak-Zoommeer speelt regionale afwenteling van zowel stikstof als fosfaat een grote rol.”

– Bij welke wijze van aanpak (zoet, zout of beide) van het Volkerak-Zoommeer speelt de regionale afwenteling van zowel stikstof als fosfaat een grote rol?

– Of is afwenteling hier de oorzaak van het probleem?

In paragraaf 3.4.2 inzake de doelen is gesteld: “Enkele waterschappen (Brabant West, Brabant Midden en Brabant Oost) geven er de voorkeur aan om geen voorlopige inschatting te maken maar te wachten dat de analyse in juni is afgerond. In deze versie van het basisdocument wordt daarom voor het gehele Maasstroomgebied geen inschatting van de huidige situatie en toestand in 2015 weergegeven.”

– Waarom wijken de Brabantse waterschappen af van de Limburgse bij het inschatten van de huidige situatie en de inschatting van de verwachte toestand in 2015?

In paragraaf 4.1 is gesteld: “Bij de Brabantse deelgebieden is sprake van een breder KRW-maatregelenpakket. De waterkwaliteitsmaatregelen die hier naar voren zijn gekomen in het gebiedsproces worden voor een groot deel ook opgenomen in het SGBP.”

– Waarom wijken in dit kader de Brabantse deelgebieden af van de andere deelgebieden in het Maasstroomgebied en waarom is het KRW-maatregelenpakket breder?

In paragraaf 4.2 is op pagina 22 gesteld: “Maatregelen voor Volkerak-Zoommeer (VZM) vallen onder het pakket voor de nationale Watervisie en maken vooralsnog geen onderdeel uit van KRW pakket. Kosteneffectieve en duurzame maatregelen voor dit waterlichaam worden nog nader verkend in de eerste SGBP periode;”

– Waar slaat in dit kader het woordgebruik “vooralsnog” op?

– Dit lijkt er op dat het Regionaal Bestuurlijk Overleg Maas het mogelijk acht dat de maatregelen voor het VZM op enig moment onder het KRW-maatregelenpakket voor de Maas gebracht zouden kunnen worden. Is dit juist?

– Tot op heden komen de kosten voor het KRW-maatregelenpakket ten laste van het waterschap dat de maatregelen neemt. Is het Dagelijks Bestuur met ondergetekende van mening dat dit voor een rijkswater als het VZM niet acceptabel is?

Ten aanzien van het afkoppelen van verhard oppervlak is in paragraaf 4.2 op pagina 22 gesteld: “De regionale fysische gesteldheid en verschillen in ambitie bij gemeenten leiden op dit moment tot een heterogeen beeld binnen het deelstroomgebied. In verschillende deelgebieden wordt de maatregel als (kosten)effectief beoordeeld, in andere gebieden als bestuurlijk wenselijk in het gezamenlijke waterbeheer.” “De werkafspraak van 1% per jaar afkoppelen wordt breed toegepast met regionale aanpassing daarvan en dient in de praktijk als richtsnoer. Maatwerk per regio en soms per gemeente is echter een vereiste;

– Zijn de ambities van de 19 gemeenten in het werkgebied van het waterschap Brabantse Delta bekend bij het waterschap?

– Zo ja. Wat zijn, per gemeente de ambities?

Ten aanzien van het beleid in Brabant inzake bufferzones en akkerrandenbeheer wordt op pagina 22 gesteld: “Op het oog lijkt de voortzetting van bestaand beleid in Brabant strijdig met het door de Maasregio ingenomen standpunt ten aanzien van aanvullende maatregelen op generiek beleid.” De Brabantse stimuleringsregeling heeft een tijdshorizon tot 2015!

– Wat betekent het door de Maasregio ingenomen standpunt voor de voortzetting van de lopende stimuleringsregeling?

– Hoe is het mogelijk dat de Brabantse stimuleringsregeling niet mede als basis heeft gediend bij het tot stand komen van het Maasregio standpunt? Het grondgebied van Noord-Brabant is in het Nederlandse deel van het stroomgebied van de Maas (waar het bij dit basisdocument om gaat) meer dan de helft van het betreffende territoir en ook het inwonerstal van Noord-Brabant is ruim meer dan de helft van het inwonertal van het stroomgebied!

