VERZOETING VAN DE GREVELINGEN DRINGEND GEWENST !

 


| 30-08-2020 |

 

Beschikbaarheid zoet water in Zeeland neemt zienderogen af

Door een zoutlobby werd jarenlang verkondigd dat het zout gehouden Grevelingenmeer zal opleven met een ruime opening naar zee en daardoor kregen de betreffende ministeries slechts opties gepresenteerd op basis van zout en getij. Intussen blijkt het geplande doorlaatmiddel in de Brouwersdam niet klimaatbestendig. Bovendien kunnen in Zeeland het beheer van de grote wateren en de waterhuishouding op het land niet zomaar vrijblijvend worden losgekoppeld. Betere opties voor de beoogde kwaliteitsverbetering, zoals het naar zee hevelen van de jaarlijks optredende zuurstofloze onderlaag en verzoeting, zijn lang buiten beeld gehouden. Het is begrijpelijk dat projectmanagers na ruim 10 jaar voorbereiding graag hun plannen willen doorzetten, maar dit mag nooit ten koste van mens en natuur.

Onderzoek naar de Natura 2000-status
In het Grevelingenmeer wordt een zout milieu in stand gehouden op een locatie die hiervoor ongeschikt en ongunstig is. Er is geen sprake van historisch ‘bewezen natuur’ noch van natuur van groot Europees belang. Het meer voldoet daarmee niet aan de basiseisen voor plaatsing op de Natura 2000-lijst. Die onterechte status houdt bovendien de eerder geplande verzoeting tegen. Minister Schouten wil weer investeren in de natuur en heeft een werkgroep ingesteld voor het nalopen van alle Natura 2000 aanwijzingsbesluiten en wijzigingsbesluiten op doelen die niet direct voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en overwegingen met betrekking tot het mogelijk opschonen van deze doelen. Ook moet de werkgroep bekijken welke Natura 2000-gebieden door hun omvang en ligging structureel zwak zijn en blijven, en wat de mogelijkheden zijn voor het aanpassen van de beschermende status van deze gebieden. De in het land gelegen zoute meren en zeegaten vormen geen bijdrage aan de algehele biodiversiteit, maar zijn slechts meer van hetzelfde. Ook de vogelrijkdom hangt niet af van zout of zoet. Pogingen tot het vasthouden van zoutwatermilieus zijn tegengesteld aan de voortdurende veranderingen in de delta, waarbij de natuur zichzelf continu aanpassend wijzigt.

Naar een omslag van watersysteem
Decennia lang is er in zuidwest Nederland een verziltingbeleid gevoerd op basis van regionale wensen met een benauwend klein zicht op het grote geheel. Een meer gesloten kustlijn biedt Nederland bescherming tegen de zee. Bij extreem hoge rivierafvoeren en aanhoudend hoog zeepeil, is aan de andere zijde van de nationale noodopvang Volkerak-Zoommeer al na zo’n 7 uur vol. Aangezien er met een stormopzet van enkele tientallen uren rekening moet worden gehouden, wordt extra berging achter de primaire deltadammen, zoals in een zoet Grevelingen, zonder meer noodzaak.

“Om Nederland beter weerbaar te maken tegen droogte zullen we een omslag moeten maken naar een watersysteem dat op alle niveaus veel beter in staat zal zijn om water vast te houden.”, aldus minister van Nieuwenhuizen.

Van alle water op aarde is 97% zout. Zout water is niet uniek. Zoet water is uiterst schaars. Daarvan is slechts 0,25% vrij oppervlaktewater in de vorm van rivieren en meren. Met de opeenvolgende droge zomers neemt de beschikbaarheid van zoet water zienderogen af. Hoewel door ons land veel van dat schaarse water stroomt hebben we duidelijk problemen om bij groot aanbod dat zoete water goed vast te houden, te bergen en het grondwater aan te vullen. Ook in Vlaanderen zijn de ogen geopend en gaat men droogte en wateroverlast op een structurele manier aanpakken.

Bij elke ingreep werd Zeeland zouter
Zoete Zeeuwse meren vormden de gouden belofte van het Deltaplan voor de zoetwatervoorziening van zuidwest Nederland. Dat de Oosterschelde en de Grevelingen nog altijd zout worden gehouden heeft direct gevolgen voor het grondwater van de eilanden, waar het zoute water het zoete water wegdrukt. De Zeeuwse wateren, die altijd zoete rivieraanvoer met voedingsstoffen en sediment hebben gekend, zijn zouter dan ooit. Het afgraven van laag gelegen gronden vermindert eveneens de weerstand tegen verzilting. Dit wordt nog eens extra versterkt door het afgraven van boven de zeespiegel gelegen gronden. Juist deze hogere gronden zorgen door druk van boven voor inzijging en berging van zoet water dieper in de bodem, dat tegenstand biedt aan binnendringend zout water.

illustratie hieronder: van het principe van het Deltaplan is voor, tijdens en na de Deltawerken behoorlijk afgeweken. Illustraties: Adviesgroep Borm & Huijgens

De Grevelingen heeft geen waterkwaliteitsprobleem
Zoals elk diep meer bouwt het Grevelingenmeer in het voorjaar een gelaagdheid op, waarbij onder een spronglaag de koude en zuurstofloze onderlaag in de nazomer haar maximum bereikt van zo’n 15% van de bodemoppervlakte. Na de herfstomkering wordt deze onderlaag weer opgeruimd. Om dit natuurlijke fenomeen te beperken ligt er momenteel een plan voor een 10x zo groot doorlaatmiddel als de bestaande sluis in het noordelijk deel van de Brouwersdam. De hiermee beoogde menging door het getij zal alleen optreden in de directe omgeving van het doorlaatmiddel. Dit nieuwe doorlaatmiddel is berekend op 40 cm getij in het meer, waarbij nog deze eeuw het zeeniveau wel een meter kan stijgen en de verziltingsdruk toeneemt. Het in de toekomst bij eb wegpompen van het vloedwater wordt daarbij een heel energieverslindende handeling. Het project is waterbeheerkundig onnodig , ongewenst, uiterst kostbaar en vooral niet duurzaam (bron: ir. W.Lases en prof. L. Rydberg). Voor de zogenaamde kwaliteitsverbetering kan men beter terugvallen op de winteropening en circulatie met drijvende windmolens. Beide zonder CO2-uitstoot of energieverbruik.

Beter meteen verzoeten
Men realiseert zich inmiddels dat de zoetwatervoorziening in het zuidwesten in de problemen zit en denkt de consequenties tijdelijk te kunnen ontlopen met een gekunsteld ‘deltaplan zoetwater’, waarbij de eilanden via pijpleidingen aan het zoetwaterinfuus komen te liggen. Zo valt de provincie Zeeland met de te verwachten zeespiegelstijging langzaam in eigen zwaard. Wil de mens in Zeeland blijven wonen, dan moet er zeewaarts verdedigd worden. Een zoet Grevelingenmeer zal de verzilting van het grondwater van de omringende eilanden stoppen, zorgt voor een enorme buffer tegen de toenemende verziltingsdruk vanuit zee en biedt een zeer duurzame bescherming aan het grondwater van het achterland, met name Noord-Brabant. Er is al veel tijd verloren gegaan. Met voortgang van het huidige beleid kost het minstens een generatie voordat we er achter komen dat het ‘deltaplan zoetwater’ en een forse doorlaat naar zee niet werken. Laat het geen dilemma meer zijn, zout of zoet. Een zoet meer is effectiever en
duurzamer voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Ontzilten met het getij
Het Grevelingenmeer is effectief te ontzilten met een ‘dichtheidsscherm’, geplaatst voor de Brouwerssluis. Bijna vijftig jaar geleden is hier gedegen studie naar gedaan. De locatie en grootte van
de Brouwerssluis zijn daarop gebaseerd. Een dichtheidsscherm is een lange tot op de bodem gesloten dubbele schermconstructie vanuit weerszijden van de sluis naar het diepste deel. Aan de einden van deze twee zijschermen bij het diepste gedeelte zijn deze met een dwars scherm verbonden, met vanaf de bodem een drie meter hoge opening. Op natuurlijke wijze wordt het zwaardere zoute water dat op de bodem ligt, tijdens de laagwaterperiode op zee, selectief onttrokken en naar zee afgevoerd, zonder aanvullende energiekosten. Het meer kan zo in een beperkt aantal maanden ontzilt worden. Het scherm blijft daarna op gezette tijden beschikbaar voor het zoetwaterbeheer. Tijdens een langdurige droge periode zal de aanvoer van zoet water beperkt zijn of stagneren. Door verdamping en de vraag naar zoet water voor de eilanden kan het laagst toegestane peil bereikt worden. Dan kan zeewater in het diepste deel tijdelijk toegestaan worden om het peil te verhogen. Zodra het aanbod van zoetwater het toelaat wordt dit zoute water weer effectief op de Voordelta geloosd.

Illustratie hieronder: het ontzilten van een meer met behulp van getij, een kokersluis en een dichtheidsscherm (rood). Ir. W.Lases.

Sinds vijftig jaar is er geen noemenswaardige verandering gekomen in de jaarlijkse totale hoeveelheden neerslag en water aangevoerd door de rivieren. Ook al fluctueren deze gedurende het jaar sterker, zoet water is nog altijd voldoende beschikbaar.

Wie neemt het initiatief?
Al binnen een jaar nadat is afgezien van de verzilting van het Volkerak-Zoommeer organiseert het samenwerkingsverband Zuidwestelijke Delta een praktijkproef om te achterhalen hoe effectief de maatregel ‘Peilopzet’ in het zoete meer is bij extreme droogte. Een initiatief dat navolging verdient. Rijkswaterstaat is waterkwaliteitsbeheerder en het Deltaprogramma gaat over waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Spoedige afstemming tussen beiden over het Grevelingenmeer is van belang. Het klinkt allemaal als vanzelfsprekend. Niets lijkt verzoeting nog in de weg te staan, behalve stapels rapporten, plannen, bestemmingen, projecten en afspraken. Maar (water)nood breekt wet. Lopende overheidstrajecten zijn moeilijk om te buigen, tenzij de overheid met de kennis van nu hiertoe zelf het initiatief neemt.

 

Wil Borm
Adviesgroep Borm & Huijgens – integraal waterbeheer
.


 

OVER WATER 184: PROGRAMMATISCHE AANPAK STIKSTOF (PAS)


 

| OVER WATER 184: PROGRAMMATISCHE AANPAK STIKSTOF (PAS) |

 

Ik vraag mij steeds meer af, hoe het toch komt dat de massa van onze bestuurders (ministers, gedeputeerden, wethouders) en de gekozen volksvertegenwoordigers (Kamerleden, Statenleden en Raadsleden) niet bij machte zijn, de consequenties van hun beleid en hun handelen te overzien. 
 
Nu de algehele verbijstering over het besluit van de Raad van State inzake de PAS! Gezegend is dit land, dat wij een onafhankelijke rechtspraak kennen. Steeds opnieuw vervallen onze bestuurders in dezelfde fout. Er wordt beleid vastgesteld om de ‘lieve vrede’ te bewaren en daarna zoekt men uitvluchten en wegen om dat beleid toch vooral niet uit te hoeven voeren. Met andere woorden: op papier zijn we heilig en daarna belazeren we de boel weer en zijn we weer gewoon schijnheilig. En de kiezer doet graag mee in dit spelletje van de ‘kleren van de kiezer’. De meesten stemmen op de prachtige oneliners om daarna het gewoon te vinden dat de maskerade van niets of weinig doen gewoon door gaat. 
 
Op 1 juli 2015 trad de huidige PAS-regeling in werking en werd ook het programma 2015-2021 gestart. Het doel was te komen tot herstelmaatregelen om de natuur bestendiger te maken tegen een overbelasting van stikstof, door bijvoorbeeld stikstofrijke grondlagen te verwijderen. Te beginnen met geen groei meer van de stikstof uitstoot door bedrijven, vervoer, landbouw enz. Kortom: het standstilprincipe. Er was gezocht naar een goede werkbare aanpak. Simpel samengevat: er moest ruimte voor uitstoot gecreëerd worden, door bijvoorbeeld saneringen/bronmaatregelen en de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden. Ook toen waren er ‘bewindslieden’ die net als de kersverse gedeputeerden van GroenLinks in Noord-Brabant riepen: “We zoeken manieren om toch te kunnen bouwen” en “Brabant gaat echt niet op slot”. Die werden gevonden door plannen te maken voor reductie en alvast die ruimte, die nog gecreëerd moest worden, in te vullen. Pas in 2021 moest de som immers weer op nulgroei van de uitstoot aan stikstof uit komen. Het heilig geloof in de vooruitgang en toekomstige innovaties (straks kunnen we alles beter) deed de rest. Nu bouwen! Nu nieuwe wegen! Nu nieuwe bedrijven! Nu meer vee! Nu meer productie! NU MEER STIKSTOF! Straks zien we wel!
 
