Aan het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Brabantse Delta
Per e-mail
BETREFT: CONSULTATIE KADERNOTITIE ZEEUWS DELTAPLAN ZOET WATER, KENMERK W 21003
Geacht Dagelijks bestuur,
Via een actieve aanpak wil de provincie Zeeland vraag en aanbod van zoet water meer in balans brengen, vooral in het landelijk gebied. Het Zeeuws Deltaplan Zoet Water moet daarbij helpen. De huidige inzichten, opgaven en kansen staan beschreven in een kadernotitie.
De komende maand vindt een informele consultatie plaats. In dat Deltaplan Zoet Water moeten straks keuzes worden gemaakt over haalbaarheid van maatregelen, prioriteiten en kosten. Het Zeeuwse Deltaplan Zoet Water krijgt geen wettelijke status, en inspraak op dit plan is formeel niet nodig. Datzelfde geldt voor de kadernotitie. Gezien het belang van het onderwerp wil de provincie de notitie wel graag toetsen. Daarom wordt een informele consultatie gehouden tot en met 12 april. Na de consultatieronde wordt de eventueel bijgestelde kadernotitie op 20 april vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Zeeland. Daarbij komen ook de reacties van externe partners aan de orde. Tot en met de zomer van 2021 wordt er gewerkt aan het Zeeuwse Deltaplan Zoetwater.
Heeft het DB kennisgenomen van de Kadernotitie Zeeuws Deltaplan Zoet Water?
Naar het gevoelen van de fractie Ons Water/Waterbreed is er mogelijk een samenhang tussen een aantal aandachtsgebieden zoals in de kadernotitie benoemd en de belangen van ons waterschap. Denk aan “Externe wateraanvoer via buisleidingen”, “Benutten RWZI-effluent en industrieel afvalwater” en “Industrieel watergebruik”, alsmede de benutting van het water uit het Volkerak-Zoommeer. Is het DB voornemens deel te
nemen aan de informele consultatieronde en wat wordt dan de inbreng van ons waterschap?
Aan het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Brabantse Delta
Per e-mail
BETREFT: AANPASSINGEN WILHELMINAKANAAL, KENMERK W 21002
Geacht Dagelijks bestuur,
In november 2007 ondertekenden het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Tilburg een convenant betreffende het Wilhelminakanaal. Dit convenant behelsde de verbreding en verdieping van het kanaal, het slopen van sluis II en het omleggen van het kanaal bij sluis III. Dit is nodig omdat de huidige sluis III de laatste bajonetsluis in het Wilhelminakanaal is en aangemerkt is als industrieel erfgoed. In de omlegging komt een nieuwe, grotere sluis. Ten oosten van deze sluis komt een zwaaikom (keerplaats) voor de schepen. Op de website https://www.rijkswaterstaat.nl/nieuws/2020/11/stand-van-zaken-project-wilhelminakanaal-sluis-ii.aspx(MIRROR) van Rijkswaterstaat is nu te lezen dat men in 2021 op zoek gaat naar een aannemer die het ontwerp ‘in detail gaat uitwerken op basis van de opgestelde eisen en richtlijnen.’
Dit allemaal om de capaciteit van het kanaal te vergroten. Het huidige kanaal is – naar mijn kennis – ontworpen om schepen tot 500 ton te faciliteren, en tot 700 ton op het benedenpand.
Ook het Markkanaal is ontworpen voor de bevaarbaarheid voor schepen tot 500 ton laadvermogen.
Hydrologisch beïnvloedt het Wilhelminakanaal de omgeving in hoge mate.
Hierbij stel ik u de volgende vragen:
Op welke wijze is het waterschap betrokken bij de opstelling van de “opgestelde eisen en richtlijnen”?
Wat zijn de “opgestelde eisen en richtlijnen”?
Is het DB van mening dat de “opgestelde eisen en richtlijnen” voldoende borgen dat de hydrologische, nadelige gevolgen van het kanaal op de omgeving worden beperkt?
Welke rol kan het Wilhelminakanaal in de toekomst spelen in een klimaatbestendig en veerkrachtig waterlandschap en wordt die mogelijke rol meegenomen in de “opgestelde eisen en richtlijnen”?
Zijn er effecten van de veranderingen te verwachten op het Markkanaal?
