VRAGEN DE HEUL, KENMERK W20002


Bergen op Zoom, 9 augustus 2020

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

BETREFT: VRAGEN DE HEUL, KENMERK W20002

 

Geacht Dagelijks bestuur,

 

In januari 2016 heeft een grondeigenaar wonende aan de Heul te Hoeven contact gezocht met het waterschap. De aanleiding waren de werkzaamheden aan de EVZ Kibbelvaart, hoek Oude Bredasepostbaan en de Heul en de vraag wat er met de te verplaatsten grond zou gebeuren. Ook informeerde hij naar de plannen met de door het waterschap aangekochte gronden gelegen ten zuiden van de Kibbelvaart en ten westen van De Heul.

De betrokken grondeigenaar en bewoner aan de Heul is (deels) de zuiderbuur van het door het waterschap aangekochte perceel. Die buur is teleurgesteld in de handelswijze van het waterschap toen en nu;  ook de recente benadering van het frontoffice heeft wederom niet heeft geleid tot een – naar het gevoelen van de bewoner/buur –  adequate reactie van het waterschap (geen opvolging). Op 7 juli 2020 heeft ondergetekende van betrokkene een kopiemail mogen ontvangen van een per die datum verzonden mail aan wederom het frontoffice.

Navraag deze week bij betrokkene heeft ondergetekende geleerd dat er nog geen opvolging heeft plaatsgevonden. Bij een bezoek ter plaatse kon ik waarnemen dat er vraagtekens zijn te stellen bij het nabuurschap c.q. het gebruik van het perceel in bezit van het waterschap.

Gedane zaken nemen geen keer. Maar de recente benadering van het frontoffice verdient wel een adequate opvolging.

Nu heeft de bewoner/eigenaar van de aangrenzende gronden het gevoel dat de pachter van het waterschapsperceel systematisch bezig is de kavelgrens (door wijze van ploegen) en de aangrenzende greppel te verplaatsen/dempen en heeft de bewoner steeds meer moeite het onderhoud van zijn deel van de oever op een gepaste wijze te verrichten.  

Ondergetekende verzoekt uw DB de zorgplicht als perceelseigenaar serieus te nemen en de vraag in ogenschouw te nemen of het gebruik van een pachter van het perceel recht doet aan goed nabuurschap.

  • Op welke wijze controleert het waterschap het gebruik van verpachte gronden in relatie tot haar buren?
  • Is de huidige visuele perceelindeling/gebruik in overeenstemming met de kadastrale eigendomsrechten?
  • Is de waarneming van de zuiderbuur dat de noordelijke oever van de scheidingsgreppel de afgelopen vijf jaar decimeters verplaatst is juist?

Mijn advies: ga op ambtelijk niveau eens praten met de zuiderbuur en kom nu wel de beloften tot een inhoudelijke opvolging na en kijk wat met de eerdere (2016) mails/contactformulier d.d.16-01-2016 14.45 uur is gebeurd. Gedane zaken nemen geen keer maar we kunnen er wel van leren.

 

In afwachting van uw reactie,

hoogachtend,

 

L.H. van der Kallen.

 

 


MEEBETALEN

 


| 03-08-2020 |

 

De Unie van waterschappen is aan het nadenken over nieuwe voorstellen tot aanpassing van de heffingen ter bekostiging van de werkzaamheden van de waterschappen. Ik schreef daar in 2018 al eens over. Voor (goede) Ideeën daaromtrent is het soms goed om eens naar het verleden te kijken. Recent schreef ik over het betalen voor het vasthouden van water door de latere gebruikers daarvan in de zeventiende eeuw.
 
Het lijkt wel of het een wet van Meden en Perzen is dat het bovenstroomse gebied altijd kosteloos mag lozen op het benedenstroomse. Immers het is een ‘natuurlijke’ gang van zaken dat water naar beneden stroomt. Daar dachten ze in vroeger tijden anders over.
 