Op pagina 37 wordt inzage verschaft wat de investeringskosten zijn voor de rijkswateren in het stroomgebied (779 miljoen euro) voor de periode van 2007-2027. Wat dan bevreemding wekt is dat op pagina 38 wordt vermeld: “Welke maatregelen Rijkswaterstaat opvoert in het stroomgebiedbeheerplan is nog afhankelijk van de besluitvorming over de maatregelen die gekoppeld zijn aan het zogenaamde Watervisie pakket. Dit laatste betreft inrichting- en herstelmaatregelen van het Volkerak Zoommeer en enkele grote waterbodemsaneringsprojecten.” In plaats van een resultaatverplichting in termen van verbeterde kwaliteiten lijkt hier de beschikbaarheid van het geld (779 miljoen euro) de beperkende factor te zijn voor het opnemen van alle te nemen maatregelen in het stroomgebied van de Maas.

– Wat is de verklaring voor het wel opnemen van een bedrag (779 miljoen euro) en het onvermeld laten van de te nemen maatregelen?

Met belangstelling de reactie van Uw bestuur tegemoet ziende.

Hoogachtend,

Namens Ons Water

Louis van der Kallen

 


DIJKBEHEER – 0038

 


 

Bergen op Zoom, 2 september 2008

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Met verbijstering heeft ondergetekende kennisgenomen van de brief van de Unie d.d.1 juli 2008 aan de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat betreffende het Unie standpunt met betrekking tot de financiering van de primaire waterkeringen.

Zonder uitzondering staat vermeld: “De waterschappen zijn bereid vanaf het hierboven beschreven moment de verantwoordelijkheid voor de primaire keringen te gaan dragen”.

In de vergadering van het Algemeen Bestuur van 25 juni j.l. is er vanuit alle categorieën terughoudend, zo niet afwijzend op dit Unie voorstel gereageerd. De slotopmerking namens het Dagelijks Bestuur bij monde van de voorzitter was: “Ik heb het goed begrepen, ik zal terugrapporteren.” Met die woorden wekte de voorzitter de indruk dat, alvorens nadere stappen gezet zouden worden of verplichtingen aangegaan of toezeggingen gedaan, het Algemeen Bestuur daarbij betrokken zou worden. Dat paste ook in de rest van de discussie over dit onderwerp.

Nederland kent een lange en droevige geschiedenis met waterschappen, die verantwoordelijk waren voor de primaire waterkeringen. De zogenoemde calamiteuze waterschappen waren in de 17e en 18e eeuw een begrip wat stond voor: veel watersnoden, veel doden, veel menselijk leed en veel schaden. Pas toen het Rijk de (financiële) verantwoordelijkheid nam voor de primaire waterkeringen kwam aan die voortdurende rampspoed een einde. Het Rijk is ten aanzien van de financiële gevolgen van decentralisaties notoir onbetrouwbaar gebleken. Men decentraliseert als de kosten en/of risico’s door veranderende omstandigheden (regelgeving, vergrijzing, klimaatwijzigingen) toenemen. De overheid waarnaar het Rijk decentraliseert blijkt negen van de tien keer de klos.

Nu de gevolgen van klimaatveranderingen ongewis zijn, dreigen de waterschappen belast te worden met een zaak van nationaal belang.

Vrijblijvende “slotopmerkingen” als dat “het evident is dat er een rijksbijdrage blijft” (zonder dat vaststaat dat deze kostendekkend is) en dat “een evenwichtige spreiding van de lasten voor burgers, als wel tussen het Rijk en de waterschappen essentieel” (zonder een harde afspraak daarover) zijn van generlei waarde als door de waterschappen via de Unie wordt uitgesproken dat: “de waterschappen bereid zijn vanaf het hierboven beschreven moment de verantwoordelijkheid voor de primaire keringen te gaan dragen”.