In maart 2016 bezocht ik een symposium over de PAS in het Provinciehuis in Den Bosch. Ik schreef er toen over in Over Water 34: “Een heel informatieve bijeenkomst”. Maar die ook laat zien dat er op het gebied van de beperking van de stikstofuitstoot (stikstofnitraat, stikstofnitriet, ammonia en stikstofoxiden) nog heel veel moet gebeuren en dat de druk om tot daden te komen hoog is. Op basis van de natuurbeschermingswetgeving is feitelijk in veel gebieden geen ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten die leiden tot extra uitstoot meer mogelijk. De provincie erkende, bij monde van één van de presentatoren, dat door het (beperkt) toestaan van een aantal nieuwe activiteiten, middels deze stikstofuitstoten, een hypotheek wordt genomen op de toekomst. Vandaar dat een fors aantal maatregelen tussen nu en 2021 genomen moeten worden om de belasting/gevolgen van/op een aantal Natura 2000 gebieden terug te brengen.” “De maatregelen zijn nodig, omdat anders veel gebieden rond deze Natura 2000 gebieden in 2021 economisch op slot gaan.”
 
In een BSD-nieuwsbrief in april 2016 schreef ik wederom over de noodzaak met de reductie aan de slag te gaan.  
 
In juni 2016 verscheen “Zover het eigen instrumentarium reikt”(.pdf). Een onderzoek naar de positie van de provincie Noord-Brabant en de Noord-Brabantse waterschappen bij de realisatie van de kaderrichtlijn waterdoelstellingen (KRW) met bijzondere aandacht voor de omgevingswet. 
 
In Over Water 51 schreef ik over wat mij in dat onderzoeksrapport het meest verontruste, hetgeen te lezen was op pagina 90 : “Met name een vergunning voor een bestaande activiteit (vanwege het verlopen van de huidige vergunning) waarbij een belasting wordt toegelaten die boven de in het waterplan voor het waterlichaam verankerde stikstofwaarde is gelegen, kan een probleem vormen wanneer de kwaliteit van het oppervlaktewater onvoldoende is en niet kan worden aangetoond dat de betreffende waarde en daarmee de vereiste fysisch chemische kwaliteit wel gehaald zal gaan worden. In een dergelijk geval is verdedigbaar dat de vergunningverlening het realiseren van de KRW-doelstelling in de weg kan staan, waarmee vervolgens verdedigbaar is dat de vergunning moet worden geweigerd. Er is derhalve wel sprake van een ‘op slot-risico’, vooral omdat er in bepaalde waterschappen inderdaad vergunningen zijn en worden afgegeven die lozingen toestaan die leiden tot stikstofconcentraties die substantieel boven de KRW-stikstofwaarde van de betreffende waterlichamen liggen”. Toen was mijn conclusie al; “Een ‘op slot-risico’ voor een bestaande activiteit kan enorme gevolgen hebben, ook op de werkgelegenheid!” “Gecombineerd met de PAS-doelstellingen/maatregelen, liggen hier reële risico’s voor economische schades als er te weinig invulling wordt gegeven aan de KRW-doelstellingen en de terugdringing van de huidige stikstofbelasting van het milieu.”
 
In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) Midden-Brabant heb ik in december 2016 nadrukkelijk het achterblijven van de PAS-doelstellingen onder de aandacht van gedeputeerde Erik van Merrienboer gebracht en de mogelijke gevolgen daarvan voor de plannen van de gemeente Waalwijk. Met de bemerking: het kan immers niet zo zijn dat belangrijke economische ontwikkelingen, die van belang zijn voor de arbeidsmarkt, geblokkeerd zouden kunnen worden, omdat de realisering van de PAS-doelstellingen achterblijven.
 
In juni 2017 heb ik RRO-vergadering van de regio Hart van Brabant met onder andere: de actualisatie prioritaire projectenlijst PAS, die van gemeentewege vooral de insteek had de PAS ‘ruimte’ te benutten, heb ik wederom aandacht gevraagd voor: het middels maatregelen ten behoeve van de natuur, PAS ‘ruimte’ te creëren. 
 
Steeds ben ik mij ervan bewust dat iedere uitbreiding of in gebruik neming van een bedrijf PAS-ruimte vergt. In juni 2018 was mijn vraag in een brief aan het college van B&W van Bergen op Zoom dan ook: “Is de voor het bouwen en de ingebruikname van de nieuwe containerterminal benodigde PAS-ruimte door de provincie al geborgd toegezegd?”
 
In Over water 152 schreef ik: “De natuur in Brabant heeft te lijden onder een teveel aan stikstof. Dit wordt vooral veroorzaakt door de industrie, verkeer en door landbouwactiviteiten. Noord-Brabant wil graag mooie natuur en een sterke, zichzelf ontwikkelende economie. Meer economische ontwikkeling betekent echter ook meer stikstofuitstoot. Dit is niet goed voor de natuur. Natura 2000-gebieden, zoals de Westelijke Langstraat, hebben veel last van te veel stikstof. De provincie Noord-Brabant heeft daarom een PAS-project voor Noord-Brabant gestart waar de Westelijke Langstraat een onderdeel van is.” Het Algemeen bestuur van het Waterschap Brabantse Delta stelde in april 2018 dan ook een krediet vast van 19 miljoen ter realisering van dat project. Mijn commentaar op de vaststelling van dat krediet Over Water 134; “Als DB lid heb ik hier veel uren ingestoken. Het doet mij dan ook deugd dat dit krediet van 19 miljoen met algemene stemmen door het AB ter beschikking is gesteld. Nu komt het op een tijdige uitvoering aan om op tijd aan de eisen van de PAS te gaan voldoen.”  
 
CONCLUSIE
De afgelopen jaren heb ik keer op keer aandacht gevraagd voor het te weinig creëren van PAS-ruimte en het wel nemen voor een hypotheek op de toekomst, door makkelijk vergunningen verlenen op basis van een ‘ruimte’ die er niet is. Ook met meldingen voor een ‘gering beslag’ op PAS-ruimte werd wel heel makkelijk, door vragers en verleners, omgegaan.
Al die krokodillentranen nu, over het besluit van de Raad van Staten, maken op mij dus geen indruk. Laat staan dat ik iets begrijp van de moraliteit van een GroenLinks gedeputeerde die een manier zoekt “om toch te kunnen bouwen”. Die hoef je niet te zoeken. Die was er in 2015 al. De maatregelen nemen die voor reductie van de stikstofuitstoot zorgen. Niet straks maar nu. De afgelopen jaren was er geen sprake van nulgroei, maar van een verdergaande groei van de uitstoot stikstofverbindingen. Wat nu? Ophouden met voor je uitschuiven van de passende maatregelen rond de PAS en de KRW; ga nu eens niet voor herverkiezing als prioriteit één, maar voor de juiste maatregelen. Dan kan Nederland, maar ook de natuur weer verder bouwen aan een gezonde toekomst.  

 

Louis van der Kallen

 


WESTELIJKE LANGSTRAAT NATURA 2000

 

 


| jaar 2 | nr. 050 | 05-06-2019 |

 

| EEN ONGEVEER TIEN JAAR OUD PLAN KOMT UITEINDELIJK TOT LEVEN ! | 

[fbvideo link=”https://www.facebook.com/watch/?v=385217572115724″ width=”640″ height=”480″ onlyvideo=”1″]

(geluid aanzetten in video).

 

Provincie en waterschap gaan nu echt aan de slag, om ruim 600 hectare natte natuur te realiseren.

| Eerder geschreven artikel over de Westelijke Langstraat | 

 | Locatie: gemeente Waalwijk | 

 


 

 

OVER WATER – 152: DE PRIJS VAN CO2 EN HET PAS PROJECT WESTELIJKE LANGSTRAAT

 

| 01-09-2018 | 10.30 uur |


 

OVER WATER – 152: DE PRIJS VAN CO2 EN HET PAS PROJECT WESTELIJKE LANGSTRAAT

 

De prijs van CO2

De prijs van de CO2 heffing in het ETS-systeem was deze week veel in het nieuws. De afgelopen jaren ging de  discussie over een te lage prijs, die niet effectief genoeg was om CO2 uitstoot te reduceren en daarom in het huidige regeerakkoord verhoogd wordt.

Na een stevige stijging in de afgelopen maand is de vraag wat de effecten van een hoge CO2-prijs zijn? Hierover werd de afgelopen week geschreven in zowel het FD als de NRC. De NRC kop was “uitstoten gaat nu echt geld kosten”. De stijging komt vooral omdat de Europese Commissie het mes gaat zetten in de ‘rechten’ die geveild mogen worden. In het regeerakkoord is een minimumprijs genoemd van € 18 per één ton CO2 uitstoot, het FD noemt een prijs van € 50 “excessief”. In de NRC wordt een noodzakelijke prijs van 40 dollar in 2020 genoemd om in de richting te komen van de 2 graden die afgesproken is in het klimaatakkoord van Parijs en 50 tot 100 dollar in 2050. De kosten van de uitstootrechten worden uiteindelijk doorberekend aan de consument, die hiervan de koopkrachteffecten zal gaan ondervinden. Het gaat iedereen veel geld kosten, tenzij de opbrengsten uit de verkoop van uitstootrechten als dividend uitgekeerd zouden worden aan de burgers of andere belastinginkomsten evenredig zouden dalen. De opbrengsten zouden ook één op één gebruikt kunnen worden om de investeringen aan de eigen woning te doen die noodzakelijk zijn om de uitstoot te beperken.

Er zijn ook andere manieren om het CO2 probleem aan te pakken. Ik schreef daar eerder in Over Water 149 over. Bijvoorbeeld het gebruik van het mineraal olivijn, een magnesium-ijzersilicaat. Olivijn reageert snel met het CO2 in de atmosfeer. De eindproducten van de reactie zijn, afhankelijk van de samenstelling van het olivijn, magnesiumcarbonaat, siliciumoxide (zand) en ijzeroxide. Door op grote schaal olivijn te vermalen en het maalsel uit te strooien, bijvoorbeeld op onze stranden, wordt CO2 uit de lucht gehaald. De opbrengst van de CO2 heffing zou gebruikt kunnen worden om effectief en op grote schaal CO2 uit de lucht te halen door olivijn te vermalen en uit te strooien. We kunnen er onze kustverdediging mee versterken of gronden ophogen en tegelijkertijd de CO2 reductie doelstellingen van Parijs halen. Er is wel een neveneffect. Onze stranden worden dan groen. Dat is even wennen maar we zijn wel toe aan een ‘vergroening’ van onze samenleving. Wilt u als burger al aan de slag met uw eigen CO2 reductie? Olivijn is in Nederland verkrijgbaar bij GreenSand.

Het PAS project Westelijke Langstraat e.o.

Afgelopen week bezocht een informatie bijeenkomst over het Natura 2000 en PAS project Westelijke Langstraat in de Bloemenboerderij “de Langendam” te Waspik.

De natuur in Brabant heeft te lijden onder een teveel aan stikstof. Dit wordt vooral veroorzaakt door de industrie, verkeer en door landbouwactiviteiten. Noord-Brabant wil graag mooie natuur en een sterke, zich zelf ontwikkelende economie. Meer economische ontwikkeling betekent echter ook meer stikstofuitstoot. Dit is niet goed voor de natuur. Natura 2000-gebieden, zoals de Westelijke Langstraat, hebben veel last van teveel stikstof. De provincie Noord-Brabant heeft daarom een PAS project voor Noord-Brabant gestart waar de Westelijke Langstraat een onderdeel van is. 