Ons land kent 95 dijkringen. Die beschermen ons tegen het buitenwater zoals de zee, de meren, rivieren en beken. Dat zijn de ‘natte’, wakende dijken of keringen. Maar de geleidelijke inpoldering door de eeuwen heen heeft in ons landschap vele sporen in de vorm van dijken achtergelaten. Die ‘droge’ dijken kennen (lokaal) verschillen de namen zoals slaper, binnendijken, middeldijken en meeldijken.
Voor de dertiende en veertiende eeuw had men de gewoonte om die ‘droog’ geworden dijken, die voor het ogenblik geen dienst meer deden weg te graven en het materiaal te hergebruiken en daarmede kosten te besparen. Een kwade gewoonte die tot gevolg had dat bij een stormvloed doorbraak van dijken de gevolgen groter waren dan onvermijdelijk. In grote delen van het land waaruit de binnendijken, zoals voormalige zeedijken waren verdwenen had zulk een ramp dan natuurlijk een grotere omvang dan bij het inlopen van een enkele polder.
Dat opruimen der binnendijken werd voor Holland en Zeeland door Filips de Goede van Bourgondië in 1452 verboden, maar in het algemeen had men ze reeds veel vroeger uit welbegrepen eigenbelang laten liggen. De jongere eilanden zoals Noord-Beveland, Overflakkee en de Hoeksche Waard kennen mede daardoor een netwerk van dijken. Vaak is nog te zien welke van de twee aaneensluitende bedijkingen de jongste is, namelijk die aan de zijde met de flauwste dijkglooiing. Dat was vroeger de buitenzijde van de zeedijk.
In de afgelopen zeventig jaar, waarin enorm veel infrastructurele werken tot uitvoering zijn gekomen, is vaak geen of onvoldoende rekening gehouden met de slaperfunctie van binnendijken. Nu de meerlaagsveiligheid een begrip aan het worden is binnen de waterschappen, de gemeenten en Rijkswaterstaat wordt het tijd voor een grondige analyse van de situatie van de ‘slapers’. Bestuurders van waterschappen en gemeenten moeten wakker worden op dit punt. Kust de slapers wakker en neem de oude wijsheid van Filips de Goede en zijn adviseurs serieus.
Peperdure aanvoer van zoet water via pijpleidingen wordt hiermee voorkomen.
Driekwart van Nederland wordt van zoet water voorzien vanuit het oppervlaktewater. Nu door droge zomers en verzilting de zoetwatervoorziening op de korte termijn verder onder druk komt te staan en bij de hogere zandgronden het grondwaterpeil is gedaald, zal dit aandeel vanuit rivieren en meren nog groter moeten worden. Tijdelijke noodoplossingen, zoals de Zeeuwse eilanden via pijpleidingen van zoet water voorzien, zijn kwetsbaar en uiterst kostbaar, zowel in aanleg als voor het jaarlijkse onderhoud. Ze hebben bovendien een beperkte capaciteit en houdbaarheid. De enige duurzame oplossing van dreigende waterschaarste op de Zeeuwse eilanden ligt in het bufferen van zoet oppervlaktewater in de meren en afsluitbare wateren in combinatie met kustlijnverkorting.
Onbedoelde effecten De spuisluizen in het Volkerak zijn indertijd aangelegd om Krammer-Volkerak, Grevelingen en Oosterschelde zoet te maken en liggen nog altijd klaar om overtollig rivierwater af te laten stromen naar Zeeland. Met de omslag naar een stormvloedkering, die overigens ook als spuimiddel kan fungeren, bleef de Oosterschelde zout en door slechte kwaliteit van het Rijnwater in de jaren ‘70 werd de verzoeting van de Grevelingen uitgesteld.
Zo werden de Zeeuwse wateren zouter (.pdf) dan ooit. Onvoorzien was dat de natuurwaarden juist verder wegzakten en er nijpende zoetwatertekorten ontstonden. Het gaat bergafwaarts met de natuur van de Oosterschelde en de Grevelingen. Ondanks een aanvankelijk enthousiasme en hoge inspanningen voor landinwaartse zoutwatermilieus gaat men hiervan steeds meer de onhaalbaarheid inzien en zal men dit streven los moeten laten. Wat als idealistische dromen begon, eindigt in hoofdpijndossiers.
Het principe van het oorspronkelijke Deltaplan en de situatie na de Deltawerken.