Zo is het leerzaam het verslag “Informatie roerende den Verdroncken Waert in Zuijthollant anno 1521” te lezen van de in opdracht van Keizer Karel V ingestelde onderzoekscommissie naar het feitelijke gebruik van het gebied van de in 1421 tijdens de Sint-Elisabethsvloed ondergelopen Grote Waard waarvan circa 387 vierkante kilometer van de 543 vierkante kilometer grote polder aan het water was prijsgegeven. Frederik van Renesse, Jasper Lievensz., Vincent Cornelisz., Thielman van Dullekom en Jacob Stalpaert maakten werk van hun opdracht en namen getuigenissen op van 242 personen teneinde helder te krijgen over “wie deed wat waar, en wie betaalde voor dat gebruik aan wie?” De achterliggende reden was dat de Keizer wilde weten wat hem toekwam, of – anders geformuleerd – wat van hem werd “gestolen” en door wie?
 
In die tijden werd betaald in harde pecunia (geld), goederen (opbrengsten van het land, de jacht of de visserij) en diensten (arbeid).
Zo blijkt uit het verslag dat Heusden en Oosterhout – hoewel gelegen buiten de Grote Waard – een sluis onderhielden die water loosde vanuit de Grote Waard als vergoeding voor het water dat uit hun gebied werd geloosd op de Grote waard. Uit een verklaring (nummer 146) van Wouter Loer Wouterszoen te Besoijen en de verwijzing naar een oorkonde van 1415 blijkt helder dat de graaf van Holland de ingezetenen van het Brabantse Waalwijk, Baardwijk, Drunen, Nieuwkuik en Onsenoort opdracht geeft hun deel van de ‘Heidijk’ – als onderdeel van de zuidelijke dijkkring van de Grote Waard – goed te onderhouden ‘om die van verderfelycke scade voort te behoeden’. Zouden zij in gebreke blijven dan konden zij afwatering van hun landen via het lager gelegen Hollandse gebied wel vergeten ( Van Mieris, Groot Charterboek). De commissie had bijzondere aandacht voor de kwestie van de afwatering van Brabants water naar Hollands gebied, waarbij het goed is te bedenken dat de grens tussen het gebied onder de graven van Holland en de graaf van Nassau voor het Brabantse gebied een andere was dan nu. Hoewel keizer Karel V hun beider leenheer/landsheer was, waren de financiële belangen van hun beiden bepalend voor hun afspraken.
 
Kortom voor afwateren werd betaald!
 
Wat ook leerzaam was dat het ontlopen van wat des ‘keizers’ was van alle tijden is. De commissie was ingesteld om de boekhouding, leenrechten, claims en de onderbouwing van de claims helder te krijgen. Voor gebruik moest wel betaald worden. En net als nu als er vele jaren (circa 80) een potje was gemaakt van handhaven (in termen van nu “gedoogd”) was er veel recht te zetten. Het stuk is het lezen meer dan waard. Het is te vinden in het boek ‘Nijet dan water ende wolcken’  uitgegeven door de stichting Zuidelijk Historisch Contact Tilburg in 2009 (ISBN 978-90-70641-89-4).

Louis van der Kallen

 


OVER WATER 185: OVER RESERVOIRS/ HOUWERS

 


| 31-07-2020 |

 

Recent schreef ik over de toenemende droogte in Nederland. In 2018 schreef ik over de toen voorliggende voorstellen van de Unie van Waterschappen tot aanpassing van de heffingen ter bekostiging van de werkzaamheden van de waterschappen. Ook nu speelt de discussie over wat mag water – waar de waterschappen verantwoordelijk voor zijn – kosten.
 
Water conserveren voor droge periodes zal in de komende tientallen jaren zeker meer aandacht gaan vragen bij het waterbeheer door waterschappen en gemeenten. Dan komt ook altijd de vraag op: “wie zal dat betalen?”
 
Zoals vaker is er niets nieuws onder de zon. Ook vraagstukken als droogte en waterconservering en de daaraan verbonden kosten speelden eerder in het waterbeheer in den lande. Water heeft en had een grote economische waarde. Tal van activiteiten zijn onmogelijk of minder efficiënt met een teveel of te weinig aan water. Dat speelde vroeger ook al.
 
