Water in combinatie met muggen die ziekten overbrengen zijn al eeuwen een probleem in Nederland en nu rukt er een voor ons nieuw muggenrisico op! Het westnijlvirus wordt sinds kort gevonden in Nederland. En net als in het midden van de vorige eeuw kunnen we weer dood gaan aan een steek van de gewone huissteekmug! In de vorige eeuw was het malaria dat slachtoffers maakte. Ik schreef er eerder over.
Het westnijlvirus behoort tot de Flavi-virussen die tal van nare (tropische) ziekten veroorzaken zoals gele koorts, knokkelkoorts en Zika. Vogels zoals de huismus en de koolmees kunnen drager zijn en het virus via een mug overdragen op de mens. Er is nog geen goede behandeling voor een westnijlinfectie, laat staan een vaccin!
Het wordt tijd dat het publiek meegenomen wordt in beperking van de voortplanting van muggen. Muggen planten zich graag voort in tijdelijk stilstaand water met weinig natuurlijke vijanden. Door steeds vaker droogvallende wateren verdwijnen vissen en amfibieën en daarmee de eters van de muggenlarven. Veel tuinen bevatten veel broedplaatsen. Niet optimaal geïnstalleerde regentonnen, putjes onder buitenkranen, verstopte dakgoten, lege plantenpotten of lekschoteltjes, zwembadjes, asbakken, niet goed afgevulde autobanden die als bloemperk worden gebruikt, waxinelicht-houders enzovoort.
Ook voor beheerders van de open rioolsystemen is er werk te doen. Kijk hoe rioolputten minder aantrekkelijk voor muggen kunnen worden. Ook waterschappen zullen nu moeten bedenken hoe de natuurlijke vijanden van muggen meer blijvende kansen krijgen in ons systeem.
Als we er nu niet mee aan de slag gaan, verliezen we kostbare tijd en slapen we straks allemaal onder de klamboe en krijgen de verkopers van horren veel werk. Ook wordt ontspannen op het terras zitten een stukje spannender als we daar mee een, in potentie, dodelijke ziekte kunnen oplopen.
Ook de afgelopen week stond in het kader van de onderhandelingen over een nieuw bestuursakkoord en over de aard en samenstelling van een nieuw dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta. Maandagavond (8 april) had ik op suggestie van de informateur/formateur (Huub Hieltjes) een gesprek met Anco Sneep, de onderhandelaar namens de VVD, de winnaar met vijf zetels van de verkiezingen. Omdat de combinatie Ons Water/West-Brabant Waterbreed in het nieuwe Algemeen Bestuur (AB) de grootste fractie gaat vormen (zeven zetels) en Ons Water de tweede partij in grootte is achtte de informateur/formateur het wenselijk dat de kou tussen Ons Water en de VVD uit de lucht zou gaan. Het was een goed gesprek, waarin ik helder heb gemaakt wat Ons Water wil. Het waren nuttige twee uren. Vanuit een bewust omgaan met de middelen moet er een omslag komen naar de (nieuwe) uitdagingen. Ik heb op een aantal punten aangegeven wat er, naar mijn inzichten, zou moeten gebeuren. Het betreft o.a.: de aanpak van het achterstallig onderhoud/investeringen van/in de zuiveringen en het inlopen van de baggerachterstanden. Ook moet er op korte termijn meer inspanningen komen o.a. richting de Unie over de noodzakelijke inspanning rond de KRW. Wat is technisch haalbaar (dus moet) en wat is met de beste wil ter wereld niet haalbaar (dus moeten de doelstellingen daarop worden aangepast). Ook is mijn wens dat de portefeuille Financiën/Zuiveren, in het DB, uit elkaar wordt gehaald. Om meer evenwicht in het DB te krijgen.
Ik heb onderbouwd dat ‘de taken goed doen’ belangrijk is om de ‘opheffing bepleiters’ de wind uit de zeilen te nemen. Naar mijn informatie is de opheffingsdiscussie binnen de grote landelijke partijen verre van afgelopen. Ook zijn er binnen de landelijke partijen ideeën van een verdere opschaling van de waterschappen. Ik zie in dat kader veel parallellen met de ondergang van de regionale Kamers van Koophandel die uiteindelijk ontdaan werden van delen van hun taken en uiteindelijk in 2014 feitelijk werden genationaliseerd en ondergebracht bij het ministerie van Economische Zaken als ‘zelfstandig’ bestuursorgaan waarvan het bestuur benoemd wordt door de Minister (zie over water 177).
Veel landelijke politici snappen niets van de vaak grote tariefverschillen tussen de waterschappen. De zeeklei waterschappen in Zuid- en Noord-Holland zijn soms drie keer zo duur als waterschappen op de hoge zandgronden. De regionale waterschappen opheffen en bijvoorbeeld onderbrengen in een landelijk ‘zelfstandig’ bestuursorgaan, waarvan het bestuur benoemd wordt door de Minister, zou voor de randstedelingen een halvering van de waterschapsbelastingen op kunnen leveren, terwijl de mensen die wonen in de voormalige Generaliteitslanden (Noord-Brabant en Limburg) dan circa twee keer zoveel zouden moeten gaan betalen. Ook een verdere opschaling van de waterschappen kan grote gevolgen hebben voor de tarieven. Zo weet ik dat er binnen twee landelijke partijen gedacht wordt aan opschaling waarbij onder andere gedacht wordt aan de vorming van de delta waterschap bestaande uit de Brabantse Delta, Schelde Stromen, de Hollandse Delta, en de hoogheemraadschappen Delfland en Schieland en de Krimpenerwaard. Ik wil niemand bang maken maar, als uitgegaan wordt van de inwonergegevens en tarieven uit het Unie rapport “waterschapsbelastingen: klaar voor de toekomst”, komt er, na enig rekenwerk, uit dat de tarieven voor de inwoners van wat nu de Brabantse Delta dan met 76 % zouden stijgen. Voor de betalers in de categorie ongebouwd in ons waterschap gaan de tarieven dan met ruim 47 % omhoog. Tegelijkertijd dalen de tarieven dan fors in de drie Zuid-Hollandse waterschappen. Opheffing, maar ook een verdere opschaling, zou desastreus zijn voor de tarieven in wat nu het waterschap Brabantse Delta is. Die zorg is voor mij een voorname drijfveer in mijn aanpak van deze onderhandelingen. Voor wie meer wil weten over de opschalingsgeschiedenis van de waterschappen, van circa 3500 in 1850 naar 21 nu, lees dan een artikel wat Ons Water in april 2018 daarover publiceerde.
Na het gesprek heb ik het gevoel dat ‘de taken goed doen’ om de ‘opheffing bepleiters’ de wind uit de zeilen te nemen nu ook bij de VVD leider is binnengekomen. De inhoud van de twee onderhandelingsronden van deze week over het nieuwe bestuursakkoord waren een bevestiging van dat gevoel. Inhoud geven aan het bewustzijn de taken goed te willen doen kost wel geld. Als de inzet wordt de achterstanden bij zuiveren weg te willen werken en alleen de baggerachterstanden van vaarwegen weg te werken, is er zelfs bij tariefsverhogingen van 2,5 % bovenop de inflatie (het beleid van de afgelopen jaren) geen geld voor echt (nieuw) beleid. Het oude financiële beleid voortzetten is al een stevige breuk met de verkiezingsbeloften van veel partijen. Gezien de nieuwe opgaven, zoals klimaatadaptatie, is er ondanks de betere sfeer nog een onderhandelingsweg te gaan. Ons Water is bereid voortzetting van het oude DB te ondersteunen mits er een nieuw bestuursakkoord komt dat inhoud geeft aan de nieuwe uitdagingen. Maar zal kritisch zijn en een nieuw DB beoordelen op haar daden. Want Ons Water wil de veranderingen naar meer inhoud en minder gelddiscussies wel zien.
In de laatste onderhandelingsronde van afgelopen week heb ik wel een steen in het water gegooid. Al sinds mensenheugenis doet het waterschap Brabantse Delta het vaarwegbeheer op rivieren als De Mark/Dintel en de Vliet. Dat is eigenlijk een taak van de provincie. Nu staan er ten behoeve van de vaarwegbeheer veel investeringen op de rol. Ons Water vindt dat de provincie de benodigde gelden eigenlijk één op één moet bekostigen. Namens Ons Water heb ik dan ook om meer informatie gevraagd. Wat is de logica dat het waterschap meebetaald aan investeringen in een taak die formeel niet de onze is? Wie is eigenaar van deze rivieren en wie is derhalve onderhoudsplichtig? Dat kan nog een interessante discussie met de provincie worden.