Ook de nederigheid in de brief van de Unie is kenmerkend voor de wijze waarop met deze materie wordt omgegaan. Als voorbeeld de frase: “Wij zouden graag daarover met u in gesprek gaan en stellen het op prijs wanneer u daarover advies vraagt aan de adviesorganen, de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving (CAW) en de Raad voor de Financiële verhoudingen (Rfv)”. Hoe zo, ‘op prijsstellen’ het is wel het minste wat dient te gebeuren!

– Wat is de motivering van het Dagelijks Bestuur c.q. de vertegenwoordiger van het waterschap de Brabantse Delta in de Unie om met deze brief in Unie verband in te stemmen?

– Waarom is over de klaarblijkelijk instemming met het Unie standpunt inzake de verantwoordelijkheid voor de primaire waterkeringen niet teruggekoppeld met het Algemeen Bestuur zoals in de vergadering van 25 juni j.l. toegezegd?

Graag omgaande beantwoording zodat een eventuele motie voor de vergadering van 1 oktober kan worden voorbereid.

Hoogachtend,

namens Ons Water

Louis van der Kallen

 


TTIW/WETSUS – 0037

 


 

Bergen op Zoom, 20 augustus 2008

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

In het jaarverslag van de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) 2007 wordt in het artikel: “waterschappen kunnen innovatieve kracht nieuwe ambitieuze waterbedrijven benutten” gesteld dat het jammer is “dat er nauwelijks waterschappen aangesloten zijn bij TTIW/Wetsus”(Technologisch Top Instituut voor Watertechnologie)(Wetsus, centre of excellence for sustainable water technology).

– Is het waterschap Brabantse Delta aangesloten bij TTIW/Wetsus?

Nu kunnen waterschappen activiteiten in dit kader ontwikkelen via het STOWA.

– De vraag is in hoeverre het waterschap Brabantse Delta in dit kader activiteiten kent c.q. ontwikkelt?

Het artikel stelt dat: ‘De publieke zaak dienen én bijdragen aan het versterken van de kansen voor Nederlandse bedrijven geen strijdigheid is’. Ons Water onderschrijft deze stelling.

– In hoeverre werkt het waterschap Brabantse Delta, wel of niet via het STOWA, samen met TTIW/Wetsus bij de ontwikkeling van innovatieve technieken c.q. de toepassing daarvan?

– Indien er sprake is van een samenwerking in deze is het mogelijk een overzicht te ontvangen van de lopende projecten met de gerealiseerde c.q. beoogde resultaten?

Vertrouwende op een spoedige beantwoording,

hoogachtend,

namens Ons Water

Louis van der Kallen

 


BEREIKTE RESULTATEN – 0035

 


 

Bergen op Zoom, 26 juni 2008

 

Aan het Dagelijks Bestuur

van het Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Dank voor de terbeschikkingstelling van de Eindrapportage 1e Bestuursovereenkomst periode 2004-2007. Na de ontvangst gisteren heb ik met enige schaamte kennisgenomen van de door ons waterschap bereikte resultaten. Ons Waterschap komt er vergeleken met de andere Brabantse waterschappen zeer slecht uit. Bij alle in de grafieken vergeleken resultaten heeft ons waterschap van de vier Brabantse waterschappen het slechtste gepresteerd.

– Bij de verdrogingsbestrijding realiseerde de Brabantse waterschappen gemiddeld 42 % van de te realiseren hectares. Brabantse Delta slechts 12 %.

– Bij waterberging realiseerde de Brabantse waterschappen gemiddeld 16 % van de te realiseren hectares. Brabantse Delta slechts 8 % .

– Bij beek- en kreekherstel realiseerde de Brabantse waterschappen gemiddeld 37 % van de af te ronden kilometers. Brabantse Delta slechts 13 %.

– Bij de ecologische verbindingszones realiseerde de Brabantse waterschappen gemiddeld 32 % van de af te ronde kilometers. Brabantse Delta slechts 16 %.

– Bij de vistrappen realiseerde de Brabantse waterschappen gemiddeld 60 % van de af te ronden aantallen. Brabantse Delta slechts 38 %.