Zo verhuurde de abt van de abdij Tongerlo vanaf 1669 het gebruik van het ten zuiden van Nieuwmoer verzamelde water aan de moerlieden van het Royale Moer onder Zundert. Het beheer van een spui, en daarmee van de watertoevoer werd overgelaten aan een belanghebbende. De abdij ontving daar voor 10 dukatons per jaar. Twintig jaar later werd in een nieuwe overeenkomst de prijs verlaagd naar 5 dukatons per jaar. In 1693 werd de huur opgezegd.
 
Het was niet ongebruikelijk dat ook voor militaire doeleinden reservoirs (houwers) aangelegd werden. Bijvoorbeeld om de inundatievelden snel onder water te kunnen zetten wanneer de vesting werd bedreigd. Bergen op Zoom kende deze houwers ook langs de Bergse Moervaart.
 
Ook bij een ‘nieuwe’ discussie en ‘nieuwe’ behoefte loont het soms om even in de analen te kijken. We kunnen van de geschiedenis vaak wat leren. Water is nooit gratis geweest!

 

Louis van der Kallen

 


APOCALYPS

 


| 31-07-2020 |

 

We leven in roerige tijden met vele plagen. Aan de nachtelijke hemel een komeet. Neowise komt langs, in vroeger eeuwen geduid als een boodschapper van het kwaad. Een wereld wijde pandemie overheerst de dagelijkse media, in vroeger tijden geduid als een uiting van de toorn van God. Droogte teistert de landen. Het klimaat veranderd. Uitingen van onrust grijpen om zich heen door sommigen geduid als komende revolutie. In vele ‘sociale’ media verschijnen afbeeldingen van ‘duivelse’ (wereld) leiders. Wereldmachten lijken elkaar naar het leven te staan. De honger in de wereld neemt toe en de economie is wereld wijd in een neergang terechtgekomen, die zijn gelijke in de geschiedenis niet kent.

Op zevenentwintigjarige leeftijd gaf de Neurenbergse goudsmidszoon Albrecht Dürer zijn ‘Grote Boek’ gewijd aan de “Apocalypse” uit. Het maakte hem wereld beroemd. 14 houtsneden van ongekende klasse.
Zelf ben ik onder de indruk van een aantal van die houtsneden zoals die waarbij de engel Michaël samen met drie andere engelen de draken uit de hemelen verdrijft. Ik heb ook nog wel een hedendaags klusje voor die vier. Ik wil ze de weg naar het Witte Huis of het Palácio do Planalto wel wijzen. Zelf heb ik het meest met de zesde houtsnede in het boek waar ‘de rampen los breken’. Met een Arend die krijsend de wereld met een “wee, wee, wee” lijkt te waarschuwen. Met zeven engelen, die op bazuinen blazen, die de wereld alarmeren. Waar schepen vergaan en een vuurspugende berg die de wereld in vuur en vlam zet en de ster ‘Absinth’ die met alsem de waterbronnen vergiftigd.

Als bestuurder ben ik al vele jaren betrokken bij het waterbeheer. Mij spreekt de symboliek van dit alles mij aan. De wateren van deze wereld worden sluipende wijze vergiftigd en verzuurd met gifstoffen, met plastic, met hormonen, met koolzuurgas, met radioactieve stoffen enzovoort. Terwijl water een levensvoorwaarde is. Voorwaar een wee, wee, wee waard.

 

Louis van der Kallen.


DROOGTE EN (DRINK)WATER


 

Het jaar 2020 lijkt net als de voorgaande twee jaren een relatief droog jaar te worden. Er wordt veel over geschreven en gesproken in de media. Zelfs wordt de ‘noodklok’ geluid over ons drinkwater. Als liefhebber van alles wat met water te maken heeft, vind ik dat terecht, vermakelijk, heel goed en soms ergerlijk. Wat mij keer op keer opvalt is het chronische gebrek aan kennis. Zelfs zich meteoroloog noemende televisiefiguren en de ‘serieuze’ schrijvende media zoals de Volkskrant of de NRC geven blijken niet verder te kunnen kijken dan wat Google hun presenteert. Wat niet op internet eenvoudig toegankelijk is, lijkt niet te bestaan. Of komt het dat het de gewoonte is geworden nieuws te framen? Bijvoorbeeld om klimaatontkenners de wind uit de zeilen te nemen. Ik ben overigens geen klimaatontkenner; ik weet heel goed dat het klimaat verandert door menselijk ingrijpen.