De Westelijke Langstraat is een bijzonder en waardevol landschap tussen Waalwijk en Waspik met veel natuur en cultuurhistorie. Als gevolg van afgraven van het veen ontstond er een landschap met sloten en bewerkbare grond. Dit is het zogeheten ‘Slagenlandschap’ met lange smalle percelen omringd met elzenhagen. Een gebied waar het fijn wonen en werken is.

Verdroging en vervuiling door stikstof tasten de natuur in de Westelijke Langstraat aan. Daarom heeft de provincie Noord-Brabant het initiatief genomen om samen met Waterschap Brabantse Delta, Staatsbosbeheer en de gemeente Waalwijk de komende jaren nieuwe natuur te ontwikkelen en ervoor te zorgen dat de bestaande natuurwaarden behouden blijven. Hiervoor worden onder andere landbouwpercelen omgevormd naar natuur. Cultuurhistorie, recreatie en landbouw krijgen ook ruime aandacht binnen het project. Accenten in dit project zijn kranswierwateren en blauwgraslanden.

In mijn perioden als DB lid was ik portefeuillehouder voor het project Westelijke Langstraat. Ik was dan ook zeer benieuwd hoe het project, nu het steeds meer in de uitvoeringsfase komt, vorm wordt gegeven. De informatie bijeenkomst gehouden in het gebied en op een inspirerende locatie stelde mij niet teleur. De twee inloopbijeenkomsten werden goed bezocht en alle betrokken organisaties waren goed vertegenwoordigd. Het waterschap combineert het PAS project met het ook toekomstbestendig maken van de waterhuishouding door het aanpassen van de waterhuishouding in het omliggende gebied.

Natuurlijk keek ik vooral naar de vertegenwoordiging van het waterschap goed herkenbaar, inclusief roze stropdas, die correspondeerde met de roze pijlen op de projectkaart. 

Louis van der Kallen

 


NADEREND ONHEIL VOOR HET VOLKERAK-ZOOMMEER

 

| 08-05-2016 | 10.15 uur |


 

NADEREND ONHEIL VOOR HET VOLKERAK-ZOOMMEER

 

Eb en vloed op het Volkerak. Het stond in vele kranten en is zelfs opgenomen in de ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. Men wilde indertijd met verzilting op goedkope wijze blauwalgen bestrijden. Deze visie is echter gebaseerd op een verkenning uit 2002 en 2003. Door vermindering van fosfaat en nitraat, is de waterkwaliteit inmiddels sterk verbeterd. Blauwalgen zijn vrijwel verdwenen en de natuur ontwikkelt zich in de goede richting. De noodzaak tot verzilting is dan ook volledig van de baan. Men heeft zich echter zo sterk op het verzilten gericht dat we haast zouden vergeten dat niet de zoute variant, maar de zoete en getijloze variant, de voorkeursvariant is van het ontwerp-MER Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer.

Kraanvogels
kraanvogelHet Markiezaat, een belangrijk natuurgebied aan het Zoommeer, wordt beheerd door het Brabants Landschap en ontwikkelt zich tot een duurzaam natuurgebied. Jaarlijks strijken er honderdduizenden trekvogels neer en het broedvogelaantal neemt zienderogen toe. Het behoort als gevarieerd moerasecosysteem tot de vijf belangrijkste vogelgebieden van Nederland. Vanaf 2013 tonen zelfs kraanvogels belangstelling voor het natuurgebied Markiezaat. Alle natuurbeschermers en biologen zouden dan ook een gat in de lucht moeten springen. Kraanvogels komen echt niet zomaar naar een willekeurig natuurgebied. Dat moet immers aan vele voorwaarden voldoen. Maar in plaats van de vlag uit te steken blijft het nog muisstil bij de natuurorganisaties. Ze lijken verstrikt in de plannen voor de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer. Deze zijn echter gebouwd op luchtkastelen en vernietigen ook het prille kraanvogelbiotoop. Milieutechnische veranderingen, alsook politieke en bestuurlijke proces maken een heroverweging van de ingrijpende maatregel mogelijk. Is het niet zo dat de zogenaamde verandering van zoet naar zout enkel om ideologische en politieke reden is bedacht? Er worden mooie verhalen verteld dat alles goed komt en dat er gezorgd wordt voor zoetwater, maar de realiteit is anders.

Gesmoord door een herenakkoord
Begin 2009 kwamen onder meer enkele burgervaders en de programmadirecteur Zuidwestelijke Delta tot een ‘herenakkoord’ om het Volkerak-Zoommeer te verzilten. Dit zette meteen de toon. Tijdens de hierop volgende Werkconferentie Zuidwestelijke Delta werd deze verzilting als was het een vaststaand feit gepresenteerd. Na uitbesteding verscheen het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta en later volgde het Manifest Waterpoort. Beide bedenkelijke rapporten voerden de politieke druk richting Den Haag zo hoog op, dat de minister onlangs verzilting van het Volkerak-Zoommeer heeft voorgesteld. De kennis van nu is objectiever informatie en die spreken het onderzoek wat gedaan is tegen.

Toenemende kosten
De geraamde kosten van verzilting zijn inmiddels van 250 gestegen naar 350 miljoen euro, een bedrag waarvan overigens pas een derde is toegezegd. En bij deze kosten blijft het niet, want de voorzieningen en de oeverbescherming zijn niet berekend op getij en de diepte van de vaargeulen zijn afgesteld op een peil van ± nul NAP en moeten uitgebaggerd worden. En hoe zit het met de doorvaarhoogte bij de bruggen? Tal van zoetwatermaatregelen zijn na de verzilting nodig om het voorzieningenniveau op een minimaal peil te houden. Zeeuwse eilanden moeten aan het zoetwaterinfuus worden gelegd, om droogte en verzilting enigszins te voorkomen.  

Schadeclaims zullen volgen
Een getijloze en zoete Schelde-Rijnverbinding is een van de verworven zekerheden van de Deltawerken en als dit gaat veranderen, zullen vanuit de havenbedrijven en scheepvaart schadeclaims volgen. Het binnendijks karakter verdwijnt, met alle gevolgen voor de infrastructuur en waardevermindering van onroerend goed. Ook van waterschappen, landbouw en industrie zijn claims te verwachten en de repeterende schade voor toerisme, visserij en schelpdierkweek wordt enorm. Bijna een halve eeuw na de Deltawerken, nu de natuur hier een nieuw evenwicht nadert, gaat door de voorgenomen verzilting het hele milieu er aan. Ongetwijfeld zal ook de natuurbescherming bij de overheid aankloppen voor de ontstane schade en de reeds gemaakte kosten.

Dood en verderf
Nu is het Volkerak-Zoommeer ook nog eens aangewezen als eerste noodberging. Deze noodberging is veel te klein en kan gezien de berekening maar voor 7 uur water bergen, waar blijven ze dan met de rest? Want ze rekenen met 24-48 uur wateropvang. En  deze kwetsbare noodberging gaat nooit goed functioneren en veroorzaakt bij elk gebruik een milieuramp en een natuur genocide die niet te overzien is. Zoet water wordt immers op een zout milieu geborgen. Het ecosysteem zal afsterven en de stank van dode vis is dan niet te harden. Het gebied wordt keer op keer een regelrecht sterfhuis, met uitstoot van CO2 en methaan (moerasgas). Verzilting en verzoeting zorgen voor een herhaling van rampen. Wie kiest er nu voor een strategie waarbij het ecologisch evenwicht telkens weer wordt verstoord! Maar ook gaat spuien in de toekomst door zeewaterstijging door klimaatsverandering niet meer.  Daarnaast wordt een groot natura 2000 gebied waar o.a. ijsvogels en kraanvogels  voorkomen vernield. (Dinteloordse gorzen)  Een gebied waar wij als Steenbergenaren trots op zijn.

Beperkt getij zonder toekomst.
Het belangrijkste natuurdoel van het Nationaal Waterplan is estuariene dynamiek. De samenstellers van het Deltaprogramma suggereren deze doelstelling door zout en getij in het Volkerak-Zoommeer binnen te halen, maar van enig toekomstperspectief naar een estuarium is hier geen sprake. Er blijft immers een harde grens tussen zout en zoet bij de Volkeraksluizen. De doorlaat van de stormvloedkering was al bij aanleg onvoldoende voor een stabiel  milieu in het resterende Oosterscheldebekken. Het zal dan haast onmogelijk blijken om ook nog eens op het Volkerak-Zoommeer (beperkt) getij de realiseren via een doorlaat in de Philipsdam. Een landinwaarts uitstervend stukje zeegatdynamiek voegt niets toe aan natuurwaarden. Het is niet te verklaren waarom het Deltaprogramma kiest voor een volkomen zinloze inrichting, in plaats van te gaan voor een integrale oplossing met de Zuidwestelijke Delta als één estuarium.  Waarom wil je geld als rijk of gemeente ophoesten als er alleen maar nadelen zijn? Of zouden hier andere factoren, o.a. sluizencomplexen, waterkwaliteit en kwantiteit, omdat heel veel spoelwater nodig is om het zoetwater te behouden of commerciële financiële belangen meespelen die wij als inwoners om de heen of andere reden niet mogen weten mee? 

Conclusie
De loze plannen voor het Volkerak-Zoommeer verhogen het risico dat verzilting ver doordringt tot in het Brabantse land, waardoor het opbrengst vermogen van de landbouwgronden afnemen, het vergroot de wateronveiligheid door schijnveiligheid en veroorzaken onvoorspelbare milieuwisselingen. Erger kan je het niet maken. En weer de overheid als opdrachtgever die kennelijk niet in staat is om te leren van vastlopende  projecten zoals de Fyra en de Betuwelijn. We zijn op weg naar ‘nieuwe Kamervragen’, want het debacle van de Zuidwestelijke Delta is volop in de maak. Waterschappen en gemeenten, die momenteel hun achterstallig onderhoud nog kunnen laten meefinancieren, houden zich alsnog koest. Jammer dat wederom de belastingbetalers en inwoners van de gemeentes die aan dit mooie zoetwater meer liggen, voor de kosten op mogen draaien en de gevolgen niet te onderschatten zijn.

Dat waterspecialist Louis van der Kallen uit Bergen op Zoom een petitie is gestart tegen verzilting is dan ook geen verrassing: https://www.petities24.com/forum/113618

Iedereen zou deze moeten ondertekenen om het naderend onheil te weren.

Hier vindt u een uitnodiging voor de informatieavond Volkerak-Zoomeer Zoet of Zout! op 25 mei 2016 om 19.00 uur

Sjaak Damen, Stadsraad-Steenbergen,01-05-2016  
[email protected]

Ps. Wij zijn als Stadsraad Steenbergen geen actiegroep, maar vertegenwoordigen de inwoners van Steenbergen. Maar als je dit verhaal leest zou je toch je bedenkingen gaan krijgen. Het is en blijft een informatie avond waar voor en tegen, Zoet of Zout,  met respect voor ieders standpunt moet worden bezien en behandeld. Het draait allemaal deze avond om nieuwe feiten, het voortschrijdend inzicht, ‘de bewustwording’. 

 


OVER WATER – 35

 

| 01-04-2016 | 14.50 uur |


 


OVER WATER – 35

In november 2015 schreef ik een artikel met als titel: “Resistente bacteriën en onze zuiveringen“. De kern was dat resistente bacteriën een groeiend probleem zijn en dat aanpak  mogelijk zal leiden tot andere of aangepaste zuiveringsmethoden van afvalwater. Het doet mij dan ook deugd dat in de rioolwaterzuiveringsinstallatie Papendrecht van Waterschap Rivierenland een proef wordt gestart om microverontreinigingen zoals geneesmiddelenresten uit rioolwater te halen. Waterschap Brabantse Delta is één van de dertien partners die middels het project Schone Maaswaterketen meedoet in deze proef. De deelnemers bundelen hun kennis en expertise. In dit project wordt PACAS (Powdered Activated Carbon in Activated Sludge, een vorm van actieve kool) toegevoegd aan het actief slib. Dit proces levert naar verwachting goede verwijderingsrendementen, lage initiële investeringskosten en lagere totale kosten dan bestaande nageschakelde technologieën. PACAS is een speciaal behandelde koolstof die allerlei stoffen aan zich kan binden. De methode is niet nieuw, maar het is wel voor het eerst dat het in een bestaand zuiveringsproces wordt toegepast. In de zuiveringsinstallatie Papendrecht kan het zuiveringsproces met en zonder PACAS tegelijkertijd en naast elkaar plaatsvinden. De proef start in de tweede helft van 2016 en loopt negen maanden waardoor het effect van PACAS bij zowel warm als koud weer kan worden vastgesteld.  