Het bestaand beleid, dat kiest voor grootschalige lozing van zoet water via de Nieuwe Waterweg, voor zoute meren, open zeegaten en een blokkade van natuurlijke rivieraanvoer, veroorzaakt sterke zoetwatertekorten. Aan de watervraag voor beregening, doorspoeling en peilbeheer kan nu al niet voldaan worden. Dit veroorzaakt verzilting van sloten en de wortelzone, met sterfte van het gewas als gevolg. Resterende zoetwaterlenzen lopen de kans geheel of meerjarig te verdwijnen. Het grondwater van de eilanden verzilt sterk en de beperkte zoetwatervoorraad Volkerak-Zoommeer heeft last van zoute kwel vanuit de aangrenzende zoute wateren.
Voortzetting van dit beleid van verzilting en zoetwaterlozing maakt dat bij zeespiegelstijging de nu al nijpende problemen sterk zullen toenemen door het ontbreken van een deugdelijke zoetwatervoorziening voor het zuidwesten van het land en door de onbereikbaarheid van IJsselmeerwater naar dat gebied.
Niet te scheiden samenhang Bij water hangt alles met alles samen. De in elkaar grijpende eilanden en wateren van Zeeland zijn, mede gezien de gezamenlijke ondergrond, een waterhuishoudkundige eenheid en zijn niet van elkaar te scheiden. De gebieden Rijnmond-Drechtsteden en de Zuidwestelijke Delta vormen vergelijkbaar eveneens één geheel. Door het jaar heen voeren de rivieren overvloedige hoeveelheden zoet water aan, waarvan we slechts enkele procenten verbruiken. Er is meer dan voldoende om de voormalige zeegaten te verzoeten en te verversen, zonder te hoeven tornen aan de huidige verdelingsafspraken voor zoet water of gebruik te moeten maken van een marginale en dure kustmatige aanvoer (.pdf) met pijpleidingen. Adviesbureau Witteveen+Bos heeft op dat laatste punt de aanvoermogelijkheden voor Schouwen-Duiveland in kaart gebracht en becijfert de kosten met een bandbreedte op 40 tot 180 miljoen euro. De jaarlijkse gebruikskosten worden geraamd op 0,8 tot 3,6 miljoen euro. Los daarvan is er niet een van de onderzochte varianten die op alle aspecten gunstig uit de bus komt, aldus het bureau.
Verzoeting: Grevelingenmeer/ Oosterschelde
De voormalige zeegaten zijn in tijden van hoge rivierafvoeren in enkele maanden te verzoeten door zoet water binnen te laten en gelijktijdig een vergelijkbare hoeveelheid van de zware zoute onderlaag bij eb naar zee te hevelen. Vergeleken met de Rijksstructuurvisie (.pdf) Grevelingen en Volkerak-Zoommeer en Gebiedsagenda (.pdf) Zuidwestelijke Delta 2050 is dit goedkoper, effectiever en duurzamer.
Het verzoeten stopt de verzilting van de eilanden en creëert een groot zoetwaterreservoir, waaruit men in droge zomers naar behoefte vrij uit kan tappen. Dit is zeer aantrekkelijk voor landbouw, natuur, waterafhankelijke sectoren en leefbaarheid.
Noodberging voor rivierwaterveiligheid Door het waterbergende oppervlak van het Haringvliet, Hollandsch Diep en Biesbosch aan te vullen met de voormalige zeegaten vermindert de stijgsnelheid bij noodberging van rivierwater naar schatting tot 1/3 deel. Met een bekken in zee erbij, afhankelijk van de grootte, tot wellicht 1/8 deel. Oppervlakvergroting geeft een sterke toename van de rivierwaterveiligheid. Om milieuproblemen te voorkomen is het van belang dat de in te zetten wateren zoet of tenminste brak zijn.
Blijf de veranderende omstandigheden voor De toegenomen urgentie (.pdf) om te komen tot klimaatbestendigheid, maakt een beleidswijziging in waterbeheer noodzakelijk. Hoe eerder men zich richt op de urgente wateropgaven voor het tegengaan van verzilting en voor gegarandeerde zoetwatervoorziening, des te eerder zal men de vruchten ervan plukken.