In het uit 2014 stammende OESO-rapport “Water Governance in the Netherlands: Fit for the Future?” werd geconcludeerd dat de organisatie van het Nederlandse waterbeheer goed is geregeld, maar dat het schort aan waterbewustzijn bij de bevolking. De OESO deed de suggestie om economische prikkels in te voeren door vervuilers/gebruikers meer te laten betalen.
Ik stelde over dat rapport in 2014 uitgebreid vragen aan het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta.
Recent is verschenen een advies van de Commissie Aanpassing Belastingstelsel (CAB) met veel voorstellen tot aanpassingen van de waterheffingen. Vervuilers zullen in de toekomst meer verontreinigingsheffing moeten gaan betalen. Ook groepen die direct profijt trekken van het werk van een waterschap kunnen een hogere rekening verwachten. De CAB voorstellen zijn forse veranderingen. Eén van de veranderingen is de introductie van het gebiedsmodel als basis voor kostentoedeling. Besturen krijgen meer mogelijkheden te bepalen wie hoeveel procent van de heffingen betaald. Dat zal in de besturen stevige discussies opleveren en de besluitvorming politieker maken. Want dat gaat echt over wie betaalt wat. Hierbij gaat inkomenspolitiek steeds meer een rol spelen. Iets wat waterschappen, buiten de kwijtscheldingsregelingen, grotendeels buiten de deur hebben weten te houden.
Een andere opvallende consequentie is dat eigenaren van wegen (gemeenten, provincies, rijk en waterschappen) minder watersysteemheffing zullen gaan betalen en eigenaren van natuurterreinen juist meer. De zuiveringsheffing wordt fors veranderend. De hoeveelheid vuil en het aantal kubieke meters aangeleverd water wordt daarin meer bepalend. Bij gezinnen zal het tarief meer naar het aantal leden van het huishouden worden gedifferentieerd. Voor tweepersoonshuishoudens betekent dat een forse daling van de heffing, voor huishoudens met vier en meer dan vier personen gaat dat een forse stijging van de zuiveringsheffing betekenen. In het huidige voorstel worden diffuse verontreinigingsbronnen, zoals die vanuit het verkeer of de landbouw, niet belast met een heffing.
Volgens de Unie van Waterschappen zal de totale lastendruk/belastingopbrengst in het toekomstige stelsel niet veranderen, wel zullen er verschuivingen van lasten optreden tussen de verschillende betalende groepen. Als de huidige voorstellen ongewijzigd worden ingevoerd, kan ieder waterschap zelf bepalen hoe hoog de uiteindelijke heffingen gaan worden. Daarbij kunnen waterschappen maximaal 15% afwijken van de richtlijnen van de Unie van Waterschappen. Het nieuwe stelsel kan naar verwachting op 1 januari 2022 in werking treden.
Ik vind de voorgestelde veranderingen van de heffingen fors. Een tweepersoonshuishouding gaat bijvoorbeeld in mijn eigen waterschap Brabantse Delta 26 % minder zuiveringsheffing betalen. Een vierpersoonshuishouding 46 % meer. Wat er voor natuurgronden meer betaald gaat worden is in de voorstellen niet per waterschap uitgewerkt, maar kan oplopen tot 1500 % meer. Dat is wel heel fors. De vraag is kunnen natuurbeheerders dit soort stijgingen wel aan. Ook voor mijn eigen gemeente Bergen op Zoom, met heel veel bossen in bezit, kan het een dure aangelegenheid worden.
Enige tijd geleden schreef ik over de waterschapslasten voor grondbezitters in het jaar 1844. Toen was de kwaliteit van de grond en daarmee het opbrengend vermogen maatgevend. Mijn eindconclusie toen was: “170 jaar geleden was de heffingsverhouding tussen landbouwgronden en natuurgronden bijna dezelfde als nu. Kijkend naar de CAB voorstellen nu, stel ik mij de vraag: hebben we het al die tijd fout gedaan of is het aanhangen van het kostenveroorzakingsprincipe een rimpeling in de tijd, een modeverschijnsel? Ik voel meer voor het profijtbeginsel in combinatie met het draagkrachtbeginsel. Ik wens de wetgever veel wijsheid toe bij de te maken afwegingen. Zelf leer ik graag van de geschiedenis, omdat ik heb geleerd dat daar veel wijsheid in te vinden is.”
De VVD fractie in de Staten van Brabant laten weer eens een ballonnetje op. Ze willen een onderzoek naar ‘de positieve en negatieve effecten van een eventuele fusie’. Nu ben ik reeds jaren in het waterschapsbestuur actief en heb al veel waterschapfusies meegemaakt.
Toen ik begin jaren negentig begon waren er nog 16 waterschappen in Noord-Brabant, nu nog 3 en een stukje waterschap Rivierenland het voormalige Alm en Biesbosch. Waterschappen hebben een enorm fusietraject doorlopen. Rond 1850 waren er in Nederland ongeveer 3500 waterschappen in 1950 nog circa 2500 en nu nog 22. Minder dan 1 % van het aantal in 1950! Recordhouder is het huidige waterschap Rivierenland dat 474 rechtsvoorgangers kent. Ook in het werkgebied van mijn eigen waterschap Brabantse Delta waren in 1950 nog meer dan 200 waterschapjes. Effect van al die fusies: een meer deskundige organisatie. De fusies waren tot op zekere hoogte ook nodig vanwege de toegenomen taken en de complexiteit daarvan.
Maar de fusies kenden ook een hoge prijs: minder betrokkenheid en gebiedskennis van de bestuurders. Het werden bestuurders op afstand. En nà 2008 vooral politieke bestuurders met vaak bitter weinig kennis over de voor het waterbeheer, in mijn ogen, benodigde (technische-) en gebiedskennis. Maar wat nog erger is, de passie voor het gebied en de bijzondere taken van waterschappen ontbreekt vaak bij politici. Besturen wordt leunen op de kennis van de ambtenaren in plaats van gebaseerd op de eigen kennis en betrokkenheid bij het gebied. De drie waterschappen werken, op de onderdelen dat het een toegevoegde waarde heeft, in termen van geld of kwaliteit, al jaren goed samen. Een fusie levert dan wel de genoemde nadelen op, maar nauwelijks een besparing.
De focus op de waterschappen verbaast mij ook. Kijk eens naar gemeenten. In 1850 waren dat er in Nederland nog circa 1240, in 1950 circa 1000 en nu nog 380. 38 % van het aantal in 1950! Zeeland ging van 113 gemeenten in 1850 naar 101 in 1950 naar 13 nu. 13 % van het aantal in 1950! Noord-Brabant ging van 143 gemeenten in 1950 naar 64 nu. Bijna 45 % van het aantal in 1950! Gezien die gemeentelijke cijfers had ik het veel logischer gevonden als de VVD fractie in de Staten van Brabant voor de gemeenteraadsverkiezingen hadden gevraagd naar ‘de positieve en negatieve effecten van een eventuele fusie’ van de huidige 64 gemeenten. Of gaan er dan teveel bestuurlijke VVD posten verloren?
Zelf ben ik niet z’n voorstander van verdere fusies. De afstand tot de burger wordt alsmaar groter en de kennis van het gebied of de dorpen of stad steeds kleiner. Nu zijn er gemeenten met tientallen dorpen. Ik zou daar nooit raadslid willen zijn. Het bijhouden van wat er leeft is dan, naar mijn inzicht, schier onmogelijk. Toen ik waterschapbestuurder werd van Zoomvliet was ik nog in staat op perceelniveau te weten wat er speelde of wie en hoe er geboerd werd of wat de natuurwaarden waren. Met de opschaling naar het Scheldekwartier werd dat al heel moeilijk, maar je kende de collega bestuurders in de buurt van een perceel nog. Met de komst van het waterschap Brabantse Delta (meer dan 170.000 hectaren groot, meer dan 800.000 inwoners, meer dan 8100 kilometer aan sloten, beken, rivieren in beheer en binnen 21 gemeenten werkzaam) is dat niet meer mogelijk. Dan is passie nodig en liefde voor de taken. In godsnaam: stop nu eens met het oplaten van ballonnen en laat de waterschappen hun werk doen, zodat het veiligheidsniveau, de leefbaarheid en de natuur die aandacht krijgen en houden die nodig is.
In 2014 verscheen de OECD studie “Water Governance in the Netherlands, Fit for the future”. Op 1 juni van dat jaar schreef ik daar een uitgebreide brief over aan het Dagelijks Bestuur van het waterschap Brabantse Delta. Een deel van die brief ging over de kosten van het waterbeheer en over de belastingen die de basis vormen van de financiering van waterschappen.