Alexander von Humboldt verbond voor het eerst in 1800, tijdens zijn reis door Zuid-Amerika het menselijk handelen met veranderingen in de natuur en de mogelijke invloed op de atmosfeer en daarmee op het klimaat door ontbossingen. In 1831, na zijn reis door Rusland en Siberië, stelde hij dat de door de mensheid veroorzaakte vernietiging van de bossen lange termijneffecten veroorzaakt op het klimaat. Hij verwees daarbij niet alleen naar ontbossingen, maar ook naar grootschalige irrigaties en naar de grote hoeveelheden stoom en gas, geproduceerd in industriële complexen. Alexander von Humboldt was zijn tijd ver vooruit. Des te verbijsterender is het dat er heden ten dage nog politici zijn die de mede door de mens veroorzaakte klimaatveranderingen ontkennen.

Onkunde, gemakzucht of framing het mag niet zo zijn dat het publiek feiten onthouden worden. Het lijkt wel of journalisten in Nederland allemaal gebruik maken van dezelfde foute bronnen of gegevens en deze van elkaar – zonder controle op juistheid – overnemen. Een steeds terugkerende ‘misser’ is dat 1976 als recordjaar wordt aangeduid, als het over droogte in Nederland gaat. 1976 was met een gemiddelde neerslag in Nederland van 536,3 mm een stevig droog jaar. Maar 1921 was met een gemiddelde neerslag in Nederland van 387,3 mm ruim 27 % droger. Ook de periode januari t/m mei was 1921 aanzienlijk droger dan 1976. Hoezo 1976 een recordjaar?

Het klimaat kent veel variaties. Helder is dat het klimaat aan het veranderen is, als je naar de trends kijkt. Framing om dat bewustzijn er bij serieuze politici in te krijgen is niet nodig. De feiten spreken voor zich.

Wat we nu waarnemen aan klimaatveranderingen is reeds vele jaren geleden voorspeld. Niet alleen door Alexander von Humboldt maar ook door Nederlandse onderzoekers die in opdracht van de regeringen van toen onderzoek deden en rapporten schreven waar de politiek van toen echter geen boodschap aan had. Waarom zou je ook beleid maken dat 100 jaar vooruit dacht?

Nu wordt de schuld van de verdroging en verzilting gegeven aan zaken die we niet of nauwelijks kunnen beïnvloeden zoals de klimaatverandering en de stijgende zeespiegel. Maar is dat het werkelijke of hele verhaal? Ik weet zeker van niet! Reeds in de rapporten: “De toekomstige drinkwatervoorziening van Nederland van de centrale commissie voor drinkwatervoorziening 1965” en “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968, wordt nadrukkelijk een andere oorzaak van verdroging en verzilting in beeld gebracht. Enerzijds logisch, want de klimaatverandering en de zeespiegelstijging waren nog niet politiek aan de orde laat staan de tunnelvisie op dit punt. Natuurlijk spelen de klimaatverandering en de zeespiegelstijging een rol maar als de grootste oorzaak toen werd een andere schuldige aan gewezen: de veranderingen rond de Nieuwe Waterweg! En daarmee de toename van het aantal kubieke meters zoetwater dat per seconde ongebruikt in zee stroomt tot wel 800 m3 toe.