Gelijktijdig kan het Deltaprogramma zich gaan richten op een masterplan dat klimaatverandering en zeespiegelstijging ruim voor kan blijven. Bij een zeewaartse oplossing voor een klimaatbestendig land, zoals een tweede kustlijn (.pdf), vindt er geen zoutindringing vanuit zee in de rivieren meer plaats en worden de rivieren vrijwel tot aan de huidige mondingen zoet, zodat de bestaande waterinlaatpunten intact blijven. Voor de natuur is het goed dat de wateren onderdeel gaan uitmaken van een gezond en evenwichtig watersysteem. Er ontstaat daarbij nieuw intergetijdengebied, milieuzones schuiven westwaarts op en de Zeeuwse wateren krijgen een prominente functie in de zoetwatervoorziening voor Zuidwest en West Nederland.
Hoog tijd voor een aanpak met kustlijnverkorting en verzoeten van de wateren zoals Johan van Veen beoogde voor het oorspronkelijke Deltaplan, maar allereerst is het van belang om geheel overbodige miljoeneninvesteringen te voorkomen!
Wist u dat: sigarettenpeuken circa 4000 verschillende giftstoffen bevat? Waaronder: lood, benzeen, aceton, ammoniak en arsenicum (rattengif).
Wist u dat: peuken een risico vormen voor kinderen en dieren die ze eten?
Wist u dat: één peuk in het water acht liter water tot chemisch afval maakt?
Een op straat weggegooide peuk begin aan een leven vol verderf. In Nederland wordt jaarlijks circa tien miljoen kilo sigarettenpeuken op straat of in het groen weggegooid, waarvan circa 80 % wordt opgeruimd. Circa twee miljoen kilo verdwijnt dan in het riool waarvan een groot deel ongezuiverd in het oppervlaktewater terecht komt. Immers veel straatriolen (in een gescheiden rioolstelsel) voeren niet af naar een rioolzuiveringsinstallatie maar naar sloten, grachten, vaarten, kanalen, vijvers, vennen, beken en rivieren in de buurt.
De giftstoffen in een peuk tasten de water- en bodemkwaliteit aan en daarmee ook de biodiversiteit. Europese regelgeving bepaalt dat de tabaksfabrikanten moeten gaan betalen voor de opruimkosten. Peuken of de microplastics waarin ze uiteen zijn gevallen worden door vogels en vissen soms aangezien voor voedsel. In dit geval kunnen ze daaraan dood gaan.
Dat kan en moet anders! Besef dat peuken afval zijn en peuken NIET op straat, in een rioolput of in de natuur thuis horen. Peuken zijn echt afval. Dus ga daar mee om zoals u met afval behoort om te gaan. Het hoort in uw vuilnisbak of in een openbare afvalbak en dat is niet de straat of de natuur, noch een rioolput.
Vrijwel iedere sigaret is op het punt van het begin van de filter te breken. Als iedereen eens zou beginnen om de filter van het tabak en papier af te breken en in het pakje terug te doen (dat stinkt dan niet). Op die manier kunnen de filters samen met het pakje in de prullenbak, in plaats van miljarden(!) filters in de natuur.
De provincie Zeeland is ver over tijd met haar eerste pogingen om wat zorg te tonen voor zoet water en is zelf verantwoordelijk voor de onhoudbare situatie van de zoetwaterhuishouding op het eiland. Ze houdt echter halsstarrig vast aan omringende wateren met een maximaal zoutgehalte.
Op 10 en 11 maart verschenen een tweetal artikelen, die de problemen rond de beschikbaarheid van zoet water nog eens pijnlijk aan de oppervlakte brachten. Enerzijds in H2O Actueel ‘Aanvoer zoet water op Schouwen-Duiveland vergt miljoeneninvestering’ en op Omroep Zeeland ‘Geacht Kabinet: ‘Zoet water is van levensbelang voor boeren’. H2O doet verslag van de verkenning door ingenieursbureau Witteveen + Bos naar zoetwateraanvoer via pijpleidingen naar Schouwen-Duiveland in opdracht van de provincie. Omroep Zeeland doet verslag van ervaringen van de laatste droge zomers en de hoge nood aan zoet water verwoord door Nicole Gijzel, akkerbouwer.
Er zijn weinig zoetwaterbellen op Schouwen-Duiveland. Het grondwater is over het algemeen brak, waardoor het maken van zoetwaterputten geen zin heeft. De noodkreet van Nicole Gijzel laat zien, dat de provincie zich te lang heeft opgesloten in zijn zoutwatercocon en het primaire belang van zoet water voor de mens steeds heeft genegeerd. Het kwaad is al geschied en lange tijd aan de gang. De provincie is ver over tijd met haar eerste voorzichtige pogingen om wat zorg te tonen voor zoet water. Echt zoetwaterbeleid voeren zit er vooralsnog niet in. De zoute wateren en de gemaakte zoutwatermilieus in het Zeeuwse land lijken daarvan geen schade te mogen ondervinden. Andersom doet de provincie het voorkomen alsof de schade wat betreft zoetwaterproblemen wel meevalt. Men handhaaft het primaire zoutwaterbeleid en het stimuleren van zoutwatermilieus op het land. Het bekendste project op Schouwen is plan Tureluur. Het versterkt de verzilting van het grondwater.