Het bovenstaande is niet iets om trots op te zijn. Hoe is het mogelijk dat ons waterschap zo evident slecht heeft gepresteerd? Wat zijn de verklaringen dat de andere Brabantse waterschappen de doelen sneller weten te realiseren dan het waterschap Brabantse Delta?

Graag een schriftelijk antwoord dat behandeld kan worden in de eerst komende algemene vergadering.

Hoogachtend,

Louis van der Kallen

 


INVENTARISATIE – 0033

 


 

Bergen op Zoom, 3 januari 2008

Dagelijks Bestuur van het
Waterschap Brabantse Delta

per e-mail [email protected]

Geacht Bestuur,

Het culturele erfgoed langs het water biedt zich gaandeweg aan als een gemeenschappelijke drager voor plannen waarmee waterbeheer, recreatie, natuur en landbouw een forse impuls krijgen. Met als effect een toenemende kans op de realisatie van waterplannen. Ondergetekende zou graag zien dat het waterschap er nadrukkelijk voor zou kiezen in te spelen op de kansen die monumenten en andere cultuurhistorische elementen bieden. Dat zou een bijdrage kunnen leveren aan de kwaliteit van de omgeving van de bewoners en bedrijven in ons werkgebied. De cultuurhistorische waarde van een locatie, gebied of streek kan dienen als inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen. Hierbij kan de hedendaagse visie op cultuurhistorie centraal staan: niet meer behoud door bescherming, maar behoud door ontwikkeling.

Ondergetekende pleit dan ook voor een inventarisatie van: archeologisch waardevolle ondergronden en historische landschappelijke elementen, als aanvulling op de reeds geschiede inventarisatie van de cultuurhistorische objecten. Die een prachtige start zijn voor verdere stappen naar beleidsvorming op dit gebied.
Een dergelijke inventarisatie acht ondergetekende nodig om goed zicht te krijgen op wat er aan archeologische waarden en historische landschappelijke elementen in het werkgebied van het waterschap Brabantse Delta aanwezig is. Daarbij zou ook een globale schets van de kansen voor (her)ontwikkeling meegenomen kunnen worden. Met een dergelijke inventarisatie kan voorkomen worden dat waardevolle archeologische waarden en historische landschapselementen verloren gaan en wordt behoud tot in lengte van jaren bevorderd.

Ondergetekende beseft dat behoud van archeologische waarden en historische landschappen alsmede het culturele erfgoed toe op heden niet vanzelfsprekend meegenomen wordt bij de taakuitoefening van het waterschap. Het verdrag van Malta heeft op dit punt aan aantal aandachtspunten toegevoegd waarmee het waterschap bij de uitoefening van haar taken, door wet en regelgeving gedwongen, rekening dient te houden. Laat ook op dit punt het waterschap haar verantwoordelijkheid in en aan de maatschappij ten volle op zich nemen.

Restauratie of (her)ontwikkeling van cultuurhistorisch waardevolle elementen en objecten aan of nabij het water, het zogeheten watererfgoed kan daarin een rol spelen. Ondergetekende pleit er voor om te komen tot de opstelling van een cultuurhistorisch beleid door het waterschap. De motivatie in deze is tweeledig:
1. het voldoen aan de nieuwste wettelijke eisen
2. het actief bijdragen aan het behouden van het watererfgoed.

Elementen van dat beleid dienen dan te zijn:
1. monumenten (historische bouwkunst),
2. elementen en structuren in het landschap van cultuurhistorische waarde en
3. archeologie

Cultuurhistorische aspecten krijgen, net als water, binnen de ruimtelijke ordening steeds meer gewicht. Provincies en gemeenten zijn bezig hier voor beleid te ontwikkelen. In actuele waterhuishoudingsplannen van provincies is cultuurhistorie dan ook als actueel thema opgenomen (zie bijvoorbeeld het nieuwe waterhuishoudingsplan van Gelderland). Het is de verwachting dat ook bij de komende vernieuwing van het waterhuishoudingsplan van Noord Brabant dat het geval zal zijn. Het gevolg voor het waterschap zal zijn dat het steeds vaker om een degelijke onderbouwing van plannen op het vlak van cultuurhistorie gevraagd zal worden.