29 maart
Dagelijks Bestuursvergadering met als onderwerpen onder andere: de kadernota, de meervoudige centrumregeling winnend samenwerken, het ontwerp projectplan EVZ Kibbelvaart Halderberge, de managementletter 2016-1 en de terugmelding onderzoek gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten in de boomteelt en akkerbouw.

treurwilg 0230 maart
Bestuurlijk overleg met wethouder Jan Willem Stoop van de gemeente Drimmelen inzake de fietsverbinding Hazensedijk. Grondonderzoek heeft aangetoond dat op de plek, waar de gemeente graag een op/afrit zou willen realiseren, de conditie van de waterkering onvoldoende is. Alternatieven worden nader bekeken.

In de middag portefeuillehouderoverleg met onder andere de onderwerpen: de dijkverbetering Geertruidenberg/Amertak, PAS en de gevolgen voor onze rol bij de natte natuurparels (Natura 2000 gebieden) en de stormschade aan de treurwilg op de dijk bij de Overdiepse Polder. Deze boom maakt een wezenlijk deel uit van het herdenkingsmonument ter nagedachtenis aan de gevallenen bij de slag om Kapelscheveer. De treurwilg werd in de slag nagenoeg totaal vernietigd, maar overleefde en herleefde net als zijn omgeving. De treurwilg maakt deel uit van een uniek monument. Mijn uitgangspunt is dat de inzet moet zijn de boom een overlevingskans te bieden. Snel ingrijpen is dus noodzakelijk om deze boom die kans te geven. Hij is onlosmakelijk verbonden met de slag en het monument. Niet alleen voor de bewoners van de Overdiepse Polder maar voor gehele omgeving.

treurwilg 0131 maart

De conferentie ‘Brabant gaat Circulair” in de werkplaats de Gruyter in Den Bosch met een aantal boeiende lezingen over de noodzakelijke transitie naar een circulaire economie met onder andere een presentatie van Han van Kasteren van Telos.

Tijdens de netwerktijd heb ik een gesprek gehad met wethouder Jan van Groos over de treurwilg. Helder was dat wij als overheden geen beste beurt zouden maken als de treurwilg bij het monument in de Overdiepse Polder verloren zou gaan.

Louis van der Kallen     

 


OVER WATER – 34: RISICO’S REGENWATER/ VAN RESTSTOF NAAR BOUWSTOF

 

| 26-03-2016 | 00.10 uur |


 


OVER WATER – 34

 

Risico’s regenwater
wadi
Afkoppelen van daken en andere verharde oppervlakken is nodig om beter en kosteneffectief om te kunnen gaan met de zwaardere buien die de afgelopen jaren in omvang en frequentie toenemen. Het is nodig om overstorten in oppervlaktewater en wateroverlast in lager gelegen delen van een bebouwde kom te voorkomen. Het is niet zo dat regenwater afkomstig van verharde delen volledig schoonwater is. Het is echter veel minder verontreinigd dan het water dat bij een overstort van het rioolsysteem in het oppervlaktewater terecht komt of het water dat bij een zware bui uit de riolen omhoog gekomen op straat blijft staan.

Regenwater van daken en wegen bevat echter wel zaken als fijnstof dat afkomstig is van bijvoorbeeld de uitlaten van auto’s. Het bevat ook tal van bacteriën afkomstig van honden- en vogelpoep. Ook bevat het lood uit de banden van auto’s of zink van goten en vangrails, alsmede PAK’s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) onder andere afkomstig van verbrandingsmotoren. Het is helder: afgekoppeld regenwater is niet van een kwaliteit om in te zwemmen of te spelen. Afkoppelen heeft een meerwaarde maar is niet risicovrij. Het is aan te bevelen om afgekoppeld regenwater bij voorkeur via een vaste voorziening zoals een wadi te infiltreren in de bodem of via een helofytenfilterachtige constructie in oppervlaktewater.

22 maart
Samen met DB collega Jacques van der Aa naar het PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) symposium geweest in het Provinciehuis in Den Bosch. Een heel informatieve bijeenkomst. Maar die ook laat zien dat er op het gebied van de beperking van de stikstofuitstoot (stikstofnitraat, stikstofnitriet, ammonia en stikstofoxiden) nog heel veel moet gebeuren en dat de druk om tot daden te komen hoog is. Op basis van de natuurbeschermingswetgeving is feitelijk in veel gebieden geen ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten die leiden tot extra uitstoot meer mogelijk. De provincie erkende, bij monde van één van de presentatoren, dat door het (beperkt) toestaan van een aantal nieuwe activiteiten deze stikstofuitstoten een hypotheek wordt genomen op de toekomst. Vandaar dat een fors aantal maatregelen tussen nu en 2021 genomen moeten worden om de belasting/gevolgen van/op een aantal Natura 2000 gebieden terug te brengen. Voor het werkgebied van het waterschap Brabantse Delta zijn er ingrijpende maatregelen nodig voor de N 2000 gebieden Westelijke Langstraat en de Loonse en Drunense duinen (deels waterschap de Dommel). Ik kan als gebiedsportefeuillehouder mijn borst nat maken. Maar de maatregelen zijn nodig, omdat anders veel gebieden rond deze N 2000 gebieden in 2021 economisch op slot gaan.

immobilisaat

Foto: BAG B.V. te Susteren: aanleg fietspad Veldhoek- Ruurlo, website: https://www.bagbv.nl/

23 maart
Soms bezoek je een seminar waarbij je als gemeenteraadslid en als dagelijks bestuurder van een waterschap van de ene verbazing in de andere valt. Zo’n seminar was “van reststof naar bouwstof“.  Het seminar werd georganiseerd door Immobilisatie. De dagvoorzitster was Noortje Schrauwen die verbonden is aan Grondstofjutters, een organisatie waarbij de circulaire economie de leidraad is. Er waren vele interessante sprekers waaronder Chris Schuurbiers van de Inspectie Leefomgeving en Transport en Jurgen Lutterman van SGS Intron, de certificeerder.

Immobilisaten hebben mijn belangstelling, omdat zij rest-/afvalstoffen bevatten die door immobilisatie uiteindelijk weer middels constructies in het milieu worden gebracht. Op basis van de presentaties van deze twee heren kwam ik tot de conclusie dat het fabricageproces en de immobilisaten als producten duurzaam en milieutechnisch verantwoord tot stand komen. Wetgeving en de certificering lijken afdoende om in hoge mate erop te kunnen vertrouwen dat het in de bouw toe te passen product betrouwbaar tot stand komt.

Toepassing lijkt een geheel ander verhaal. De Inspectie Leefomgeving en Transport controleert en handhaaft tot en met de totstandkoming van het immobilisaat. De controle en handhaving daarna is aan het betreffende bevoegd gezag (gemeenten en waterschappen). Op mijn vraag hoe de overdracht van de handhaving van de Inspectie Leefomgeving en Transport naar de gemeenten of de waterschappen geregeld was of plaatsvond kwam van Chris Schuurbiers met het verbijsterende antwoord: niet! Overdracht van de handhaving was niet geregeld en het vond ook niet plaats. Let wel: we hebben het over producten die tot 25 % ernstig verontreinigd afval kunnen bevatten. Als het immobilisaat als product bereid is, is het formeel geen afval meer maar bouwstof! In de zaal waren een fors aantal handhavers, in dienst van de omgevingsdiensten (van Groningen tot Zeeland, inclusief West-Brabant) aanwezig. Zij bevestigden deze feiten.

De presentatie van Chris Schuurbiers bevatte een aantal voorbeelden van wat er bij de toepassing van de immobilisaten milieutechnisch fout kon gaan. Als uitgehard product zijn de toepassingen milieutechnisch verantwoord. Maar soms liggen de vers gestorte immobilisaten dagen onafgedekt uit te harden. In net aangebrachte en nog niet uitgeharde toestand lijkt het materiaal dan op gewone grond die voor kinderen uitnodigend kan zijn om op of in te spelen. Omdat bij de uitharding soms grote hoeveelheden water worden gebruikt kan dit, zolang het materiaal niet is uitgehard, uittreden waarbij uitgeloogde verontreinigingen in het riool of oppervlaktewater terecht kunnen komen. Handhaving is hier nodig, maar dan moet een gemeente of een waterschap wel weten waar dergelijk materiaal wordt gebruikt. Nu wordt het gebruikt (circa 600.000 ton per jaar oplopend tot 1.000.000 ton in 2020) in tal van toepassingen (wegen, fietspaden, funderingen, parkeerplaatsen, vloeistofdichte vloeren, sportvelden, keerwanden, kades enz.). Ook vind er geen registratie plaats waar dergelijke materialen zijn gebruikt. Dit terwijl de totale branche (zes gecertificeerde bedrijven) zegt dat graag te willen. Hier ligt een taak voor de landelijke overheid dit te regelen.

Over de kansen daartoe hielp handhaver Chris Schuurbiers ze snel uit de droom. ‘Ze vinden in politiek Den Haag dat de milieuwetgeving af is met de omgevingswet’, was zijn reactie. De politiek wil ook geen lastenverzwaring voor het bedrijfsleven. Curieus was dat de zes bedrijven waar het over ging het zelf wel willen. Registratie waar welk immobilisaat is gebruikt, is om in de toekomst, als het door aannemers tot stand gebrachte product aan het eind van zijn levensfase is gekomen, dit product verantwoord te kunnen slopen en her te gebruiken. Dat is pas een werkelijke invulling van een duurzame circulaire economie.

Misschien is het goed als gemeenten en waterschappen, dus Unie en VNG in Den Haag, gaan bepleiten dat registratie van wat eens risicovolle afvalstoffen waren, ook als toegepast immobilisaat noodzakelijk en bedrijfseconomisch verantwoord is.

Veel informatie over immobilisaten is te vinden op de website van Immobilisatie.  

In de avond de Algemeen Bestuursvergadering met agendapunten als de geactualiseerde communicatievisie, het projectplan en peilwijziging natte natuurparel lage Vuchtpolder en een uitvoeringskrediet voor het project Cruislandse Kreken fase 2.

24 maart
In de middag een vergadering van de bestuurlijke stuurgroep dijkversterking 14A Geertruidenberg en Amertak met onder andere de wethouders van de gemeenten Drimmelen, Geertruidenberg en Oosterhout en vertegenwoordigers van Rijkswaterstaat en de provincie.

Louis van der Kallen     

 


(NATTE/ZOUTE) DROOM OF NACHTMERRIE – 37: ACTIE

 

| 02-03-2016 | 15.25 uur |


 


(NATTE/ZOUTE) DROOM OF NACHTMERRIE – 37: ACTIE

 

northern pike world record biggest fishOp www.overheid.nl onder officiële bekendmakingen is te vinden: “Ontwerpbeschikking Natuurbeschermingswet 1998, Vereniging van Beroepsvissers op het Volkerak-Zoommeer in Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak. Onderwerp: Omgevingsdienst Haaglanden maakt namens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bekend dat het voornemen bestaat om vergunning te verlenen aan Vereniging van Beroepsvissers op het Volkerak-Zoommeer voor het uitoefenen van beroepsvisserij in het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak tot 1 januari 2021.”

Als deze vergunning verleend wordt krijgt de beroepsvisserij toestemming te vissen in een Natura 2000 gebied. Dat komt mij vreemd voor. Ik verkeerde in de veronderstelling dat dit voor de natuur beschermde gebieden waren. Ook de sportvisserij roept op tot actie

Wat is de reden om voor deze vorm van natuur aantasting te kiezen? De economische waarde van de beroepsvisserij op het Volkerak/Zoommeer is gering ten opzichte van de economische waarde van de sportvisserij. Veel watersporters bezoeken de havens rond het Volkerak/Zoommeer vanwege de geweldige waarde die deze wateren hebben voor de sportvisserij. Nu lijkt het er op, terwijl de financiering van de verzilting nog niet rond is, er met leegvissen wordt begonnen waarmee de natuur en de sportvisserij grote schade wordt toegebracht en daarmee de huidige verdiencapaciteit van de recreatie verder wordt ondermijnd. 