Hoewel in de delta het gedrag en de invloed op elkaar van zoet- en zoutwaterbeleid niet te scheiden zijn, zoekt de provincie nu toch eenzijdig doekjes voor het bloeden op de eilanden voor het zoete water. Men wil daarmee uitstel kopen om zoetwaterbeleid nog niet primair te hoeven stellen. In het artikel van H2O wordt enerzijds gedacht aan lokale oplossingen, zoals druppelirrigatie, opslag van regenwater in bassins en bodem of hergebruik van restwater, anderzijds aan de aanvoer van zoet water van elders via pijpleidingen. Witteveen +Bos heeft in opdracht van de provincie naar de mogelijkheden van die aanvoer een verkenning uitgevoerd. Uit het verhaal van de akkerbouwer blijkt al, dat van de eerste groep aan geopperde mogelijkheden weinig verwacht mag worden. Hooguit hier en daar iets lokaal. Dat de variant van de Noorder Krammer voor kunstmatige zoetwateraanvoer afvalt is logisch, want de Noorder Krammer heeft o.a. last van verzilting door het zoute Grevelingenmeer. De meest logische variant is het Haringvliet, maar zal tevens wel de duurste zijn. De kosten van de 6 varianten variëren van 40 tot 180 miljoen euro. De jaarlijkse gebruikskosten, denk aan energieverbruik, worden geraamd op 0.8 tot 3,6 miljoen. De provincie is van die formidabele bedragen geschrokken en gaat kijken naar de haalbaarheid o.a. door na te gaan in hoeverre de boeren financieel willen bijdragen aan de zoetwateraanvoer. Kan men het als overheid ‘nog zouter maken’?
Het kunstmatige Grevelingenmeer was van oudsher (Deltaplan) bedoeld als zoet meer. Oorspronkelijk ook de Oosterschelde. Was dit gerealiseerd dan waren we nu niet in deze problematiek verzeild geraakt. De provincie houdt echter halsstarrig vast aan wateren met een maximaal zoutgehalte. Zo houden de Oosterschelde en Grevelingen het grondwater van Schouwen-Duiveland in een verziltende wurggreep. De provincie is zelf verantwoordelijk voor de onthoudbare situatie van de zoetwaterhuishouding op het eiland. Wel heeft men honderden miljoenen uit de algemene middelen over voor aanvullende wensen voor zoutwatermilieus, waaronder een nieuwe 10x zo grote sluis in de Brouwersdam, maar wil men niet ruiterlijk de kosten aanvaarden voor alle schade die aangericht wordt. De natuurlijke aanvoer van rivierwater onder vrij verval wordt als ongewenst geblokkeerd. De reden dat daar onvoldoende water voor zou zijn, is gezocht en niet juist.
Men zal er niet aan ontkomen om zoetwaterbeleid primair te stellen en de kwestie fundamenteel aan te pakken. De hoge kosten van kunstmatige externe aanvoer via pijpleidingen geeft daar extra aanleiding toe. Een zoet Grevelingenmeer door wateraanvoer via Hollands Diep, Volkerak en Krammer is heel goed realiseerbaar. Het zoete Grevelingenmeer heeft een fundamentele betekenis voor de zoetwaterhuishouding van Schouwen-Duiveland en is de meest duurzame benadering. Er is een onbegrijpelijke overwaardering voor landinwaartse zoute milieus. Het is dringend gewenst, dat daar een realistische kijk op komt. Wel is de zoutwater visserij dan in het gedrang, maar de visstand, in dit geval met zoetwatervissen, zal aanzienlijk toenemen. Het Grevelingenmeer is geen natuurlijk meer.