Nu op elk overheidsniveau regels zijn of worden opgesteld en beleid is of wordt ontwikkeld om ons cultuurhistorisch erfgoed te beschermen, is het voor de uitvoering en financiering van toekomstige waterschapsplannen raadzaam om met die regelgeving en beleidsvorming rekening te gaan houden. In de eerste plaats omdat de wet dit in toenemende mate vereist. Maar ook en vooral om, waar mogelijk, andere overheden als ‘partners’te kunnen betrekken bij het behouden of (her)ontwikkelen van het watererfgoed en de financiering van waterschapsplannen.

Ondergetekende heeft het gevoelen dat tot op heden binnen de organisatie en het bestuur onvoldoende wordt beseft dat, sinds de Nederlandse uitwerking van het verdrag van Malta o.a. middels de vaststelling van de Wet op de archeologische monumentenzorg, niet alleen werking heeft op archeologische monumenten boven water, maar ook van kracht is voor archeologische monumenten onder water!

Uw reacties tegemoet ziende,

met vriendelijke groet,

Louis van der Kallen

 


GEMEENTERAAD VAN BERGEN OP ZOOM INZ. INTERPELLATIE SAMEN MET DHR. WITHAGEN – A020

 


 

Interpellatie

 

Water in de nieuwe verbrede zin

 

De gemeente Bergen op Zoom heeft in brede zin met het water te maken.

Eind 2006/begin 2007 is het grote onderzoek naar de kwaliteit van het water in het Krammer/Volkerak/Zoommeer klaargekomen en gepubliceerd. Als remedie voor de kwaliteit werd vanuit Rijkswaterstaat en de Universiteit van Amsterdam geadviseerd “bewegend verzilten”. Dit is ter kennis van de raad gebracht met de opmerking dat het college vierkant achter de optie “bewegend verzilten” staat. De raad heeft hierover nooit gedebatteerd of besloten en de gemeenteraad is tot op heden niet geïnformeerd over de reden van dit collegestandpunt.

1. Waarop is dit collegestandpunt “bewegend verzilten” van het Krammer/Volkerak/Zoommeer systeem gebaseerd?

2. Zijn alle voordelen/nadelen van een zout Krammer/Volkerak/Zoommeer in kaart gebracht?

3. Zo ja, kan de gemeenteraad daar kennis van nemen?

4. Wat zijn de risico’s van een zout Krammer/Volkerak/Zoommeer en daarvan afgeleid een eventueel zoute Binnenschelde?

5. Wat betekent bijvoorbeeld een toenemen van de bestaande zoute kwel in het zuidelijk deel van de Auvergnepolder voor het boeren daar of voor eventuele bedrijfsontwikkelingen daar, o.a. bijvoorbeeld op de kosten van het bouwen?

6. Is geanalyseerd wat de extra onderhoudskosten zijn, veroorzaakt door de meer zoute en dus meer corroderende neerslag en vochtige wind voor bouwwerken en chemische installaties?

7. Is vastgelegd welke zoutnorm er gehaald zal moeten worden?

8. Op welke wijze is gegarandeerd dat deze gehaald wordt en voldoende zal zijn om de huidige algenproblematiek op te lossen en tegelijkertijd in het blijvend nutriëntrijke water zout minnende algen- c.q. zeegrasproblematiek te voorkomen?

9. Wie is verantwoordelijk c.q. de drager van mogelijke schadeclaims als gevolg van de verzilting c.q. toenemende zoute kwel, bijvoorbeeld voor niet afdoende op een zoute kwel berekende funderingen of materiaalgebruik?

10. Op basis van welke specifiek op Bergen op Zoom gerichte adviezen is het college gekomen tot acceptatie c.q. omarming van de zoute variant?

11. Heeft het college acties ondernomen, en zo ja welke, om meer zoete varianten onderzocht te krijgen dan alleen de onderzochte doorspoelvariant?

12. Heeft het college gebruik gemaakt van de inspraakmogelijkheid op de aanvullende Startnotitie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer? Zo ja, is deze voor de gemeenteraad beschikbaar?