Vanaf eind vijftiger jaren van de vorige eeuw tot 1968 zijn er belangrijke ontwikkelingen geweest die de zoetwatervraag om de verzilting via de Nieuwe waterweg tegen te gaan hebben doen toenemen van circa 300 m3/s naar circa 700/800 m3/s. De uitbreiding van het havenareaal (Europoort, Botlekhavens, Eemhaven) en de verdieping van de vaarweg naar deze havens, alsmede de verdieping van de oliegeul vanuit zee naar de monding van de Nieuwe Waterweg hebben het vloedvolume toen enorm doen toenemen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de rivier zich aangepast heeft aan het toegenomen getijvolume op het traject van de rivier tussen de mond en de desbetreffende havens. Hierdoor ontstond een verdieping van de rivier in de periode 1958/1964 van circa 2 meter door een proces van terug schrijdende erosie op het traject Hoek van Holland – Maassluis. De verwachting in 1968 was dat dit proces voort zou gaan. Als aanpassing op dit proces werd de norm van het chloridegehalte ter hoogte van de Parkhaven (300mg/l) losgelaten en de toetsingsplek werd verlegd naar de mond van de Hollandsche IJssel en het advies gegeven: “de bodem van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg te verhogen en vast te leggen.” (Bron: “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968).

Wie zijn de slachtoffers van deze zoetwaterhonger van de Nieuwe Waterweg. De boeren en tuinders van Zuid-Holland, Zeeland en West-Brabant en de drinkwaterleidingbedrijven in laag Nederland en daarmee alle consumenten van dat drinkwater. Zij lijden de schades veroorzaakt door de verzilting in de vorm van mindere opbrengsten en hogere kosten. Natuurlijk erken ik dat Rotterdam en zijn havens voor de BV Nederland van onschatbare waarde zijn. Maar het jaar na jaar afwentelen van de verziltingproblemen op boeren, tuinders en drinkwaterbedrijven en het laten verzilten van zoete natuurgebieden zoals laagveenmoerassen kan niet blijven voortduren. Het gat dat de Nieuwe Waterweg heet, moet vergaand gedicht worden. Door sluizen die, als er gebrek is aan zoet water, geschut kunnen worden en door maatregelen, die al in 1965 en 1968 werden genoemd als alternatieven, zoals het verhogen/vastleggen van de bodem van de Nieuwe Waterweg eventueel met een drempel en luchtbellenschermen, die nu nog steeds als innovatief door Rijkswaterstaat worden betiteld maar in 1968 al in de grote schutsluizen te IJmuiden werden gebruikt (bron: pagina 33 “De waterhuishouding van Nederland”).

Ons Water heeft al jaren de wens te komen tot een sluizencomplex in de Nieuwe Waterweg. Zo schreef Ons Water in april 2009 een brief aan de Tweede Kamer met onder andere de tekst: “Geachte volksvertegenwoordigers, bezint eer gij begint met maatregelen die grote, niet te overziene gevolgen hebben voor onze land- en tuinbouw, drinkwatervoorziening en industrie en daarmee voor het economisch fundament van onze samenleving. Bekijk of andere meer duurzame oplossingen geen alternatieven bieden en tegelijkertijd de zoetwatervoorziening voor alle belanghebbenden zeker stellen. Geen uitvoering van het Kierbesluit en geen verzilting van het Volkerak-Zoommeer. Pak het ‘lek’ op de Nieuwe Waterweg aan. Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen.”

Maar er zijn ook waarschuwingen van latere datum. Na de hoge waterstanden in de jaren negentig is er een commissie aan de slag gegaan om integraal het gewenste waterbeheer voor de 21e eeuw in beeld te brengen, te weten de commissie Tielrooij, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen. In een betoog, dat ik als statenlid in 2003 hield, ging ik in op de rapportage van de commissie Tielrooij

De rapportage van die commissie “waterbeheer voor de 21e eeuw (WB21)” (.pdf) gaat niet alleen over een teveel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water. Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij. Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur. Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen. De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw. De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

WB21 gaf duidelijk aan dat er zoetwater tekort dreigde voor grote delen van het beneden rivierengebied. “De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat. Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletsjers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer. Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, Overijssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, waarop we als drie provincies geen invloed hebben, maar die wel duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.” Aldus mijn betoog in 2003.