Het project van de nieuwe sluis in de Brouwersdam is als aanvullende voorziening door zoutwaterbiologen gewenst, m.n. voor het creëren van een lint van intergetijdennatuur langs het meer met een klein getijverschil van 30 cm. Voor het gevoelde waterkwaliteitsprobleem van de in de zomer beperkt optredende zuurstofloze onderlaag is deze sluis niet nodig. Er zijn daarvoor andere eenvoudige mogelijkheden. Het is bovendien twijfelachtig of deze daar een positieve invloed op kan uitoefenen en weinig klimaatbestendig. Het zoute meer zal instabiel gedrag blijven vertonen. De kosten van de sluis worden geruimd op 150-200 miljoen euro. Daar komen nog eens die 100-180 miljoen bij voor externe aanvoer van zoet water. Tezamen een investering van 250-380 miljoen voor het zoute Grevelingenmeer.
Voor een zoet meer zijn een dichtheidsscherm voor de Brouwerssluis en een zoetwatersluis in de Grevelingendam voor verbinding met de Noorder Krammer nodig. Dit is een relatief eenvoudige sluis voor alleen de aanvoer van zoetwater in de orde van grootte van de Brouwerssluis. Een vrije schatting van de investeringskosten komt op 50-100 miljoen. Tel uit je winst. Een zoetwater meer biedt een gezonde basis voor natuurwaarden en is in het algemeen belang van de mens om te kunnen overleven in de delta.
Aan het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Brabantse Delta
Per e-mail
BETREFT: WATEROVERLAST “DE NEGEN” OP LANDGOED DE MOEREN, KENMERK W21001
Geacht Dagelijks bestuur,
Recent is er een project uitgevoerd op Landgoed de Moeren. Vooraf zou met het Landgoed zou zijn afgesproken dat er op de agrarische percelen geen vernatting zou zijn en dat ‘De Negen’ als landbouwenclave met voldoende droogligging van het project geen hinder of vernatting zou onder vinden.
Het tegendeel lijkt het geval. Het betreft de kadastrale nummers ZDT02-U-47 (grasland) en ZTT02-U-35 (gedeeltelijk maïsland).
Ondergetekende heeft de volgende vragen:
Is het project conform de vergunning uitgevoerd?
Is de afwatering conform de vergunning?
Zijn er metingen verricht voorafgaand aan de realisatie van het project?
Zo ja, zijn deze beschikbaar?
Waarneming ter plaatse (d.d. 12 maart 2021) laat zien dat de percelen wateroverlast ervaren en het grasland daar zichtbare schade van ondervindt en dat na relatief drie droge weken. Volgens de gebruiker is het huidige (12 maart 2021) waterpeil circa 20 à 30 centimeter hoger dan voorgaande jaren. Wat zijn de afspraken met de vergunninghouder en met het Landgoed over de drooglegging?
Wie is verantwoordelijk voor het peilbeheer en het beheer van een pompje ter plaatse?
Als het beheer van het pompje gelegen is bij derden, wat is de rol van het waterschap in deze?
Welke afspraken zijn er met betrokkenen/grondgebruikers exact gemaakt?
Van de situatie op 12 maart 2021 zijn er eventueel foto’s beschikbaar.
Met verbazing heb ik de brief van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van 3 november 2020 gelezen over een zoet of zout Grevelingenmeer. Ter informatie wil ik graag inhoudelijk op enige aspecten ingaan vanuit de kennis van getijbeweging, dichtheidsstromen en mengingsverschijnselen. Die kennis is essentieel om het gedrag van zowel een zout als een zoet Grevelingenmeer te doorgronden. Deze kennis is echter in hoge mate verloren gegaan.
Het is nu de tijd om de problematiek van een zoet of zout Grevelingenmeer op tafel te leggen en met open mind opnieuw af te wegen. Zeeland staat op een kruispunt van wegen. Biologen zijn ontevreden over het beschermde ecosysteem, zoals het zich manifesteert. Men heeft moeite om die natuur te accepteren en staat op het punt forse kostbare ingrepen te doen. Tevens doet de steeds verder afnemende beschikbaarheid aan zoet water zich gevoelen. Zeeland wil daarom komen tot een Zeeuws Deltaplan Zoetwater. In de opzet van dat plan blijkt zoetwaterbeleid volledig ondergeschikt te zijn aan zoutwaterbeleid. Voor gedegen waterbeleid zijn beide niet te scheiden. Wil men zoetwaterbeleid serieus nemen voor de toekomst van de mens in Zeeland, dan zal ook het huidige zoutwaterbeleid onderwerp van debat moeten worden.