De OECD stelde onder andere dat de kosten van het totale waterbeheer onvoldoende transparant inzichtelijk zijn en dat harmonisatie van de verslaglegging hierbij behulpzaam kan zijn. Ikzelf stelde, mede op basis van de OECD studie, dat de waterschappen vaak geconfronteerd worden met kosten die feitelijk door de besluiten van andere overheden veroorzaakt worden en dat deze kosten geen rol spelen bij de besluitvorming binnen deze overheden. Hierbij is het soms zo dat elders geld wordt verdiend, terwijl de kosten op het bordje komen van het waterschap. Mijn vraag toen aan het DB was: op welke wijze is uw DB, eventueel in Unie verband, van plan om de kosten van het waterbeheer meer inzichtelijk te maken zodat deze op zijn minst worden betrokken bij de besluitvorming over ruimtelijke plannen en zo mogelijk de extra kosten worden gedragen door degene die baat hebben bij die ruimtelijke plannen?
In 2015 heeft de Unie van waterschappen een onderzoek gestart naar een eventuele aanpassing van het belastingstelsel voor de waterschappen. Met als doelstellingen: toekomstbestendiger, kostenterugwinning, uitlegbaar, transparant, robuust, rechtvaardig, maatschappelijk gedragen, eenvoudig uitvoerbaar, lage perceptiekosten, een betere toepassing van het profijtbeginsel, een betere toepassing van het kostenveroorzakingsbeginsel en een betere toepassing van de vervuiler betaalt. Tevens zou het stelsel solidair van karakter moeten zijn en moet regionaal maatwerk mogelijk blijven. Een schier onmogelijke opgave.
Na twee jaar onderzoek beginnen de mogelijke veranderingen nu vorm te krijgen en worden ze in Unie verband besproken met leden van de dagelijkse besturen van de waterschappen en deze maand ook met leden van de algemene besturen. Mijn voorlopige conclusie over de mogelijke veranderingen is dat het streven naar transparantie (begrijpelijkheid) van het belastingsysteem niet echt uit de verf komt. Het belastingsysteem en de wijze hoe kosten toegerekend worden aan burgers en bedrijven blijft voor gewone mensen moeilijk te doorgronden. Voor mij is een betere invulling van het kostenveroorzakingsbeginsel en een betere toepassing van de vervuiler betaalt het belangrijkste om de veranderingen in de belastingheffing uit te leggen en te verdedigen naar de belastingplichtigen. Die principes krijgen wat mij betreft tot op dit moment onvoldoende vorm.
Zo is het begrijpelijk om de diffuse verontreiniging van vooral fosfaten en nitraten door de landbouw te gaan belasten. Maar waarom worden dan de diffuse verontreiniging van koper door de spoorwegen niet belast, terwijl die in de watergangen naast spoorwegen aantoonbaar is en de veroorzaker helder is. Het water uit die sloten is bijvoorbeeld voor agrariërs vaak niet bruikbaar omdat het hoge kopergehalte de kwaliteit van hun oogst aantast. Het zelfde geldt voor het wegverkeer. Ook hier zou een heffing bijvoorbeeld via de opcenten van de motorrijtuigenbelasting, te heffen via de provincies, een simpele en goedkope weg zijn. Een ander voorbeeld zijn de (rijks)wegen. Aantoonbaar leveren die een forse bijdrage aan de zinkconcentraties in bermsloten afkomstig van onder andere de vangrails.
Helder moet zijn dat deze heffingen niet een extra belasting zijn, maar een verschuiving ten opzichte van de huidige belasting. Het totaal van de belastingen gaat met de verschuivingen niet omhoog, maar de belastingen verschuiven richting de veroorzakers van een vervuiling. Voor het maatschappelijk draagvlak is het nodig dat een principe, zoals de vervuiler betaalt, consequent wordt toegepast, zeker als met de toepassing de perceptiekosten laag worden gehouden.
Zelf ben ik blij met een aantal aanpassingen, waaronder de aanpassing van de heffingsformule voor de zuiveringsheffing voor bedrijven. Hierbij is de aanpassing dat niet alleen meer naar de aard en concentratie van de vervuiling wordt gekeken, maar ook naar het aangeleverde volume. Dat zal een motivatie opleveren om ook de geleverde hoeveelheid aan de zuiveringen te verminderen, waarmee nu de zuivering onnodig wordt belast. Dit is een uitstekende toepassing van het kostenveroorzakingsprincipe!
Ik ben benieuwd hoe de discussie zal gaan lopen en welke wijzigingsvoorstellen uiteindelijk in de wet verankerd worden.
Soms kom ik iets tegen en dan denk ik: wat een goed idee! Dat is iets voor een bredere toepassing. Bijgaande foto maakte ik in Thorshavn op de Faroer eilanden. Het betreft een installatie die continue een eventuele olievervuiling van het water in de haven aanpakt. Op de foto is goed te zien hoe het vliesdunne olielaagje en andere drijvende verontreinigingen wordt opgezogen. Voor meer informatie kijk eens op https://greeniq.eu/ of kijk eens naar dit you tube filmpje
30 oktober In de middag bestuurlijk overleg met wethouder Kevin van Oort van de gemeente Geertruidenberg. Op de agenda stonden onder andere: het gebiedsproces, baggeren/maaien, de afvalwaterketen, de Veste, de vijver in de Scheefswerflaan en de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie.
31 oktober DB vergadering met als agendapunten onder andere: de begroting 2018, de belastingverordeningen 2018, het investeringsplan 2018, diverse mandateringen, een nota over kwijtscheldingsbeleid, de renovatie RWZI Nieuw Vossemeer, de Roode vaart, de managementletter 2017-4 en een intentieverklaring inzake een Blue Deal.
In de middag PHO’s ter voorbereiding van bestuurlijke overleggen met de gemeenten Oosterhout en Loon op Zand.
In de avond de respondentenbijeenkomst inzake de evaluatie van het participatieproces Dijkverbetering Amertak/Geertruidenberg.
2 november Het achtste Nationale Deltacongres in Leeuwarden. Het congres begon weer met een wetsovertreding. Het aftelgeluid oversteeg weer, net als voorgaande jaren, dik de normen. Er waren veel eerbiedwaardige sprekers. Jammer dat zij op één na (Hans Oosters, de voorzitter van de Unie van Waterschappen) woorden gebruiken als: we maken het klimaatbestendig, water robuust en plensbuibestendig, in plaats van maken het klimaatbestendiger en waterrobuuster. De Deltacommissaris stelde om straks “extremen aan te kunnen” en de burgemeester van Leeuwarden over de waterproblemen: “lossen we allemaal op”. Stuk voor stuk illusies. Voor een bui modelmatig van één keer in de 2000 á 5000 jaar, zoals een paar jaar geleden rond Spang-Capelle, hebben we ook in 2050 geen oplossing. Dus niks plensbuibestendig, hooguit bestendiger.
Een inspirerend spreker was Maarten Hajer. Hij hield een lezing over ‘landschapspijn’. De door hem geschetste route naar een aanpak: ga aan de slag met de invulling van de volgende stappen:
Alleen zijn advies als opvolger van het Ruimte voor de Rivier programma: “Ruimte voor het veen”, vond ik een rare. Het inklinken van het veen is een groot probleem voor een beperkt deel van het land (Holland en een stukje in Friesland en Groningen). Dat vergt zeker aanpak maar heeft niet een landelijke dekking als de voorganger Ruimte voor de Rivier.
De domper van het congres vond ik een wel heel politieke uitspraak van de deltacommissaris. Bij het in het zonnetje zetten van het mooie zoet water toevoerproject “de Klimaatbestendige Water Aanvoer Midden Nederland (voorheen genaamd Kleinschalige Water Aanvoer) naar de Randstad om verzilting tegen te gaan, stelde hij dat deze aanpak “veel goedkoper was dan een sluis in de Nieuwe Waterweg”. Het echt stoppen van een verspilling van 800 kubieke meter zoet water per seconde heeft dus geen enkele prioriteit. Een miniproject, hoe mooi ook, is onvergelijkbaar qua aard, schaal en gevolg met het bouwen van een sluis in de Nieuwe Waterweg. Echt vooruitkijken is zelfs voor de Deltacommissaris een sluis te ver!
3 november PHO over de bestuurlijke overleggen met de gemeente Oosterhout. En een bestuurlijk overleg met wethouder Jan-Willem Stoop van de gemeente Drimmelen met als agendapunten onder andere: de samenwerking, de afvalwaterketen, de verbetering regionale keringen, waterveiligheid en overstromingsrisico Ameroever, klimaatadaptatie en omgevingswet.