Voor Ons Water is helder: de onnodige verspilling van geld en de vernietiging van de mooie natuur kan nog voorkomen worden. Stop de verzilting. Teken de petitie via https://www.petities24.com/

Chris Ooms      

 


ZIENSWIJZE ONTWERP-RIJKSSTRUCTUURVISIE NAMENS JACHTHAVENS

 


De Heen, 28 november 2014

 

Directie Participatie

Ontwerp-Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer

Postbus 30316

2500 GH Den Haag 

 

Betreft: zienswijze op de Ontwerp-Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer

 

Geachte heer, mevrouw,

In de ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer (hierna ‘de rijksstructuurvisie’) staat een ontwikkelperspectief geschetst waarin het Volkerak-Zoommeer (hierna VZM) wordt verzilt. De voornaamste reden die hiervoor wordt gegeven is de overlast van blauwalg. Echter, sinds 2008 is de overlast door blauwalg nagenoeg verdwenen en is het water van het VZM schoon en helder geworden, naar alle waarschijnlijkheid door de aanwezigheid van de quaggamossel.

In de rijksstructuurvisie wordt (ruwweg) gesteld dat de kans dat de blauwalg terug komt voldoende zwaar weegt om te besluiten alsnog te verzilten. Aan verzilten van het VZM kleven echter ook nadelen, onder meer voor de recreatie. Die nadelen voor de recreatie worden onvoldoende onderkend in de rijksstructuurvisie en de onderliggende documenten. 

Het voornaamste nadeel voor de waterrecreatie ligt in het opnieuw in bedrijf nemen van de Manderssluis en het Benedensas. Daarmee vermindert de bereikbaarheid van de Brabantse binnenwateren, omdat geschut moet worden om de havens achter de sluizen (zes jachthavens met gezamenlijk zo’n 1550 ligplaatsen) te bereiken. Daarnaast is stankoverlast voorzien van rottende zeesla, juist bij de Manderssluis en het Benedensas. 

Deze extra barrière voor onze klanten heeft een sterk negatief effect, zowel op het aantal overnachtingen van passanten als voor de aantrekkelijkheid van de vaste ligplaatsen. Dat blijkt duidelijk uit het feit dat de havens achter deze twee sluizen pas goed tot ontwikkeling zijn gekomen na de afsluiting van de Philips- en Oesterdam. In de MKBA is dit negatieve effect amper meegenomen voor de passanten en helemaal niet voor de vaste ligplaatsen, terwijl het overgrote deel van de inkomsten van een jachthaven komt uit de liggelden van de vaste ligplaatshouders. Het niet meenemen van deze negatieve effecten is in onze ogen onterecht. 

Verzilten van het VZM zal een zeer zware wissel trekken op de rentabiliteit en levensvatbaarheid van onze havens. 

Naast dit effect op de havens langs het VZM, hebben wij nog meer opmerkingen over de rijksstructuurvisie en de onderliggende documenten. Om deze brief leesbaar te houden, zijn deze argumenten opgenomen in de bijlage bij deze brief. Die bijlage is dan ook niet enkel ter onderbouwing, maar maakt een volwaardig deel uit van onze zienswijze. 

Een van de drie doelstellingen in de structuurvisie is nieuwe ontwikkelingen voor regionale economie. Voor de havens achter de Manderssluis en het Benedensas is het effect van een zout VZM echter juist tegengesteld. 

Wij vragen u om:

Voorlopig af te zien van verzilting van het VZM, totdat duidelijk is of de overlast van blauwalg terugkeert.
Geheel af te zien van verzilting van het VZM als in een later stadium blijkt dat de kans dat overlast van blauwalg terugkeert nihil is.
Te onderkennen dat verzilting van het VZM forse negatieve effecten met zich meebrengt voor de havens achter de Manderssluis en het Benedensas.
De rijksstructuurvisie en de onderliggende MER en MKBA te heroverwegen en zo nodig aan te passen op de punten zoals in de bijlage bij deze brief genoemd.  

Deze zienswijze wordt zowel digitaal als schriftelijk ingediend. Wij zien uw reactie in de Nota van Antwoord tegemoet. 

Namens onderstaande bedrijven en met vriendelijke groet, 

Willem de Neve

Jachthaven de Schapenput 

Deze zienswijze wordt namens de volgende bedrijven ingediend:

1)      Jachthaven Waterkant

2)      Jachtcentrum Dintelmond

3)      Jachthaven de Vlije

4)      Bunkerstation AM van der Kolk

5)      Stevens Nautical

6)      Jachthaven de Schapenput 

 

Bijlage bij zienswijze op de Ontwerp-Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer

 

In deze bijlage staan de specifieke punten weergegeven waar wij vinden dat de concept rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer (hierna de rijksstructruurvisie) en de onderliggende MKBA en MER tekort schieten. Er is voor gekozen om de bezwaren in te delen naar die drie documenten, waardoor mogelijk enige overlap is ontstaan tussen de diverse kanttekeningen.

Deze kanttekeningen zijn onderdeel van de zienswijze en niet enkel ter ondersteuning. De reden om ze in een bijlage te zetten is om de leesbaarheid van de bijbehorende zienswijzebrief te vergroten. 

Rijksstructuurvisie:
Het maken van een doorvaarbare verbinding tussen VZM en Grevelingen zou volgens de structuurvisie een positieve bijdrage leveren aan de waterrecreatie. Voor de havens langs het Volkerak-Zoommeer is dit echter een nadeel, aangezien het makkelijker wordt om direct door te varen naar de Grevelingen. Die optie wordt dus aantrekkelijker ten opzichte van verblijven in één van de havens langs het VZM, zeker aangezien dit tegelijk gebeurt met het herinvoeren van schutbedrijf van de Manderssluis en het Benedensas, het minder bereikbaar zijn voor diepstekende schepen van de havens van Ooltgensplaat en Oude Tonge en de waarschijnlijke stankoverlast van rottende zeesla (bij de Manderssluis en het Benedensas). Dit effect zou meegenomen moeten worden in de structuurvisie.

In de structuurvisie is bij de geraamde kosten geen post opgenomen voor eventuele schadevergoedingen aan jachthavens achter de sluizen. Aangezien wij inschatten dat de effecten voor de jachthavens langs het VZM juist sterk negatief zijn (zie hieronder), zou een dergelijke post, in ieder geval voor deze jachthavens, wel opgenomen moeten worden.
Op pagina 52 van de structuurvisie wordt gesteld dat bij een zout VZM het water helderder wordt. Dit is echter alleen zo als wordt aangenomen dat de overlast van blauwalg terugkeert. De andere referentiesituatie, waarin de huidige situatie gehandhaafd blijft, wordt niet genoemd. Dit geeft een vertekend beeld, aangezien de helderheid van het water in dat geval hetzelfde blijft en dus geen positief effect oplevert bij verzilting.
Daarnaast is ook geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat het water troebeler wordt. Een vertroebeling zou juist voor een verslechtering van de waterkwaliteit zorgen ten opzichte van de huidige situatie en kan door twee mechanismen worden veroorzaakt. Ten eerste is troebelheid kenmerkend voor brak water, een situatie die zich aan de oostkant van het Krammer-Volkerak voor zal doen, gezien de hoeveelheden zoet water die het meer in worden gebracht. Ten tweede is er de mogelijkheid dat zoutminnende plaagalgen zich ontwikkelen, wat juist in het westelijke deel van het Krammer-Volkerak voor vertroebeling kan zorgen.
Naar onze mening moet deze mogelijke vertroebeling (en dus verslechtering van de waterkwaliteit) worden meegenomen in de scores die (deels) op waterkwaliteit zijn gestoeld. Dit geldt voor de rijksstructuurvisie én de onderliggende documenten.
In de structuurvisie wordt op meerdere plaatsen gesproken over het verdwijnen van blauwalg wanneer het VZM zout wordt. Dit is geen eerlijke voorstelling van zaken. Ten eerste omdat dit niet overeen komt met de huidige werkelijkheid (waarin de overlast van blauwalg nog slechts minimaal is) en ten tweede omdat dit slechts één van de twee gebruikte referentiescenario’s is. Hierdoor wordt in de structuurvisie een verkeerd beeld geschetst van de huidige situatie en van de voordelen die verzilting oplevert. Dit wordt dermate vaak genoemd dat het beeld ontstaat van vooringenomenheid; de rijksstructuurvisie lijkt te zijn toegeschreven naar de beslissing om het VZM te verzilten. Naar onze mening moet de rijkstructuurvisie hierop worden aangepast, zodat een evenwichtigere afweging kan worden gemaakt of al dan niet verzilt moet worden.
In de begroting zijn de operationele kosten van het herintroduceren van schutbedrijf (zowel beheer als onderhoud) bij zowel de Manderssluis als het Benedensas niet meegenomen. Het is reëel te verwachten dat 24 uur per dag schutten een dermate significante kostenpost is dat dit meegenomen moet worden in de begroting van de structuurvisie.
Als rekening wordt gehouden met een schutregime waarbij de sluizen niet 24 uur per dag beschikbaar zijn, wordt juist de schadepost voor de jachthavens achter de sluizen (zie onderstaand voor meer hierover) nog groter.
In de structuurvisie zijn twee referentiealternatieven opgenomen, terwijl in de quick scan waterkwaliteit en ecologie VZM drie mogelijke paden zijn gegeven voor de toekomst van een zoet VZM. Naast een stabiele situatie en een verslechterende situatie, is het ook mogelijk dat de situatie in het VZM verbetert (als waterplanten zich uitbreiden en het effect van de quaggamossel versterken). Door deze derde situatie niet mee te nemen als referentiealternatief, ontstaat onterecht het beeld dat de enige mogelijkheden voor een zoet VZM stilstand en achteruitgang zijn. Om tot een evenwichtige afweging te komen, is het naar onze mening nodig om een derde referentiealternatief door te rekenen voor het VZM.  

MKBA:
Op pagina 35 van de MKBA wordt aangegeven dat het sluizencomplex Benedensas in de zomer circa 2000 schuttingen telt. Ten eerste wordt daarmee geïmpliceerd dat er in de huidige situatie ook wordt geschut, wat niet het geval is. Ten tweede is dit een sterke onderschatting van het aantal passages, blijkens de aantallen passanten in de havens achter die sluis. Het is waarschijnlijk dat de 300 tot 350 passages van de Manderssluis ook een onderschatting zijn van het werkelijke aantal. De MKBA zou hierop aangepast moeten worden, aangezien dit leidt tot een onderschatting van de effecten (die naar onze mening negatief zijn; zie onderstaand).