Uit de brief van Gedeputeerde Staten spreekt een bijzondere passie voor zoutwater milieus. Alsof er geen reële andere keuze zou kunnen bestaan. Desalniettemin is er een overmaat aan zoutwatermilieus in de wereld. In tegenstelling tot zoetwatermilieus, die zeer schaars zijn en in biodiversiteit niet onderdoen. Zoetwatermilieus zijn van levensbelang voor de mens. Enige relativering van zoutwater milieus, hoe mooi die ook kunnen zijn, is zeer gewenst.
Daarnaast schetst de brief een onjuist beeld van het functioneren van een zoet meer en schrijft het zo als onrealistisch weg. De wens van het passiebeeld lijkt de vader van de gedachte. De brief maakt het ene groot en het andere klein. Gaat het nu allereerst om de passie van mensen of om het levensbelang van de mens. Eerst de mens, anders is er ook geen passie.
Het is met name op de beeldvorming van het zoete meer, waarop ik nader inhoudelijk wil ingaan.
Ik verkeer in de omstandigheid in de jaren zeventig met kennis op bovengenoemd gebied gewerkt te hebben bij de waterloopkundige afdeling van de Deltadienst voor het noordelijk- en zuidelijk deltabekken. Ik heb het fundamenteel en toegepast onderzoek gedaan naar de ontzilting van het Grevelingenmeer en het Zeeuwse meer met ondersteuning van het Waterloopkundig Laboratorium. De huidige Brouwerssluis is qua grootte en plaats gebaseerd op de maatgevende situatie van sluis met dichtheidsscherm in de ontziltingsfase. Ja, een dichtheidsscherm is kostbaar, maar zal slechts een beperkt deel bedragen van de kosten van de nieuwe 10x zo grote sluis in de Brouwersdam. De gewenste nieuwe sluis is voor het gevoelde waterkwaliteitsprobleem onnodig en waarover los daarvan gerede twijfel bestaat of deze invloed kan hebben op het waterkwaliteitsprobleem en hoe. Onlangs kwam ik nog een vijftal ontwerpvarianten van het dichtheidsscherm tegen door de directie Sluizen & Stuwen. Ontegenzeggelijk zullen de ontwerpen in de huidige tijd er heel anders uitzien door eigentijdse mogelijkheden. Sneller en goedkoper uit te voeren dan toen. Er is niets onrealistisch aan. Er is uitgebreid onderzoek naar het dichtheidsscherm gedaan. Het zou goed zijn als de provincie haar stelling over onrealisme in officiële brieven onderbouwt. Kennelijk draagt de provincie geen kennis van het gedegen wetenschappelijk onderzoek, dat gedaan is.
Het water dat via de Haringvlietsluizen “overtollig” wordt afgevoerd is in beginsel beschikbaar voor het Grevelingenmeer. Dat is in het overgrote deel van het jaar het geval. Er hoeft zo geen wijziging in de verdeelsleutel te worden aangebracht.
Het is goed voor ogen te houden, dat er veel minder menging tussen zout en zoet plaats vindt bij de ontzilting en nog minder na ontzilting dan bij het zoute meer. Het dichtheidsverschil is immers een orde groter. Een zoet meer is qua interne waterbeweging veel stabieler dan het zoute meer. Het is in hoge mate een tweelagenstroming door de sterke stratificatie tussen zoute onderlaag en de zoete bovenlaag. Het dichtheidsscherm zorgt voor een selectieve onttrekking van de onderlaag. In het begin van de ontzilting zal bij de instroom via de hoog gelegen sluis in de Grevelingendam (nog aan te leggen) een mate van menging optreden tot een zekere diepte van de zoete bovenlaag is bereikt. Er zal zich zo een overgangslaag in zoutgehalte vormen van beperkte hoogte tussen de zoute onderlaag en de zoete bovenlaag. Deze wordt tegen het einde van de ontzilting mede afgezogen.
Wel zal zich bij het zoete meer ook thermische stratificatie, net als bij het zoute meer, optreden. Echter deze zwakke stratificatie in de zomermaanden komt lang niet zo hoog zoals in het zoute meer aan de orde is. (In het zoute meer hebben de zwakke dichtheidsverschillen in zoutgehalte en temperatuur invloed op elkaar.) Ook hierin kan het dichtheidsscherm een positieve rol spelen als dat gewenst wordt en aanvoer van zoetwater beschikbaar is.