De afgelopen maanden heb ik diverse overleggen bijgewoond die te maken hebben met dijkverbeteringen, onder andere in het rivierengebied. Het valt dan op dat op een belangrijk onderdeel, de financiering van rivierverruiming middels de mogelijke overheveling van gelden bestemd voor dijkversterking (de dijkrekening), de meningen fors verschillen. De dijkrekening kent een eigen financiering. De versterking van primaire keringen die in beheer zijn van een waterschap, worden bekostigd op basis van cofinanciering. Hiervoor is door het Deltafonds de Dijkrekening ingericht, waaraan de waterschappen gezamenlijk 40% bijdragen en het Rijk 50%. De resterende 10% bestaat uit een projectgebonden aandeel van het betrokken waterschap, bedoeld als doelmatigheidsprikkel. Waterschappen ontvangen dus 90% van de geraamde kosten van een ‘sober en doelmatig ontwerp’.
Het lijkt logisch om bij de financiering van waterveiligheidsverbeteringen, zoals dijkversterkingen en rivierverruiming, beide te zien als twee communicerende vaten. Als de rivier verruimd wordt, is een dijkversterking minder snel nodig. Toch staan binnen de waterschappen de neuzen nog niet dezelfde kant uit. Per 1 januari 2017 is wettelijk geborgd dat de vermeden kosten voor de dijkversterking, als gevolg van rivierverruimingsmaatregelen, aangewend kunnen worden voor de bekostiging van de betreffende rivierverruimingsmaatregel. De uitgangspunten die afgesproken zijn binnen de Stuurgroep Hoogwaterbeschermingsprogramma voor het bepalen van de vermeden kosten, en het beschikbaar stellen van dit budget, worden nader uitgewerkt voor toepassing in de praktijk. Momenteel werkt een werkgroep, bestaande uit een afvaardiging van waterschappen, de UvW, provincies, HWBP en het Rijk, aan deze nadere uitwerking. Vraagstellingen die de werkgroep behandelt zijn onder andere:
Op welke niveaus kan uitwisseling plaatsvinden en wat zijn hiervan de voor- en nadelen?
Wat zijn denkbare scenario’s voor de financiële uitwisseling tussen rivierverruiming en dijkversterking in relatie tot de verschillende programmeringen van dijkversterking en rivierverruiming?
Op welke wijze en op welk detailniveau kan de uitwisselingsbijdrage op een doelmatige en transparante wijze worden bepaald?
Op welke wijze kunnen eventuele nieuwe afspraken rondom de uitwisseling tussen dijkversterking en rivierverruiming worden geborgd?
Voor de waterschappen is het van belang dat:
de berekening van de vermeden kosten goed verantwoord kan worden naar alle waterschappen (methode, werklast en detailniveau berekening);
de waterschappen een realistisch beeld kunnen geven van de vermeden kosten dijkversterking door rivierverruiming (verwachtingsmanagement);
de betreffende rivierverruimingsmaatregelen leiden tot een taakstelling/waterstandslijn voor de dijkversterking en daarmee voldoende zekerheid van de realisatie van de rivierverruimingsmaatregel om bij het ontwerp van de dijkversterking rekening mee te kunnen houden.
In de laatste bijeenkomst van de CWK (Commissie Waterkeringen van de Unie) is gesproken over het vraagstuk of en hoe de eventueel vermeden kosten voor dijkversterking door rivierverruiming aangewend kunnen worden voor rivierverruiming. Afgesproken is dat over dit vraagstuk een adviesnotitie/verkenning wordt gemaakt. Bij de CWK bespreking werd duidelijk dat een aantal waterschappen, voornamelijk die met zeedijken, de uitwisseling een greep uit de kas van de dijkrekening vinden. Wat daarbij meespeelt is dat de uitwisseling lijkt op het belonen van voormalig slecht gedrag. In het verleden werd, als er ruimte van de rivier ‘gestolen’ werd door ontwikkelingen in het buitendijkse rivierbed, er geen geld gestort voor de door deze ‘diefstal’ veroorzaakte noodzaak tot dijkversterkingen. Terwijl er nu bij buitendijkse dijkversterkingen compensatie wordt verlangd. Er zijn tal van voorbeelden dat in de laatste tientallen jaren veel ruimte van de rivier is gestolen en dat pas met het Ruimte voor de Rivierprogramma het bewuszijn daarover is gegroeid.
Omdat ik ook vergaderingen bezoek waarbij vrijwel uitsluitend waterschappen, gemeenten en provincies met rivierdijken betrokken zijn, zoals de Stuurgroep Delta Maas, de Stuurgroep RBOM/DHZ (Regionaal Bestuurlijk Overleg Maas en Deltaplan Hoge Zandgronden) en het Bestuurlijk overleg Bedijkte Maas, valt mij het enorme verschil in perceptie op! Zij vinden de uitwisseling c.q. financiering vanuit de dijkrekening voor rivier verruimende maatregelen heel normaal en logisch en gaan er vanuit dat dit ook (ruimhartig) gaat gebeuren. Over een morele plicht vanwege de ‘diefstal’ in het verleden wordt niet gesproken. Maar ook de grondhouding ten aanzien van de uit te voeren projecten is totaal anders. Bij de CWK discussies hanteert ieder waterschap de norm dat een dijkversterking ‘sober en doelmatig van ontwerp’ moet zijn. Logisch want het gaat over geld wat voor 40 procent door de gezamenlijke waterschappen wordt opgebracht en voor 50 % door de landelijke belastingbetaler.
Bij de Maas overleggen wordt er gepleit voor het “sparen van bijzondere dijken”. Uit de gebruikte argumenten blijkt dat dit dijken zijn die landschappelijk bijzonder zijn of die cultureel/historisch bijzonder zijn of waar geen bestuurlijk of politiek draagvlak voor een project is. Dit kan leiden tot projecten die aanzienlijk minder kosteneffectief zijn, waarbij per bestede geldeenheid aanzienlijk minder waterstandsdaling wordt gerealiseerd dan bij een project waarbij sprake is van een ‘bijzondere dijk’.
In mijn persoonlijke benadering kan van uitwisseling alleen sprake zijn als beide manieren van werken aan waterveiligheid gebaseerd zijn op dezelfde uitgangspunten. Voor mij is dat ‘sober en doelmatig’. Hierbij zou in gedachten gehouden moeten worden: de toekomst en daarmee de duurzaamheid van de maatregelingen. Als wat nu voor een ‘bijzondere dijk’ gehouden wordt in de komende 100 jaar alsnog aangepakt moet worden, is het ‘sparen’ daarvan slechts een duur uitstel van executie. Zeker als het gaat om ‘niet in mijn achtertuin’ gedrag moeten politici en bestuurders meer oog krijgen en houden op wat in de toekomst nodig en onvermijdelijk is. Dan is voor mij sober en doelmatigheid van ontwerp en uitvoering de na te streven norm!
Voor meer informatie over waterveiligheid en de lopende toetsingen en normen kijk eens op de volgende websites.
Er is een benchmark inundatiemodellen ontwikkeld. De benchmark bestaat uit een functionaliteitenlijst waarmee bepaald kan worden voor de oplossing van welke vraagstukken welk modelinstrument het beste gebruikt kan worden. De benchmark laat zien dat de kwaliteiten van de bij de modellering betrokken rioolmodelleurs, hydrologen en rioolontwerpers/bouwers en de beschikbaarheid van goede data (mede) bepalend zijn voor de uitkomsten van het model. De benchmark kan waterschappen en gemeenten helpen bij de keuze van het te gebruiken instrument.
De benchmark komt goed van pas bij de door gemeenten en waterschappen uit te voeren stresstest in het kader van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie om de knelpunten bij wateroverlast in beeld te brengen.
24 oktober Een bezoek aan het archief. Diverse PHO’s, onder andere over: de Keenesluis/nationale sluizendag, dijkverbetering Amertak/Geertruidenberg en PHO’s ter voorbereiding van bestuurlijke overleggen met de gemeenten Drimmelen, Geertruidenberg en Dongen, alsmede een afspraak bij Avans Hogescholen.
25 oktober Een bezoek aan Pukkemuk om bij te praten over de plannen van dit bedrijf in relatie met de realisering van een stukje EVZ. In de avond de AB vergadering met agendapunten: SNB, de ambitie en strategie waterkwaliteit, een aantal grondaankopen, het projectplan EVZ Laakse Vaart en het projectplan Kleine Melanen.