Het wordt tijd dat de landelijke politiek zijn werk gaat doen en door krijgt dat vanaf eind jaren vijftig van de vorige eeuw de rest van Nederland gebruikt wordt als zoetwaterleverancier voor de eeuwig hongerige Nieuwe Waterweg. Rotterdam moet ophouden de problemen die haar havenactiviteiten veroorzaken af te wentelen op de rest van Nederland.

Eerder schreef ik het artikel “de honger naar zoet water” met daarin een advies uit 1968: “de bodem van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg te verhogen en vast te leggen.”

En dan liggen er nog de motie Geurts uit november 2014 en de brief van de deskundigen: Ir. F. Spaargaren, Prof. Ir. K. d’Angremond, Ir. A.J. Hoekstra, Ir. J.H. van Oorschot, Ing. C.J. Vroege en Prof. Drs. Ir. H. Vrijling, met een helder advies: “Wij zijn van oordeel dat voor het verzekeren van de gewenste veiligheid, een robuuste zoetwatervoorziening en het tegengaan van verdere verzilting, de sluizen in 2050 dienen te zijn gerealiseerd. Gezien de lange procedure tijd en de bouwtijd moet ons inziens rond 2020 een principe beslissing worden genomen.”

De laatste twee zomers en mogelijk vele toekomstige zullen steeds meer gaan lijken op De hondsdagen van 1976“. Tevens wordt duidelijk dat het verzilten van het Volkerak-Zoommeer systeem het domste is wat denkbaar is. Nu kan dit zoete water nog gebruikt worden door de landbouw in grote delen van West-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland. Wel dient dan de sluipende verzilting snel gestopt te worden door doorspoelen en door het reeds decennia uitgestelde onderhoud aan de sluizen omgaand ter hand te nemen, zodat deze rijke bron van zoete welvaart behouden blijft. De droogte laat ook zien dat het gat, dat Nieuwe Waterweg heet en circa 800 kubieke meter zoet water per seconde verspilt, gedicht moet worden. De honger naar zoet water moet gestild worden door nu eindelijk te gaan werken aan sluizen in de Nieuwe Waterweg die bij een oplopend tekort aan zoet water gedicht kunnen worden.

De droogte van nu is niet uitzonderlijk en is reeds vele jaren voorspeld. Alleen de politiek kiest er al jaren voor niet te luisteren naar de deskundigen die al jaren aan geven wat zou moeten gebeuren. Dat kan en moet veranderen!

 

Louis van der Kallen

 


STUDIEMATERIAAL: DUIKERS


Bergen op Zoom, 20 januari 2020

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

BETREFT: DUIKERS, KENMERK W 20001

 

Geacht Dagelijks bestuur,

 

Als lid van uw Algemeen Bestuur maak ik mij al jaren sterk voor behoud van ons cultureel (water) erfgoed. Ondergetekende constateert, bij beschouwingen in het veld, dat onze duikers vrijwel altijd van beton zijn of van asbestcement.

Ik wil graag dat waterbouw studenten ook in het veld nog de geschiedenis van hun vak kunnen aanschouwen. En dat duikers van gegoten ijzer, plaat staal, Armco staal of metselwerk als studiemateriaal in het veld nog herkenbaar blijven en bezichtigd kunnen worden.

Ik zou graag een overzicht ontvangen waar duikers van deze vier materialen nog in ons werkgebied te vinden zijn. Is dit mogelijk?

Ik vraag uw bestuur tevens: wat uw bestuur kan en bereid is te doen om enkele duikers van deze typen/materialen te behouden en toegankelijk te maken/houden voor toekomstige generaties weg- en waterbouw studenten.

 

In afwachting van uw reactie,

hoogachtend,

 

L.H. van der Kallen.

 

 


VRAGEN WATERBEHEER, KENMERK W 19006


Bergen op Zoom, 2 december 2019

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

BETREFT: VRAGEN WATERBEHEER, KENMERK W 19006

 

Geacht Dagelijks bestuur,

 

Recent heb ik bij het Dagelijks Bestuur van het waterschap Brabantse Delta aandacht gevraagd voor de situatie rond het Drongelens Kanaal.