Het gaat ook niet om continu “spoelen”, zoals de brief vermeldt. Bij het zoete meer gaat het om een bufferfunctie. Het is van groot belang dat zoet water in een overvloedige situatie, alvorens het de Noordzee bereikt, zo goed en zo lang mogelijk geborgen en gebruikt wordt. De zoete buffer zorgt er voor dat de nog steeds toenemende verzilting van het grondwater van de aanliggende eilanden eerst tot staan wordt gebracht en vervolgens langzaam doch blijvend ontzilt. Het zorgt voor optimale weerstand tegen de toenemende verziltingsdruk van de zee. Op de zeer lange duur zal een acceptatie van een zoutere onderlaag aan de orde zijn. Het Grevelingenmeer blijft dan als buffer fungeren tegen verzilting van de Brabantse delta en weerstand tegen verzilting van het grondwater van de eilanden maximaal houden. De verziltingsdruk vanuit het Grevelingen naar het Volkerak-Zoommeer is weggenomen.
Zowel het waterschap als de landbouwsector zijn zeer gebaat bij het zoete meer. Het waterschap kan op het eiland een flexibel (zoet)waterbeheer voeren. Het grondwater in de bovenlagen kan versneld ontzilt worden. Dat geeft een langdurig blijvend effect. De landbouwsector kan optimaal flexibel over zoet water uit het meer beschikken. Natuurlijk zijn daar ook grenzen aan. Als in droge perioden het laagste toelaatbare peil wordt bereikt kan nog verder zoet water onttrokken worden door via de Brouwerssluis en het dichtheidsscherm water uit de voordelta in te laten, waardoor de zoute onderlaag tijdelijk toeneemt. Als er weer hogere afvoeren zijn wordt het meer aangevuld en de zoute onderlaag weer selectief afgevoerd.
De provincie hoeft niet te vrezen, dat bij de inlaatpunten op het Grevelingenmeer het zoutgehalte niet aan de norm kan voldoen. De zoutbelasting vanuit het Grevelingenmeer naar de Krammer is immers vervallen. Als de doorvoer op het traject Volkerak-Krammer al een lichte zoutbelasting op zou doen, dan geldt dat alleen in de beginfase van de doorvoer. Voor het meer verwaarloosbaar.
N.B. Als het zoutgehalte van de wateren op de eilanden hoger is dan het water in de Grevelingenmeer, ook al zou het niet aan de norm voldoen, dan kan het heel goed als doorspoeling van watergangen gebruikt worden.
Elke verlaging van het zoutgehalte op het Grevelingenmeer is welkom en helpt mee aan het verlagen van het zoutgehalte van het grondwater op de eilanden.
Het meer kan een rol spelen bij hele hoge afvoeren. Het doet de spreiding van de afvoer in de delta vergroten. Belangrijk i.v.m. zeespiegelstijging. En het kan voorzien in extra berging als daar de maatregelen voor genomen worden.
Hoewel het mijn discipline niet is, verbaast het, dat het voorkomen van de zuurstofloze onderlaag van het zoute meer niet als integraal onderdeel van het ecosysteem wordt beschouwd met eigen leven en functie voor het geheel, waaronder denitrificatie. Een ecosysteem is niet alleen maar aaibaar. Het is onnatuurlijk om dit afzonderlijk als een waterkwaliteitsprobleem op te vatten. Ook bij een zoet meer zal het voorkomen van een zeer beperkte zoute onderlaag integraal deel uitmaken van het ecosysteem met eigen functies voor het geheel.
Beknopt heb ik e.e.a. in een artikel “Zoet Grevelingen voor Zeeland van levensbelang!” samengevat, dat o.a. door H2O gepubliceerd is.
Ir. W.B.P.M. Lases, maart 2021.
P.S. De provincie dacht op basis van ervaringen met het Volkerak-Zoommeer eenzelfde soort beeld voor het Grevelingenmeer te kunnen schetsen. Het zijn echter onvergelijkbare situaties. Beide wateren verschillen wezenlijk in geometrie, functie en waterhuishouding. Het Volkerak-Zoommeer is grotendeels een kanaal en ondiep met intensieve beroepsvaart, die voor veel menging zorgt. In tegenstelling tot het Grevelingenmeer. Ja, het Volkerak-Zoommeer kent een mate van doorspoeling, zoals dat gebruikelijk is bij sloten en kanalen. Bij een echt meer is dat anders. Bij het Grevelingenmeer staat de bufferfunctie centraal. Er is helaas te weinig over nagedacht.