26 oktober Vandaag de nationale sluizendag op het terrein van de Volkeraksluizen, mede ter gelegenheid van 50 jaar Volkeraksluizen, waarbij ik samen met vertegenwoordigers van RWS en de provincie mocht bekend maken dat gelden beschikbaar worden gesteld om de Keenesluis te behouden voor de toekomst. In de middag heb ik de presentaties nabij de Keenesluis bijgewoond.
27 oktober PHO over de Amertak/Geertruidenberg en over een project in Waalwijk. Daarna de ingebruikname van kano passeerbaar gemaakte krooshek in de Aa of Weerijs, die ik zelf al kanoënd passeerde. Na de brug of de Ruitersboslaan keerden we veilig en droog terug aan wal.
14 september Op de agenda van de AB vergadering stond “De staat van Ons Water”. Een voor waterbestuurders belangwekkend stuk wat het waard is eens even goed te lezen. De Staat van Ons Water wordt jaarlijks in mei gepubliceerd. Hierin wordt gerapporteerd over de uitvoering van het Nationaal Waterplan 2016-2021, het Bestuursakkoord Water 2011 en het uitvoeringsprogramma van de Beleidsnota Drinkwater. Ook wordt verslag gedaan over de voortgang van de uitvoering van de Europese richtlijnen over waterkwaliteit, overstromingsrisico’s en de mariene strategie. De Staat van Ons Water is een initiatief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Unie van Waterschappen, VNG, IPO en Vewin.
Voor mij als waterschapsbestuurder is het niet alleen een bron van kennis, maar vooral van inspiratie bij het aanpakken van de bestaande problemen. Dit jaar pikte ik er een paar aandachtspunten uit:
Op pagina 6 van de Staat van Ons Water over 2015 worden de toenemende problemen geschetst met het drinkwater. “Nieuwe, opkomende stoffen (waaronder geneesmiddelen) vormen een groeiende bedreiging voor de veiligstelling van de drinkwatervoorziening.” Voor mij betekent dit dat de waterschappen samen met de STOWA het onderzoek naar nieuwe zuiveringsmethoden, zoals het zuiveren met de membraam technologie, moeten intensiveren. Want met een vergrijzende bevolking zal het medicijngebruik verder toenemen. Ook zal bekeken moeten worden of het nu geen tijd wordt om bij locaties die afvalwater produceren met veel medicijnresten, zoals ziekenhuizen en verpleeghuizen, niet op grotere schaal dan tot nu toe apart ingezameld moet worden.
Op pagina 13 van de Staat van Ons Water over 2015 wordt in gegaan op de watertoets: “Uit het onderzoek komt naar voren hoe serieus de watertoets wordt genomen door provincies en gemeentes bij het maken van hun ruimtelijke plannen. Waterschappen worden bij 61 procent van de plannen (met een watercomponent) tijdig betrokken bij de voorbereiding van bestemmingsplannen; bij de overige plannen werden ze in een later stadium betrokken. Voor omgevingsvisies geldt geen wettelijke overlegverplichting. Hier worden waterschappen bij 41 procent van de plannen tijdens de voorbereiding betrokken. Het tijdig betrekken bij bestemmingsplannen en omgevingsvisies biedt dus nog ruimte voor verbetering. Waterschappen geven aan goed zicht te hebben op de opvolging van het advies binnen het plan.” “Ruimte voor verbetering” is wat mij betreft een understatement! Niet alleen worden waterschappen, in deze tijd van broodnodige klimaatadaptatie, nog steeds niet altijd tijdig betrokken bij de opstelling van ruimtelijke plannen. Ook wordt er met regelmaat niet echt geluisterd naar de opmerkingen van waterschappen. Het gevolg hiervan is wateroverlast in wijken en op locaties die met de juiste en vaak door de waterschappen geadviseerde maatregelen voorkomen hadden kunnen worden. De wetgever zou een watertoets niet alleen verplicht moeten stellen, maar ook dat de door ‘de waterautoriteit’ geadviseerde maatregelen ook uitgevoerd moeten worden of indien gemeenten de adviezen niet overnemen dit op zijn minst gemotiveerd moet worden, zodat later gemeentelijke politici en bestuurders hier op aangesproken kunnen worden en gemeenten voor de voorkoombare schade aansprakelijk kunnen worden gesteld.
Op pagina 34 van de Staat van Ons Water over 2015 wordt in gegaan op de KRW: “Op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn in 2009 stroomgebiedbeheerplannen opgesteld. Hierin staan de doelen en maatregelen om chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlakte- en grondwater voor duurzaam gebruik te realiseren. Het gaat om een combinatie van landelijke en gebiedsgerichte maatregelen. De uitvoering van landelijke maatregelen uit het Nationaal Waterplan is in het algemeen volgens schema. De gebiedsgerichte maatregelen zijn uitgevoerd door waterschappen, Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten. De omvang van de gebiedsgerichte maatregelen is tussentijds wel bijgesteld, bijvoorbeeld doordat de maatregelen in de rijkswateren die onder het kabinet Rutte 1 zijn getemporiseerd pas na 2015 worden ingelopen. Eind 2015 zijn de stroomgebiedbeheerplannen voor 2016-2021 vastgesteld. Hierin zijn aanvullende landelijke en gebiedsgerichte maatregelen opgenomen.”
De waterschappen doen naar mijn gevoel hun best, maar het wordt steeds vaker trekken aan een dood paard omdat een deel van die doelen simpelweg in een vol landje als het onze niet haalbaar zijn. Ik schreef daar eerder over. Als voorbeeld van de gevolgen de casus Pyrazool. “Tot augustus 2015 hadden we in Nederland nauwelijks gehoord van pyrazool, een chemische verbinding die dient als grondstof in de industrie, landbouw en geneeskunde. Dit is een zogeheten ‘nieuwe opkomende stof’, waarvoor nog geen norm is vastgesteld. Er geldt wel een signaleringswaarde van 0,1 microgram/liter, bij overschrijding moet gelijk nader onderzoek plaatsvinden. De stof wordt geproduceerd op het Chemelot bedrijfsterrein in Maastricht, en geloosd op de Grensmaas. Met die lozing is iets misgegaan, waardoor te hoge concentraties in de Grensmaas, in de Maas en in de Lek terecht kwamen. Drie drinkwaterbedrijven moesten hun inname staken: WML, Evides en Dunea. Eind augustus deden zij een dringend beroep op IenM: geef ons tijdelijk meer ruimte. De Minister van IenM heeft toen voor maximaal twee jaar een hogere waarde toegestaan: 15 microgram/liter.”
Voorstaande tekst is te vinden op pagina 36 van de Staat van Ons Water. In 2015 werd zoals vermeld bij drie drinkwaterbedrijven langdurig de inname stilgelegd vanwege de lozing van pyrazool. Er loopt een evaluatie van de Drinkwaterrichtlijn door de Europese Commissie – in het kader van REFIT en het Burgerinitiatief Right2Water. Belangrijke onderwerpen zijn de introductie van risico-gebaseerde benadering van bron tot tap, de selectie van parameters (waaronder het vraagstuk van opkomende stoffen), vereisten voor materialen en chemicaliën in contact met drinkwater en aanpassing van rapportage en verbetering van de informatievoorziening aan het publiek. Dit kan grote gevolgen hebben voor de normering en daarmee voor het werk van de waterschappen.
Zelf volg ik met veel belangstelling wat er in het land gebeurd op het gebied van klimaatadaptatie. Daar over is op pagina 52 van de Staat van Ons Water over 2015 de volgende tekst te vinden: “Monitoring Ruimtelijke Adaptatie. Het doel van de Monitoring Ruimtelijke Adaptatie is om te kunnen bepalen of de voortgang voldoende is om de ambities uit de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie te realiseren. Hiervoor wordt een jaarlijkse enquête gehouden bij gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk. De eerste meting vond plaats in 2015. De enquête gaat over de vier dreigingen: wateroverlast, droogte of (grond)watertekorten, overstromingsrisico’s en hittestress. Een samenvatting van de resultaten:
Gemeenten, waterschappen, provincies en Rijk zijn allemaal met de thema’s van de dreigingen aan de slag. De waterschappen lijken het verst gevorderd.
Alle partijen zijn bekend met de gevolgen van klimaatverandering voor wateroverlast, waterveiligheid en droogte. Ze zijn minder goed op de hoogte van de gevolgen voor hittestress.
Provincies geven veel aandacht aan wateroverlast vanuit het regionale watersysteem, omdat zij daarvoor de normen vaststellen. Waterschappen en provincies geven daarnaast veel aandacht aan waterveiligheid (overstromingsrisico’s). Gemeenten pakken vooral wateroverlast aan.