Bij ondergetekende zijn een aantal vragen binnengekomen omtrent het beheer en een vergunningverlening rond het water dat in Bergen op Zoom ingesloten wordt door de straten Sint-Jacobsschelp, Nonnetje, Strandgaper en de Markiezaatsweg.

  • Welke overheid beheert het betrokken water?

  • Wie beheert de oevers van het betrokken water?

  • Wie is eigenaar van het betrokken water en de oever langs de Markiezaatsweg?

  • Zijn er, vanuit het waterschap, (behoudens een werkstrook) bezwaren om bomen te planten op de oever langs de Markiezaatsweg?

  • Het waterschap heeft een vergunning verleend voor de bouw van vlonders op de oever van het betrokken water langs het gebouw ‘het Nonnetje’. Het ontwerp van die vlonders is zodanig dat ze over de oeverbeschoeiing steken. Ondergetekende verkeer in de veronderstelling dat dergelijke vlonders efficiënt onderhoud van het water en de oevers hinderen. Hoe is dan een vergunningverlening voor dergelijke overstekende vlonders te rijmen met het waterschapbeleid, c.q. het steven van het waterschap tot een efficiënt water en oeverbeheer?

De informatie van ondergetekende is, dat het waterpeil in de Ligne (tussen Fort Pinssen en Vrederust) opzettelijk/kunstmatig is verlaagd. Dit in een gebied waar het waterschap veel geld en moeite heeft gedaan het gebied te vernatten. Het lage waterpeil heeft consequenties voor de biodiversiteit en het aanzicht van de waterlinie. Ook moeten de grachten rond Fort de Roovere nu regelmatig opgevuld worden middels een tractor met pomp. Een dergelijke actie kost vermoedelijk honderden euro’s per keer en is niet duurzaam. Het gebied is nu droger dan gewenst.

  • Waarom is besloten het waterpeil in de Ligne opzettelijk/kunstmatig te verlagen?

  • Wat zijn de motieven tot deze verlaging?

  • Hoe is de verlaging te rijmen met de vernattingsdoelstellingen van het gebied?

  • Hoe past de verlaging in de kwaliteitsdoelstellingen van de waterlinie?

  • Wat kost de herhaaldelijk pomp activiteit rond de grachten van Fort Roovere en wie draagt daarvan de kosten?

In afwachting van uw reactie,

hoogachtend,

 

L.H. van der Kallen.

 

 


REGIE GS EXOTEN/BEVERS/WATERVEILIGHEID, KENMERK W19005


Bergen op Zoom, 7 oktober 2019

 

Aan het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord Brabant

Per e-mail

 

REGIE GS EXOTEN/BEVERS/WATERVEILIGHEID, KENMERK W19005

 

Geacht College,

 

Recent heb ik bij het Dagelijks Bestuur van het waterschap Brabantse Delta aandacht gevraagd voor de situatie rond het Drongelens Kanaal.

Al meer dan acht jaar voldoet de westelijke dijk nabij Waalwijk niet aan de normen. Wat er nu bij komt is dat er zich in de eerste 200 meter vanaf de Bovenlandse sluis (verder heb ik de dijk niet bekeken) minimaal twee beverburchten bevinden die de veiligheid van het achterliggende gebied verder ondergraaft. Zie in de voorstaande link de foto’s. Ik constateer bij beherende overheden een grote terughoudendheid als het gaat om ingrijpen in situaties waarbij enerzijds de waterveiligheid in het geding is en anderzijds een beschermde diersoort zoals de bever aan de orde is. In gesprekken hierover wordt verwezen naar de vermeende afwezigheid van de ‘regiorol’ van de provincies. Ik kan als burger noch als beleidmaker ontdekken wat in deze de rol van de provincies is of zou moeten zijn. Dezelfde klacht, of misschien misplaatst excuus hoor ik als het gaat over de bestrijding van exoten.

Is er een ‘regierol’ van de provincie? Zo ja, wat is deze en hoe krijgt die in een concreet geval (bevers en de dijk van het Drongelens Kanaal) vorm? Zo nee, ligt hier niet een taak van de provincie als toezichthouder?