In de MKBA worden verouderde gegevens gebruikt (voetnoot 34 op pagina 35) over de verwachte groei van de recreatievaart. Ondertussen is duidelijk dat er juist krimp optreedt in deze sector en dat het voor veel jachthavens lastiger wordt om te overleven doordat er een overschot bestaat aan ligplaatsen in Nederland (zie rapportage ‘Jachthavens aan de vooravond van roerige tijden’ van de Rabobank). De negatieve effecten van verzilting van het VZM (uiteengezet in onderstaande punten) zullen daardoor extra zwaar aankomen bij de havens rond het VZM. Hiermee zou rekening moeten worden gehouden in de MKBA.
Op pagina 66 van de MKBA wordt gesteld dat er op dit moment niet wordt geïnvesteerd in nieuwe overnachtingsplaatsen in de verblijfsrecreatie rond het VZM door de slechte kwaliteit van het water. Dit is incorrect, in ieder geval voor de gemeente Steenbergen maar wellicht ook op andere plaatsen rond het VZM. Over het algemeen zijn ruimtelijke ordening en natuurwetgeving de beperkende factor waardoor het onzeker is of een plan doorgaat en niet de waterkwaliteit. Een (mogelijke) verbetering van de waterkwaliteit zal daardoor geen invloed hebben op het al dan niet investeren in verblijfsrecreatie. In de MKBA wordt dus onterecht een positief effect op verblijfsrecreatie toegekend aan de optie om te verzilten.
In paragraaf 6.7.2 van de MKBA is, vanaf onderaan bladzijde 66, het effect op jachthavens meegewogen, maar in onze ogen is daarbij een groot deel van de negatieve effecten buiten beschouwing gelaten. In het onderstaande staat uiteengezet om welke negatieve effecten dit gaat:
In het stuk over recreatievaart is geen rekening gehouden met de effecten van verzilting van het VZM op de vaste ligplaatsen bij de havens rond het VZM. Dit is een onterechte omissie, aangezien het overgrote deel van de omzet van de havens in het gebied komt uit het verhuren van deze vaste ligplaatsen. Het effect van verzilting op de vaste ligplaatsen zal daardoor een veel sterkere economische weerslag hebben op de havens dan het effect op passanten.
Door het sluiten van de sluizen en de mogelijkheid dat er, juist rond de sluizen, stankoverlast ontstaat door rottende zeesla, is een negatief effect te verwachten op de vaste ligplaatsen. Dit kan de vorm aannemen van een verminderde bezettingsgraad, een lager tarief per ligplaats of een combinatie van die twee. Hoe dan ook zal het economische effect op de havens significant zijn, omdat de kosten voor het runnen / onderhouden van een haven niet dalen met een lagere prijs per ligplaats of een lagere bezetting.
Deze effecten moeten zeker beschouwd worden in de MKBA. Het is te verwachten dat het netto effect van verzilting op de havens achter de twee sluizen sterk negatief uitpakt. De conclusie over recreatievaart zal daarmee ook een stuk negatiever uitpakken dan nu weergegeven.
Er wordt zonder onderbouwing aangenomen dat het aantal jaarlijkse overnachtingen per ligplaats in havens rond het VZM door een verbeterde waterkwaliteit omhoog gaat naar het gemiddelde voor de hele delta (met de getallen die in de MKBA worden aangenomen betekent dit meer dan een verdubbeling). Er zijn echter dermate veel factoren die het aantal passanten beïnvloeden, dat het erg onwaarschijnlijk is dat alleen een verbetering in waterkwaliteit een dergelijk effect zal hebben. Daarnaast is in de huidige situatie de waterkwaliteit dermate goed dat niet verwacht mag worden dat de verbetering zo sterk is dat dit een positief effect op het aantal passanten zal hebben. In de MKBA zou het effect van een (mogelijke) verbetering van de waterkwaliteit dus op nul gesteld moeten worden.
Er wordt gemeld dat de passageduur voor de recreatievaart bij de sluizen in ‘de Brabantse rivieren’ langer wordt door de noodzaak om continu te schutten. Dat impliceert dat er nu ook al geschut moet worden, wat niet het geval is. Het schutten is dus een nieuwe factor bij een verzilting van het VZM. Dit onderscheid is belangrijk, omdat het psychologische verschil voor klanten van jachthavens tussen wel of niet schutten veel groter is dan het verschil tussen korter of langer schutten. Met dat  effect zou in de MKBA rekening gehouden moeten worden.
De bovenstaande extra passageduur wordt in de MKBA weggestreept tegen de gemiddeld 5 minuten korter wordende passageduur in de Krammersluizen. Het is echter te verwachten dat die kortere schuttijd bij de Krammersluizen er eerder voor zorgt dat meer recreanten er voor kiezen om door te varen richting Zeeland in plaats van langs het VZM te overnachten. Dus er is voor de havens langs het VZM sprake van twee cumulatieve negatieve effecten in plaats van een positief en een negatief effect die tegen elkaar weggestreept kunnen worden.
Er wordt in de MKBA aangenomen dat de tijden voor schutten en dergelijke nauwelijks van invloed zijn op de keuze van een watersporter voor een bepaald gebied. Daarbij wordt een onderzoek van de heer Vrolijks uit 1999 aangehaald. De heer Vrolijks heeft echter veel recenter aangegeven dat de havens achter de Manderssluis en het Benedensas juist tot bloei zijn gekomen nadat die sluizen open zijn gegaan.
De praktijkervaring leert dat veel waterrecreanten opzien tegen sluispassages of er zelfs angst voor hebben, zeker bij wat grotere drukte of als er mensen op de wal staan te kijken. Vooral het invaren en afmeren in de sluis brengt stress met zich mee. De duur van het schutten is daarbij minder van belang; het maakt niet zo veel uit of dat 10 of 15 minuten duurt.
Het verwaarlozen van de schuttijden, zoals in de MKBA wordt gedaan, is dus onterecht (in ieder geval zonder daar nieuw / nader onderzoek naar te doen).
In de MER wordt gesteld dat er stankoverlast te verwachten is van rottende zeesla, specifiek bij de drie sluizen waar zoet en zout water aan elkaar grenzen. Twee van die sluizen zijn de Manderssluis en het Benedensas. Stankoverlast bij deze sluizen vormt een extra barrière voor watersporters, zeker in combinatie met de wachttijd voor het schutten. Dit is een extra negatief effect voor de havens achter de sluizen en moet worden meegenomen.
Bij het bepalen van de kosten en baten voor recreatievaart zou meegewogen moeten worden dat de hier beschreven negatieve effecten er in de huidige lastige marktomstandigheden (zie rapportage ‘Jachthavens aan de vooravond van roerige tijden’ van de Rabobank) voor kunnen zorgen dat een jachthaven niet langer levensvatbaar is en failliet gaat. Als uit analyse blijkt dat een dergelijk effect verwacht mag worden, vallen de kosten voor de recreatievaart veel hoger uit. Dit geldt voor de MKBA en in het bijzonder voor de REES.
Een ander negatief effect op de jachthavens rond het VZM is dat het effect van verzilting op sportvissen negatief is (zie pagina 141 van de MER). Aangezien een deel van de klanten van de jachthavens sportvissers zijn, worden de havens rond het VZM minder aantrekkelijk voor die doelgroep bij verzilting. Dit effect moet ook meegewogen worden in de bepaling van de kosten voor de recreatieve sector rond het VZM.
Het maken van een doorvaarbare verbinding tussen VZM en Grevelingen zou een positieve bijdragen leveren aan de waterrecreatie. Voor de havens langs het Volkerak-Zoommeer is dit echter een nadeel, aangezien het voor watersporters makkelijker wordt om direct door te varen naar de Grevelingen. Die optie wordt dus aantrekkelijker ten opzichte van verblijven in één van de havens langs het VZM, zeker in combinatie met het sluiten van de Manderssluis en het Benedensas, het minder bereikbaar zijn voor diepstekende schepen van de havens van Ooltgensplaat en Oude Tonge en de waarschijnlijke stankoverlast van rottende zeesla (bij de Manderssluis en het Benedensas). Deze optie zou het negatieve effect op de havens dus versterken.
Ook de voorziene kweek van schelpdieren op een zout VZM heeft een negatief effect op de recreatievaart dat niet is meegenomen in de MKBA. Ten eerste betekent de aanwezigheid van de (blauwe) tonnen voor de mosselkweek een verslechtering van de belevingswaarde van het VZM.
Ten tweede zal de mosselkweek de vaarruimte beperken, wat een direct negatief effect heeft op de geschiktheid van het VZM voor de recreatievaart. Daarnaast is hiervan een indirect effect te verwachten, doordat de recreatievaart gemiddeld dichter bij de beroepsvaart zal komen. Dit zorgt voor een verslechterde situatie voor de (vaar)veiligheid op het VZM.
Deze effecten van schelpdierkweek in het VZM zullen langs deze weg een negatieve impact hebben op de havens rond het VZM en zouden meegenomen moeten worden in de effectberekening in de MKBA.
De hierboven genoemde negatieve effecten zouden ook verwerkt moeten worden in de indirecte effecten voor de recreatie (pagina 101 van de MKBA).
Op pagina 82 van de MKBA wordt gesteld dat een zout VZM voordeel oplevert voor de landbouw door de zoetwatermaatregelen die dan genomen moeten worden. Daarom worden landbouwbaten toegerekend aan verzilting van het VZM. In de rijksstructuurvisie is echter opgenomen dat de ingrepen om het zoetwatersysteem robuuster te maken ook voordeel hebben bij een zoet VZM (deze maatregelen zijn aangeduid als ‘altijd goed’). De baten van deze alternatieve zoetwatervoorziening zouden dus niet alleen bij verzilting meegenomen moeten worden in de berekening van de NCW, maar ook bij de referentiealternatieven.