Droogte krijgt nog nauwelijks aandacht bij gemeenten. Waterschappen en provincies doen dat in toenemende mate.
Gemeenten, provincies en waterschappen zijn zich wel bewust van hittestress, maar houden er nog nauwelijks rekening mee.”
Ik zal de voortgang met belangstelling volgen en zelf dit onderwerp keer op keer op de agenda plaatsen.
Op de pagina’s 64/65 van de Staat van Ons Water over 2015 is te lezen: “Planuitwerking Innovatieve Zoet-Zoutscheiding Krammersluizen. Nadat eerst een pilot in de Krammerjachtensluis was uitgevoerd, is Rijkswaterstaat in maart 2015 is gestart met het project Planuitwerking Innovatieve Zoet-Zoutscheiding Krammersluizen. Aanleiding vormt de vraag of de huidige zoet-zoutscheiding, die aan groot onderhoud toe is, kan worden vervangen door een innovatieve zoet-zoutscheiding. Dit innovatieve systeem gaat de uitwisseling van zoet en zout water tegen door het creëren van een fijn gordijn van luchtbelletjes, in combinatie met het spoelen met zoet water. Daarmee wordt verzilting van het Volkerak-Zoommeer tegengegaan. Het nieuwe systeem zorgt naar verwachting ook voor Pilot bellenscherm Krammersluis, een aanzienlijk sneller schutproces en een forse besparing op beheer- en onderhoudskosten. De resultaten van de planuitwerking dienen als basis voor een definitief besluit in 2016. Daarna is duidelijk of kan worden gestart met de realisatie van de innovatieve zoet-zoutscheiding in alle Krammersluizen.”
Ons Water heeft hier vaak over geschreven (het laatst in december 2015) en Ons Water zal de voortgang zeker volgen en zonodig zal Ons Water hierover bij de bestuurders aan de bel trekken.
Ik wil dit lange verhaal eindigen met een positief citaat uit de Staat van Ons Water over 2015: “Het realiseren van de doelstellingen van gematigde lastenontwikkeling en kostenbesparingen in het waterbeheer in de periode tot en met 2015 ligt goed op koers. De belastingopbrengsten en kosten stijgen minder sterk dan bij het afsluiten van het Bestuursakkoord Water in 2011 werd verwacht. De lastendruk van de burgers en bedrijven die voortvloeit uit de kosten die Rijk, provincies, waterschappen en drinkwaterbedrijven maken, ontwikkelt zich voor vrijwel alle categorieën gunstig.”
Maar helaas zijn de tarieven nog steeds stijgende.
In de rondvraag van het AB werd door het lid Henk Schouwenaars van de PvdA fractie aan de orde gesteld de besluitvorming ten aanzien van een eventuele voorkeursvariant bij de dijkverbetering Geertruidenberg/Amertak. Hierbij houdt het DB vast aan de door het AB in 2015 aan het DB gegeven bevoegdheid tot vaststelling van een voorkeursvariant. Bij regionale keringen is vaststelling een AB bevoegdheid. Ik heb er op gewezen dat de financiering voor een dijkverbetering in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) voor 90 % plaats vindt vanuit het HWBP (een rijksfonds), terwijl bij regionale keringen het een 100% eigen financiering is. Tevens zijn bij deze verbetering van een primaire kering in een rijksprogramma veel externe partijen betrokken (zoals het HWBP, de provincie, RWS, drie gemeenten, een klankbordgroep, een ambtelijke werkgroep, een bestuurlijk stuurgroep, enz. ). Dat maakt de keuze extra complex en vergt veel afstemming. Wat ook een rol speelt is de strakke tijdsplanning waarbij het tijdig beschikbaar zijn van alle benodigde informatie (argumenten) helaas niet mogelijk is. Dit zou wel nodig moeten zijn om een gedegen afweging te kunnen maken tussen alles op de huidige normen brengen of het medegebruik van dynamische keermiddelen zoals keersluizen. Een deel van de keringen achter eventuele keersluizen komt pas in een volgende toetsronde aan de orde. Voor die toetsronde moeten echter de normen nog vastgesteld worden. Nu is het uitgangspunt om deze toetsing naar voren te halen en uit te voeren zodra de nieuwe normen bekend zijn. Dan is ook een indicatie te geven wat dan de eventuele kosten zijn van een ‘standaard’ dijkverbetering en wat de kosten zouden zijn van een bescherming van het achterland met onder andere dynamische keermiddelen. Die processen lopen door elkaar en kennen andere tijdhorizonten. Belangrijk is dat alle varianten zo lang mogelijk aanpasbaar zijn op basis van nieuwe inzichten/toetsingen. Logisch lijkt om zo lang mogelijk in te zetten op ‘geen spijt maatregelen’ zodat, indien na de nieuwe toetsing blijkt dat dynamische keermiddelen een reëel alternatief vormen, deze alsnog in een aangepast voorkeursalternatief vorm zouden kunnen krijgen.
Een argument dat ik in de vergadering niet benoemd heb, maar dat wel van belang is, is het gegeven dat wij bij verbeteringsprojecten aan regionale keringen een volwaardig opdrachtgever zijn en alles zelf betalen. Bij verbeteringen aan primaire keringen zijn we feitelijk een uitvoerder van de taken van het Rijk en ligt het opdrachtgeverschap vooral bij het Rijk in het kader van een rijksprogramma het HWBP. Daarom wordt de hoofdmoot van de kosten (90%) gedragen door een rijksfonds. Ten tijde van het project Overdiepsepolder in het kader van het Rijksprogramma “ruimte voor de rivier” was de financiering nog 100%. Ook toen waren we simpelweg de uitvoerder van een rijksprogramma en opgave. Wel heb ik toegezegd het AB via de commissie systeembeheer te betrekken bij het proces en op de hoogte te houden van de voortgang van het proces en de keuzen die daarin gemaakt worden.
BLINDE VLEK
Ik heb de afgelopen weken het boek Blind Spot gelezen met de subtitel: “metropolitan landscape in the global battle for talent”. Als raadslid en waterschapsbestuurder probeer ik de literatuur bij te houden over zaken als het vestigingsklimaat voor bedrijven. Want als we ooit van gemeentelijke schulden af willen komen en onze werkzoekenden kansen willen bieden op een plaatselijke of regionale arbeidsmarkt, dan is het vestigingsklimaat van buitengewoon belang.
Volgens “Blind Spot” is de kwaliteit van het landschap, water en leefomgeving een blinde vlek in veel strategieën voor het vestigingsklimaat. Succesvolle bestuurders van Madrid en Londen zien de paradigma wisseling van het louter investeren in gebouwde infrastructuur naar werken aan natuur, water, landschap en erfgoed als middel voor het aantrekken van hoogopgeleide kenniswerkers en kennisintensieve bedrijven. In de ‘lerende economie’ blijken dit voorwaarden voor succes. Het metropolitaan landschap is niet los te zien van economische ontwikkelingen. Nu we omschakelen naar een kennisintensieve economie is de kwaliteit, identiteit en gebruikswaarde van het metropolitaan landschap een cruciale factor in het voortbrengen , aantrekken en vasthouden van talent en daarmee cruciaal voor het economisch voortbestaan van steden. “Blind Spot” geeft inzicht in hoe de kwaliteit van het landschap bij kan dragen aan het succes van stad en regio. Metropolitane regio’s beconcurreren elkaar mondiaal op het terrein van de innovatieve bedrijvigheid. Hoog opgeleiden kiezen steeds vaker hun woonplaats mede op basis van de kwaliteit van het leven. Investeren in cultuur (historie) en landschap is direct en indirect verrijkend en blijkt een basisvoorwaarde voor de verbetering van het leef- en vestigingsklimaat.
Belangrijk is ook het realiseren van goede fysieke verbindingen tussen stad en ommeland door middel van aantrekkelijke en uitgebreide fiets- en wandelnetwerken. Investeren in de groen/blauwe raamwerken, waarmee cultuurhistorisch erfgoed herbestemd en benaderbaar wordt, loont.
Kijkend naar de in “Blind Spot” geanalyseerde tien wereldse metropolitane landschappen, me realiserend dat Bergen op Zoom en West-Brabant niet de Randstad/Deltametropolis, Londen, Madrid of Milaan zijn, maar van een volstrekt andere schaal, Bergen op Zoom en West-Brabant hebben wel veel van de elementen die volgens “Blind Spot” de toegangsweg tot succes kunnen zijn. In de nabijheid zijn: de zee, meren, een rivier, wetland, standen, bossen en landbouwgebieden maar vooral biedt de stad en ommeland veel cultuurhistorie en water die bijvoorbeeld in het kader van de Zuiderwaterlinie nog beter in beeld gebracht zouden kunnen worden. Dat kan en moet beter onder de aandacht van de beslissers van het mondiale bedrijfleven worden gebracht. Ik raad iedere bestuurder aan dit boek te lezen.