In de planologische kernbeslissing “Ruimte voor de rivier” heeft het Rijk o.a. bepaald dat in geval van wateroverlast in de rivieren het water wordt gebufferd in het Krammer/Volkerak/Zoommeer tot een hoogte van ca. plus 2 meter.

13. Het gemaal Hazen loost het overtollige water van o.a. de Augustapolder en Borgvliet via de Plaatvliet op het Schelde/Rijnkanaal. De vrije afschot is 40 cm. Bij een hoogte van meer dan 40 cm moet de Plaatvliet nu reeds gesloten worden. Hoe vaak is de afgelopen jaren de sluis van de Plaatvliet gesloten?

14. Hoe gaat het college dit toekomstig probleem oplossen?

15. De Zoom loost rechtstreeks op de binnenhaven zowel water uit het buitengebied als uit de binnenstad. Hoe gaat dit als de 2 meter-schijf op het buitenwater staat?

16. Van de sluisdeuren werken alleen nog de twee buitenste. Als deze 2 meter-schijf op het buitenwater komt, hoe beveiligen we onze binnenhaven?

17. Het gemaal De Palz houdt de Auvergnepolder (Halsteren/Lepelstraat) droog. Is de opvoerhoogte van het gemaal voldoende voor de extra 2 meter?

18. Zou een debat in de raad over de positie van de Auvergnepolder bij “Ruimte voor de rivier” niet noodzakelijk zijn?  Ook zouden dan de bewoners en gebruikers worden ingelicht.

In het Europese stroomgebiedverhaal, dat bepalingen gaat geven voor de kwaliteit en kwantiteit van het water, ligt Bergen op Zoom ten westen van de Zoom in het stroomgebied De Schelde. Daarmee is de gemeenteraad in een bijzonder dilemma geraakt. We krijgen informatie van het waterschap over het stroomgebied de Maas. We worden uitgenodigd voor voorlichtingsavonden, maar het gaat bij ons ook om het stroomgebied De Schelde.

19. Praten we dan rechtstreeks mee als gemeente? We zijn tenslotte de grootste gemeente in dat Nederlandse deel van het stroomgebied De Schelde.

20. Waarom is het Waterschap Brabantse Delta wel betrokken bij het overleg inzake het stroomgebied De Schelde en Bergen op Zoom niet?

De gemeente krijgt te maken met nieuwe watertaken.

In 2008 treedt de Wet gemeentelijke watertaken in werking. Deze regelt de verbrede rioolheffing waarmee gemeenten waterproblemen in gebouwd gebied moeten aanpakken. Op het bordje van de gemeenten ligt dan een combinatie van de zorg voor riolering, waterkwaliteit, grondwaterproblematiek en wateroverlast door hevige regenval en het bieden van ruimte aan water.

21. Er ligt deze vergadering een Gemeentelijk Rioleringsplan voor. Had deze nieuwe wet niet moeten worden meegenomen? Wat betekent een en ander voor Bergen op Zoom?

In 2009 treedt de nieuwe Waterwet in werking. Hierin worden alle weten die betrekking hebben op waterbeheer samengebracht. Tot en met dat jaar kunnen gemeenten nog het bestaande rioolrecht heffen. Vanaf 2010 moet ook Bergen op Zoom over gegaan zijn op de nieuwe verbrede rioolheffing.

22. In de waterstukken die vanavond aan de raad voorliggen, wordt over de nieuwe Waterwet niet gesproken. Hoe gaat Bergen op Zoom dit aanpakken? Hoe gaat dit doorwerken op de financiering?

23. Waarom heeft het college “water” niet majeur op de agenda van de raad geplaatst?

24. Is kiezen voor zout geen raadsbesluit waardig?

25. Hoe worden de “water”-contacten/afspraken met de provincies Noord Brabant en Zeeland bestuurlijk onderbouwd?

26. Hebben de belanghebbenden en de gemeenteraad van Bergen op Zoom geen recht op kennis van alle plannen?

27. Hoe gaan we financieel het een en ander oplossen?

Indieners interpellatieverzoek:

 

Leo Withagen                                                          Louis van der Kallen

CDA                                                                          BSD