 

In afwachting van uw reactie,

hoogachtend,

 

L.H. van der Kallen.

 

 


GEVAARLIJKE SITUATIE DRONGELENS KANAAL


Bergen op Zoom, 30 september 2019

 

Aan het Dagelijks Bestuur van Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Betreft: Situatie Drongelens Kanaal, kenmerk W 19004.

 

Geacht Dagelijks bestuur,

 

Eind juli heb ik middels een filmpje aandacht gevraagd voor de al vanaf 2011 slepende kwestie van de noodzakelijke verbetering van de dijk langs het Drongelens Kanaal nabij Waalwijk.

Ik kreeg toen via de secretaris/directeur te horen dat de overdrachtsgesprekken met Rijkswaterstaat in een afrondende fase waren. Nu hoor ik dat al vele jaren eerst als lid van het DB en nu als AB lid. Dus ik geloof er niet meer zo in. Recent ben ik weer ter plaatse wezen kijken nadat bestuursleden van de vis club mij over de schades aan de dijk hadden aangesproken.
Lopende vanaf de Bovenlandse sluis is het binnen enkele honderden meters al duidelijk de dijk is in verval. De westeroever is op sommige plaatsen al bijna een meter afgekalfd. De grasmat is verre van optimaal en op tal van plaatsen zijn beversporen te zien en een verbijsterd aantal gaten van ingestorte toegangsgangen van minimaal 2 beverburchten. Zie deels separaat toegezonden 8 foto’s.

Hier is afwachten of Rijkswaterstaat ooit tot rede komt niet meer acceptabel. Dit vergt een aanpak en desnoods het aan de schandpaal nagelen van de verantwoordelijken bij Rijkswaterstaat.

 

In afwachting van uw reactie,

hoogachtend,

 

L.H. van der Kallen.

 


ZONNEPARK EVERTKREEKWEG ROOSENDAAL

 


Bergen op Zoom, 2 september 2019

 

Aan het Dagelijks Bestuur van Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Betreft: Het project zonnepark Evertkreekweg te Roosendaal, kenmerk W 19003

 

Geacht Dagelijks bestuur,

 

De gemeente Roosendaal is voornemens om een verklaring van geen bedenkingen af te geven voor het Zonnepark Evertkreekweg.

  • In het landschapsontwikkelingsplan “De Zoom van West-Brabant” is ter plekke een beekzone ingetekend.

  • Deze beekzone is in het Bestemmingsplan Buitengebied Roosendaal – Nispen aangegeven als een beschermingszone.

  • In de herziene beleidsvisie Zonne-energie wordt op pagina 30 de beekzone, zoals aangegeven in het landschapsontwikkelingsplan, aangegeven als beekdal.

  • In artikel 14 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant (VR) is onderhavig gebied bestemd als reservering waterberging.

  • De aangevraagde omgevingsvergunning betekend feitelijk een afwijking van het bestemmingsplan.

Het is, naar mijn gevoelen, onwenselijk om in beekdalen zonneparken te realiseren in een strook van minimaal 100 meter aan weerszijden van een beek c.q in een gebied dat in de VR is aangeduid als “reservering waterberging”.

In de meeste bestemmingsplannen/landschapsbeleidsvisies van de gemeenten in ons werkgebied is een 100 meter strook als te beschermen zone ook opgenomen.

  • Wat is in deze de positie van het waterschap?

  • Is het waterschap om advies gevraagd?

  • Vindt het DB deze invulling van een gebied, dat aangewezen is als “reservering waterberging”, gezien de klimaatontwikkelingen, wenselijk c.q. acceptabel?

  • Is de eventuele mening van uw DB in deze kenbaar gemaakt aan de gemeente Roosendaal?

  • Is het mogelijk om een beschermingszone rond een beek te vrijwaren van bouwwerken als zonneparken, bijvoorbeeld via de keur?

 

In afwachting van uw reactie,

hoogachtend,

 

L.H. van der Kallen.