15 juli In de middag naar de afscheidsreceptie van wethouder Bons van Halderberge met een lezing van trendwatcher Sander Duivestein onder de titel “Reboot 2020, the future is now”. Hij stelde dat: ‘wij allemaal geïnteresseerd zijn in de toekomst omdat wij daarin zullen leven’. Hij constateerde een versnelde verandering. Als voorbeeld verwees hij naar Pokémon Go dat in een week tijd meer dan vijftig miljoen spelers kende. De reactie van veel bedrijven op die ‘versnellende verandering’ was dat zij proberen het probleem in stand te houden, waarvoor zij eens de oplossing waren. Hij constateerde dat de gemiddelde levensduur van bedrijven radicaal omlaag aan het gaan was en dat dit proces nog veel verder zou gaan. “Wij moeten aan de slag om de nieuwe technologie te omarmen” was een soort van mantra. Ik constateerde dat de woorden “Wij moeten” in zijn lezing meer dan twintig keer door hem uitgesproken werden. Zelf ben ik niet zo voor ‘wij moeten’. We zijn mensen. Denkende wezens met een eigen wil. Al in de jaren tachtig van de vorige eeuw schreef ik er over hoe in het verleden technologische veranderingen de levenskwaliteit van grote groepen mensen radicaal verslechterde. En dat slechts kleine aantallen er in eerste instantie rijker van werden. Ik schreef toen ook een partij programma over hoe de politiek daarmee om zou kunnen gaan. Data waren in zijn beleving “de nieuwe olie”. “Privacy de nieuw atoombom”. Hij stelde ons als toehoorders de vraag: “zijn we niet allemaal een beetje voor God aan het spelen?”. “We moeten wel”, was zijn benadering. Techniek is in zijn beleving bedoelt om ons te helpen, maar we vinden het lastig. Het laatste deel van die stelling onderschrijf ik. Maar ik vind het niet alleen lastig, ik vraag mij zelf ook vaak af: wil ik dit wel? Ondanks zijn interessante lezing en zijn “we moeten” mantra, zie ik tal van voorbeelden dat veel van die vernieuwingen gepaard gaan met vernielingen van menselijke leefsferen en helaas slechts enkelen er echt beter van worden. Ik denk dat veel van de huidige maatschappelijke problemen voortkomen uit de te hoge snelheid van de (technologische) veranderingen. En dat, net als ten tijden van de mechanisatie, er grote groepen mensen zijn die er in kwaliteit van leven niet op vooruitgaan en soms zelfs aan de zelfkant van het leven terecht komen. Wat mij betreft moeten we niks en is het aan ons en de door ons gekozen politici om te bepalen wat we willen. Hoewel ik mijn hele werkzame leven heb gewerkt in research en development en zelf heb meegewerkt aan wat genoemd wordt de technische vooruitgang (inclusief als uitvinder een patent op mijn naam), heb ik ook gezien wat technologische vernieuwingen kunnen aanrichten op het vlak van natuur, cultuur en menselijke waarden. Ik blijf vraagtekens zetten en mij afvragen wie wordt hier beter van? Wij moeten niets. Wij, mensen willen onze toekomst zelf kunnen blijven bepalen.
Als een wethouder afscheid neemt, bevatten de veelal vriendelijke woorden, uitgesproken door de burgemeester en de fractievoorzitter van de scheidende wethouder, altijd wat de goede man of vrouw als wethouder allemaal gepresteerd heeft. Zo ook bij wethouder Bons. Zijn prestaties in de financieel moeilijke jaren na het begin van de crisis waren onder andere nieuwe wegen, nieuwe onderwijshuisvesting en nieuwe buitensportfaciliteiten. Vast allemaal goede zaken voor Halderberge. Maar wat er aan ontbreekt is welke schulden voor die projecten allemaal zijn aangegaan en het feit dat de gemeentelijke begrotingen voor de komende dertig door al die mooie zaken, door afschrijvingen, voor miljoenen zullen worden belast. Het rare is, je krijgt lof voor de materiele zaken die zijn gebouwd maar de gemeenteraad, je opvolgers en de burgers moeten er de komende tientallen jaren voor betalen en daar krijgen ze vast geen lof voor bij hun vertrek. Voordat de lezer denkt dat ik een hekel aan wethouder Bons zou hebben gehad, wil ik stellen dat ik Peter Bons heb mogen ervaren als een buitengewoon hard werkende wethouder met hart voor zijn gemeente en de taken waarvoor hij gesteld werd. Hij verdiende dan ook de vele complimenten die hem werden toegezwaaid. Maar soms ben ik gewoon een zeurpiet, die de puntjes op de i wil zetten om bestuurders er van bewust te maken dat niet alles even zichtbaar is voor een gewone burger en dat alles wat een gemeente, waterschap of provincie realiseert soms vele tientallen jaren later nog steeds geld kost.
Soms doe je als receptiebezoeker nog een leermoment op. Als bestuurder moet je soms prioriteiten stellen en kijk je hoe je een bezoek, zoals aan een receptie van een collega bestuurder, het beste kan plannen. In de uitnodiging voor de receptie van Peter Bons stond dat de receptie zou duren van 13.00 uur tot 16.00 uur en dat tussen 13.30 en 14.15 uur er op verzoek van Peter Bons een lezing zou zijn van trendwatcher Sander Duivestein. Als nietsvermoedende receptieganger denk je dan: ik ga vroeg, schud Peter de hand en bedank hem voor de goede samenwerking, overhandig een presentje en geniet van de lezing en kan ik om 14.30 uur met goed fatsoen weer richting een andere afspraak. Niets bleek minder waar. De receptie begon niet, zoals op de uitnodiging stond, om 13.00 uur. Dat was de inloop. De persoon, waar het bij zo’n gelegenheid allemaal omdraait, zat nog aan de lunch met het college van B&W. Toen hij binnen kwam begon gelijk de lezing. Die begon redelijk op tijd. Maar wat direct daarna volgde waren alle warme woorden en na die lofuitingen het nawoord van de vertrekkende wethouder. Tijdens die toespraken kan ik natuurlijk niet aan de kuierlatten trekken. Zeker niet als ik vooraan ben gaan zitten in de verwachting dat ik direct na de lezing Peter alsnog de hand kan schudden en dan gelijk kan vertrekken. Het werd 15.25 uur voordat de toespraken waren afgelopen en ik Peter als eerste kon bedanken en hem het beste voor de toekomst toe kon wensen. Ik was meer dan een uur later dan ik gepland had weer bij mijn auto. Wat heb ik er van geleerd en mogelijk u ook? Bij weinig tijd, ga op het einde van een dergelijke bijeenkomst. Tien voor vier had me een stuk minder tijd gekost. Ik had dan wel een mooie inspirerende lezing gemist.
19 juli In de morgen DB vergadering met onder andere de agendapunten: een aanvullend uitvoeringskrediet voor de renovatie van rioolgemalen, een uitvoeringskrediet voor de instandhouding van afvalwatertransportleidingen, het afvalwaterakkoord met de gemeente Bergen op Zoom, een uitvoeringskrediet voor het aanpassen en optimaliseren van gemalen en stuwen en de verlichting van sluiscomplexen en het ontwerp projectplan uitbreiding waterberging sportpark Fijnaart fase 2.
In de middag een portefeuillehouderoverleg over de plannen van Waalwijk voor de realisering van een nieuwe haven.
20 juli Op deze warmste 20 juli ooit moest ik op het heetst van de dag naar ‘s-Hertogenbosch voor de bestuurlijke begeleidingsgroep A58. Gezien de hitte besloot ik geheel tegen mijn gewoonte te parkeren in een parkeergarage nabij het kantoor van Rijkswaterstaat (ik vermijd dit soort plaatsen vanwege de slechte luchtkwaliteit en omdat ik de parkeerplaatsen in de regel te krap vind voor mijn matige parkeerkwaliteiten) . Daardoor kwam ik bij mijn wandeling van het kantoor van RWS op het Anne Frankplein wel twee prachtige beelden tegen van Fernando Sánchez Castillo, met de tekst; “Fundido con cañones tomados al enemigo en la guerra de Africa en 1860” (gegoten met kanonnen afkomstig van de vijand in de oorlog in Afrika in 1860). Ik kon geen uitleg van de beelden vinden maar voor mij betekende de beelden dat oorlog zelfs de krijgshaftige leeuwen hun stoerheid ontneemt en de leegheid van heldendom en stoerheid etaleert.