Op pagina 101 en verder van de MKBA wordt gekeken naar de tijdelijke extra effecten op de regionale economie door het uitvoeren van de maatregelen. Er is echter niet gekeken naar tijdelijke extra negatieve effecten. Een effect dat in ieder geval meegenomen zou moeten worden is dat in een overgangsperiode van zoet naar zout de aantrekkelijkheid van het VZM achteruit zal gaan. In ieder geval zal dan een groot deel van de zoetwaterorganismen dood gaan, wat rotting en stank met zich mee kan brengen. Het is daarnaast voorstelbaar dat de aanpassing die de natuur in en om het VZM dan ondergaat ook andere negatieve effecten met zich meebrengt.
Op pagina 104 van de MKBA wordt gemeld dat de natuur in het VZM op dit moment achteruit gaat. De reden hiervoor is echter dat voor het gebied ook natuurwaarden zijn gedefinieerd die samenhangen met zout water. Specifiek gaat dit om de habitattypen ‘Zilte pionierbegroeiingen (zeemuur én zeekraal)’ (H1310_A en _B) en voor ‘Schorren zilte graslanden (buitendijks)’ (H1330_A), zie hiervoor ook pagina 86 van de MER. Het is echter duidelijk dat bij een zoet VZM die natuurwaarden niet in stand kunnen blijven. Het vasthouden aan de natuurwaarden voor het VZM die samenhangen met zout water is redeneren naar de uitkomst toe. Als het VZM zoet blijft, is het reëel om te verwachten dat deze natuurwaarden worden aangepast. Daarom mag ons inziens het stoppen van de achteruitgang van die natuurwaarden niet meegewogen worden bij de baten van verzilten van het VZM. Dit resulteert in een minder positief natuureffect van verzilting.
Op pagina’s 105 en 106 van de MKBA wordt aangegeven dat er voor de omwonenden van het VZM een verhoogde recreatieve gebruikswaarde van zwemmen optreedt bij verzilting. Dit zou een gevolg zijn van de verbetering van de waterkwaliteit bij het referentiescenario waarin de blauwalg terugkeert. Hierin is echter geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat in een zilt VZM juist overlast ontstaat van bijvoorbeeld zeesla, wat een negatief effect op de recreatieve gebruikswaarde van zwemmen betekent. Dit zou hierin meegewogen moeten worden.
Dit effect is nog sterker op de plaatsen waar brak water ontstaat, dus vooral bij de drie sluizen waarlangs zoet water het VZM in stroomt, omdat brak water gekenmerkt wordt door troebelheid. Recreanten ervaren brak water over het algemeen als onprettig om in te zwemmen.
In de REES (vanaf pagina 128 van de MKBA ) worden dezelfde aannames gebruikt als in de MKBA, dus de bovenstaande aanmerkingen op de MKBA gelden ook voor de REES.
In de REES zijn alleen baten opgenomen en geen kosten. Normaliter zou dit een correcte weergave zijn van zaken (aangezien het een effectenstudie betreft en geen kosten-baten afweging), maar in dit specifieke geval wordt de regio gevraagd (fors) mee te betalen aan de aanpassingen.
De redenering die nu gevolgd wordt in de rijksstructuurvisie is dat er baten zijn voor de regio en dat de regio daarom mee kan (moet) betalen aan het nemen van de maatregelen. Dat betekent dat er een duidelijke samenhang is tussen de regionale kosten en baten van de in de rijksstructuurvisie opgenomen veranderingen.
Het niet meewegen van het geld dat de regio bij moet dragen maakt dat de REES een verkeerd beeld geeft van de impact op de regio. De REES daarom geen goed instrument om deze impact duidelijk te maken en zou vervangen moeten worden door een regionale versie van de MKBA.
In de conclusies van de MKBA wordt in paragraaf 9.2 (pagina 136 en verder) gekeken naar de optimale volgorde van de te maken keuzes. De uitkomst hiervan is dat de beslissingen tegelijk genomen moeten worden. Er is in deze redenering echter geen rekening gehouden met de mogelijkheid om te wachten met het verzilten van het VZM om te zien of de overlast van blauwalg al dan niet terugkeert. Uit de quick scan waterkwaliteit en ecologie blijkt namelijk dat de mogelijkheid bestaat dat de waterkwaliteit in het VZM autonoom verder verbetert.
Als het VZM zoet blijft en er blijkt dat de blauwalg niet terugkeert, worden forse kosten vermeden. Daar tegenover staan de eventuele extra kosten van het later verzilten van het VZM, maar die kosten zijn, voor zover uit de stukken blijkt, alleen hoger in de optie waarbij getij via de Grevelingen naar het VZM wordt gebracht.
Aangezien volgens de rijksstructuurvisie en de onderliggende documenten het verzilten van het VZM via de Oosterschelde een valide optie is, bestaan dus wel degelijk een mogelijkheid én een goede reden om te wachten met de beslissing om het VZM al dan niet zout te maken en te bezien of de waterkwaliteit autonoom op orde blijft en wellicht verbetert. Deze optie moet nader onderzocht worden om een goede afweging op basis van de rijksstructuurvisie te kunnen maken.
In paragraaf 9.6 (vanaf pagina  144 in de MKBA ) worden de risico’s behandeld van het uitvoeren van de maatregelen in de rijksstructuurvisie. Deze risico’s worden echter niet meegewogen in de MKBA, terwijl het voornaamste risico van het niet nemen van de maatregelen, de terugkeer van blauwalg in het VZM, wel zwaar mee wordt gewogen. Daardoor ontstaat in de MKBA een scheef beeld van de voor- en nadelen van de maatregelen in de rijksstructuurvisie (vooral wat het verzilten van het VZM aangaat). Voor een evenwichtig beeld is het noodzakelijk om ook de risico’s die in paragraaf 9.6 genoemd zijn mee te wegen. Naar onze mening schiet de MKBA daardoor tekort in haar huidige vorm en zou aangepast moeten worden.
Een andere mogelijkheid om de MKBA evenwichtiger te maken waar het om risico’s gaat, is door ook de risico’s die samenhangen met het niet nemen van de maatregelen (wederom: vooral de mogelijke terugkeer van blauwalg) niet mee te wegen in de MKBA. Het referentiescenario waarin de blauwalg terugkeert zou dan komen te vervallen. Deze mogelijkheid zou overwogen moeten worden.
In paragraaf 9.6.1 van de MKBA is het risico niet opgenomen dat velden met zeesla kunnen ontstaan, met stankoverlast tot gevolg, terwijl dit risico wel blijkt uit de MER. Dit moet ook meegewogen worden in de berekeningen in de MKBA.
Op pagina 88 van de MER is aangegeven dat veel soorten broedvogels zonder intensief beheer in de autonome situatie geen broedplaatsen meer zullen kunnen vinden in het Krammer-Volkerak. Dergelijk intensief beheer zou meegenomen moeten worden in de REES, aangezien hiervan een positief economisch effect voor de regio van te verwachten is.
Op pagina 132 van de MER wordt aangegeven dat er bij een zout VZM een negatief effect te verwachten is op de leveringszekerheid voor zoet water in (onder andere) het Mark-Dintel-Vliet stelsel. Dit is een gevolg van het te verwachten hogere zoutgehalte van het Hollandsch Diep, vooral in perioden van lage rivierafvoer. Dit heeft een negatief effect op de landbouw, vooral omdat verwacht mag worden dat een periode van lage rivierafvoer vaak samenvalt met een hogere waterbehoefte van de landbouw (beiden kunnen het gevolg zijn van een droge periode). Dit negatieve effect is onterecht niet meegenomen in de MKBA bij de effecten op de landbouw rond het VZM. Zeker in combinatie met het eerder genoemde argument dat de zoetwatermaatregelen die sowieso een positief effect hebben (de ‘altijd goed’ maatregelen) niet als positief effect van verzilting meegewogen mogen worden, is het goed mogelijk dat het totale effect op de landbouw negatief uitpakt. Wij zijn van mening dat de MKBA op dit punt moet worden aangepast.
Tijdens een informatie-avond in Steenbergen (op 24-11-2014, georganiseerd door de plaatselijke VVD-fractie) gaf de heer Boeters (Rijkswaterstaat) in zijn presentatie “Volkerak-Zoommeer, zoetwaterbekken onder druk” aan dat sinds 2008 in het VZM onder meer het volgende speelt: “oplopende zoutgehalten (o.a. door achterstallig onderhoud aan zoetzout scheidingssysteem Krammersluizen)”. Op pagina’s 14 en 15 van de MKBA staat aangegeven dat in beide referentiescenario’s de zoet-zoutscheiding in de Krammersluizen groot onderhoud ondergaat. Vervolgens is op pagina 45 van de MKBA te lezen dat in de kosten voor het referentiealternatief 25,5 miljoen Euro is begroot voor groot onderhoud.
Echter, het feit dat er achterstallig onderhoud is aan de zoet-zout scheiding van de Krammersluizen betekent dat (noodzakelijk) onderhoud niet is uitgevoerd. Dit brengt logischerwijs een kostenbesparing met zich mee. Het is te verwachten dat als de zoet-zout scheiding in de Krammersluizen naar behoren onderhouden was, de kosten voor groot onderhoud een stuk lager zouden liggen in het referentiealternatief of dat groot onderhoud wellicht helemaal niet nodig zou zijn geweest.
Dit betekent dat de op pagina 45 genoemde onderhoudskosten (fors) te hoog geschat zijn en dat dit bedrag naar beneden aangepast moet worden om een juiste invulling van de MKBA te krijgen.
Verder is noch in de rijksstructuurvisie noch in de MKBA of de MER benoemd dat het groot onderhoud dat nodig is aan de Krammersluizen (op zijn minst deels) voortkomt uit achterstallig onderhoud. Daardoor wordt in de hele rijksstructuurvisie een verkeerd beeld van de situatie geschetst. Het hoge chloridegehalte en het verhelpen daarvan door het doorspoelen met zoet water zijn geen intrinsieke eigenschappen van een zoet VZM, maar een artefact dat is gecreëerd doordat er voor gekozen is om de zoet-zout scheiding in de Krammersluizen niet te onderhouden.  Hiermee is het beeld dat in de rijksstructuurvisie en de onderliggende documenten wordt geschetst van de zoete referentiesituaties te negatief. Het achterstallig onderhoud zou meegewogen moeten worden en de rijksstructuurvisie zou hierop moeten worden aangepast, inclusief de onderliggende documenten. 