In de bijeenkomst werden een aantal zaken die de aanpak van de A58 betreffen gepresenteerd. Ik ben heel tevreden met het gegeven dat het knooppunt Sint Annabosch circulair ontworpen gaat worden. Ook bleek dat mijn oorspronkelijke gedachte (op basis van de stukken), dat er weinig ruimte zou zijn voor meer dan alleen de verkeerskundige verbetering, niet terecht. Met name de koppeling met de innovatieve opgave geeft mij moed dat er ook voor een combinatie van opgaven (klimaatadaptatie, geluid, fijnstof, EVZ’s, beekdalen) ruimte kan zijn. Zelf opperde ik dat gekeken zou kunnen worden naar de toepassing van ‘begroeid beton’ ik schreef er eerder over.
De kerst/oud jaar-periode is een periode van lezen voor mij en van achterstanden inhalen. Ook van het lezen van artikelen die anderen mij toesturen of bij mij in de brievenbus gooien. Zo werd ik gewezen op een artikel in het Streekblad Zoetermeer dat gaat over een milieuvriendelijke aanpak van blauwalg in de Zoetermeerse Plas. Het betreft een systeem (van LG Sonic) dat met ultrasone geluidsgolven als het ware op maat de eventuele blauwalgen bestrijdt. Het is een project dat in de gaten gehouden moet worden om, bij bewezen succes, in de Nederlandse situatie verdere navolging te krijgen.
Ik heb een boek met de titel: “Henk Saeijs” “Stormloper in een delta” opgetekend door Leo Santbergen gelezen. Het is het levensverhaal van Henk Saeijs die een indrukwekkende carrière maakte binnen Rijkswaterstaat. Een lezenswaardig boek. Henk Saeijs promoveerde op het proefschrift “Changing Estuaries”. Hij stelde in dat proefschrift onder andere dat ‘het onverstandig was geweest dat begeleiding van ecosysteemtransformaties geen onderdeel zijn geweest van het ontwerp van het Deltaplan. Ze werden beschouwd als neveneffecten’. Ik onderschrijf die bemerking van harte. De majeure ecosysteemtransformatie van zout naar zoet van zowel het Markiezaatsmeer als van het Volkerak/Zoommeer is niet tot onvoldoende begeleid, noch waren optredende gevolgen voorzien, noch is er adequaat op gereageerd. Zoals ieder proefschrift bevatte ook het van Henk Saeijs een aantal stellingen. Een stelling waarvan ik het belang onderschrijf was: “Als een noodzakelijke stap op weg naar een verantwoord bestuur en beheer van groot oppervlaktewateren dient er in deze gebieden een op functionele ecosystemengrenzen gebaseerde, bestuurlijke (her)indeling plaats te vinden”. Dat is iets wat ook nog steeds niet is gebeurd. Voor mij afschrikwekkende voorbeelden zijn onder andere het Markiezaatsmeer (2 provincies, 2 gemeenten) en de Molenplaat (2 provincies en drie gemeenten). Beide gebieden zijn onbewoond! Dit kan effectiever!
Henk Saeijs heeft ernstige kritiek op het Nederlandse poldermodel. Terwijl de zeespiegel stijgt en de Nederlandse polders dalen. worden de dijken alsmaar hoger en breder met alsmaar grotere gevolgen bij een eventuele dijkdoorbraak. Het houdt in zijn denken een keer op. Het volgende citaat komt uit het boek van Henk Saeijs. Zij is mij uit het hart gegrepen.
“Terwijl het Deltaprogramma tot 2050 inzet op een optimalisatie van de huidige waterveiligheidsstrategie, kan worden nagedacht over het ingang zetten van een transitie naar een ruimtegebruik waarbij de mens, de ‘polderblindheid’ voorbij, weer de hogere, drogere delen opzoekt. Er zijn immers fysieke en financiële grenzen aan alsmaar hogere en bredere dijken langs steeds dieper wegzakkende ‘badkuippolders’. De dijken langs onze rivieren kunnen op langere termijn, in het bieden van veiligheid en om de kosten betaalbaar te houden, niet wedijveren met ruimte voor levende rivieren. Vragen ruimte voor de rivier maatregelen op korte termijn relatief hogere investeringskosten, de maatschappelijke baten zullen zich tot in lengte van jaren ‘uitbetalen’. Ik voorzie, al dan niet noodgedwongen door worst-case klimaatscenario’s, een migratiestroom van het westelijk gelegen sociaal-economisch hart naar de oostelijk en zuidelijk gelegen hogere gronden in Nederland en zijn buurlanden. Terpeneren (zoals in de Overdiepse Polder) en ruimte voor de rivier zullen doorbreken als de dominante combinatiestrategie.”
De meest interessante ‘literatuur’ die ik deze weken gelezen heb was een Europees arrest van het Hof (Grote kamer) over de KRW en de uitdieping van de rivier(mond) van de Wezer tussen de open zee en Bremerhaven. Zowel in het licht van de KRW, een voor de waterschappen een majeure opgave, als voor de eeuwige discussie rond verdiepingen van de Westerschelde is dit arrest van grote waarde.
H.F.M.W. van Rijswick schreef over dit arrest in een noot: “De uitkomst zal velen verrassen, verblijden of tot wanhoop drijven. Het arrest zal in ieder geval enorme consequenties dienen te hebben voor de praktijk van het Nederlandse en het Europese waterbeheer en de rechtspraak zal haar huidige lijn in de jurisprudentie op een aantal wezenlijke punten bij dienen te stellen. Zowel de huidige wetgeving als de in voorbereiding zijnde Omgevingswet zal aangepast dienen te worden aan de uitleg die het Hof geeft aan de KRW, tenzij de wetgever er voor zou kiezen te wachten tot er in een procedure een beroep op de KRW wordt gedaan. Daarmee wordt het probleem echter gelegd op het bordje van de bestuursorganen die de komende jaren besluiten en maatregelen moeten nemen op het terrein van het waterbeheer. Dat is niet erg chique.” De essentie van de uitspraak is: “Lidstaten zijn verplicht om goedkeuring voor een project te weigeren indien het project kan leiden tot een achteruitgang van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam.”
Onderstaand een aantal citaten uit het arrest en de noot van Van Rijswick (die voor mij de kern van het arrest en de komende discussies bevatten inzake de mogelijke impact van dit arrest op het beleid van waterbeherende instanties bevatten. Ze zijn slechts een greep uit vele!
Opmerkingen van partijen (onder andere): “De verwijzende rechter stelt in essentie de vraag of de KRW als beginsel een verbod instelt op achteruitgang van de toestand van alle oppervlaktewaterlichamen, behoudens de uit de KRW voortvloeiende uitzonderingen.”
“De Nederlandse regering is daarnaast van mening dat het KRW een ‘programmatische’ aanpak voorschrijft, in die zin dat de lidstaten bij de uitvoering een grote bewegingsvrijheid hebben.”
“Het staat namelijk vast dat het uiteindelijke doel van de KRW is de vervulling van het criterium van een ‘goede toestand’ van alle oppervlaktewateren en grondwater van de Unie tot 2015.”
Conclusies: A-G N. Jääskinen(onder andere): “Gezien het voorgaande moet worden vastgesteld dat de KRW weliswaar geen volledige harmonisatie bewerkstelligt, maar evenmin beperkt blijft tot een uitsluitend ‘programmatische benadering’, die aan de lidstaten een grote discretionaire bevoegdheid zou overlaten wat beleidskeuzes en beoogde of vast te stellen maatregelen betreft.”
“Het verbod van achteruitgang vormt in feite zowel een verbod als een stimulerende norm, gericht op het bereiken van de in de KRW in haar geheel voorgeschreven resultaten. De lidstaten zijn zodoende niet slechts gehouden om iedere achteruitgang te verbieden, maar ook om dit verbod op doeltreffende wijze te handhaven. De doeltreffende tenuitvoerlegging van de doelstelling om alle achteruitgang te voorkomen, hetgeen de concrete vertaling vormt van de algemene beschermingsverplichting in artikel 1 KRW, is uitsluitend mogelijk door middel van concrete maatregelen die gericht zijn op het voorkomen van achteruitgang en van verstoringen die significante effecten kunnen hebben op de mogelijkheid de in de richtlijn vastgestelde doelstellingen te bereiken.”
Het kan haast niet anders of dit arrest zal forse gevolgen gaan krijgen op het beleid van waterbeheerders en mogelijk ook op (toekomstige) verdiepingen van de Westerschelde.