Uit de MER:
In de MER wordt telkens wanneer het verdwijnen van de blauwalgproblematiek aan bod komt meteen het voorbehoud gemaakt dat die problematiek in de toekomst terug kan keren. Een dergelijk voorbehoud wordt echter niet gemaakt wanneer aangegeven wordt dat de waterkwaliteit verbetert door verzilting van het VZM, terwijl wel degelijk het risico bestaat op achteruitgang van de waterkwaliteit door potentieel hoge algenconcentraties, rottende zeesla bij de sluizen en troebelheid waar het water brak wordt. Voor een evenwichtig beeld zou dat risico even sterk benoemd moeten worden als het risico dat de blauwalg terugkeert.

Eén van de randvoorwaarden voor het nemen van de maatregelen uit de rijksstructuurvisie (zie pagina 40 van de MER) is dat er geen waterkwaliteitsproblemen veroorzaakt mogen worden. Doordat het risico bestaat dat zoute plaagalgen ontstaan in een verzilt VZM wordt niet aan die randvoorwaarde voldaan. Het niet voldoen aan die randvoorwaarde wordt verder niet benoemd noch meegewogen in de rijksstructuurvisie en de onderliggende documenten. Dit is in onze ogen onterecht, aangezien het niet voldoen aan een randvoorwaarde betekent dat de maatregel niet uitgevoerd mag worden.
In de MER wordt aangegeven dat een getijslag van 30 centimeter op het VZM het minimum is om de kans op zoute plaagalgen zo klein mogelijk te houden. Er mag echter verwacht worden dat in dit getal een onzekerheid schuilt, wat betekent dat het mogelijk is dat 30 centimeter getijslag onvoldoende is om zoute plaagalgen tegen te gaan. Aan de andere kant is 30 centimeter getijslag ook meeteen het maximum, omdat meer niet haalbaar is vanwege onder meer schade aan de natuur en effecten op de scheepvaart (zie paragraaf 3.3.2 op pagina 42 van de MER). De positieve effecten op waterkwaliteit van het toelaten van getij in het VZM rusten dus op een precaire balans. Als blijkt dat die balans anders uitvalt en 30 centimeter getijslag onvoldoende blijkt te zijn voor het tegengaan van zoute plaagalgen bestaat niet de mogelijkheid om dit met een grotere getijslag op te lossen. Aan het risico dat de 30 centimeter getijslag onvoldoende blijkt te zijn vanuit het oogpunt van waterkwaliteit wordt in de rijksstructuurvisie te weinig aandacht besteed.
Op bladzijde 98 van de MER zijn de bestuurlijke afwegingen weergeven bij beslissingen over de waterhuishouding. Deze zijn samengevat als veilig – veerkrachtig – vitaal. Om deze ambities waar te maken, moet een wijziging van de waterhuishouding een aantal kwaliteiten hebben. Met andere woorden: de waterhuishouding kan alleen worden gewijzigd als aan al deze kwaliteiten / eisen wordt voldaan. De plannen om het VZM te verzilten schieten op een aantal punten tekort.
Ten eerste is het onzeker dat de waterkwaliteit verbetert. Het is mogelijk dat na verzilting overlast volgt van zoute algen (voor sommige specifieke plekken wordt het zelfs waarschijnlijk geacht dat er overlast volgt; met name zeesla bij de drie sluizen op de grenzen van zoet en zout) en daarnaast is te verwachten dat de delen van het VZM die na verzilting brak worden ook vertroebeling zullen vertonen. Dit betekent een verslechtering van de waterkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie, wat betekent dat de waterhuishouding niet gewijzigd zou mogen worden, tenzij bestuurlijk besloten wordt om (deels) dan de geformuleerde ambitie af te stappen.
Ten tweede is de bijdrage aan de aantrekkelijkheid van de delta voor recreëren twijfelachtig wanneer het VZM wordt verzilt. Daarbij verwijzen we naar de eerder gegeven argumenten over het sterke negatieve effect van verzilting op de jachthavens langs het Krammer-Volkerak en naar de hierboven genoemde mogelijke afname van de waterkwaliteit. Ook op deze grond zou de waterhuishouding van het VZM dus niet gewijzigd mogen worden, tenzij bestuurlijk besloten wordt om (deels) dan de geformuleerde ambitie af te stappen.
In de lijst met kwaliteiten op bladzijde 98 van de MER wordt over waterkwaliteit en natuur gesteld dat het resultaat (van een wijziging in de waterhuishouding) moet kunnen voldoen aan de huidige of aan beter passende doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000. Hiermee wordt aangegeven dat er bestuurlijke ruimte is om die doelen te veranderen als blijkt dat ze niet goed passen.
De eerder genoemde doelen voor het VZM voor zoute habitats, ‘Zilte pionierbegroeiingen (zeemuur én zeekraal)’ (H1310_A en _B) en voor ‘Schorren zilte graslanden (buitendijks)’ (H1330_A), zijn duidelijk niet passend voor de huidige situatie van een zoet VZM. Gezien de bestuurlijke ruimte om meer passende doelen vast te stellen, mag verwacht worden dat bij een beslissing om het VZM zoet te houden de doelen voor zoute habitats verlaten kunnen en zullen worden. Dit is een extra argument om bij de bepaling van het effect van de beide zoete referentiesituaties op de ontwikkeling van de natuurwaarden van het VZM de effecten op deze doelen voor zoute habitats niet mee te nemen. In dat geval vermindert de negatieve impact op natuur voor de referentie, waardoor het in de rijksstructuurvisie gevonden positieve effect op natuur voor alle alternatieven met een zout VZM kleiner wordt. Dit heeft mogelijk impact op de optelsommen van effecten, zoals onder andere weergegeven in tabel 8.1 uit de rijksstructuurvisie.
In tabellen 12 en 13 van de MER (pagina’s 108 en 109) staat het zoutgehalte (van het VZM) als apart kwaliteitscriterium genoemd. Hier wordt in de tekst echter niets over gezegd. Dit impliceert dat een van de uitgangspunten bij het opstellen van de MER is dat een zout VZM sowieso beter is dan een zoet VZM, ook los beschouwd van andere effecten. Een dergelijk uitgangspunt impliceert vooringenomenheid bij het opstellen van de MER. Het zoutgehalte van het VZM zou niet als criterium mogen gelden bij het beslissen om het VZM al dan niet te verzilten. En als het wel wordt opgenomen, moet hier op zijn minst een zeer goede onderbouwing voor worden gegeven.
Op pagina 141 van de MER is aangegeven dat in de situatie waarin de blauwalg wegblijft grote hoeveelheden waterplanten worden verwacht die hinder kunnen opleveren. Dit wordt genoemd als negatief effect in de autonome situatie waarin de blauwalg niet terugkeert. Wat daarbij niet onderzocht is (of ander niet weergegeven staat in de MER en de quick scan waterkwaliteit en ecologie Volkerak-Zoommeer), is of het goed op diepte houden van de vaargeulen (wat sowieso moet gebeuren) deze overlast voor de recreatievaart weg kan nemen, waardoor ook het negatieve effect in de genoemde referentiesituatie wegvalt. Dit zou nader onderzocht moeten worden.
Een aspect van deze grote hoeveelheden waterplanten is ook dat dit een verdere verbetering betekent van de waterkwaliteit, aangezien deze waterplanten het effect van de quaggamossel versterken (de derde mogelijkheid voor de toekomst die is genoemd in de quick scan waterkwaliteit en ecologie Volkerak-Zoommeer). Aangezien in de MER rekening wordt gehouden met de negatieve effecten van deze waterplanten, zouden ook de extra positieve effecten die ze hebben meegewogen moeten worden.
Op bladzijde 141 van de MER is ook aangegeven dat er kans is op het ontstaan van overlast door zeesla of andere mariene algen, met name bij de sluizen naar zoet water; Volkeraksluizen, Dintelsas en Benedensas (paragraaf 6.8.1). Toch is deze verandering (als gevolg van verzilting van het VZM) als positief voor de recreatie beoordeeld, ondanks het feit dat deze overlast specifiek voorkomt op twee zeer belangrijke plaatsen voor de recreatievaart; de beide toegangssluizen tot het Mark-Dintel-Vliet stelsel. Zie hiervoor ook onze opmerkingen bij het bepalen van de effecten op recreatievaart in de MKBA.
Verder is in de MER niets opgenomen over de kans dat zeesla een veel wijder verspreid probleem wordt bij een zilt VZM, terwijl de voorziene getijslag van 30 centimeter het theoretische minimum is om een dergelijke situatie te voorkomen. Dit zou nader onderzocht moeten worden.
Het is ook niet duidelijk waarom bij het oordelen over deze verandering alleen wordt gekeken naar de referentiesituatie waarin de blauwalg terugkeert. Juist in vergelijking met de andere referentiesituatie, waarin de blauwalg niet terugkeert, mag verwacht worden dat het effect van verzilting op waterkwaliteit (en dus ook recreatie) negatief is als wordt gekeken naar de potentiële overlast van zeesla. Op dit punt van de MER zouden beide referentiesituaties bezien moeten worden.
Op pagina 148 van de MER is aangegeven dat zout en getij de belevingswaarde van het VZM verhogen. Hierin is echter niet meegewogen dat de hierboven genoemde stankoverlast van rottende zeesla een negatief effect heeft op de beleving. Daarnaast zal er een negatief effect zijn van de schelpdierkweek, omdat op het VZM dan vele (blauwe) tonnetjes komen te drijven en een substantieel deel van de oostkant van het Krammer-Volkerak dan niet langer toegankelijk is. Dit effect is nog sterker wanneer de schelpdierkweek op grote schaal plaats zal vinden, zoals voorzien in de rijksstructuurvisie. Deze punten zouden alsnog meegenomen moeten worden in het bepalen van het effect van verzilten op de belevingswaarde van het VZM.
Op pagina 151 van de MER wordt in paragraaf 6.12.1 gesteld dat er kans blijft op het ontstaan van overlast door zeesla of andere mariene algen (met name bij de sluizen). Vervolgens wordt aangegeven dat dit een positief effect is ten opzichte van de referentiesituatie waarin de blauwalg terugkeert. Maar er wordt (wederom) niet gekeken naar het effect ten opzichte van de situatie waarin blauwalg niet terugkeert, wat overeen komt met de actuele situatie. Terwijl verwacht mag worden dat het effect ten opzichte van die tweede referentiesituatie neutraal is, of zelfs negatief in verband met de voorziene zeesla. Het effect van verzilten op wonen is daarom te positief ingeschat (zie ter vergelijking ook de opmerkingen hierover bij recreatie).
Vervolgens wordt in tabel 39 op pagina 152 van de MER het effect van zout en getij in het VZM als positief weergegeven, ook voor de referentiesituatie waarin de blauwalg wegblijft. Deze inschatting wordt niet onderbouwd, wat impliceert dat daarin geen rekening is gehouden met de overlast van zeesla. Logischerwijs zou het effect als neutraal of negatief beoordeeld moeten worden, tenzij goed wordt onderbouwd waarom dit als een positieve verandering is aangemerkt.
In tabel 41 op pagina 157 van de MER is bij elk alternatief waar het VZM wordt verzilt in de kolom ‘natuur VZM en omgeving’ weergegeven dat de effecten overwegend positief zijn. Er zijn echter, zoals in het voorgaande is vermeld, kanttekeningen te zetten bij de beoordeling van deze effecten (vooral het feit dat de achteruitgang van zoute habitattypen bij een zoet VZM als negatief effect wordt beoordeeld, zie hierboven voor een nadere uitwerking daarvan). Een herwaardering van deze effecten waarin deze kanttekeningen worden meegenomen zou op zijn plaats zijn.
In tabel 43 op pagina 160 van de MER is bij elk alternatief waar het VZM wordt verzilt in de kolom ‘recreatie VZM en omgeving’ weergegeven dat de effecten zowel positief als negatief zijn. Echter, gezien de kanttekeningen die in het bovenstaande zijn gezet (die wijzen op meer negatieve effecten op recreatie in en om het VZM) is een herwaardering van deze kolom op zijn plaats. Er mag verwacht worden dat de beoordeling bij een zout VZM verandert naar ‘overwegend negatief’ of zelfs ‘uitsluitend negatief’.
In diezelfde tabel 43 word de optie ‘doorvaarbare opening’ als uitsluitend positief voor de recreatie in het VZM beoordeeld. Zoals in het bovenstaande vermeld, mag verwacht worden dat het effect voor de jachthavens langs het VZM juist negatief is. Dit oordeel verdient daarom heroverweging.
Het is verder mogelijk dat de overige eindoordelen in hoofdstuk 7 van de MER, in de genoemde tabellen, de bijbehorende teksten en de conclusies in paragraaf 7.4, beïnvloed worden door de kanttekeningen en opmerkingen hierboven. In dat geval is ook daar een heroverweging op zijn plaats.
In paragraaf 7.5 van de MER (pagina 162 en verder) is aangegeven wat gedaan kan worden om mogelijke negatieve effecten te voorkomen. Naar onze mening zou in deze paragraaf ook voor de in deze zienswijze genoemde negatieve effecten op recreatie gekeken moeten worden hoe deze te voorkomen zijn. 

Mogelijke oplossingsrichtingen:

Als het VZM niet wordt verzilt spelen ook de volgende twee problemen nog:

1)      Het meer is nog steeds eutroof, ook al wordt de blauwalg weggegeten door de quaggamossel.

2)      Het is mogelijk dat alleen het bijwerken van het achterstallig onderhoud aan de zoet-zout scheiding van de Krammersluizen onvoldoende is om de zoutindringing in het VZM tegen te gaan.

Wij denken dat er voor beide problemen technische oplossingen mogelijk zijn. 

ad 1):

Het nutriëntenrijke water van het VZM kan gebruikt worden als voedingsbodem voor het kweken van riet of algen. Door het oogsten hiervan worden voedingsstoffen weggenomen uit het VZM. Daarnaast is een dergelijke oogst in te zetten als grondstof in de biobased economy, bijvoorbeeld om te verstoken in een energiecentrale (laagwaardige toepassing) of als grondstof voor de chemische industrie (hoogwaardige toepassing). Vooral met de kweek van algen is de laatste jaren veel ervaring opgedaan en er lopen meerdere pilot-projecten, bijvoorbeeld in de slufter op de eerste Maasvlakte.

Een extra synergie met algenkweek wordt bereikt doordat in Bergen op Zoom de Green Chemistry Campus gevestigd is, een business accelerator voor biobased innovaties op het snijvlak van agro en chemie. Het mes snijdt dus aan drie kanten: verwijdering van voedingsstoffen uit het VZM, zetten van een stap op weg naar het gebruik van hernieuwbare grondstoffen en een bijdrage aan de regionale (innovatieve) economie.

Wij willen u vragen om deze optie nader te onderzoeken. Een keuze om het VZM niet te verzilten kan hierdoor aantrekkelijker worden. 

ad 2):

Wij werken aan een ontwerp voor een simpel doch doeltreffend systeem om het zoute water dat in het VZM terecht komt terug te loodsen naar de Oosterschelde. Wij kunnen u dit ontwerp nog niet aanbieden omdat het eerst nog nader doorgerekend moet worden, maar wij zullen dit naar u toesturen binnen een door u te stellen redelijke termijn.

Wij willen u vragen dit ontwerp te beoordelen en mee te wegen in de beslissing omtrent de verzilting van het VZM. Als deze relatief goedkope optie om de zoutindringing naar het VZM binnen de perken te houden gerealiseerd wordt, maakt dat het zoet houden van het VZM aantrekkelijker. 

 


GEDEPUTEERDE STATEN NRD BRABANT INZ. BESTUURLIJKE HERINRICHTING, KENMERK 0056

 


Bergen op Zoom, 27 september 2014

 

Aan het College van Gedeputeerde

Staten van de Provincie Noord Brabant

Postbus 90151

5200 MC ’s Hertogenbosch

Per email: [email protected]

 

Betreft:          bestuurlijke herinrichting, kenmerk 0056

 

Geacht College,

Met interesse heeft ondergetekende kennis genomen van de publicatie in de Brabant Nieuwsbrief met de inhoud: “Op een vernieuwende manier samenwerken aan de bestuurlijke herinrichting van en voor Brabant”. De daarin aangegeven ambitie, verwoord in “(Veer)Krachtig Bestuur: Op weg naar nieuwe samenwerking en samenhang”, onderschrijft ondergetekende van harte. Ik vind het jammer dat het verhaal voorbijgaat aan de eenvoudig op te pakken zaken die nu vaak mede bepalend zijn voor het niet optimaal functioneren van overheden in het algemeen.

Een voorbeeld uit de eigen omgeving is de bestuurlijke verantwoordelijkheden van het natuurgebied Markiezaten/Molenplaat. Twee provincies (Noord Brabant en Zeeland), twee waterschappen (Scheldestromen en Brabantse Delta) en drie gemeenten (Tholen, Bergen op Zoom en Reimerswaal) dragen verantwoordelijkheid voor dit natuurgebied, waar niemand woont en dat als Natura 2000 gebied en als natte natuurparel veel aandacht, plannen maken en uitvoering behoeft. Het gevolg van de bestuurlijke lappendeken is dat dit gebied niet die aandacht krijgt die het verdient. Zo blijkt dat in het, op dit moment nog concept, waterbeheersplan 2015-2021 van het waterschap Brabantse Delta voor dit gebied, in deze periode, nog geen plannen worden ontwikkeld om aan de doelstellingen van een Natura 2000 gebied of natte natuurparel te gaan voldoen. In mijn beleving een gemiste kans. Die afwachtende houding komt naar mijn gevoel voort uit de bestuurlijke lappendeken, waardoor plannen maken en uitvoeren onnodig complex zijn.

Mijn verzoek: kom tot zodanige afspraken inzake de bestuurlijke indeling van dit gebied waardoor dit gebied onder één provincie, één waterschap en één gemeente komt te vallen. Een natuurlijke grens zou de Markiezaatskade kunnen zijn.

Uw handelen afwachtend,

hoogachtend,

L.H. van der Kallen

lid van de gemeenteraad Bergen op Zoom, BSD-fractie

lid Algemeen Bestuur Waterschap Brabantse Delta, fractie Ons Water/Waterbreed